VERSLAG over conventionele energiebronnen en energietechnologie

26.9.2007 - (2007/2091(INI))

Commissie industrie, onderzoek en energie
Rapporteur: Herbert Reul

Procedure : 2007/2091(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0348/2007
Ingediende teksten :
A6-0348/2007
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over conventionele energiebronnen en energietechnologie

(2007/2091(INI))

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar de mededeling van de Commissie "Een energiebeleid voor Europa" (COM(2007)0001,

–   onder verwijzing naar de mededeling van de Commissie "Duurzame elektriciteitsproductie met behulp van fossiele brandstoffen - Naar bijna nulemissie bij de verbranding van steenkool vanaf 2020" (COM(2006)0843),

–   onder verwijzing naar de mededeling van de Commissie "Ontwerpprogramma van indicatieve aard inzake kernenergie, overeenkomstig artikel 40 van het Euratom-Verdrag ter advies ingediend bij het Europees Economisch en Sociaal Comité" (COM(2006)0844),

–   onder verwijzing naar mededeling van de Commissie "Naar een Europees strategisch plan voor energietechnologie" (COM(2006)0847),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 mei 2007 "Evaluatie Euratom - 50 jaar Europees kernenergiebeleid"[1],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 december 2006 over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa - Groenboek[2],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 juni 2006 over het Groenboek inzake energie-efficiëntie "Meer doen met minder"[3],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over de zekerheidsstelling van de energievoorziening in de Europese Unie[4],

–   gezien de conclusies van de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie van 23 november 2006 over een "Actieplan voor energie-efficiëntie",

–   onder verwijzing naar de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 inzake de goedkeuring van het actieplan (2007-2009) van de Europese Raad "Een energiebeleid voor Europa",

–   gezien de ontwerpresolutie over "schone steenkool"-technologieën die door Salvador Garriga Polledo, overeenkomstig artikel 113 van het Reglement, is ingediend[5]

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie regionale ontwikkeling (A6‑0348/2007),

A. overwegende dat de sterke afhankelijkheid van de EU van de invoer van energie ervoor zorgt dat kwesties op het gebied van de voorzieningszekerheid, de hernieuwbare energiebronnen, energiebesparing, energie-efficiëntie en diversifiëring van de energievoorziening steeds centraler komen te staan in het energiebeleid,

B.  overwegende dat conventionele energiebronnen, met name steenkool, olie, gas, kernenergie, ook in de toekomst een essentiële rol zullen spelen bij de energievoorziening,

C. overwegende dat de afhankelijkheid van de invoer van fossiele energiebronnen tot het jaar 2030 tot 70% van de totale consumptie zal toenemen, tenzij preventieve maatregelen worden genomen en de gas- en olievoorziening als gevolg van geopolitieke risico's en een toenemende concurrentie bij de vraag steeds onzekerder laat worden,

D. overwegende dat een heroriëntering van de kolensector significante economische en sociale gevolgen heeft in regio's met weinig alternatieven voor een diversifiëring van de economische activiteiten en het scheppen van werkgelegenheid,

E.  overwegende dat auto's met een elektrische aandrijving de mogelijkheid bieden van een aanmerkelijke verbetering van de efficiency wanneer voor de opwekking van elektriciteit een koolstofarme energiebron wordt gebruikt,

F.  overwegende dat de afhankelijkheid van olie ook kan worden verminderd door de goedkeuring van maatregelen waarmee de significante emissies van broeikasgassen door auto's kunnen worden aangepakt,

G. overwegende dat de brutostroomproductie van de EU wordt opgewekt met verschillende energiebronnen, te weten: 31% kernenergie, 29% steenkool, 19% gas, 14% hernieuwbare energiebronnen en 5% olie,

H. overwegende dat het gebruik van fossiele energiebronnen het noodzakelijk maakt dat er meer wordt gedaan aan de bescherming van het klimaat,

I.   overwegende dat de EU ambitieuze doelstellingen ter beperking van broeikasgassen heeft vastgesteld als een elementair onderdeel van haar beleid ter bescherming van het klimaat,

J.   overwegende dat voor de productie van brandstoffen ook conventionele energiebronnen kunnen worden gebruikt,

K. overwegende dat het, in het kader van de herstructurering van de kolenmijnen in de EU, ook vanuit de optiek van voorzieningszekerheid zinvol is om het huidige niveau van toegang tot bestaande grote binnenlandse kolenvoorraden te handhaven,

L.  overwegende dat communautaire wetgeving, zoals Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt[6] van belang is geweest om de technologische ontwikkeling en particuliere O&O-investeringen te bevorderen,

Overzicht

1.  is ingenomen met de vorenvermelde mededelingen van de Commissie over duurzame stroomproductie uit fossiele brandstoffen, over het Europees strategisch plan voor energietechnologie en over het ontwerpprogramma van indicatieve aard inzake kernenergie;

2.  onderstreept dat een verbetering van de energie-efficiëntie een grote bijdrage levert aan de duurzaamheid en de continuïteit van de voorziening en tevens de exportkansen van EU-producenten verbetert;

3.  acht diversifiëring van de energiebronnen wegens de toenemende schaarste van grondstoffen belangrijk; wijst voorts op het belang van kernsplitsing en, voor sommige landen, het mogelijk toekomstig belang van kernfusie voor de voorzieningszekerheid; vestigt de aandacht op het belang van het gebruik van regionale hulpbronnen voor de voorzieningszekerheid;

4.  is van mening dat een verdere verbetering van de doelmatigheid van op basis van fossiele brandstoffen functionerende elektriciteitscentrales van essentieel belang is, evenals verdere verbeteringen van de veiligheidsnormen voor kerncentrales, een snelle ontwikkeling van de kernfusietechnologie en de daartoe benodigde verhoging van de middelen voor onderzoek;

5.  verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten te zorgen voor diversificatie en decentralisatie van de energieproductie, waarbij in alle verschillende regio's van de EU de middelen dienen te worden gebruikt die daarvoor het meest geschikt zijn, rekening houdend met specifieke regionale kenmerken;

6.  merkt op dat meer toegang tot duurzame energie de sleutel is voor ontwikkelingslanden om hun Millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te kunnen verwezenlijken en dat op het ogenblik naar schatting twee miljard mensen onder energieschaarste lijden, wat hun mogelijkheden voor economische ontwikkeling en een betere levensstandaard beperkt;

7.  wijst erop dat marktdistorsies op de interne energiemarkt zolang blijven bestaan tot het in artikel 174, lid 2, van het EG-Verdrag verankerde principe dat de vervuiler betaalt, wordt toegepast op het energiebeleid; verzoekt de lidstaten derhalve opnieuw met klem de externe kosten, met inbegrip van alle milieu- en vervolgkosten, in de energieprijzen door te berekenen;

8.  wijst erop dat bij de energieprijzen rekening moet worden gehouden met de reële externe kosten van energieproductie, waaronder kosten voor de bescherming van het milieu;

9.  is van mening dat een succesvolle vermindering van de broeikasgasemissies van de energiesector alleen kan worden verwezenlijkt door een groter gebruik van koolstofarme technologieën, zoals kernenergie, schone steenkool en hernieuwbare energie;

Energietechnologie

10. onderstreept dat een duurzame energievoorziening voor de EU alleen kan worden verwezenlijkt met aanzienlijke onderzoeksinspanningen en veranderingen in het consumentengedrag;

11. is ingenomen met de Trans-Atlantische Economische Raad EU-VS, die deel uitmaakt van het Transatlantisch Economisch Partnerschap tussen de EU en de VS dat op 20 april 2007 in Washington werd ondertekend, en zal bijdragen tot een groter transatlantisch begrip over energieonderwerpen; wijst erop dat de betrekkingen op gebieden die gerelateerd zijn aan energie moeten worden aangehaald, ook op het gebied van de wetgeving;

12. wijst erop dat Europa op het gebied van O&O in innovatieve energietechnologieën, met inbegrip van energie-efficiëntie en hernieuwbare energieën, wereldwijd aan de top staat en met name nummer één is voor technologieën op het gebied van kernfusie;

