VERSLAG over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie 2007
20.7.2007 - (2007/2065(INI))
Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
Rapporteur: Piia-Noora Kauppi
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie 2007
Het Europees Parlement,
– gelet op artikel 2, 3, lid 2 en 141 van het EG-Verdrag,
– gezien het verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de gelijkheid van vrouwen en mannen 2007 ("Verslag van de Commissie over gelijkheid") (COM(2007)0049),
– gezien de communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001‑2005) (COM(2000)0335) en de jaarverslagen van de Commissie 2000, 2001, 2002, 2004, 2005 en 2006 (COM(2001)0179, COM(2002)0258, COM(2003)0098, COM(2004)0115, COM(2005)0044 en COM(2006)0071),
– gezien het in maart 2006 door de Europese Raad aangenomen Europees pact voor gendergelijkheid,
– gezien de op 4 februari 2005 door de ministers van de EU-lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het beleid op het gebied van gendergelijkheid aangenomen gemeenschappelijke verklaring,
– gezien de Routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (COM(2006)0092),
– gezien het advies van het Raadgevend Comité voor gelijke kansen van mannen en vrouwen inzake beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, aangenomen op 22 maart 2007,
– gezien het op 22 maart 2005 door de Europese sociale partners aangenomen kader van acties betreffende gendergelijkheid,
– gelet op artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie[1],
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement van Orde,
– gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de adviezen van de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie cultuur en onderwijs (A6‑0290/2007),
A. overwegende dat de Commissie en de lidstaten hun betrokkenheid bij gendergelijkheid onlangs opnieuw te kennen hebben gegeven, namelijk door middel van bovengenoemde Routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen en het Europees pact voor gendergelijkheid,
B. overwegende dat gendergelijkheid duidelijk een punt is in de demografische uitdaging waar Europa mee geconfronteerd wordt, en dat het beleid op het gebied van gendergelijkheid een essentieel middel is om aan die uitdaging het hoofd te bieden,
C. overwegende dat gendermainstreaming in de praktijk betekent dat er dient te worden beoordeeld hoe politieke, bestuurlijke en maatschappelijke maatregelen van invloed zijn op het leven en de situatie van zowel vrouwen als mannen, en dat er waar nodig verantwoordelijkheid dient te worden genomen om er een nieuwe richting aan te geven ter bevordering van de gelijkheid van man en vrouw;
D. overwegende dat het combineerbaar maken van werk, gezin en privéleven voor vrouwen en mannen essentieel is voor het bevorderen van de intreding, herintreding en blijvendheid van vrouwen op de arbeidsmarkt, en dat de verantwoordelijkheid voor kinderen wordt gedeeld door beide ouders, ongeacht hun geslacht,
E. overwegende dat gescheiden onderwijs, het handhaven van stereotype mannelijke en vrouwelijke studiekeuzes en discriminatie van meisjes en jonge vrouwen in het onderwijs nog steeds alom aanwezig zijn, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de positie van vrouwen, vergeleken met die van mannen, in bepaalde sectoren van de arbeidsmarkt, met name op het gebied van hightech, wetenschap, onderzoek en techniek,
F. overwegende dat de Raad tijdens de voorjaarsbijeenkomst van maart 2006 nogmaals erkende dat beleid op het gebied van gendergelijkheid een essentieel instrument is voor economische groei,
G. overwegende dat gendermainstreaming een hoofdvereiste is in de Lissabonagenda, en dat gendermainstreaming nog steeds onvoldoende ontwikkeld is en vaak geen deel uitmaakt van nationale actieprogramma’s ter bevordering van werkgelegenheid en sociale integratie,
H. overwegende dat het verslag van de Commissie over gelijkheid het positieve resultaat benadrukt voor de arbeidsparticipatie van vrouwen, dat zes miljoen van de acht miljoen banen die sinds 2000 in de EU gecreëerd zijn door vrouwen gevuld zijn, maar tegelijkertijd beweert dat er aanzienlijke verschillen zijn in de participatiegraad van verschillende leeftijdsgroepen en ook in de aard van het beroep, met dien verstande dat de arbeidsparticipatie van vrouwen hoofdzakelijk is gestegen in de beroepen en sectoren waar vrouwen al in de meerderheid waren, overwegende dat het te betreuren is dat de meeste nieuwe banen voor vrouwen deeltijdbanen zijn en dat sommige daarvan onveilige en onzekere banen zijn die slecht worden betaald en waarvoor het loon slechts langzaam stijgt,
I. overwegende dat uit het verslag van de Commissie “Werkgelegenheid in Europa 2006” blijkt dat 32,3% van de werkende vrouwen in de EU een deeltijdbaan heeft, tegenover slechts 7,4% van de werkende mannen,
J. overwegende dat er sinds het vorige verslag geen belangrijke ontwikkeling is geweest betreffende het verschil in beloning tussen vrouwen en mannen (dat in de EU gemiddeld 15% bedraagt, en in sommige Europese landen zelfs 30%), hetgeen duidelijk aantoont dat er geen wezenlijke vooruitgang heeft plaatsgevonden in de implementatie van het beginsel van gelijke beloning voor gelijke arbeid, dat dertig jaar geleden werd geïntroduceerd in de vorm van Richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen van de lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers ; voorts overwegende dat de welvaart in de EU tevens ongelijk verdeeld is tussen mannen en vrouwen,
K. overwegende dat uit een Eurobarometer-enquête in 2003 is gebleken dat de belangrijkste factoren die vaders ervan weerhouden meer huishoudelijke en gezinstaken op zich te nemen niet alleen op het financiële vlak liggen, maar ook te maken hebben met de angst voor negatieve gevolgen voor hun loopbaanontwikkeling,
