VERSLAG over asiel: praktische samenwerking, kwaliteit van de besluitvorming in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel
14.5.2007 - (2006/2184(INI))
Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken
Rapporteur: Hubert Pirker
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over asiel: praktische samenwerking, kwaliteit van de besluitvorming in het kader van het gemeenschappelijke Europees asielstelsel
Het Europees Parlement,
– gelet op artikel 63, lid 1 en lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
– gelet op Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus[1],
– gelet op Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming[2],
– gelet op Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend[3],
– gelet op Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten[4],
– gezien het Haags programma van 4 en 5 november 2004,
– onder verwijzing naar zijn standpunt van 27 september 2005 over het voorstel van richtlijn van de Raad (in herziene versie) op minimumnormen voor de procedures voor erkenning en intrekking van de hoedanigheid van vluchteling in de lidstaten[5],
– gezien de mededeling van de Commissie "over een versterkte praktische samenwerking - Nieuwe structuren, een nieuwe aanpak: verbetering van de kwaliteit van de besluitvorming in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel" (COM(2006)0067),
– gezien de mededeling van de Commissie betreffende de aanpassing van de op de bevoegdheden van het Hof van Justitie betrekking hebbende bepalingen van titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, teneinde te komen tot een doeltreffender rechtsbescherming (COM(2006)0346),
– gelet op artikel 45 van zijn reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6‑0182/2007),
A. vaststellend dat de eerste fase van de invoering van een gemeenschappelijk asielstelsel met het aannemen van de vier in artikel 63, lid 1 van het EG-Verdrag bedoelde instrumenten is afgerond; overwegende dat er zowel politieke als technische problemen bestaan die moeten worden opgelost om tot de tweede fase van het Europees asielstelsel te kunnen overgaan, die beoogt een gemeenschappelijke asielprocedure en een uniform statuut in te voeren voor personen die recht hebben op asiel of subsidiaire bescherming, en in de hoop dat men zich aan de termijn van 2010 zal houden,
B. overwegende dat het al steun heeft toegezegd aan de definitie van “vluchteling” die al in de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad is opgenomen en dat die definitie daarom ook geldt voor deze resolutie,
C. vaststellend dat het aannemen van richtlijnen voor het ten uitvoer leggen van gemeenschappelijke normen slechts een eerste stap is, en dat vervolgens de op het niveau van de Gemeenschap aangenomen bepalingen in alle lidstaten naar behoren zullen moeten worden uitgevoerd; overwegende dat het van wezenlijk belang is dat de Commissie deze uitvoering controleert, en dat daarvoor derhalve de nodige middelen ter beschikking gesteld moeten worden,
D. vaststellend dat het bij de tot nu toe aanvaarde instrumenten op asielgebied enkel gaat om de vastlegging van minimumnormen, en overwegende dat de neiging tot overeenstemming over een kleinste gemene deler overwonnen moet worden om een wedloop in neerwaartse richting te voorkomen, die de waarborg en kwaliteit van ontvangst, procedures en bescherming inkrimpt,
E. vaststellend dat de Europese Raad in het Haags programma van 4 en 5 november 2004 de Raad en de Commissie dringend heeft verzocht geschikte structuren in het leven te roepen, die ook de voor asielaangelegenheden verantwoordelijke nationale instanties van de lidstaten omvatten, om zo de concrete samenwerking te vergemakkelijken; en dat de intensivering van deze concrete samenwerking, evenals de uitwisseling van informatie en goede praktijken tussen de lidstaten, een belangrijk hulpmiddel is om het doel van een gemeenschappelijke asielprocedure en een eenvormig statuut te bereiken,
F. overwegende dat versterking van het wederzijds vertrouwen de hoeksteen is van de opbouw van een gemeenschappelijk asielstelsel, en dat concrete en regelmatige samenwerking tussen de verschillende, met dezelfde taken belaste bestuurlijke niveaus van de lidstaten, op een doorzichtige manier en met de juiste rapporteerprocedures, onder andere rapportage aan het Europees Parlement, de beste manier is dit vertrouwen te wekken; dat versterking van wederzijds vertrouwen nodig is om de kwaliteit te waarborgen en het publiek ook meer vertrouwen in de asielverlening te geven, en tegelijk voor een minder controversiële en doeltreffender procedure te zorgen,
G. overwegende dat een efficiënte uitvoering van het asielbeleid veronderstelt dat er meerdere, elkaar aanvullende doelen worden nagestreefd, zoals een verbetering van de kwaliteit van de besluitvorming, een snelle en doeltreffende afhandeling van verzoeken om bescherming, evenals het organiseren van voorlichtingscampagnes in de landen van herkomst en doorgang, waarin zowel informatie gegeven wordt over de mogelijkheden tot wettelijke immigratie, de voorwaarden om de hoedanigheid van vluchteling of bescherming om humanitaire redenen te verkrijgen, de gevaren van mensenhandel, vooral voor vrouwen en minderjarigen zonder begeleiding en de gevolgen van illegale immigratie en weigering van de vluchtelingenstatus,