13. dringt er bij de Commissie, de lidstaten, de regio's en de andere belanghebbenden op aan gebruik te maken van de door het cohesiebeleid geboden mogelijkheden en te investeren in nieuwe energietechnologieën op het gebied van zowel hernieuwbare energiebronnen als technologieën voor duurzame fossiele brandstoffen ("emissiearme centrales ");

14. verzoekt de lidstaten en de regionale autoriteiten met aandrang maatregelen te treffen om de veiligheid van de energievoorziening te verbeteren door een versterkte directe samenwerking in de energiesector, vooral in grensregio's;

15. beveelt aan grootscheeps te investeren in innovatie, toegepast onderzoek en kapitaalgoederen ten behoeve van intelligente energienetwerken en slimme roostertechnologieën;

16. wijst erop dat staten en regio's buiten de EU thans op grote schaal O&O-middelen beschikbaar stellen waardoor de leidende rol van Europa op het gebied van technologie op de middellange termijn in gevaar gebracht zou kunnen worden, maar dat een te grote concentratie van middelen op een bepaald gebied moet worden voorkomen; onderstreept dat het, met het oog op de wereldwijde verantwoordelijkheid om klimaatverandering te bestrijden onwenselijk zou zijn, dat ontwikkelingslanden gaan achterlopen bij de ontwikkeling van het opvangen en opslaan van kooldioxide (CCS) en onderstreept het buitengewoon grote belang van nauwe samenwerking met China en India op dit vlak;

17. onderstreept dat de leidende rol van de EU op het vlak van de technologie, als gevolg van de onderzoeksinspanningen van de EU en de lidstaten, de concurrentiepositie van haar industrie versterkt en arbeidsplaatsen in de EU doet ontstaan;

18. dringt er bij de EU, de lidstaten en de ondernemingen op aan om conform het subsidiariteitsbeginsel hun O&O-inspanningen op het vlak van energie te verdubbelen, vooral ook ter verbetering van de doeltreffendheid van de energieproductie en energievoorziening, beperking van de milieugevolgen, verbetering van de veiligheid van bestaande technologieën, de ontwikkeling van de opslagtechnologieën voor hernieuwbare energie en de ontwikkeling van nieuwe kernreactorgeneraties en nieuwe energietechnologieën, met inbegrip van kernfusie;

19. beveelt aan, met betrekking tot bronnen met een beperkt aanbod voor de energiezekerheid en -onafhankelijkheid van lidstaten, in de komende jaren kritisch te zullen blijven, dat in het aanstaande strategisch plan voor energietechnologie de voorkeur wordt gegeven aan technologische ontwikkelingen die hun potentieel optimaal uitbuiten om de algemene uitstoot van broeikasgassen te beperken;

20. begroet de aankondiging van de Commissie om op de Voorjaarsraad van 2008 een strategisch energietechnologieplan in te dienen; vraagt zich echter af waar de middelen voor dit plan vandaan moet komen;

21. dringt er bij de Commissie op aan de technologie voor synthetische brandstoffen te steunen met het oog op het potentieel daarvan voor een versterking van de zekerheid van de energievoorziening en een vermindering van de emissies van de wegvervoerssector in EU;

22. wijst erop dat het bedrag voor de openbare startsteun voor nieuwe energietechnologieën adequaat moet zijn en rekening moet houden met de mate van commerciële kwetsbaarheid en dat deze steun uiterlijk op het moment dat de nieuwe technologieën marktrijp zijn moet worden stopgezet;

23. herinnert eraan dat de Raad heeft geëist ervoor te zorgen dat de meest efficiënte technologie bij de aanleg van nieuwe capaciteit wordt gebruikt, en dat een groter gebruik wordt gemaakt van warmtekrachtkoppeling, stadsverwarming en -koeling en het gebruik van industriële afvalwarmte;

24. onderstreept dat een voorstel voor een internationaal vastgesteld minimumpercentage van onderzoeksbegrotingen goed zou zijn voor de klimaatbescherming en dat tenminste de doelstellingen van Lissabon moeten worden nageleefd;

Fossiele brandstoffen

25. wijst erop dat fossiele brandstoffen ook in de toekomst zeer belangrijk zullen zijn om de zekerheid van de energievoorziening in de EU te waarborgen en onderstreept het belang van aardgas als de fossiele brandstof met het laagste CO2-gehalte;

26. onderstreept dat fossiele brandstoffen op de lange termijn gebruikt moeten worden voor de opwekking van stroom totdat met hernieuwbare energieën, de basisbehoeften kunnen worden gedekt;

27. wijst erop dat de eigen fossiele energiebronnen, vooral de grote kolenvoorraden en het aanzienlijke overgebleven olie- en gaspotentieel in enkele lidstaten en Noorwegen, kunnen bijdragen aan de voorzieningszekerheid; beveelt aan dat toekomstige installaties voor de opwekking van energie worden uitgerust met CCS-technologie, wanneer dat technisch mogelijk is; is van mening dat het toepasselijk wettelijk en bestuursrechtelijk kader een optimale exploitatie mogelijk moet maken;

28. acht grotere inspanningen ter vermindering van emissies en verhoging van de efficiëntie van de fossiele opwekking van stroom noodzakelijk, o.a. door steun aan de ontwikkeling van warmtekrachtkoppeling (WKK), wijst er echter op dat de Europese centrales nu reeds de meest efficiënte ter wereld zijn;

29. dringt er bij de Commissie op aan investeringen in warmtekrachtkoppeling te stimuleren; stelt vast dat met een zeer doeltreffende WKK de efficiency van een gewone kolengestookte condensatiecentrale kan worden verdubbeld;

30. vindt het uit oogpunt van voorzieningszekerheid en kostenefficiëntie onverstandig door verkeerde marktstimulansen de bouw van de meest moderne en efficiënte kolencentrales te belemmeren;

31. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat door het systeem van verhandelbare emissierechten de vervanging van bestaande centrales, door moderne en klimaatvriendelijke installaties - waaronder kerncentrales - niet wordt belemmerd;

32. roept op tot verdere verbetering van het mechanisme voor schone ontwikkeling (Clean Development Mechanism) in het kader van het protocol van Kyoto, zodat het zijn doel kan vervullen en de overdracht van efficiënte, schone en geschikte energietechnologieën aan ontwikkelingslanden mogelijk kan maken;

33. verzoekt de Commissie er bij de herziening van de emissiehandel op te letten dat de specifieke problematiek van de markt voor warmteopwekking, die grotendeels bestaat uit individuele stookinstallaties (stookketels) op basis van fossiele brandstoffen en die als gevolg van de geringe omvang van de installaties niet onder het handelssysteem valt, adequaat mee te rekenen;

34. verzoekt de bestaande, met fossiele brandstoffen gestookte krachtcentrales voor hun resterende levensduur in aanmerking te laten komen voor nationale en communautaire steun om hun energie-efficiency en milieuprestaties te verbeteren;

35. wijst erop dat de CCS-technologie gepaard gaat met een geringere efficiëntie van de centrales en dat technische, juridische en milieukwesties in verband met de opslag van CO2 uitdagingen vormen die alleen door onderzoeksinspanningen en politieke initiatieven kunnen worden aangegaan; is echter van mening dat het belangrijk is dat de CCS-technologie bij de eerstmogelijke praktische gelegenheid geschikt moet worden gemaakt voor centrales die met fossiele brandstoffen worden gestookt;

36. is ervan overtuigd dat de meest doeltreffende manier om de gevolgen van broeikasgassen voor het klimaat te voorkomen een snelle en duidelijke vermindering van de productie van dit soort gassen is; is van mening dat CCS-technologie in deze zin slechts een van de mogelijke middelen is ter beheersing van de klimaatverandering;

37.stelt vast dat CCS niet noodzakelijkerwijze een geschikte oplossing is voor kleine centrales, die slechts geringe hoeveelheden energie opwekken en alleen bestaan ten behoeve van de voorzieningszekerheid;