L. overwegende dat langdurige werkloosheid naar verhouding hoger is onder vrouwen; dat de verantwoordelijkheid voor kinderen van 5 jaar en jonger gepaard gaat met een hoger werkloosheidscijfer, vergeleken met vrouwen zonder kinderen;
M. overwegende dat voldoende en betaalbare toegang tot kinderopvang, opvang voor ouderen en andere afhankelijke personen van cruciaal belang is voor volledige en gelijke deelname van mannen en vrouwen aan het arbeidsproces,
N. overwegende dat lidstaten die maatregelen hebben genomen om werk en privéleven zowel voor vrouwen als mannen combineerbaar te maken, een hoger geboortecijfer, een hoger percentage van vrouwen op de arbeidsmarkt en een hogere arbeidsparticipatie hebben,
O. overwegende dat sociale partners een belangrijke rol spelen in het definiëren van acties betreffende gendergelijkheid op Europees, nationaal, regionaal, sectorieel en bedrijfsniveau, en dat samenwerking tussen werkgevers, vakbonden, werknemers en overheden een vereiste is voor succesvolle maatregelen om werk en privéleven voor vrouwen en mannen combineerbaar te maken,
P. overwegende dat uit de beste bestaande praktijken blijkt dat op micro-economisch niveau genomen maatregelen om werk en privéleven combineerbaar te maken tot een vermindering leiden van personeelsverloop en absenteïsme, een hogere inzet en productiviteit en dat daardoor efficiënte en gemotiveerde personeelsleden worden aangetrokken,
Q. overwegende dat artikel 16, lid 1 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van 11 juli 2006 van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds bepaalt dat "de lidstaten en de Commissie erop toezien dat de gelijkheid van vrouwen en mannen en de integratie van het genderperspectief worden bevorderd in de opeenvolgende fasen van de uitvoering van deze fondsen",
1. verwelkomt de activiteiten van de Commissie om haar acties ter bevordering van gelijkheid van vrouwen en mannen te intensiveren;
2. verwelkomt het feit dat het verslag van de Commissie over gelijkheid gericht is op arbeidskwesties zoals de richtlijnen betreffende het verschil in beloning tussen vrouwen en mannen, het voor vrouwen en mannen combineerbaar maken van werk en privéleven en gelijke behandeling, omdat de economische onafhankelijkheid van vrouwen een van de prioriteiten is van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen;
3. is ingenomen met de cultuur van gelijkheid in de EU met inbegrip van de "routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen" van de Commissie en het "Europees pact voor gendergelijkheid" van de Raad en verlangt concrete maatregelen en financiële middelen om deze uit te voeren;
4. benadrukt dat er verdere inspanningen en een verdere afbouw van verouderde besluitvormings- en gedragspatronen vereist zijn, met name in het bestuur, om gendermainstreaming op verschillende beleidsterreinen te verbeteren;
5. wijst erop dat gendermainstreaming op het niveau van de Europese Unie een dubbele strategie inhoudt, die enerzijds moet garanderen dat op alle beleidsterreinen en bij alle besluitvorming de gelijkheid van mannen en vrouwen in acht wordt genomen, en die er tegelijkertijd door gerichte maatregelen toe leidt dat er een einde komt aan de achterstelling van vrouwen;
6. roept de Commissie op om naast gendermainstreaming ook een reeks specifieke maatregelen voor te stellen, waaronder bewustmakingscampagnes, uitwisseling van beste praktijken, dialoog met de burgers en initiatieven voor publiek-privaat partnerschap;
7. waardeert het potentieel van het sociale cohesiebeleid ter bevordering van de gelijkheid;
8. dringt aan op de noodzaak van een helder en permanent verband tussen de jaarverslagen betreffende gelijkheid en de in de routekaart gedefinieerde prioriteiten teneinde een efficiënte planningscyclus, controle en evaluatie van maatregelen voor gendergelijkheid te implementeren; moedigt de Commissie aan naar deze cyclus te streven;
9. herinnert aan zijn verzoek in zijn resolutie van 2 februari 2006 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie[2] om controle door de Commissie op naleving door de lidstaten van de communautaire verworvenheden op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen in alle beleidsvormen, met name het werkgelegenheidsbeleid, maar ook die inzake de toegang tot en het verschaffen van goederen en diensten; verzoekt de Commissie daarom een onderzoek uit te voeren naar de wijze waarop lidstaten de communautaire wetgeving op het gebied van gelijkheid implementeren en toepasselijke maatregelen te nemen ingeval van niet-omzetting of schending;
10. verzoekt de lidstaten de Commissie te ondersteunen bij het controleren van de implementatie van nationale maatregelen teneinde de effectiviteit van het beleid en het respect voor het gelijkheidsbeginsel te beoordelen, met name betreffende wettelijke rechten en pensioenregelingen en sociale zekerheid;
11. verzoekt de lidstaten speciale maatregelen naar voren te brengen om ongelijkheid van vrouwen en mannen ten gevolge van onderbroken arbeidspatronen, met name omwille van de zorg voor kinderen of andere zorgafhankelijke personen, te bestrijden en de negatieve gevolgen daarvan op loopbaan, loon en pensioenrechten te verminderen en om te werken aan genderneutrale lonen en pensioenen; roept de Commissie op om te zoeken naar doeltreffende middelen om de segregatie naar geslacht op de arbeidsmarkt te bestrijden en de toegang tot ‘niet-vrouwelijke’ beroepen voor vrouwen te vergemakkelijken;
12. verzoekt de Commissie genderanalyse en –mainstreaming te ontwikkelen met betrekking tot het effect van pensioenhervormingen die als doel hebben pensioenrechten, sociale zekerheid en ook belastingsystemen te individualiseren op de levensomstandigheden van vrouwen in de EU;
13. verwelkomt de overlegprocedure met de sociale partners die de Commissie gestart heeft om zowel het wettelijk als niet-wettelijk vastgestelde kader van de combineerbaarheid van werk, gezin en privéleven te verbeteren; moedigt de Commissie aan om zo spoedig mogelijk te beginnen met de tweede fase van het overleg;