H. overwegend dat het om de kwaliteit van de behandeling van asielaanvragen te verbeteren en zodoende de hoeveelheid gerechtelijke procedures en het aantal vertragingen tijdens de procedures terug te dringen, zinvol kan zijn een beroep te doen op de steun van relevante organisaties zoals het Hoge Commissariaat voor Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR), dat een methode heeft ontwikkeld om de autoriteiten bij de verbetering van de kwaliteit van hun besluitvorming te ondersteunen (Quality Initiative),
I. vaststellend dat, zoals de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 27 en 28 april 2006 heeft verklaard, het invoeren van een uniforme procedure moet worden bevorderd om vertragingen te vermijden en daarmee een concrete bijdrage te leveren aan de verbetering van de efficiëntie van de procedures,
J. overwegende dat de lidstaten, ondanks een gemeenschappelijk fundament aan maatregelen die sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam op asielgebied zijn genomen, op nationaal niveau doorgaan maatregelen en besluiten te nemen die gevolgen hebben voor de overige lidstaten, in het bijzonder voor wat betreft het verlenen van internationale bescherming,
K. vaststellend dat artikel 29 van de Richtlijn 2005/85 voorziet in het opstellen van een gemeenschappelijke minimumlijst van landen van herkomst die als veilig worden beschouwd, overwegende dat deze lijst nog altijd niet is opgesteld en dat de Raad geen rekening heeft gehouden met de opvatting van het Parlement bij de goedkeuring van die richtlijn, en dat daarom een beroep tot nietigverklaring van Richtlijn 2005/85 bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen aanhangig is gemaakt, overwegende dat een dergelijke lijst die in het kader van de medebeslissingsprocedure dient te worden goedgekeurd ongetwijfeld een doorslaggevende factor zou zijn voor de invoering van een gemeenschappelijk asielstelsel en voor snelle besluiten over de status van asielaanvragers, overwegende dat de opneming van een land op die lijst niet automatisch betekent dat asielzoekers uit dat land in beginsel asiel zal worden geweigerd, maar dat, volgens de Conventie van Genève van 28 juli 1951 met betrekking tot de status van vluchtelingen, gewijzigd middels het protocol van New York van 31 januari 1967, er een aparte beoordeling plaatsvindt van iedere aanvraag,
L. overwegende dat de Raad het helaas niet nodig heeft gevonden bij het opstellen van de lijst van veilige derde landen de medebeslissingsprocedure toe te passen, en overwegende dat de uitspraak die het Hof van Justitie in deze aangelegenheid zal doen, met belangstelling tegemoet wordt gezien,
M. overwegende dat de lidstaten over kwalitatief hoogwaardige informatie omtrent de actuele risico’s in de landen van herkomst dienen te beschikken, om betrouwbare en faire procedures te kunnen waarborgen die de garantie bieden dat de rechten van asielaanvragers geëerbiedigd worden,
N. overwegende dat geweld en de dreiging met geweld tegen vrouwen een schending vormen van het recht op leven, veiligheid, vrijheid, waardigheid en lichamelijke en emotionele integriteit en een ernstig gevaar vormen voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers van geweld,
O. overwegende dat technische en politieke problemen het gemeenschappelijk gebruik van gevoelige informatie over de landen van herkomst weliswaar bemoeilijken, maar dat het op den duur moet lukken een gemeenschappelijke databank over de landen van herkomst te openen, opdat allen die bij de procedures betrokken zijn zich bij de behandeling van individuele aanvragen kunnen baseren op dezelfde informatie,
P. overwegend dat het om de besluitvormingsprocedures te verbeteren nodig is het opleidingsniveau van de ambtenaren die deze besluiten nemen te verhogen,
Q. vaststellend dat de meest geschikte procedure om het Hof van Justitie in staat te stellen de uniformiteit van het Gemeenschapsrecht te garanderen de in artikel 234 van het EG-Verdrag genoemde prejudiciële procedure is, en dat een wezenlijk bestanddeel van deze procedure het grondbeginsel is waarnaar iedere nationale rechtbank met het Hof van Justitie in dialoog kan treden; overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op grond van de uitzondering op dit principe overeenkomstig artikel 68 van het EG-verdrag helaas alleen dan bevoegd is bepalingen op asielgebied uit te leggen wanneer het de zaak krijgt voorgelegd door een nationale rechterlijke instantie die uitspraak doet in laatste aanleg,
1. is verheugd over de pogingen die zijn gedaan om de praktische samenwerking in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te verbeteren; is van mening dat een verbetering van de procedures en de besluitvorming in het belang is van zowel de lidstaten als de asielzoekers;