38. verlangt in het kader van de CCS-technologie ook onderzoek te doen om de efficiency-verliezen te beperken, een veilige CO2-opslag te bevorderen en om chemische en biologische procedures voor CO2-vangst te verduidelijken;

39. dringt erop aan een uitgebreide geologische cartografie in opdracht te geven om het potentieel voor een veiliger CO2-opslag en de meest geschikte locaties te kunnen vaststellen;

40. wijst erop dat CCS ten dele weliswaar berust op beproefde technische deelcomponenten, maar niet op een op industriële schaal beproefd totaal concept;

41. wijst op het gebrek aan adequate informatie over de effecten van CO2-opslag op geologische lagen;

42. acht bindende eisen voor een CO2-vrije stroomproductie in alle kolencentrales niet zinvol, want zodra de technologie ontwikkeld en gebruiksklaar is, wordt de inzet van CCS gestuurd door het emissiehandelssysteem van de EU; stimuleert niettemin de industrie het concept "capture ready" (voorbereid op het afvangen van CO2) in gedachten te houden, wanneer nieuwe, met fossiele brandstoffen gestookte krachtcentrales worden ontwikkeld;

43. verzoekt de Commissie snel een wetsvoorstel over CCS in te dienen om de juridische vragen in verband met de opslag en het transport van CO2 te beantwoorden en aldus de basis voor investeringszekerheid voor dit soort projecten te leggen;

44. roept de Commissie op om de potentiële risico's van CCS te evalueren en eisen vast te stellen voor de afgifte van vergunningen voor CCS-activiteiten en effectieve beheersing van de vastgestelde risico's en gevolgen;

45. dringt erop aan dat, zolang de mogelijkheden voor geologische opslag als onderdeel van de CCS-technologie worden onderzocht, gewaarborgd wordt dat CO2 veilig en permanent wordt opgeslagen op plaatsen vanwaar het ontsnappen van CO2 in de atmosfeer niet mogelijk is;

46. is van mening dat demonstratieprojecten in verband met schone steenkooltechnologieën uitgevoerd moeten worden in gebieden met een mijnbouwtraditie, die te lijden hebben onder de gevolgen van omschakelingsplannen en getroffen zijn door de huidige financiële vooruitzichten 2007-2013;

47. verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk duidelijke politieke richtsnoeren voor te leggen voor een verdere bevordering van het CCS-technologieonderzoek om de mogelijkheden af te tasten van het gebruik van CCS in verband met de commerciële opwekking van elektriciteit en om voorstellen voor te leggen ter voorkoming van strijdige aspecten van het gebruik van CCS-procedures en het emissiehandelssysteem, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat deze richtlijnen en voorstellen de ontwikkeling van vormen van hernieuwbare energie of een verhoging van de energie-efficiëntie niet belemmeren;

48. beklemtoont dat het van belang is dat de bewoners van gebieden met steenkoolcentrales geïnformeerd worden over de aan deze centrales verbonden risico's en acht het wenselijk dat plannen voor de modernisering van bestaande elektriciteitscentrales en de beperking van de milieueffecten ervan openbaar worden gemaakt;

49. erkent dat in huidige stadium van technologische vooruitgang, elektriciteit op basis van CCS-technologieën vermoedelijk even duur zal zijn als elektriciteit uit hernieuwbare bronnen;

50. benadrukt het belang van hechtere samenwerking tussen de Commissie en de particuliere sector om de haalbaarheid van schone steenkooltechnologieën te vergroten;

51. onderstreept dat meer O&O-middelen voor CCS weliswaar noodzakelijk zijn maar dat dit niet ten koste van de steun voor onderzoek naar hernieuwbare energie mag gaan;

52. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan voorlichtingscampagnes over CCS-technologieën met betrokkenen en beleidsmakers te organiseren;

53. waarschuwt voor een eenzijdige afhankelijkheid van bepaalde leveranciers of aanvoerwegen van gas en onderstreept het belang van vloeibaar aardgas in het kader van de diversifiëring van de gasimporten;

54. dringt er bij de Commissie op aan uitgebreider geologisch onderzoek te doen om nieuwe voorraden fossiele brandstoffen op het grondgebied van de lidstaten te ontdekken;

55. betreurt dat de Commissie niet nader is ingegaan op de voorzieningszekerheid van aardolie in het kader van het energiepakket en verzoekt haar hierover een mededeling voor te leggen;

56. wijst erop dat fossiele brandstoffen een belangrijk substraat zijn dat kan worden gebruikt voor de grootschalige productie van waterstof, als energiebron maar ook als brandstof;

57. is bezorgd over de bouw op grote schaal van kolencentrales in China en India (die als ontwikkelinglanden niet gebonden zijn aan het protocol van Kyoto), rekening houdend met de voorspelling dat de uitstoot van CO2 in China in de loop van 2007 groter zal zijn dan die in de Verenigde Staten; merkt echter op dat China en India hun energiebronnen trachten te diversifiëren; benadrukt het exportpotentieel van milieuvriendelijke energietechnologieën in de EU; benadrukt dat milieuvriendelijke energietechnologieën en capaciteitsopbouw een prioriteit moeten zijn voor EU-investeringen in infrastructuur in de ontwikkelingslanden, om de vermindering van koolstofemissie aan te moedigen terwijl de economische groei in stand wordt gehouden;

58. steunt de samenwerking van de Commissie met China, in het bijzonder het Europees-Chinees partnerschap inzake klimaatsverandering van 2005 en het daaropvolgende memorandum van overeenstemming over samenwerking inzake technologieën voor energieopwekking met bijna-nulemissie uit 2006, die de ontwikkeling van milieuvriendelijke energietechnologieën zouden moeten stimuleren; roept de Commissie op samen met China een stappenplan op te stellen voor de ontwikkeling van milieuvriendelijke energietechnologie in China en de voornaamste maatregelen en meetpunten te identificeren voor de ontwikkeling en inzet van milieuvriendelijke energietechnologieën in dat land; dringt er bij de Commissie op aan soortgelijke relaties aan te gaan met andere nieuwe industrielanden, met name India en Brazilië, die misschien ook kunnen beschikken over uitgebreide kolenreserves;

59. wijst op een studie van het Internationaal Energieagentschap uit 2005 die aantoonde dat de toepassing van bepaalde technologieën in niet-OESO-landen veel rendabeler zou kunnen zijn en dat dit bijzonder significant zou kunnen zijn wanneer er tussen landen grote verschillen bestaan qua geologie en natuurlijke hulpbronnen; is van mening dat wanneer dit het geval is, landen kunnen overwegen financiële steun aan ontwikkelingslanden te verstrekken om hen te helpen hun nationale doelstellingen te bereiken; benadrukt dat de mogelijkheid om toepassingsinstrumenten over grenzen heen te verhandelen bijgevolg de doeltreffendheid zou verhogen, en ervoor zorgt dat de introductie plaatsvindt waar deze het voordeligst is;

60. verzoekt de Commissie de inspanningen van de Wereldbank en de regionale ontwikkelingsbanken te steunen om een investeringskader voor energie te scheppen, met aandacht voor kostprijs, risico en de institutionele belemmeringen en belemmeringen op het gebied van de informatievoorziening die de versterking van publiek-private partnerschappen die koolstofarme en koolstofvrije technologie ondersteunen, in de weg staan; verzoekt de Commissie de verschillende mechanismen te evalueren die ontworpen zijn om de samenwerking op het vlak van onderzoek en ontwikkeling, zoals het Asia-Pacific Partnership inzake milieuvriendelijke ontwikkeling en klimaat en het Carbon Sequestration Leadership Forum te vergemakkelijken en andere doelstellingen voor de overdracht van technologie te realiseren; verzoekt de Commissie beoordelingscriteria te ontwikkelen voor internationale financiering, gegevensuitwisseling, onderzoeks- en ontwikkelingsmechanismen, steunend op hun mogelijkheid om bij te dragen tot de ontwikkeling van koolstofarme en koolstofvrije technologieën op lange termijn;