14. verzoekt de Commissie de beste praktijken met betrekking tot beleid betreffende de werkomgeving dat een effectief evenwicht tussen werk en privéleven mogelijk maakt en betreffende de maatregelen die de betrokkenheid van mannen bij het gezinsleven bevorderen, te verzamelen en verspreiden; roept de lidstaten en de sociale partners op de nodige maatregelen te treffen om enerzijds seksuele intimidatie en pesterijen op de werkplek te voorkomen en om hier anderzijds handelend tegen op te kunnen treden;
15. merkt op dat de combineerbaarheid van werk, gezin en privéleven een belangrijk punt en een van de kernfactoren is voor het verhogen van de arbeidsparticipatie en het verlagen van de druk door de demografische vergrijzing; herinnert eraan dat alle beleid op dit gebied gebaseerd moet zijn op het beginsel van vrije en persoonlijke keuze en gericht moet zijn op de verschillende levensfasen;
16. betreurt het dat de Commissie heeft nagelaten de sociale partners te raadplegen ten tijde van het opstellen van haar groenboek over de modernisering van het arbeidsrecht;
17. merkt op dat de globalisering op zich een positieve kracht is geweest die vrouwen over de hele wereld in staat stelt hun potentieel te verwezenlijken, namelijk door betere toegang tot onderwijs en gezondheidszorg; merkt evenwel op dat de liberalisering van de handel tegenstrijdige en synchrone tendensen veroorzaakt: enerzijds bevordert zij de formalisering van het dienstverband in sommige sectoren, met inbegrip van de exportgeoriënteerde productie waarin veel vrouwen werkzaam zijn, maar anderzijds breiden zij de informele economische sector uit met nieuwe werkvormen en inkomensmogelijkheden voor vrouwen zoals thuiswerk, uitbesteding en micro-ondernemingen;
18. merkt op dat de feminisering van de armoede een van de effecten van de toegenomen globalisering is en dat daarom grondig moet worden onderzocht in welke mate de globalisering van invloed is op de mogelijkheid voor vrouwen om in hun levensonderhoud te voorzien;
19. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle toekomstige handelsovereenkomsten, bijvoorbeeld die binnen het WHO-kader, kritisch worden doorgelicht voor wat betreft de gendergelijkheid;
20. verzoekt de Commissie zich specifiek te richten op de belemmeringen die vrouwen in de weg staan in het verkrijgen van topfuncties, teneinde de structurele dimensie van dit verschijnsel in kaart te brengen; is derhalve ingenomen met maatregelen die vrouwen een gelijke toegang met mannen tot de arbeidsmarkt verschaffen en vrouwelijk ondernemerschap bevorderen en acht het van groot belang dat met betrekking tot de concurrentiepositie en de tewerkstellingsmogelijkheden van vrouwen de bestaande vooroordelen en discriminatie op grond van het geslacht, vooral in hooggekwalificeerde arbeidsplaatsen, worden weggenomen;
21. benadrukt de noodzaak om de grote democratische tekortkoming met betrekking tot de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de politieke besluitvorming aan te pakken, en roept de lidstaten op om onderzoek te doen naar regels en omstandigheden die vrouwenparticipatie in de politiek en in leidinggevende functies op alle niveaus bij de overheid in de weg staan en maatregelen te nemen om hieraan een einde te maken;
22. verzoekt om speciale aandacht voor de situatie van vrouwen in etnische minderheidsgroeperingen en van geïmmigreerde vrouwen, daar hun marginalisering versterkt wordt door meervoudige discriminatie, zowel vanuit hun eigen gemeenschap als daarbuiten; beveelt het aannemen van geïntegreerde nationale actieprogramma’s aan om meervoudige discriminatie aan te pakken, vooral in die lidstaten waar verschillende organen discriminatiekwesties behandelen;
23. wijst op de noodzaak om immigranten attent te maken op de in de Europese Unie geldende waarden, wettelijke voorschriften en maatschappelijke afspraken op het vlak van gelijkheid, om discriminerende situaties te voorkomen die het gevolg zijn van een gebrek aan cultureel bewustzijn;
24. verzoekt de Commissie en de lidstaten de uitwisseling van beste praktijken met betrekking tot non-discriminatie op de arbeidsmarkt te intensiveren teneinde gelijkheid efficiënt te benutten door middel van de dynamiek die karakteristieke kenmerken van bepaalde nationaliteiten met zich meebrengt;
25. verzoekt de lidstaten specifieke doelstellingen op het gebied van gendergelijkheid op te nemen in de EU-strategie voor maatschappelijke integratie, om zodoende armoede en sociale uitsluiting te bestrijden, met inbegrip van een aantal actieplannen ter ondersteuning van niet-traditionele en eenoudergezinnen en van specifieke actieplannen gericht op groepen vrouwen met een grote kans op een leven in armoede of sociale uitsluiting, zoals migranten, vluchtelingen, etnische minderheden, ouderen en gehandicapten;
26. dringt er bij de Commissie op aan om samen te werken met de lidstaten teneinde relevante gegevens te verzamelen en verplichte maatregelen op te leggen om mensenhandel die zich richt op seksuele uitbuiting en gedwongen arbeid te voorkomen;
27. verzoekt de Commissie na te denken over middelen en werkwijzen waarmee de uitbuiting van migrerende werknemers voorkomen kan worden, met inbegrip van de erkenning en toepassing van de fundamentele mensenrechten van illegale migranten, in plaats van zich te verlaten op repressie;
28. dringt er bij de lidstaten op aan de kosten van moederschaps- en ouderschapsverlof evenredig over mannen en vrouwen te spreiden om ervoor te zorgen dat vrouwen geen duurdere arbeidskrachten dan mannen meer zijn;
29. verzoekt de lidstaten om samen met de sociale partners de strijd aan te binden tegen discriminatie van zwangere vrouwen op de arbeidsmarkt en alle nodige maatregelen te treffen om zwangere vrouwen de best mogelijke bescherming te bieden; roept de Commissie op om nauwkeuriger na te gaan of de gemeenschapswetgeving op dit gebied wordt nageleefd en te beoordelen of herzieningen nodig zijn;