2. stelt opnieuw dat er een vooruitziend gemeenschappelijk asielbeleid van de Europese Unie nodig is, dat uitgaat van de verplichting om asielzoekers toe te laten, en van het principe dat terugsturen geen optie is; wijst daarbij op het fundamenteel belang van een krachtig gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, dat ondersteuning en waarborg voor democratie en de grondrechten biedt;
3. herhaalt nadrukkelijk dat het uiteindelijke doel van de invoering van een gemeenschappelijk asielstelsel moet zijn kwalitatief hoogwaardige bescherming, onderzoek van individuele asielaanvragen, en procedures die op degelijke, verantwoorde en eerlijke besluiten uitlopen; wijst erop dat een verbetering van de kwaliteit van de besluitvorming ervoor moet zorgen dat degenen die bescherming nodig hebben, het grondgebied van de Europese Unie veilig kunnen betreden en op degelijke behandeling van hun aanvraag mogen rekenen, en dat de internationale normen van het humanitair recht en het vluchtelingenstatuut, meer in het bijzonder het principe dat terugsturen geen optie is, strikt in acht genomen worden;
4. veroordeelt dat de Commissie duidelijk over onvoldoende middelen beschikt om de uitvoering van de diverse richtlijnen op asielgebied te controleren, en spoort de lidstaten aan de taak van de Commissie te verlichten door haar stelselmatig een equivalentietabel voor te leggen waarin wordt aangegeven welke maatregelen zijn genomen om bepalingen uit de richtlijnen uit te voeren;
5. verzoekt de Raad en de Commissie te streven naar de invoering van een uniforme procedure in alle lidstaten, waardoor eerlijke en efficiënte besluitvorming wordt bevorderd, om ervoor te zorgen dat de vluchtelingenstatus zo spoedig mogelijk toegekend wordt aan degenen die er recht op hebben;
6. wijst er met betrekking tot de voorwaarden en modaliteiten voor het verlenen van internationale bescherming en in het bijzonder van subsidiaire bescherming, op, dat zolang de geldende wetgevingen op asielgebied stoelen op minimumnormen en tot stand komen op basis van de kleinste gemene deler, er verschillen tussen de lidstaten zullen blijven bestaan en "asielshopping" een probleem zal blijven;
7. wijst er nadrukkelijk op dat één van de doelen van de aanvaarde instrumenten op asielgebied is om zogenaamde "secundaire" bewegingen in te dammen; spoort de lidstaten aan concreet te streven naar een zo groot mogelijke convergentie van hun asielbeleid;
8. is van mening dat, omwille van de solidariteit, één van de verbeteringen van het Europese asielstelsel een eerlijker verdeling van de lasten tussen de lidstaten, met name een verlichting van de lasten van de lidstaten aan de buitengrenzen van de EU, zou moeten zijn, en kijkt nu al met belangstelling uit naar de beoordeling door de Commissie van Verordening 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij één van de lidstaten wordt ingediend (Dublin II), evenals naar eventuele voorstellen op dit gebied;
9. is van mening dat erop gelet moet worden dat de voor het toekennen van de vluchtelingenstatus verantwoordelijke ambtenaren degelijk zijn opgeleid volgens een Europees opleidingsprogramma, met de mogelijkheid om verplichte kwalificaties of een verplicht kwalificatieniveau in te voeren;
10. dringt erop aan in de landen van herkomst en doorgang voorlichtingscampagnes te voeren die potentiële asielzoekers evenzeer voorlichten over de risico’s van illegale immigratie en de gevolgen van een afwijzing van de vluchtelingenstatus als over de mogelijkheden van legale immigratie en het indienen van kansrijke asielaanvragen en over de gevaren van mensenhandel, met name in vrouwen en minderjarigen zonder begeleiding;
11. verlangt dat, indien de rechtsmiddelen zijn uitgeput, maatregelen jegens personen die geen vluchtelingenstatus krijgen of wier vluchtelingenstatus werd afgewezen, fair en snel worden uitgevoerd met inachtneming van de menselijke waardigheid en de grondrechten van degenen die gerepatrieerd worden; dringt voorts aan op de spoedige vaststelling van een repatriëringsprocedure van de EU;
12. vraagt spoedige en eerlijke uitvoering van de maatregelen voor personen die de hoedanigheid van vluchteling of humanitaire bescherming gekregen hebben om te zorgen dat ze onder aanvaardbare omstandigheden kunnen leven, zich doeltreffend in het sociaal en politiek leven kunnen integreren en actief en volledig deel kunnen hebben aan de keuzen van de samenleving die ze opvangt;
13. verzoekt de Commissie de technische en politieke obstakels bij het invoeren van een gemeenschappelijke databank over de landen van herkomst zo snel mogelijk uit de weg te ruimen; is van mening dat de databank van de EU een toegankelijk systeem moet worden, zodat allen die betrokken zijn bij procedures gebruik kunnen maken van dezelfde informatie als zij zich bezighouden met individuele aanvragen; wenst dat er een pragmatische oplossing wordt gevonden voor het probleem van de veeltaligheid;