61. verzoekt de Commissie met aandrang de territoriale gevolgen van haar voorstellen op het gebied van het energiebeleid te onderzoeken en de resultaten van dit onderzoek ter beschikking te stellen van de lidstaten;

62. roept op om, gezien de urgentie van de situatie, onmiddellijk de steun aan ontwikkelingslanden te verhogen op het gebied van het gebruik van schone steenkooltechnologieën, die uitvoerbaar en effectief zijn gebleken;

63. steunt de bevordering van projecten en technologieën waardoor het doelmatig energiegebruik en de energiezekerheid in ontwikkelingslanden worden verbeterd en die specifiek afgestemd zijn op de behoeften en omstandigheden in deze landen, zoals mensen leren hoe zij hun eigen energie-efficiënte kachels kunnen vervaardigen, hetgeen kan bijdragen tot het scheppen van werkgelegenheid en bestrijding van voortschrijdende woestijnvorming en klimaatverandering en tot een betere gezondheid;

Kernenergie

64. is ingenomen met het verslag van het indicatief programma op het gebied van kernenergie voor de Gemeenschap, waarin de basis is gelegd voor een uitgebreid onderzoek naar de nucleaire optie voor Europa;

65. onderstreept dat kernenergie voor de waarborging van de basisvoorziening op de middellange termijn in Europa onmisbaar is;

66. steunt het voorstel van de Europese Raad van maart 2007 om een discussie zonder vooroordelen te voeren over de kansen en risico's van kernenergie;

67. wijst erop dat de middelen voor onderzoek op het gebied van kernenergie thans voor het grootste deel geconcentreerd zijn op veiligheidstechnologie;

68. erkent het belang van kernenergie als belangrijk onderdeel van de stroomvoorziening in 15 van de 27 lidstaten en bijgevolg voor de hele Europese Unie en dat daarmee een derde van het elektriciteitsaanbod in de EU wordt geleverd;

69. stelt vast dat de opwekking van kernenergie in de EU een grootschalige industriële ontwikkeling gedurende de vier afgelopen decennia heeft doorgemaakt, met een steeds hoger niveau van betrouwbaarheid en veiligheid;

70. stelt vast dat Finland, Frankrijk, Bulgarije, Roemenië, Slowakije, Litouwen (in samenwerking met Letland en Estland), het Verenigd Koninkrijk, Polen en de Tsjechische Republiek nieuwe kerncentrales bouwen, of het voornemen hebben deze te bouwen of onderzoek doen naar zo'n mogelijkheid;

71. stelt vast dat kernenergie thans de grootste koolstofarme energiebron van de EU is en onderstreept de potentiële rol van kernenergie voor de klimaatbescherming;

72. wijst op het derde verslag van het IPCC (Intergouvernementeel Panel inzake klimaatverandering), waarin kernenergie wordt genoemd als een mogelijkheid om klimaatverandering te beperken;

73. wijst erop dat de keuze die elke lidstaat maakt voor of tegen kernenergie onder de exclusieve verantwoordelijkheid van deze staat valt, maar gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van de elektriciteitsprijzen in andere lidstaten;

74. verzoekt de Commissie maatregelen voor te stellen voor het behoud in de EU van het hoge niveau van vaardigheden die noodzakelijk zijn als de kernenergieoptie open mocht blijven;

75. wijst erop dat korte en middellangetermijnbeslissingen over het gebruik van kernenergie ook rechtstreekse gevolgen hebben voor de klimaatdoelstellingen die de EU op een realistische wijze zou kunnen stellen; wijst erop dat de doelen op het gebied van de beperking van de uitstoot van broeikasgassen en de bestrijding van klimaatverandering niet haalbaar zijn wanneer de productie van kernenergie wordt gestaakt;

76. herinnert eraan dat de lidstaten die kernenergie gebruiken zich ertoe verplicht hebben internationaal geldende veiligheids- en non-proliferatienormen na te leven en erkent in dit verband het bijzondere belang van het Euratom-Verdrag;

77. is verheugd over de instelling van een werkgroep op hoog niveau "Nucleaire veiligheid en afvalverwijdering" en is van mening dat de oprichting van het Europees Kernenergieforum, dat een belangrijk overlegplatform is waar de betrokkenen van gedachten kunnen wisselen over de routekaart voor investeringen in kernenergie, zal instaan voor een transparante, behoorlijk gedocumenteerde en evenwichtige dialoog over alle kwesties in verband met het gebruik en de inzet van deze vorm van energie;

78. is verheugd over de door de Commissie geëiste gemeenschappelijke referentieniveaus voor nucleaire veiligheid die in de EU moeten worden ingesteld; verlangt in dit verband dat deze referentieniveaus in het kader van een "best practice peer review" moeten aansluiten op de hoogst mogelijke veiligheidsnormen;

79. onderstreept het belang van een technologieplatform voor duurzame kernenergie dat in september 2007 is opgericht voor het vaststellen van een Europese strategische onderzoeksagenda voor kernsplitsing;

80. onderstreept dat de bekende wereldwijde uraniumreserves naar schatting meer dan 200 jaar kunnen worden gebruikt en dat de reserves enkele toekomstige opties mogelijk maken om politieke risico's voor de voorzieningszekerheid te diversifiëren of om compromissen te realiseren tussen risico, prijs en locatie bij de keuze van bronnen van nucleaire brandstoffen;

81. onderstreept dat de beoogde ontwikkelingen in het kader van het "Generation for International Forum IV" (Internationaal Forum voor stroomopwekking IV), waarvan de Europese Gemeenschap voor atoomenergie deel uitmaakt, erop wijzen dat kernenergie toekomst heeft op de lange termijn dankzij het feit dat deze vorm van energie gebaseerd is op het extensief gebruik van hulpbronnen, waardoor de tijdspanne voor het potentieel gebruik van kernenergie met duizenden jaren kan worden verlengd en het volume en de radioactiviteit van het uiteindelijk geproduceerde afval aanzienlijk zal worden beperkt;

82. onderstreept de uitspraken van de Commissie over het concurrentievermogen van kernenergie en wijst erop dat de communautaire steun in het kader van het zevende kaderprogramma Euratom voor onderzoek voor het grootste deel gebruikt wordt voor onderzoek naar veiligheid en kernfusie; wijst erop dat het streven van de Gemeenschap moet worden gecombineerd met het onderzoek naar de ontwikkeling van een nieuwe generatie duurzame kernenergie, om optimaal te kunnen voldoen aan de strategische criteria van de EU;

83. wijst erop dat de opwekking van kernenergie nauwelijks last heeft van prijsfluctuaties voor uranium omdat de kosten van deze brandstof weinig gevolgen hebben voor de prijs van elektriciteit;

84. wijst er met het oog op de lange investeringsperiodes op dat het nodig is te zorgen voor stabiele juridische en politieke randvoorwaarden;

85. wijst op de Eurobarometer-enquête van 2006 waaruit blijkt dat een ruime kennis van de bevolking een zeer grote invloed heeft op haar opstelling jegens kernenergie; wijst derhalve op het belang van een open publieke dialoog over kernenergie in elke lidstaat om het publiek bewuster te maken van de positieve en negatieve gevolgen van kernenergie voordat er een politiek besluit wordt genomen;

86. wijst erop dat de kwestie van de eindopslag technisch opgelost is en dat de voor eindopslag in aanmerking komende hoeveelheid afval klein en berekenbaar is;

87. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan eindelijk vooruitgang bij de eindopslag af te dwingen, om een eind te maken aan de dicht bij de oppervlakte gelegen tussentijdse opslag van afval;

88. wijst erop dat verwacht wordt dat de reactoren van de vierde generatie het efficiënt gebruik van brandstoffen zullen verbeteren en de hoeveelheid afval zullen verminderen; dringt er derhalve bij de Commissie en de lidstaten op aan om het accent te leggen op de ontwikkeling van structurele materialen en een optimaal gebruik van nucleaire brandstof, alsmede om projecten te steunen die gericht zijn op de ontwikkeling van prototypes reactoren van de vierde generatie;