30. merkt met bezorgdheid op dat, ondanks alle geboekte vooruitgang, vrouwen, en met name oudere vrouwen en alleenstaande moeders, nog steeds het risico lopen van uitsluiting en armoede;
31. verzoekt de lidstaten en de sociale partners zich in te spannen om alle vrouwen die voltijds willen werken ook daadwerkelijk zulke banen aan te bieden, omdat deeltijdbanen vaak onveilig zijn en geen zekerheid bieden;
32. verwelkomt de activiteiten van de Commissie om een nieuwe impuls te geven aan het verwezenlijken van de doelen die in 2002 door de Europese Raad in Barcelona overeengekomen zijn, aan het elimineren van belemmeringen voor een gelijke participatie van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt en aan de introductie in 2010 van kinderopvang voor 90% van de kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd en voor minstens 33% van de kinderen jonger dan drie jaar, namelijk door middel van structuurfondsen; moedigt de Commissie aan om, zoals verwacht, in 2008 een mededeling te doen waarin de verder op alle niveaus te nemen maatregelen om deze doelen te verwezenlijken uiteen worden gezet; is van oordeel dat alle kinderen zorg moeten krijgen van dezelfde hoge kwaliteit en dat daarbij ook het lerend aspect niet mag ontbreken;
33. is van oordeel dat het een verantwoordelijkheid van de lidstaten is om ervoor te zorgen dat iedereen die geriatrische zorg of zorg op grond van ziekte of een handicap nodig heeft, toegang krijgt tot zorg en behandeling van hoge kwaliteit;
34. wijst nadrukkelijk op de noodzaak om beleidsmaatregelen te richten op het van jongs af aan bestrijden van genderstereotypen in het onderwijs door deze te verbannen uit onderwijsprogramma´s en schoolboeken, te zorgen voor bewustwordingstrainingen voor leerkrachten en leerlingen, en jongens en meisjes aan te moedigen te kiezen voor niet-traditionele studiepaden.
35. verzoekt de Commissie om een dialoog over dit onderwerp tot stand te brengen en de media in het kader van hun sociale verantwoordelijkheid uit te nodigen om gendergelijkheid te stimuleren en de stereotiepe afschildering van vrouwen en mannen te vermijden;
36. beveelt de ontwikkeling van overkoepelende Europese maatregelen aan om de mensen ervan bewust te maken dat er absoluut geen seksistische belediging en of denigrerende opmerkingen over vrouwen in de media en in de commerciële communicatie zal worden toegestaan;
37. beveelt aan meer rekening te houden met de uiteenlopende behoeften in de ontwikkeling van meisjes en jongens in het onderwijs en in dat verband stereotypen te bestrijden;
38. is van mening dat de arbeidsmarkt in de meeste EU-landen het gemiddeld hogere onderwijsniveau en de betere academische prestaties van vrouwen niet adequaat weerspiegelt;
39. beveelt aan ernaar te streven dat het onderwijs kennis en zinvolle criteria overbrengt om vrijheid, persoonlijke onafhankelijkheid en gelijkheid te kunnen verwerven en zo sociale integratie te verwezenlijken; is verder van oordeel dat zogenaamde sleutelcompetenties, zoals de ondernemerszin en een wetenschappelijke en technische benadering, vooral bij vrouwen moeten worden bevorderd;
40. onderstreept de noodzaak van nascholingsmaatregelen tijdens het ouderverlof, om te kunnen inspelen op veranderde beroepseisen;
41. wijst op het belang van de beschikbaarheid van voldoende en onderling vergelijkbare statistische gegevens en betreurt in dat kader de onzichtbaarheid van bepaalde groepen in de Europese statistieken, zoals de meewerkende partners op landbouwbedrijven; roept Eurostat op deze groep te incorporeren in zijn statistieken;
42. benadrukt dat vrouwen in de landbouw als meehelpende gezinsleden vaak een wezenlijk deel van de arbeid verrichten; deze arbeid kan ook in de statistieken over de werkgelegenheid op het platteland worden verwerkt;
43. wijst op de aanzienlijke groep (doorgaans vrouwelijke) meewerkende partners in de landbouw die in veel lidstaten een ontoereikende rechtspositie hebben, hetgeen specifieke financiële en juridische problemen met zich mee kan brengen voor wat betreft de toegang tot zwangerschaps- en ziekteverlof, de opbouw van pensioenrechten, de toegang tot sociale zekerheid en in het geval van echtscheiding;
44. onderstreept de noodzaak om de rechtspositie van vrouwen die werkzaam zijn in de landbouw te verbeteren, zowel wat de sociale zekerheid betreft, door hun rechtstreekse toegang tot het socialezekerheidsstelsel te waarborgen, als wat hun rol op de landbouwbedrijven zelf, de toegang tot leningen en hun rechten in de context van het erfenisrecht aangaat, waarbij speciale nadruk wordt gelegd op het medehouderschap van familiebedrijven;
45. wijst er met nadruk op dat het Europees Sociaal Fonds ondersteuning moet bieden voor specifieke maatregelen om de toegang tot en deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt, en gendermainstreaming te verbeteren ; is van oordeel dat er in alle regionale fondsen een begrotingslijn inzake gender dient te worden opgenomen (genderbudgeting), om maatregelen voor gendergelijkheid en onderzoek naar de effecten van het vrouwenbeleid te financieren ;
46. wijst erop dat er in strategieën voor regionale ontwikkeling nieuwe benaderingen en innovatieve instrumenten dienen te worden opgenomen en benadrukt dat beleidsmakers op regionaal en plaatselijk niveau dienen te worden opgeleid voor de methodologie van en de instrumenten voor gendermainstreaming; vraagt de Commissie om haar aanwijzingen voor het bestuur, die een richtsnoer vormen voor gendermainstreaming in het optreden van de structuurfondsen, verder uit te werken;
47. vraagt de Commissie om in toekomstige jaarverslagen over de gelijkheid van vrouwen en mannen feiten en statische gegevens van toetredende en kandidaat-lidstaten op te nemen;
48. verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten.
ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (2.7.2007)
aan de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie -2007
(2007/2065 (INI))
Rapporteur voor advies: Zita Gurmai
SUGGESTIES
De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
A. overwegende dat artikel 16, lid 1 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van 11 juli 2006 van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds bepaalt dat "de lidstaten en de Commissie erop toezien dat de gelijkheid van vrouwen en mannen en de integratie van het genderperspectief worden bevorderd in de opeenvolgende fasen van de uitvoering van de fondsen",
B. overwegende dat gendermainstreaming in de praktijk betekent dat er dient te worden beoordeeld hoe politieke, bestuurlijke en maatschappelijke maatregelen van invloed zijn op het leven en de situatie van zowel vrouwen als mannen, en dat er waar nodig verantwoordelijkheid dient te worden genomen om er een nieuwe richting aan te geven ter bevordering van de gelijkheid van man en vrouw ;
1. benadrukt dat er verdere inspanningen en een verdere afbouw van verouderde besluitvormings- en gedragspatronen vereist zijn, met name in het bestuur, om gendermainstreaming op verschillende beleidsterreinen te verbeteren;
2. wijst erop dat gendermainstreaming op het niveau van de Europese Unie een dubbele strategie inhoudt, die enerzijds moet garanderen dat op alle beleidsterreinen en bij alle besluitvorming de gelijkheid van mannen en vrouwen in acht wordt genomen, en die er tegelijkertijd door gerichte maatregelen toe leidt dat er een einde komt aan de achterstelling van vrouwen;
3. wijst er met nadruk op dat het Europees Sociaal Fonds ondersteuning moet bieden voor specifieke maatregelen om de toegang tot en deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt, en gendermainstreaming te verbeteren ; is van oordeel dat er in alle regionale fondsen een begrotingslijn inzake gender dient te worden opgenomen (genderbudgeting), om maatregelen voor gendergelijkheid en onderzoek naar de effecten van het vrouwenbeleid te financieren ;
4. wijst erop dat er in strategieën voor regionale ontwikkeling nieuwe benaderingen en innovatieve instrumenten dienen te worden opgenomen en benadrukt dat beleidsmakers op regionaal en plaatselijk niveau dienen te worden opgeleid voor de methodologie van en de instrumenten voor gendermainstreaming; vraagt de Commissie om haar aanwijzingen voor het bestuur, die een richtsnoer vormen voor gendermainstreaming in het optreden van de structuurfondsen, verder uit te werken;
5. stelt dat er speciale aandacht moet uitgaan naar bijstand aan kwetsbare groepen, met name vrouwen in plattelandsgebieden, opdat de Structuurfondsen op lange termijn optimaal effect kunnen sorteren;
6. benadrukt dat er regelmatige, uitvoerige, op basis van sekse uitgesplitste regionale statistieken, die vooralsnog ontbreken, dienen te worden opgesteld om de feitelijke situatie van en de verschillen in het leven van vrouwen in verschillende regio's vast te stellen;
7. roept de Commissie op om naast gendermainstreaming ook een reeks specifieke maatregelen voor te stellen, waaronder bewustmakingscampagnes, uitwisseling van beste praktijken, dialoog met de burgers en initiatieven voor publiek-privaat partnerschap.