14. juicht de inspanningen van de Commissie toe overeenkomstig artikel 29 van Richtlijn 2005/85/EG een lijst van veilige derde landen op te stellen, maar wijst erop dat een uitspraak wordt verwacht over een beroep tot nietigverklaring dat bij het Hof van Justitie aanhangig is gemaakt over die richtlijn, reden waarom de opstelling van een dergelijke lijst tot nader order is opgeschort en dringt er bij de Raad op aan rekening te houden met deze tegenstrijdige elementen en besluiten dienaangaande te nemen; wijst er voorts op dat het begrip van veilige derde landen de lidstaten niet ontheft van hun verplichtingen in het kader van het internationale recht en in het bijzonder de bepalingen van de Conventie van Genève inzake het beginsel van niet-terugsturing en individuele beoordeling van elke asielaanvraag;
15. is van mening dat de coördinatie van de werkzaamheden in het kader van concrete samenwerking op asielgebied ook verder een taak van de Commissie behoort te zijn, die daartoe over passende middelen dient te beschikken; verzoekt de Commissie zich in het verslag dat zij begin 2008 zal presenteren over de voortgang in de eerste fase van de werkzaamheden, voor deze optie uit te spreken, en als zij voor een andere optie kiest te motiveren waarom het creëren van een nieuwe structuur in de vorm van een "Europees Bureau voor ondersteuning", nodig wordt geacht; overwegende dat een kosten-batenanalyse dient te worden gemaakt; is van mening dat indien de Commissie de oprichting van een "Europees Bureau voor ondersteuning" overweegt, die alleen kan plaatsvinden onder absolute garanties voor doorzichtigheid en aansprakelijkheid;
16. verzoekt de lidstaten om volledig met het UNHCR samen te werken en het de nodige steun te bieden en een operatie "quality initiative" te starten, en de resultaten van dit initiatief openbaar te maken opdat de beste procedures om verzoeken om internationale bescherming te behandelen bekend raken en bevorderd worden;
17. onderstreept de noodzaak van de oprichting van opvangcentra met aparte structuren voor gezinnen, vrouwen en kinderen en adequate voorzieningen voor oudere en gehandicapte asielzoekers, dringt aan op een evaluatie van de opvang in het kader van de toepassing van Richtlijn 2003/9/EG; wijst er in dit verband op dat de mogelijkheden die het nieuwe Europees Vluchtelingenfonds biedt, ten volle dienen te worden benut;
18. juicht de door de Commissie voorbereide maatregelen ter ondersteuning van lidstaten die zwaar onder druk staan toe, om deze lidstaten zo in staat te stellen de problemen rond de opname van asielzoekers en de toetsing van asielaanvragen op te lossen; is in het bijzonder ingenomen met het voorstel tot het sturen van teams van deskundigen uit verschillende lidstaten;
19. wijst er nadrukkelijk op dat het de taak van de Commissie is toe te zien op de uitvoering van de op asielgebied geldende richtlijnen, en dat zij te dien einde over voldoende middelen moet kunnen beschikken, maar dat die echter op dit moment volledig ontoereikend zijn om een dergelijke veelomvattende taak tot een goed einde te brengen; is van mening dat de geloofwaardigheid van de Unie op dit terrein evenals de toekomst van het gemeenschappelijk asielbeleid op het spel staan;
20. spoort de Europese Commissie aan om de beschikbaarheid van financiële instrumenten als het Europees Vluchtelingenfonds en het Argo-programma te verbeteren, zodat de lidstaten in noodgevallen snel over middelen kunnen beschikken;
21. wijst erop dat het tot stand gebrachte corpus van het Gemeenschapsrecht inzake het asielbeleid in de gehele Unie op uniforme wijze moet worden geïnterpreteerd en toegepast; is van mening dat de harmonisatie van het asielbeleid wordt vergemakkelijkt en bespoedigd wanneer ook andere dan de hoogste nationale rechtbanken zich tot het Hof van Justitie kunnen wenden, zoals nu het geval is; roept de Raad daarom op het Hof weer zijn volledige bevoegdheden inzake de prejudiciële beslissing overeenkomstig titel IV van het EG-Verdrag toe te kennen; verheugt zich over de discussienota van het Hof van Justitie over de behandeling van aangelegenheden op het vlak van vrijheid, veiligheid en justitie die voor prejudiciële uitspraak voorgelegd worden[6] en kan het gesprek over de behoefte aan een procedure die aan de bijzondere gegevenheden van asiel- en immigratiezaken beantwoordt, alleen maar aanmoedigen;
22. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
TOELICHTING
Inleiding
Met de aanvaarding van de vier in artikel 63, lid 1, van het EG-Verdrag vastgelegde instrumenten werd op 1 december 2005 de eerste fase van de invoering van een gemeenschappelijk asielstelsel afgerond. Nu gaat het er dus om de bestaande structuren te consolideren om tot de tweede fase van het stelsel te kunnen overgaan die de invoering beoogt van een gemeenschappelijk asielstelsel en van een uniform statuut voor die personen die als vluchteling zijn erkend of aan wie subsidiaire bescherming is verleend.
In het Haags programma van 4 en 5 november 2005 heeft de Europese Raad erop gewezen dat het asielbeleid voortaan op drie belangrijke pijlers zou moeten rusten, namelijk de invoering van een uniforme procedure, het gemeenschappelijk gebruik van informatie over de landen van herkomst en de intensivering van de samenwerking tussen de lidstaten, in het bijzonder om die lidstaten die vanwege hun geografische ligging aan grote druk zijn blootgesteld, te helpen daar beter mee om te gaan.