89. stelt vast dat het gebruik van kernenergie tot synergieën kan leiden met hernieuwbare energieën, bijvoorbeeld door het beschikbaar komen van originele wijzen voor een effectieve en economische productie van waterstof of biobrandstoffen;

90. wijst erop dat wereldwijd tientallen kerncentrales gepland of gebouwd worden en dat het voor de EU van groot belang is betrokken te worden bij de bouw daarvan, zowel uit oogpunt van industriële strategie als om zo streng mogelijke veiligheidsbeginselen in de wereld te bevorderen;

91. wijst tot slot op de rol van Euratom Loans en verzoekt de lidstaten dit belangrijke instrument ook in de toekomst een kans te geven;

°

° °

92. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

TOELICHTING

1.  Inleiding

Het aandeel van de fossiele energiebronnen in het bruto binnenlands verbruik van de EU-25 lag in 2004 bij 79% en het grootste deel werd ingenomen door olie (37,2%), gevolgd door gas (23,9%) en steenkool (17,9%). Steenkool speelt een zeer belangrijke rol bij de opwekking van elektriciteit en aardolie heeft een dominante positie in de sector vervoer. Aardgas daarentegen wordt ongeveer in gelijke mate bij de elektriciteitsopwekking gebruikt als bij de opwekking van warmte. Wegens deze prominente rol en het ontbreken van even goedkope als efficiënte alternatieven worden fossiele energievormen volgens alle voorspellingen ook in 2020 en daarna nog een zeer belangrijk bestanddeel van de energiemix van de EU vormen.

Tevens zal de afhankelijkheid van de invoer van fossiele energiebronnen tot 2030 stijgen tot circa 70% tegenover 47% in het jaar 1990. Met bijna 94% zal de afhankelijkheid van de invoer van aardolie bijzonder hoog zijn. Maar ook bij aardgas zal de afhankelijkheid van invoer van 47,5% in 2004 tot circa 85% in 2030 stijgen. Beide toenames zijn vooral te herleiden tot de daling van de binnenlandse productie als gevolg van de uitputting van aardolie en aardgasreserves. Daarnaast groeit de vraag naar energie met circa 1% per jaar. De vraag naar elektriciteit groeit ongeveer twee maal zo snel als die naar andere energievormen.

Nu al moet de EU de koers uitstippelen voor de toekomstige energievoorziening. Zij moet met name voldoen aan de uitdaging om de drie pijlers van het energiebeleid, te weten concurrentievermogen, duurzaamheid en voorzieningszekerheid, met elkaar in evenwicht te brengen. De drie mededelingen van de Commissie zijn een eerste stap in deze richting.

2.   Het belang van technologie

Innovatieve energietechnologieën vormen niet alleen een belangrijke economische factor maar leveren ook een essentiële bijdrage aan de continuïteit van de energievoorziening. De EU, de lidstaten en de ondernemingen in Europa moeten zich voorts inspanningen getroosten om het onderzoek naar en de ontwikkeling van nieuwe energietechnologieën te stimuleren. In dit verband is een verbetering van het milieuvriendelijk karakter en de veiligheid van bestaande installaties, het ontsluiten van nieuwe energiebronnen, een doeltreffender en schoner gebruik van fossiele energie alsmede de verdere ontwikkeling van kernsplitsing- en kernfusietechnologieën buitengewoon belangrijk.

Het exportpotentieel van deze technologieën wordt dan ook steeds belangrijker. Reeds in 2004 werden bijvoorbeeld milieutechnologieën voor een totale waarde van 22 miljard euro uit de EU uitgevoerd. Wereldwijd zou het marktvolume in de energietechnologie tot 2020 kunnen groeien tot 2200 miljard euro. Het moet het doel van de communautaire bevordering van technologie, zijn om de Europese ondernemingen een zo groot mogelijk deel in dit marktvolume, met inbegrip van alle vormen van technologie te garanderen. Dat is ook zeer belangrijk om arbeidsplaatsen in de EU veilig te stellen en te creëren.

Dat kan alleen maar lukken wanneer de bevordering van onderzoek op het gebied van energie, die in de EU in 2004 bij 0,04% van het BBP lag, aan het duidelijk hogere niveau van de VS en Japan wordt aangepast en effectiever wordt gereorganiseerd. Het onderzoek moet overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel geconcentreerd zijn op technologieën die van strategisch belang zijn voor de EU als geheel en tevens een belangrijke en zichtbare meerwaarde ten opzichte van de nationale steun creëren. Absoluut noodzakelijk is ook een betere coördinatie van nationale en communautaire onderzoeksprogramma's.

Naast de bevordering van onderzoek is de startfinanciering een belangrijk instrument voor de bevordering van toekomsttechnologieën. Dit soort subsidies moet echter worden stopgezet als een product marktrijp is om concurrentievervalsing en Wind-Fall-winsten te voorkomen. Een groter belang moet daarom worden gehecht aan de opbouw van een Europees platform voor innovatieve technologieën, zoals de Europese Commissie zich een communicatieplatform tussen producenten en consumenten voorstelt. Daarmee moet een snel overzicht van in Europa bestaande en zich in ontwikkeling bevindende innovatieve technologieën op het vlak van energie mogelijk worden.

3.   Fossiel energievormen

Thans liggen de kosten voor de elektriciteitsopwekking uit fossiele energievormen in de EU gemiddeld half zo hoog als bij de productie uit hernieuwbare energieën (4,7 cent/kWatt tegen 9,5 cent/kWatt). Juist ten aanzien van de concurrentiepositie van de Europese industrie op de wereldmarkt is het onverantwoordelijk om af te zien van fossiele energiebronnen, zolang de alternatieven nog steeds veel duurder zijn voor de ondernemingen en de consumenten. Dit zou ook de groeidoelen voor de EU en de doelen van Lissabon acuut in gevaar brengen.

Voor de toekomstige voorzieningszekerheid en de milieubescherming net zo belangrijk is de vervanging van verouderde elektriciteitscentrales door nieuwe die een efficiëntiegraad hebben van maximaal 55%. Door een vervanging van een derde van de kolencentrales in de EU tot 2020 door moderne installaties wordt een derde minder CO2 uitgestoten. Welke energievorm bij de bouw van nieuwe installaties wordt gebruikt, moet echter worden overgelaten aan de stroomproducenten, die het beste overzicht hebben van de kosten en de voordelen van de diverse energievormen.

Uit oogpunt van voorzieningszekerheid mogen de klimaatbeschermingsinspanningen er niet toe leiden dat een vorm van energie wordt benadeeld. Dat geldt vooral voor steenkool, waarvan de wereldwijde reserves nog ten minste 200 jaar kunnen worden gebruikt. Daarmee is steenkool wereldwijd de meest verspreide fossiele energievorm. 26% van de reserves liggen in de VS, 23% op het gebied van de voormalige Sovjetunie. Binnen de EU beschikken Duitsland (7%) en Polen (2%) over een aanzienlijk deel van de wereldwijde reserves. Van doorslaggevend belang is dat de meeste reserves in politiek stabiele landen liggen en anders dan bij aardolie en gas de prijsvolatiliteit uitermate gering is. Juist dit maakt steenkool tot een onmisbare fossiele energievorm voor de EU.

Ook uit technologische overwegingen mag steenkool niet worden verwaarloosd. Alleen wanneer deze in de EU ook in de toekomst wordt gebruikt voor stroomopwekking, kunnen Europese ondernemingen technologische vooruitgang boeken en deze naar opkomende landen zoals China en India, die zelf belangrijke kolenreserves hebben, exporteren. Daardoor worden in de EU arbeidsplaatsen gegarandeerd en wordt tevens een belangrijke bijdrage geleverd tot de wereldwijde milieubescherming.