PROCEDURE
Titel |
Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie -2007 |
||||||
Procedurenummer |
|||||||
Commissie ten principale |
FEMM |
||||||
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
REGI 26.4.2007 |
||||||
Nauwere samenwerking – datum bekendmaking |
|
||||||
Rapporteur voor advies |
Zita Gurmai 20.3.2007 |
||||||
Vervangen rapporteur voor advies |
|
||||||
Behandeling in de commissie |
7.6.2007 |
|
|
|
|
||
Datum goedkeuring |
26.6.2007 |
||||||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
37 3 1 |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Alfonso Andria, Stavros Arnaoutakis, Elspeth Attwooll, Jean Marie Beaupuy, Jana Bobošíková, Bernadette Bourzai, Wolfgang Bulfon, Antonio De Blasio, Bairbre de Brún, Gerardo Galeote, Iratxe García Pérez, Eugenijus Gentvilas, Marian Harkin, Filiz Husmenova, Gisela Kallenbach, Tunne Kelam, Evgeni Kirilov, Miloš Koterec, Constanze Angela Krehl, Jamila Madeira, Mario Mantovani, Yiannakis Matsis, Miroslav Mikolášik, Lambert van Nistelrooij, Maria Petre, Markus Pieper, Elisabeth Schroedter, Grażyna Staniszewska, Catherine Stihler, Margie Sudre, Kyriacos Triantaphyllides, Oldřich Vlasák, Vladimír Železný |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) |
Jan Březina, Brigitte Douay, Den Dover, Ovidiu Victor Ganţ, Zita Pleštinská, Toomas Savi, László Surján, Nikolaos Vakalis |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
|
||||||
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
… |
||||||
ADVIES van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (5.6.2007)
aan de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie - 2007
(2007/2065(INI))
Rapporteur voor advies: Ilda Figueiredo
SUGGESTIES
De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. acht het van cruciaal belang dat de belangrijke rol die vrouwen in de verschillende lidstaten van de EU in de landbouw spelen, zowel in de primaire productie als bij de diversificatie van economische activiteiten op het bedrijf en het platteland, wordt erkend; vestigt de aandacht op de armoede en het isolement waarmee vrouwen in sommige landelijke gebieden worden geconfronteerd, en wijst op de noodzaak van doeltreffende maatregelen om gelijke kansen voor vrouwen te waarborgen; meent dat dit een centrale doelstelling moet zijn van alle instrumenten van het gemeenschappelijke landbouwbeleid (GLB) en van andere relevante communautaire beleidsmaatregelen;
2. meent dat alle instrumenten van het beleid voor plattelandsontwikkeling en het cohesiebeleid moeten worden aangewend om de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, met inbegrip van de programma's die gecofinancierd worden door de structuurfondsen, waarbij moet worden gewaarborgd dat vrouwen in landelijke gebieden bij de toekenning van de steun in gelijke mate profiteren;
3. benadrukt dat vrouwen in de landbouw als meehelpende gezinsleden vaak een wezenlijk deel van de arbeid verrichten; deze arbeid kan ook in de statistieken over de werkgelegenheid op het platteland worden verwerkt en zijn weerslag vinden in het beleid inzake plattelandsontwikkeling; de lidstaten moeten ernaar streven deze vrouwen toegang te verlenen tot hun stelsels van oudedagsvoorzieningen;
4. wijst erop dat, hoewel het wegwerken van ongelijkheden en de bevordering van gelijke kansen als basisdoelstellingen van de uitvoeringsverordeningen van de structuurfondsen en de plattelandsontwikkelingsprogramma's worden beschouwd, de participatie van vrouwelijke landbouwers in het opzetten en benutten van de mogelijkheden die hun worden geboden miniem is; verzoekt de Commissie derhalve erop toe te zien dat voldoende aandacht wordt gegeven aan de versterking van de rol van vrouwelijke landbouwers in de procedures voor de goedkeuring van de desbetreffende projecten, en aan de actieve participatie van verenigingen en federaties van plattelandsvrouwen, alsmede overige lichamen waarin zij zich hebben verenigd, bij de opstelling van deze programma's en de beoordelingscriteria die worden gehanteerd in de verschillende oproepen;
5. is verheugd over het initiatief van de Commissie om in verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) een speciaal artikel inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen en non-discriminatie op te nemen (artikel 8); is van mening dat de integratie van het gelijkheidsbeleid en het toezicht op de resultaten ervan in alle voor de landbouw relevante wetgeving moet worden gewaarborgd; herinnert eraan dat het Europees Parlement de Commissie in zijn resolutie van 3 juli 2003 over de situatie van vrouwen in plattelandsgebieden van de Unie in het licht van de tussentijdse herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid[1] verzocht heeft om binnen haar directoraat-generaal voor landbouw een eenheid op te richten die voor gender- en landbouwbeleid verantwoordelijk is en die tot taak heeft te zorgen voor gender mainstreaming in alle relevante wetgeving en beleidsmaatregelen;
6. onderstreept de noodzaak om de rechtspositie van vrouwen die werkzaam zijn in de landbouw te verbeteren, zowel wat de sociale zekerheid betreft, door hun rechtstreekse toegang tot het socialezekerheidsstelsel te waarborgen, als wat hun rol op de landbouwbedrijven zelf, de toegang tot leningen en hun rechten in de context van het erfenisrecht aangaat, waarbij speciale nadruk wordt gelegd op het medehouderschap van familiebedrijven;