Om deze doelen te bereiken en om te kunnen overschakelen naar de tweede fase van het asielstelsel moet vooral de concrete samenwerking tussen de lidstaten gestimuleerd worden, met het uiteindelijke doel om de kwaliteit van de besluitvorming te verbeteren, die naar de opvatting van de rapporteur sneller, rechtvaardiger en betrouwbaarder zou moeten zijn. Het intensiveren van deze concrete samenwerking vormt het onderwerp van de mededeling van de Commissie waarop dit verslag betrekking heeft. In dit kader is de rapporteur ingegaan op enkele aspecten die hierna worden vermeld, en die een beslissende bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van de samenwerking en daardoor ook van de besluitvorming op het punt van het asielbeleid.
Uniforme procedure
Met de uniforme procedure wordt de besluitvorming bespoedigd; deze procedure moet daarom worden bevorderd. In de meeste lidstaten werd al een uniforme procedure ingevoerd, die de toetsing van de criteria voor het verlenen van de vluchtelingenstatus en de criteria voor toegang tot subsidiaire bescherming in een enkele operatie samenvat. Dit valt zeker te prijzen, in die zin dat het doorgaans niet erg waarschijnlijk is dat de persoon die internationale bescherming aanvraagt in staat is te bepalen of zijn aanvraag voldoet aan de criteria van het Verdrag van Genève of aan andere vormen van internationale bescherming. Deze gang van zaken is ook rationeler in zoverre maar één instantie een beslissing neemt en daarbij alle criteria met betrekking tot de ontvankelijkheid van internationale bescherming toetst, waardoor vermeden wordt dat de aanvrager eventueel meerdere aanvragen bij verschillende instanties moet indienen, die vergelijkbare feiten beoordelen.
Een gemeenschappelijke databank
De kwaliteit van de in eerste instantie genomen beslissingen hangt af van de kwaliteit van de informatie waarop deze beslissingen berusten. Het vergaren van informatie over de landen van herkomst moet daarom worden verbeterd en om de besluitvormingscriteria van de landen van de Unie zo veel mogelijk te harmoniseren moet erop gelet worden dat alle lidstaten over dezelfde informatie beschikken. Een gemeenschappelijk gebruik van de beschikbare informatie over de landen van herkomst is des te noodzakelijker naarmate de middelen om deze informatie te vergaren per lidstaat verschillen. Enkele landen hebben op dit gebied geavanceerde databanken ontwikkeld waarvan hun beleidsmakers gebruik moeten maken, andere daarentegen beschikken niet over eigen informatiebronnen en vertrouwen daarom op externe bronnen zoals NGO’s en het UNHCR. Maar om meer homogeniteit van de beslissingen te waarborgen is het ongetwijfeld erg belangrijk dat beslissingen zich op dezelfde gegevens baseren. Daarom is het zinvol te streven naar een gemeenschappelijke databank over de landen van herkomst, hetgeen door de rapporteur nadrukkelijk wordt bepleit, waarvan het “gemeenschappelijk portaal”, zoals het in de mededeling van de Commissie heet, slechts een zo kort mogelijke tussenfase moet zijn. Het zou er namelijk om gaan, zoals de Commissie ook overweegt, gemeenschappelijke richtsnoeren voor het inwinnen en het analyseren van informatie door de bevoegde nationale autoriteiten uit te werken, opdat een Europese databank met informatie over de landen van herkomst op basis van gemeenschappelijke normen kan worden opgericht.
Opleiding van ambtenaren
Wie een verbetering van de besluitvorming nastreeft, moet er vanzelfsprekend op letten dat de personen die de besluiten nemen zelf over de nodige competenties, en dus over een kwalitatief hoogwaardige opleiding beschikken. Het moet in dit kader worden toegejuicht dat enkele landen, zoals het Verenigd Koninkrijk en Oostenrijk, het initiatief hebben genomen zich te wenden tot een op asielgebied gespecialiseerd orgaan als de UNHCR om hen in de dagelijkse praktijk te helpen bij het toetsen van de behandeling van asielaanvragen en het verbeteren van de afwikkeling door concrete voorstellen. Het gaat hier om een voorbeeld dat navolging verdient en dat zou kunnen leiden tot het samenstellen van een handboek over “beproefde methoden”. De rapporteur juicht de diverse in het kader van Eurasil[1] getroffen maatregelen toe om de kwalificaties van de op asielgebied werkzame ambtenaren te harmoniseren en bepleit een verspreiding van deze maatregelen. Hij zou verder graag zien dat de lidstaten zich inzetten voor verschillende soorten maatregelen om niet alleen de competenties van hun ambtenaren te verbeteren maar ook hun motivatie op peil te houden, wat volgens de deskundigen van de UNHCR van wezenlijk belang is. In dit kader zou men het opstellen van een opleidingsprogramma op EU-niveau kunnen overwegen, waardoor de ambtenaren van de lidstaten elkaar zouden leren kennen en ervaringen kunnen uitwisselen. Dankzij een dergelijk programma zouden ze vertrouwd kunnen raken met het huidig juridisch kader, evenals met diverse praktische aspecten van hun werk, zoals gesprekstechnieken en criteria om de geloofwaardigheid van de verklaringen van asielaanvragers te toetsen, en leren rekening houden met de specifieke behoeftes van de bescherming behoevende, getraumatiseerde personen die ze moeten helpen.