Hoe succesvol Europese ondernemingen hierbij zijn, kan worden afgelezen aan het feit dat ondanks een duidelijke stijging van de elektriciteitsvraag sinds 1990 alleen een bescheiden stijging van de CO2-emissie bij de stroomproductie heeft plaatsgevonden. Duidelijk daarentegen steeg het aandeel van het vervoer in de Europese CO2-emissies. Het streven naar een vermindering van de CO2-uitstoot moet derhalve gelden voor alle vormen van energie.

Bij de koolstofvastlegging - die principieel moet worden toegejuicht - moet erop worden gelet dat deze technologie er altijd toe leidt dat de effectiviteit van kolencentrales 14% achteruit gaat. Dat heeft gevolgen voor de toekomstige voorzieningszekerheid met fossiele energievormen en werpt ook milieuvragen op. Voorts moeten technische en juridische vragen in verband met de CO2-vangst en -opslag nog definitief worden opgehelderd.

4.   De rol van de kernenergie

Met een aandeel van 31% in de stroomproductie van de EU hebben kerncentrales een zeer belangrijk aandeel in de primaire voorziening. Naast hun centrale bijdragen tot voorzieningszekerheid, die aantonen dat zij concurrerend zijn, leveren zij een belangrijke bijdrage tot milieubescherming. Zo zorgt alleen de bouw van een vijfde kerncentrale in Finland daar voor een vermindering van de CO2-uitstoot van 15%. Alleen in Duitsland leveren de bestaande kerncentrales een besparing op van 160 miljoen ton CO2-emissies, wereldwijd is dat zelfs 700 miljoen ton. De Europese Raad heeft op 8 en 9 maart 2007 terecht vastgesteld dat kernenergie een belangrijke bijdrage levert aan de voorzieningszekerheid en ook bijdraagt tot een vermindering van de CO2-uitstoot.

Het verband tussen een hoog aandeel van kernenergie en een lage CO2-uitstoot van de energie-industrie onderstreept de IEA in haar jongste verslag voor het jaar 2006. Zo liggen de CO2-emissies in Duitsland met 17 kerncentrales circa zes maal hoger dan in Frankrijk, waar 59 reactoren in bedrijf zijn. De thans wereldwijd meer dan 50 geplande of reeds in aanleg zijnde kerncentrales zullen dan ook in de toekomst een belangrijke bijdrage tot de bescherming van het klimaat en de voorzieningszekerheid leveren. Dit werd ook door internationale klimaatdeskundigen in het jongste IPCC-verslag over klimaatverandering onderstreept. Deze bijdrage zal nog hoger uitvallen omdat de jongste generatie van kerncentrales een hogere efficiëntiegraad heeft, waardoor de exploitatiekosten verder dalen en de milieubalans nog beter uitvalt. Bovendien bevinden de grootste uraniumreserves zich in politiek stabiele landen als Australië en Canada.

Het hoge recyclingsaandeel van het brandstofgebruik van moderne centrales draagt ook nog eens in essentiële mate bij aan voorzieningszekerheid, te meer onder de voor verschillende generaties toereikende uraniumreserves door het gebruik van de jongste generatie centrales duidelijk langer kunnen worden gebruikt. Tevens draagt het hoge recyclingsaandeel bij tot voorkoming van hoge radioactief afval. Onderstreept moet worden dat de kwestie van de eindopslag van radioactief afval kan worden opgelost. Vaak wordt de eindopslag niet uit wetenschappelijke maar uit politieke overwegingen geblokkeerd. De Commissie en de lidstaten moeten in dit verband eindelijk een duidelijk eindopslagconcept voorleggen en vaststellen.

Ook het feit dat de uraniumprijzen stijgen, is in tegenstelling tot de prijsstijging van aardolie en aardgas geen aanleiding tot bezorgdheid, omdat de exploitatiekosten van een kerncentrale slechts 5% van de totale kosten uitmaken. Daardoor is een verregaande onafhankelijkheid van prijsschommelingen gewaarborgd. Tevens is de productie van atoomstroom nu al veel goedkoper dan de productie van stroom uit fossiele energievormen en hernieuwbare vormen van energie. Zo zijn moderne kerncentrales reeds bij een olieprijs van 40-45 $ per vat respectievelijk 4,70 - 5,70 $ per MBtu aardgas concurrerend.

Ook kernfusie zou een bijdrage kunnen leveren tot milieubescherming en voorzieningszekerheid. De aanleg van de internationale thermonucleaire experimentele reactor waarin de Eu een belangrijk aandeel heeft is een belangrijke stap voor de toekomstige continuïteit van de energievoorziening. Op de EU-begroting van 2007 is reeds 6% van het onderzoeksbudget bestemd voor fusieonderzoek. In het kader van de EU-energiebegroting worden bovendien 27% van de kredieten voor kernenergie gebruikt, het grootste deel traditioneel voor de nucleaire veiligheid.

Net zo hoog zijn de veiligheidsnormen van de Europese kerncentrales. Met het oog op de wereldwijde renaissance van kernenergie, moet de EU ervoor zorgen dat de strenge Europese veiligheidsnormen ook wereldwijd worden gebruikt. Op deze wijze kan de EU een essentiële bijdrage leveren tot de globale voorzieningszekerheid en tot een wereldwijde milieubescherming. Bovendien ontstaat zo ook een belangrijke markt voor Europese geavanceerde technologie en dat is goed voor de arbeidsplaatsen in de EU.

ADVIES van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (10.9.2007)

aan de Commissie industrie, onderzoek en energie

inzake conventionele energiebronnen en energietechnologie
(2007/2091(INI))

Rapporteur voor advies: Margrete Auken

SUGGESTIES

De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de Commissie industrie, onderzoek en energie als commissie ten principale onderstaande suggesties op te nemen in haar ontwerpresolutie:

1. wijst op de noodzaak van onmiddellijke actie op het gebied van toegang tot energie, conventionele energiebronnen en energietechnologie om economische en sociale ontwikkeling en klimaatverandering aan te pakken;

2. merkt op dat meer toegang tot duurzame energie de sleutel is voor ontwikkelingslanden om hun Millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's)) te verwezenlijken. Op het ogenblik lijden naar schatting 2 miljard mensen onder energieschaarste, wat hun mogelijkheden voor economische ontwikkeling en een betere levensstandaard beperkt;

3. acht gezien een aantal nog niet opgeloste problemen met betrekking tot de uitvoerbaarheid van de technologie het afvangen en opslaan van kooldioxide (CCS-technologie) en kernergie - wegens de aanzienlijke veiligheidsrisico's die hiermee samenhangen - niet duurzaam;

4. dringt aan op meer samenwerking met ontwikkelingslanden in combinatie met meer steun voor deze landen en de overdracht van technologie en middelen aan hen door de EU, op het gebied van duurzaam energievermogen, hernieuwbare energie en doelmatig energiegebruik; wijst op de voor de hand liggende voordelen van gunstige klimaatomstandigheden in sectoren zoals zonne-energie, die een reële manier vormt om de snel stijgende aardoliekosten te bestrijden;

5. benadrukt echter dat bepaalde hernieuwbare energiebronnen, zoals bio-ethanol uit agrarische grondstoffen de traditionele landbouw zouden kunnen schaden en een negatieve invloed zouden kunnen hebben op de wereldvoedselproductie, en schadelijke gevolgen zouden hebben voor het milieu (bijvoorbeeld ontbossing van het Amazonegebied); benadrukt ook dat, gezien deze nadelige gevolgen, deze alternatieve oplossing zeer zorgvuldig dient te worden bestudeerd, en verzoekt de Commissie dan ook haar werkzaamheden in verband met de opstelling van duurzaamheidsnormen voor biobrandstoffen voort te zetten;

6. roept op tot verdere verbetering van het mechanisme voor schone ontwikkeling (Clean Development Mechanism - CDM) in het kader van het protocol van Kyoto, zodat het zijn doel kan vervullen als een mogelijkheid voor de overdracht van efficiënte, schone en geschikte energietechnologieën aan ontwikkelingslanden;