7. herinnert in dit verband aan zijn resolutie van 8 januari 1997 over de situatie van meewerkende partners van zelfstandigen (A4-0005/97), waarin werd aangedrongen op verbetering van de situatie van meewerkende partners in de landbouw door aanscherping van richtlijn 86/613/EEG van de Raad van 11 december 1986 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van zelfstandig werkzame vrouwen tijdens zwangerschap en moederschap, en wel door meewerkende partners een rechtspositie te geven die o.a. de verplichte registratie van meewerkende partners inhoudt zodat zij niet langer onzichtbare werknemers zijn, maar recht hebben op sociale zekerheid en verzekerd zijn tegen ziekte, invaliditeit, ongevallen en recht hebben op ouderdomsvoorzieningen;
8. wijst erop dat vrouwen veelal als meewerkende partner actief zijn op een landbouwbedrijf, hetgeen specifieke financiële en juridische problemen met zich mee kan brengen in het geval van echtscheiding, toegang tot sociale zekerheid, ziekte- en zwangerschapsverlof en de opbouw van pensioenrechten;
9. acht het van essentieel belang de levenskwaliteit van vrouwen die in landelijke gebieden leven te verbeteren, door hun gemakkelijker toegang te verzekeren tot onderwijs en beroepsopleiding, levenslang leren, nieuwe media-infrastructuren, doeltreffende en passende plaatselijke openbare gezondheidsdiensten, alsmede infrastructuurvoorzieningen en faciliteiten voor kind en gezin, zoals plaatselijke crèches, kleuterscholen, scholen, culturele centra en markten;
10. wijst op het belang van participatie van vrouwen in boerenbelangenorganisaties en het belang om de ontwikkeling van netwerken van vrouwenorganisaties te bevorderen en de zichtbaarheid van vrouwen in plaatselijke organisaties die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van landbouwprogramma's en de verschillende activiteiten in verband met plattelandsontwikkeling te verbeteren;
11. benadrukt dat de verbetering van de gelijke kansen van mannen en vrouwen in landelijke gebieden impliceert dat hun rol in sterkere mate wordt bevorderd, zowel in het kader van landbouwactiviteit als op andere terreinen van de economische activiteit, met inachtneming van het multifunctionele karakter van de landbouw;
12. is van mening dat er meer informatie moet worden verzameld over vrouwen in landelijke gebieden door te stimuleren dat er onderzoek wordt verricht naar de situatie van deze vrouwen en naar het effect van genderbeleid op de ontwikkeling van het platteland en door op Europees niveau studiedagen en congressen te organiseren om deze vrouwen voor te lichten en te scholen, die vooral gericht moeten zijn op het stimuleren van de werkgelegenheid en het zelfstandig ondernemerschap en waarop criteria kunnen worden uitgewisseld met betrekking tot de vergaderingen die in internationaal verband worden gehouden en waarop de kwestie van vrouwen in landelijke gebieden wordt besproken;
13. acht het noodzakelijk dat vrouwen, zowel op nationaal als op communautair niveau, in landbouwcoöperaties vertegenwoordigd zijn en dat hun statuten dienovereenkomstig worden aangepast; is er verder van overtuigd dat op deze manier bij de verdeling van posten en bij de opstelling van beleid meer rekening zal worden gehouden met het gelijkheidsaspect;
14. verwelkomt in dit kader de ESF/EQUAL-projecten die op het ogenblik lopen in een aantal lidstaten en die beogen de problemen van meewerkende partners in kaart te brengen en kijkt uit naar de presentatie van de resultaten van deze projecten;
15. constateert grote lacunes in de landbouwstatistieken met betrekking tot de differentiatie tussen mannen en vrouwen en dringt er bij de Commissie op aan deze lacunes te vullen en te garanderen dat bij de verzameling van de gegevens het beeld niet langer op discriminatoire manier wordt vertekend, met name door vrouwen onder te brengen in de rubriek "huisvrouwen", terwijl ze in werkelijkheid op het landbouwbedrijf werkzaam zijn;
16. benadrukt dat er meer waarde gehecht moet worden aan arbeid die op het land verricht wordt door vrouwelijke arbeidskrachten die geen deel uitmaken van het gezin en dan met name vrouwelijke migranten, omdat zij de meeste last hebben van de moeilijke omstandigheden waaronder vrouwen in de landbouw werkzaam zijn;
17. betreurt bovendien dat de werkzaamheden van de meewerkende partner vaak niet worden gereflecteerd in officiële statistieken en roept de Commissie en EUROSTAT op ook deze aanzienlijke groep bij haar analyses te betrekken.
PROCEDURE
Titel |
Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie - 2007 |
||||||
Procedurenummer |
|||||||
Commissie ten principale |
FEMM |
||||||
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
AGRI 26.4.2007 |
||||||
Nauwere samenwerking – datum bekendmaking |
|
||||||
Rapporteur voor advies |
Ilda Figueiredo 12.4.2007 |
||||||
Vervangen rapporteur voor advies |
|
||||||
Behandeling in de commissie |
7.5.2007 |
5.6.2007 |
|
|
|
||
Datum goedkeuring |
5.6.2007 |
||||||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
30 2 0 |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Vincenzo Aita, Thijs Berman, Luis Manuel Capoulas Santos, Giuseppe Castiglione, Joseph Daul, Albert Deß, Gintaras Didžiokas, Carmen Fraga Estévez, Ioannis Gklavakis, Lutz Goepel, Bogdan Golik, Esther Herranz García, Elisabeth Jeggle, Heinz Kindermann, Véronique Mathieu, Mairead McGuinness, Rosa Miguélez Ramos, Neil Parish, Radu Podgorean, María Isabel Salinas García, Agnes Schierhuber, Willem Schuth, Czesław Adam Siekierski, Marc Tarabella, Donato Tommaso Veraldi, Andrzej Tomasz Zapałowski |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) |
Ilda Figueiredo, José Manuel García-Margallo y Marfil, Béla Glattfelder, Milan Horáček, Markus Pieper, Kyösti Virrankoski |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
|
||||||
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
|
||||||
- [1] PB C 74 E van 24.3.2004, blz. 882.