De rol van het Hof van Justitie
De rapporteur is van mening dat de harmonisatie op asielgebied wordt vergemakkelijkt en bespoedigd wanneer voortaan ook andere dan alleen de hoogste nationale rechterlijke instanties zich tot het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kunnen wenden, zoals nu het geval is. Hij is verder van mening dat een homogene toepassing van het acquis communautaire er vooral toe zou bijdragen de secundaire bewegingen tussen de lidstaten in te dammen, een verschijnsel dat aanhoudend reden is tot zorg. Hij juicht daarom een aanpassing van de bepalingen van titel IV van het EG-Verdrag toe om een effectievere rechterlijke bescherming te waarborgen, en wel des te meer naarmate de thans geldende uitzondering gevolgen heeft voor beleidsterreinen die met betrekking tot de grondrechten bijzonder kwetsbaar zijn, omdat ze de bescherming van personen betreffen die daar behoefte aan hebben.
De rol van de Commissie
Opdat de Commissie een uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht op asielgebied kan garanderen moet ze in staat zijn de uitvoering van de op dit gebied aangenomen richtlijnen voldoende te controleren. De middelen waarover zij beschikt zijn echter duidelijk ontoereikend, zodat taken worden uitbesteed, waardoor naar de mening van de rapporteur de Commissie het risico loopt haar functie als hoedster van de verdragen niet langer goed te kunnen vervullen. De rapporteur is daarom van mening dat de Commissie teams van juristen uit de afzonderlijke lidstaten en teams van vertalers moet inschakelen, opdat ze haar controlefunctie optimaal kan uitoefenen. De lidstaten van hun kant zouden de Commissie consequent een equivalentietabel moeten overleggen, waaruit duidelijk blijkt op welke bepalingen uit de richtlijnen de nationale maatregelen betrekking hebben, die het onderwerp van kennisgeving zijn. Het gaat hier om een beproefde administratieve procedure die hoort bij een sfeer van loyale samenwerking. Het valt daarom moeilijk in te zien waarom de lidstaten zich niet aan deze procedure houden.
Ten slotte is de rapporteur zich bewust van het feit dat het beheer van de activiteiten in het kader van de praktische samenwerking, zoals vastgelegd in de mededeling, op den duur de capaciteit van een netwerk voor samenwerking op asielgebied zou kunnen overschrijden. Toch is hij van mening dat het de taak van de Commissie is de coördinatie tussen de lidstaten van de activiteiten in het kader van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel op zich te nemen, en hij waarschuwt voor de verleiding deze taken toe te vertrouwen aan een nieuw bureau. Hij spreekt zich ten stelligste uit tegen dit voorstel.
Al met al juicht de rapporteur de concrete voorstellen in de mededeling van de Commissie toe om de samenwerking tussen de lidstaten op asielgebied te intensiveren, en hoopt hij dat het met deze pragmatische methode mogelijk zal zijn voor 2010 een gemeenschappelijk asielstelsel te ontwikkelen.
- [1] Het EU-netwerk voor deskundigen op asielgebied werd in 2002 opgericht.
ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (25.1.2007)
aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken
inzake praktische samenwerking en kwaliteit van de besluitvorming in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel
(2006/2184(INI))
Rapporteur voor advies: Bernadette Vergnaud
SUGGESTIES
De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
– gelet op Richtlijn 2004/83 van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming[1],
– gelet op document 11103 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 23 november 2006 over verbetering van kwaliteit en consistentie van besluiten over asielaanvragen in de lidstaten van de Raad van Europa,
A. overwegende dat geweld en de dreiging met geweld tegen vrouwen een schending vormen van het recht op leven, veiligheid, vrijheid, waardigheid en lichamelijke en emotionele integriteit en een ernstig gevaar vormen voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers van geweld,
B. overwegende dat in de afgelopen jaren het aantal asielaanvragen dat in de geïndustrialiseerde landen is ingediend voortdurend is gedaald en het laagste niveau sinds 1987 heeft bereikt, en dat Europa daarvan ongeveer 80% ontvangt,
C. overwegende dat de dalende tendens van het aantal asielzoekers onder andere kan worden toegeschreven aan betere levensomstandigheden in een aantal van de belangrijkste herkomstlanden van asielzoekers en aan de invoering van een strenger asiel- en immigratiebeleid,
1. is verheugd over de pogingen die zijn gedaan om de praktische samenwerking in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te verbeteren; is van mening dat een verbetering van de procedures en de besluiten in het belang is van zowel de lidstaten als de asielzoekers;
2. constateert met bezorgdheid dat in de mededeling van de Commissie volledig wordt voorbij gegaan aan aspecten die verband houden met de rechten van de vrouw en de gendergelijkheid, homoseksualiteit, biseksualiteit en transseksualiteit, alsmede met de bescherming van minderjarigen;