7. ziet de mogelijkheden die het EU-Wereldfonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie (Global Energy Efficiency and Renewable Energy Fund -GEEREF) biedt als risicokapitaalfonds op wereldschaal dat particuliere investeringen in energie-efficiëntie en hernieuwbare-energieprojecten in ontwikkelingslanden kan losmaken;

8. roept de Europese Commissie op meer actie te ondernemen ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen (Corporate Social Responsibility - CSR), teneinde ervoor te zorgen dat multinationale energiebedrijven in de ontwikkelingslanden er alles aan doen om energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en schonere fossiele brandstoftechnologieën te bevorderen, alsook te zorgen voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor de werknemers;

9. is echter van mening dat fossiele brandstoffen gedurende een overgangsperiode nodig zijn om te voldoen aan de verdedigbare aanspraken van ontwikkelingslanden, en dringt aan op maatregelen ter verbetering van het duurzame gebruik van ter plaatse aanwezige grondstoffen op een zo energie-efficiënt mogelijke manier; wijst op het gevaar dat brandstof uit agrarische grondstoffen vormt voor de biodiversiteit en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden;

10.roept op om, gezien de urgentie van de situatie, onmiddellijk de steun aan de ontwikkelingslanden te verhogen op het gebied van het gebruik van schone steenkooltechnologieën die zich bewezen hebben als uitvoerbaar en effectief;

11.ziet de urgente noodzaak om de demonstratie en toepassing van CCS te versnellen teneinde uitstoot te beperken tijdens de overgangsperiode van ontwikkelingslanden van fossiele naar hernieuwbare brandstoffen; verzoekt in deze context om meer steun voor onderzoeksprogramma’s, de ontwikkeling van de noodzakelijke wettelijke en financiële kaders, alsook om samenwerking met de industrie om ervoor te zorgen dat alle nieuwe steenkoolcentrales vanaf 2010 aangepast zijn aan CCS;

12. steunt de bevordering van projecten en technologieën waardoor het doelmatig energiegebruik en de energiezekerheid in ontwikkelingslanden worden verbeterd en die specifiek afgestemd zijn op de behoeften en omstandigheden in deze landen, zoals mensen leren hoe zij hun eigen energie-efficiënte kachels kunnen vervaardigen, hetgeen kan bijdragen tot het scheppen van werkgelegenheid en bestrijding van voortschrijdende woestijnvorming en klimaatverandering en tot betere gezondheid.

PROCEDURE

Titel

Conventionele energiebronnen en energietechnologie

Procedurenummer

2007/2009(INI)

Commissie ten principale

ITRE

Advies uitgebracht door

Datum bekendmaking

DEVE
26.4.07

Nauwere samenwerking – datum bekendmaking

 

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Margrete Auken
17.7.07

Vervangen rapporteur voor advies

 

Behandeling in de commissie

27.8.07

 

 

 

 

Datum goedkeuring

10.9.07

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

9

8

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Margrete Auken, Thijs Berman, Nirj Deva, Alain Hutchinson, Romana Jordan Cizelj, Maria Martens, Luisa Morgantini, José Javier Pomés Ruiz, Horst Posdorf, Pierre Schapira, Jürgen Schröder, Feleknas Uca, Johan Van Hecke, Luis Yañez-Barnuevo García, Jan Zahradil, Mauro Zani

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Irena Belohorská, John Bowis, Atanas Paparizov, Ralf Walter

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

ADVIES van de Commissie internationale handel (7.6.2007)

aan de Commissie industrie, onderzoek en energie

inzake conventionele energiebronnen en energietechnologie
(2007/2091(INI))

Rapporteur voor advies: Sajjad Karim

SUGGESTIES

De Commissie internationale handel verzoekt de ten principale bevoegde Commissie industrie, onderzoek en energie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  is van mening dat de Commissie te veel nadruk heeft gelegd op koolstofvastlegging en -opslag (CCS), terwijl dit nog geen beproefde techniek is bij de opwekking van energie en nog ongeveer 10 jaar lang geen werkbare optie zal zijn; blijft bezorgd over de twijfels die nog steeds bestaan over de veiligheid, de impact op het milieu, de technische uitvoerbaarheid, de wettelijke status en de kostprijs van de opkomende CCS-technologieën; benadrukt dat de kostprijs een fundamenteel probleem is voor CCS, aangezien deze moet dalen van 100 US-dollar per ton tot ongeveer 10 US-dollar per ton om er een wijdverspreide en beschikbare optie van te maken; staat erop dat de aandacht niet wordt afgeleid van de ontwikkeling van hernieuwbare energie, wat een beschikbare en werkbare optie is; benadrukt dat voor de stabilisatie van de CO2-emissie CCS moet worden beschouwd als een overgangsmaatregel bovenop de toename van hernieuwbare energie en een verhoogde efficiëntie en niet mag worden gebruikt om een toename van het gebruik van kolen te promoten;

2.  roept de Commissie op de mogelijkheid te bekijken de EU-regeling voor handel in emissierechten (RHE) te koppelen aan andere internationale regelingen, om te komen tot een koolstofprijssignaal, rekening houdend met de sociale kosten, en om de handel in koolstofemissierechten te gebruiken om de actie in ontwikkelingslanden te bespoedigen; steunt de uitbreiding van de RHE tot zoveel mogelijk andere domeinen; benadrukt dat de insluiting van de sociale kosten van koolstofemissies in de marktprijzen de financiering van sommige CO2-arme technologieën zal bevorderen, omdat zij daardoor concurrerender worden in vergelijking met minder milieuvriendelijke technologieën;

3.  merkt op dat de rol van CCS binnen de RHE zal worden behandeld bij de evaluatie van de RHE na 2012; wijst er echter op dat enkele commerciële CCS-projecten vóór 2012 operationeel kunnen zijn, waaronder projecten in lidstaten en in Noorwegen, dat vanaf 1 januari 2008 gekoppeld zal worden aan de RHE door middel van de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-overeenkomst); roept de werkgroep voor de RHE op te onderzoeken in welke mate CCS kan worden erkend binnen de RHE, rekening houdend met de noodzaak van een vergelijkbare behandeling van activiteiten die weinig of geen CO2-uitstoot veroorzaken, en de behoefte aan een gelijk speelveld, zowel voor de verschillende CCS-opties als in de hele EU voor investeringen in CCS-technologieën;

4.  is bezorgd over de bouw op grote schaal van kolencentrales in China en India (die als ontwikkelinglanden niet gebonden zijn aan het protocol van Kyoto), rekening houdend met de voorspelling dat de uitstoot van kooldioxide in China in de loop van 2007 die in de VS zal overstijgen, maar merkt op dat deze landen hun energiebronnen trachten te diversifiëren; benadrukt het exportpotentieel van Europese milieuvriendelijke energietechnologieën; benadrukt dat milieuvriendelijke energietechnologieën en capaciteitsopbouw een prioriteit moeten zijn voor Europese investeringen in infrastructuur in de ontwikkelingslanden, om de vermindering van koolstofemissie aan te moedigen terwijl de economische groei in stand wordt gehouden;

5.  steunt de samenwerking van de Commissie met China, in het bijzonder het Europees-Chinees partnerschap inzake klimaatsverandering van 2005 en het daaropvolgende memorandum van overeenstemming over samenwerking inzake technologieën voor energieopwekking met bijna-nulemissie uit 2006, die de ontwikkeling van milieuvriendelijke energietechnologieën zouden moeten stimuleren; roept de Commissie op samen met China een stappenplan op te stellen voor de ontwikkeling van milieuvriendelijke energietechnologie in China en de voornaamste maatregelen en meetpunten te identificeren voor de ontwikkeling en inzet van milieuvriendelijke energietechnologieën in China; dringt er bij de Commissie op aan gelijkaardige relaties aan te gaan met andere nieuwe industrielanden, meer bepaald met India en Brazilië, die ook kunnen beschikken over uitgebreide kolenreserves;