ADVIES van de Commissie cultuur en onderwijs (25.6.2007)
aan de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie - 2007
(2007/2065(INI))
Rapporteur voor advies: Karin Resetarits
SUGGESTIES
De Commissie cultuur en onderwijs verzoekt de ten principale bevoegde Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. is ingenomen met de cultuur van gelijkheid in de EU met inbegrip van de "routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen" van de Commissie en het "Europees pact voor gendergelijkheid" van de Raad en verlangt concrete maatregelen en financiële middelen om deze uit te voeren;
2. waardeert het potentieel van het sociale cohesiebeleid ter bevordering van de gelijkheid;
3. stelt vast dat er nog altijd minder vrouwen leidinggevende posities hebben;
4. wijst erop dat de grootste stijging van de werkgelegenheid van vrouwen grotendeels plaatsvindt in beroepen met een geringe beloning en precaire arbeidsovereenkomsten en dat het verschil in beloning tussen mannen en vrouwen in bepaalde Europese landen nog altijd tot 30% bedraagt; is derhalve ingenomen met maatregelen die vrouwen een gelijke toegang tot de arbeidsmarkt verschaffen en vrouwelijk ondernemerschap bevorderen en dringt erop aan dat met betrekking tot de concurrentiepositie en de tewerkstellingsmogelijkheden van vrouwen bestaande vooroordelen en discriminatie op grond van het geslacht, vooral in hooggekwalificeerde arbeidsplaatsen, worden weggenomen;
5. wijst erop dat langdurige werkloosheid naar verhouding hoger is onder vrouwen; dat de verantwoordelijkheid voor kinderen van 5 jaar en jonger gepaard gaat met een hoger werkloosheidscijfer, vergeleken met vrouwen zonder kinderen;
6. beveelt aan meer rekening te houden met de uiteenlopende behoeften in de ontwikkeling van meisjes en jongens in het onderwijs en in dat verband stereotypen te bestrijden;
7. is van mening dat de arbeidsmarkt in de meeste EU-landen het gemiddeld hogere onderwijsniveau en de betere academische prestaties van vrouwen niet adequaat weerspiegelt;
8. beveelt aan ernaar te streven dat het onderwijs kennis en zinvolle criteria overbrengt om vrijheid, persoonlijke onafhankelijkheid en gelijkheid te kunnen verwerven en zo sociale integratie te verwezenlijken; vooral bij vrouwen moeten zogenaamde sleutelcompetenties, zoals de ondernemerszin en een wetenschappelijke en technische benadering worden bevorderd;
9. dringt erop aan vrouwen in hun beroepscarrière te steunen en daarvoor maatregelen voor de verenigbaarheid van beroeps- en gezinsleven voor beide geslachten te stimuleren en mannen te stimuleren om gezinsleven op zich te nemen; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem serieuze maatregelen te nemen om de loonverschillen tussen mannen en vrouwen te verkleinen en om het ouderverlof voor mannen alsmede het vaderschapsverlof te bevorderen;
10. wijst erop dat meer en voor de gehele bevolking toegankelijke kinderdagverblijven van een hoge kwaliteit en flexibiliteit met een veelzijdig (openbaar en particulier) aanbod beschikbaar gesteld moeten worden, zodat mannen en vrouwen na het ouderverlof gemakkelijker in het beroepsleven kunnen integreren en het beroeps- en gezinsleven beter op elkaar kunnen afstemmen;
11. onderstreept de noodzaak van nascholingsmaatregelen tijdens het ouderverlof, om te kunnen inspelen op veranderde beroepseisen;
12. beveelt de ontwikkeling van overkoepelende Europese maatregelen aan om de mensen ervan bewust te maken dat er absoluut geen seksistische belediging en of denigrerende opmerkingen over vrouwen in de media en in de commerciële communicatie zal worden toegestaan;
13. wijst op de noodzaak om immigranten attent te maken op de in de Europese Unie geldende waarden, wettelijke voorschriften en maatschappelijke afspraken op het vlak van gelijkheid, om discriminerende situaties te voorkomen die het gevolg zijn van een gebrek aan cultureel bewustzijn;
14. is van mening dat in de media de rol van de vrouw in de samenleving alsmede voorbeelden van situaties moeten worden benadrukt waarin de gelijkheid van man en vrouw en de verenigbaarheid van beroeps- en gezinsleven gerealiseerd zijn; verzoekt de Commissie het bewustzijn voor de rol van de vrouw in de media te verbeteren en gelijke kansen te bevorderen, bijvoorbeeld door het programma Media 2007.
PROCEDURE
Titel |
Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie - 2007 |
||||||
Procedurenummer |
|||||||
Commissie ten principale |
FEMM |
||||||
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
CULT 26.4.2007 |
||||||
Nauwere samenwerking – datum bekendmaking |
|
||||||
Rapporteur voor advies |
Karin Resetarits 10.4.2007 |
||||||
Vervangen rapporteur voor advies |
|
||||||
Behandeling in de commissie |
18.6.2007 |
|
|
|
|
||
Datum goedkeuring |
25.6.2007 |
||||||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
24 1
|
|||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Ivo Belet, Guy Bono, Marie-Hélène Descamps, Věra Flasarová, Milan Gaľa, Ovidiu Victor Ganţ, Luis Herrero-Tejedor, Ruth Hieronymi, Sándor Kónya-Hamar, Manolis Mavrommatis, Marianne Mikko, Viorica-Pompilia-Georgeta Moisuc, Doris Pack, Christa Prets, Karin Resetarits, Pál Schmitt, Nikolaos Sifunakis, Hannu Takkula, Salvatore Tatarella, Henri Weber, Thomas Wise, Tomáš Zatloukal |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) |
Emine Bozkurt, Erna Hennicot-Schoepges, Mary Honeyball |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
|
||||||
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
… |
||||||
PROCEDURE
Titel |
Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie 2007 |
|||||||||||
Procedurenummer |
||||||||||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking toestemming |
FEMM |
|||||||||||
Medeadviserende commissie(s) |
EMPL |
REGI |
AGRI |
CULT |
LIBE |
|||||||
Geen advies |
EMPL |
LIBE |
|
|
|
|||||||
Nauwere samenwerking Datum bekendmaking |
|
|
||||||||||
Rapporteur(s) |
Piia-Noora Kauppi |
|
||||||||||
Vervangen rapporteur(s) |
|
|
||||||||||
Behandeling in de commissie |
16.7.2007 |
|
|
|
|
|||||||
Datum goedkeuring |
16.7.2007 |
|||||||||||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
|
||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Edit Bauer, Hiltrud Breyer, Esther De Lange, Věra Flasarová, Nicole Fontaine, Claire Gibault, Lissy Gröner, Zita Gurmai, Esther Herranz García, Anneli Jäätteenmäki, Piia-Noora Kauppi, Urszula Krupa, Roselyne Lefrancois, Siiri Oviir, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Zita Pleštinská, Christa Prets, Karin Resetarits, Teresa Riera Madurell, Amalia Sartori, Eva-Britt Svensson, Britta Thomsen, Anna Záborská |
|||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Gabriela Creţu, Jill Evans, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Anna Hedh, Marusya Ivanova Lyubcheva |
|||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Ján Hudacký, Peter Šťastný |
|||||||||||
Datum indiening |
20.7.2007 |
|
||||||||||
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
… |
|
||||||||||