3. constateert eveneens met bezorgdheid dat dit ook geldt voor seksueel, huiselijk en genderbepaald geweld tegen vrouwen, jongens en meisjes, genitale verminking van vrouwen, mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, geweld dat het gevolg is van de wrede en onmenselijke toepassing van de sharia die in sommige landen wordt toegepast, eerwraak en seksueel misbruik en verkrachting als middel van oorlogsvoering, die worden beschouwd als genderbepaalde vervolging in de zin van Richtlijn 2004/83/EG; wijst er andermaal op dat het noodzakelijk is concrete criteria vast te stellen voor de verlening van asiel of de toekenning van een humanitair statuut, speciaal voor vrouwen die onder dit soort van geweld te lijden hebben; beklemtoont de noodzaak om bij de behandeling van asielverzoeken rekening te houden met de genderdimensie en vooral met geweld tegen vrouwen;
4. verzoekt om de goedkeuring van richtsnoeren voor genderbepaalde vervolging als instrument dat kan bijdragen aan de juridische interpretatie van asielaanvragen door vrouwen, en bedoeld voor overheden, juristen en allen die deelnemen aan de besluitvorming over asielaanvragen;
5. verzoekt de Commissie in het kader van de voorbereidende fase van de uniforme procedure en overeenkomstig het gemeenschappelijk Europees asielbeleid, een ad hoc werkgroep van deskundigen in het leven te roepen voor de opstelling van Europese richtsnoeren over genderbepaalde vervolging;
6. wijst erop dat het allesoverheersende belang van het kind een prioritaire overweging van de lidstaten moet zijn bij de behandeling van asielaanvragen van minderjarigen en beklemtoont in dit verband dat de bevoegde autoriteiten rekening moeten houden met de gevaren die deze kinderen bedreigen en de vervolgingen waaraan ze blootstaan;
7. verzoekt de lidstaten instrumenten in het leven te roepen om integrale bescherming te bieden aan vrouwen die het slachtoffer zijn van prostitutienetwerken of huiselijk geweld en de moed hebben te protesteren tegen hun situatie en asiel aanvragen wegens ernstige, genderbepaalde vervolging;
8. wijst erop dat gezinshereniging een noodzakelijk middel is om het gezinsleven mogelijk te maken en dat zij bijdraagt aan een sociaal-culturele stabiliteit waardoor onderdanen van derde landen zich gemakkelijker integreren in de lidstaten, hetgeen bovendien de economische en sociale samenhang bevordert; is voorts ingenomen met de bepalingen in Richtlijn 2003/9/EG tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten[2] en waarvan artikel 8 bepaalt dat de lidstaten passende maatregelen nemen om in de mate van het mogelijke de eenheid van het gezin zoals aanwezig op zijn grondgebied te bewaren indien deze lidstaat zorg draagt voor de huisvesting van de asielzoekers;
9. onderstreept de noodzaak tot verbetering van het inwinnen en verwerken van informatie over de landen van herkomst - met inbegrip van naar sekse uitgesplitste gegevens en statistieken - aangezien die een vitale rol speelt bij besluiten van de lidstaten over asielaanvragen;
10. wijst erop dat de opleiding van het personeel van asieldiensten van doorslaggevend belang is voor de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielbeleid en onderstreept de noodzaak dat een opleiding wordt gecreëerd op het gebied van geïntegreerde aanpak van de gelijkheid van mannen en vrouwen en voor genderkwesties en de speciale kenmerken van de vervolging van vrouwen en kinderen; wijst erop dat het van belang is dat asielaanvragers, mannen en vrouwen, juridische bijstand en steun wordt geboden in een taal die zij kunnen begrijpen, zodat een adequaat verloop van de asielprocedure en de kwaliteit van de ontvangen informatie gewaarborgd is;
11. beklemtoont dat de ervaring van vrouwen met vervolging en hun eigen politieke activiteiten kunnen afwijken van die van mannen en dat daarom andere vragen moeten worden gesteld; onderstreept dat vrouwelijke tolken, vrouwelijke beslissers en vrouwelijke juristen die de vereiste bekwaamheden bezitten, beschikbaar moeten zijn;
12. beklemtoont dat de noodzaak de samenwerking ten aanzien van informatie over het land van herkomst te verbeteren niet verward mag worden met de opstelling van de lijst van veilige landen; geen enkele staat kan voor alle categorieën asielzoekers als veilig derde land worden aangemerkt. Bovendien is het concept van het veilige derde land niet in overeenstemming met de verplichtingen van de lidstaten volgens het internationale recht, want de hoofdverantwoordelijkheid voor de internationale bescherming rust op het land dat de asielaanvrage in ontvangst neemt en kan niet aan een derde land worden overgedragen; stelt voor, in plaats van een lijst, criteria vast te stellen voor de verdediging van de grondrechten, die de bescherming moeten omvatten van vrouwen en kinderen die het slachtoffer zijn van seksueel, huiselijk en genderbepaald geweld;
13. dringt aan op het afschaffen van algemene lijsten van veilige derde landen; bepleit een individuele beoordeling op grond van de rechten van de mens en met name een aparte afweging van de rechten van de vrouw;
14. onderstreept de noodzaak van de oprichting van opvangcentra met aparte structuren voor gezinnen, vrouwen en kinderen en adequate voorzieningen voor oudere en gehandicapte asielzoekers, dringt aan op een evaluatie van de opvang in het kader van de toepassing van Richtlijn 2003/9/EG; wijst er in dit verband op dat de mogelijkheden die het nieuwe Europees Vluchtelingenfonds biedt, ten volle dienen te worden benut;
15. dringt erop aan dat de lidstaten gericht beleid en gerichte programma's ontwikkelen om medische, sociale, juridische en psychologische hulp te kunnen waarborgen, die aangepast is aan de leefomstandigheden van vrouwen. jongens en meisjes die asiel hebben aangevraagd;
16. wijst op het belang van preventie in de landen van herkomst op sociaal gebied en dat van de georganiseerde misdaad; onderstreept niettemin dat op het punt van de mensensmokkel de aandacht gericht moet zijn op de gehele keten, van het land van herkomst en de transitlanden, tot de gastlanden;
17. acht het wenselijk dat sekse, seksuele expressie en seksuele geaardheid in alle lidstaten beschouwd worden als motief voor het verlenen van asiel, waarbij als uitgangspunt moet gelden het recht van een ieder om vrij en openlijk te leven, wat in veel landen niet is weggelegd voor homoseksuelen, biseksuelen en transseksuelen, bijvoorbeeld in landen waar iedere andere geaardheid dan de heteroseksuele bestraft wordt of door de maatschappij niet wordt geaccepteerd; is voorts van mening dat misdaden als gedwongen huwelijken of genitale verminking juridisch moeten worden beschouwd als motief voor asielverlening.
PROCEDURE
Titel |
Asiel: praktische samenwerking, kwaliteit van de besluitvorming in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel |
||||||
Procedurenummer |
|||||||
Commissie ten principale |
LIBE |
||||||
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
FEMM |
||||||
Nauwere samenwerking – datum bekendmaking |
|
||||||
Rapporteur voor advies |
Bernadette Vergnaud |
||||||
Vervangen rapporteur voor advies |
|
||||||
Behandeling in de commissie |
23.11.2006 |
20.12.2006 |
24.1.2007 |
|
|
||
Datum goedkeuring |
24.1.2007 |
||||||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
19 10 1 |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Edit Bauer, Maria Carlshamre, Edite Estrela, Ilda Figueiredo, Věra Flasarová, Claire Gibault, Lissy Gröner, Zita Gurmai, Esther Herranz García, Anneli Jäätteenmäki, Lívia Járóka, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Urszula Krupa, Pia Elda Locatelli, Angelika Niebler, Siiri Oviir, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Christa Prets, Marie-Line Reynaud, Teresa Riera Madurell, Eva-Britt Svensson, Britta Thomsen, Corien Wortmann-Kool, Anna Záborská |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) |
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Christa Klaß, Zita Pleštinská, Bernadette Vergnaud |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Jean Lambert, Elisabeth Schroedter |
||||||
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
… |
||||||
PROCEDURE
Titel |
Asiel: praktische samenwerking, kwaliteit van de besluitvorming in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel |
|||||||||||
Procedurenummer |
||||||||||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking toestemming |
LIBE 6.7.2006 |
|||||||||||
Medeadviserende commissie(s) |
AFET |
DEVE |
FEMM |
|
|
|||||||
Geen advies |
AFET |
DEVE |
|
|
|
|||||||
Nauwere samenwerking Datum bekendmaking |
|
|
||||||||||
Rapporteur(s) |
Hubert Pirker |
|
||||||||||
Vervangen rapporteur(s) |
|
|
||||||||||
Behandeling in de commissie |
5.10.2006 |
28.2.2007 |
8.5.2007 |
|
|
|||||||
Datum goedkeuring |
8.5.2007 |
|||||||||||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
38 4 0 |
||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Alexander Alvaro, Mario Borghezio, Philip Bradbourn, Mihael Brejc, Kathalijne Maria Buitenweg, Michael Cashman, Carlos Coelho, Fausto Correia, Panayiotis Demetriou, Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Kinga Gál, Roland Gewalt, Elly de Groen-Kouwenhoven, Lilli Gruber, Jeanine Hennis-Plasschaert, Lívia Járóka, Ewa Klamt, Wolfgang Kreissl-Dörfler, Barbara Kudrycka, Stavros Lambrinidis, Henrik Lax, Kartika Tamara Liotard, Sarah Ludford, Dan Mihalache, Claude Moraes, Javier Moreno Sánchez, Martine Roure, Inger Segelström, Károly Ferenc Szabó, Adina-Ioana Vălean, Ioannis Varvitsiotis, Manfred Weber |
|||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Edit Bauer, Simon Busuttil, Ignasi Guardans Cambó, Jean Lambert, Katalin Lévai, Antonio Masip Hidalgo, Marianne Mikko, Hubert Pirker, Eva-Britt Svensson |
|||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Tobias Pflüger |
|||||||||||
Datum indiening |
14.5.2007 |
|
||||||||||
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
… |
|
||||||||||