6.  wijst op een studie van het Internationaal Energieagentschap (IEA) uit 2005 die aantoonde dat de toepassing van bepaalde technologieën in niet-OESO-landen veel rendabeler zou kunnen zijn en dat dit bijzonder significant zou kunnen zijn wanneer er tussen landen grote verschillen bestaan qua geologie en natuurlijke hulpbronnen; is van mening dat wanneer dit het geval is, landen kunnen overwegen financiële steun aan ontwikkelingslanden te verstrekken om hen te helpen hun nationale doelstellingen te bereiken; benadrukt dat de mogelijkheid om toepassingsinstrumenten over grenzen heen te verhandelen bijgevolg de doeltreffendheid zou verhogen, en ervoor zorgt dat de introductie plaatsvindt waar dit het voordeligst is;

7.  merkt op dat toepassingsstrategieën, zoals steunmechanismen voor hernieuwbare energie, meestal ten uitvoer worden gelegd op nationaal niveau en dat nog niet getracht werd ze te harmoniseren; erkent dat de harmonisering van bestaande instrumenten moeilijk realiseerbaar kan zijn, maar is van mening dat de verwachte grootschalige introductie van toepassingsmaatregelen voor milieuvriendelijke energietechnologieën de komende 5 tot 10 jaar een belangrijke mogelijkheid biedt om te onderzoeken hoe deze maatregelen kunnen worden ontworpen om zoveel mogelijk aan efficiëntie te winnen door internationale handel; verzoekt de Commissie te onderzoeken of er ruimte is om een stuk handel op te nemen in haar beleidsaanpak, om het mogelijk te maken inspanningen tussen grotere markten te bundelen, de kosten over regio's heen te drukken of een verschillende aanpak te handhaven voor landen die zich in een verschillende staat van ontwikkeling bevinden; is van mening dat een dergelijke harmonisering de deur zou openzetten naar meer grensoverschrijdende coördinatie en de kosten kan drukken door de groei van nieuwe buitenlandse markten te stimuleren, vooral in ontwikkelingslanden;

8.  verzoekt de Commissie de inspanningen van de Wereldbank en de regionale ontwikkelingsbanken te steunen om een investeringskader voor energie te scheppen, met aandacht voor kostprijs, risico en de institutionele belemmeringen en belemmeringen van de informatievoorziening die de versterking van publiek-private partnerschappen die koolstofarme en koolvrije technologie ondersteunen, in de weg staan; verzoekt de Commissie de verschillende mechanismen te evalueren die ontworpen zijn om de samenwerking op het vlak van onderzoek en ontwikkeling te vergemakkelijken en andere doelstellingen voor de overdracht van technologie te realiseren, zoals het Asia-Pacific Partnership inzake milieuvriendelijke ontwikkeling en het klimaat en het Carbon Sequestration Leadership Forum (CSLF); verzoekt de Commissie beoordelingscriteria te ontwikkelen voor internationale financiering, gegevensuitwisseling, onderzoeks- en ontwikkelingsmechanismen, steunend op hun mogelijkheid om bij te dragen tot de ontwikkeling van koolstofarme en koolstofvrije technologieën op lange termijn;

9.  benadrukt dat de overdracht van milieuvriendelijke technologieën naar ontwikkelingslanden van wezenlijk belang is voor het aanpakken van de klimaatsverandering en het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling; merkt op dat de leiders van de G8 op de Gleneagles-top in 2005 de noodzaak van nauwere internationale samenwerking en coördinatie van onderzoek en ontwikkeling van energietechnologieën hebben erkend; merkt bovendien op dat de regeringsleiders van Brazilië, Mexico, Zuid-Afrika, China en India tegelijkertijd een gezamenlijke verklaring hebben afgelegd met als doel een nieuw paradigma te scheppen voor de toekomstige internationale samenwerking, met inbegrip van sterkere deelname aan onderzoek en ontwikkeling, internationale financiering voor de overdracht van technologie, en een gezamenlijke inspanning om kwesties die verband houden met intellectuele-eigendomsrechten (IPR) aan te pakken; verzoekt de Commissie door middel van dialoog de uit IPR voortvloeiende belemmeringen aan te pakken die de verwerving van bestaande technologieën op het vlak van milieuvriendelijke energie in de weg staan, op basis van verdere analyses van de manier waarop internationale fondsen en publiek-private initiatieven in andere domeinen hebben gezorgd voor de overdracht van technologieën waarop IPR rusten; verzoekt de Commissie het potentieel van nieuwe globale publiek-private partnerschappen op het gebied van technologie te onderzoeken om de klimaatsverandering aan te pakken, steunend op de ervaring met internationale overeenkomsten om de toegang van ontwikkelingslanden tot anti-retrovirale geneesmiddelen waar IPR op rusten te ondersteunen.

PROCEDURE

Titel

Conventionele energiebronnen en energietechnologie

Procedurenummer

2007/2091(INI)

Commissie ten principale

ITRE

Advies uitgebracht door

Datum bekendmaking

INTA
26.4.2007

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Sajjad Karim
27.2.2007

Behandeling in de commissie

11.4.2007

8.5.2007

 

 

 

Datum goedkeuring

4.6.2007

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

12
2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Graham Booth, Carlos Carnero González, Daniel Caspary, Françoise Castex, Christofer Fjellner, Béla Glattfelder, Eduard Raul Hellvig, Jacky Henin, Sajjad Karim, Erika Mann, Vural Öger, Georgios Papastamkos, Tokia Saïfi, Corien Wortmann-Kool

ADVIES van de COMMISSIE MILIEUBEHEER, VOLKSGEZONDHEID EN VOEDSELVEILIGHEID (11.9.2007)

aan de Commissie industrie, onderzoek en energie

inzake conventionele energiebronnen en energietechnologie
(2007/2091(INI))

Rapporteur voor advies: Bogusław Sonik

SUGGESTIES

De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie industrie, onderzoek en energie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  is ingenomen met de mededeling van de Commissie getiteld “Duurzame elektriciteitsproductie met behulp met fossiele brandstoffen – Naar bijna-nulemissie bij de verbranding van steenkool vanaf 2020” (COM(2006)0843);

2.  benadrukt dat er maatregelen moeten worden genomen met het oog op de continuïteit en diversificatie van de energievoorziening voor Europa, en onderstreept dat dergelijke maatregelen volledig in overeenstemming dienen te zijn met de strategie inzake duurzame ontwikkeling en de doelstellingen van het klimaatbeleid;

3.  vestigt de aandacht op de rol van fossiele brandstoffen als belangrijk deel van de energiemix in de Europese Unie; vestigt de aandacht op het feit dat meer dan 50% van de elektriciteit in de EU wordt opgewekt uit fossiele brandstoffen (voornamelijk steenkool en aardgas); wijst erop dat fossiele brandstoffen sterk bijdragen tot de klimaatverandering; verzoekt de Commissie en de lidstaten nogmaals om energiebesparingsmaatregelen en de omschakeling naar duurzame energiebronnen sterker te stimuleren;

4.  is ernstig verontrust over de uitstoot van CO2 afkomstig van fossiele brandstoffen, momenteel de voornaamste oorzaak van de klimaatveranderering, maar erkent dat, willen fossiele brandstoffen nog enige rol blijven spelen in de energiemix, er dringend oplossingen moeten worden geëffectueerd om hun uitstoot van broeikasgassen drastisch te verlagen;

5.  beveelt voor de herziening van de EU-regeling voor de handel in emissierechten een volledige veiling aan van de aanvankelijke toewijzingen aan de elektriciteitsproductiesector, teneinde de externe kosten van CO2-emissies beter te internaliseren en sterkere prikkels te creëren voor investeringen in een efficiëntere elektriciteitsproductie;

6.  wijst erop dat steenkool zijn waardevolle bijdrage aan de energiezekerheid en de economie van zowel de EU als de wereld kan blijven spelen, mits er gebruik wordt gemaakt van adequate technologieën; herinnert eraan dat er schone steenkooltechnologieën zijn ontwikkeld, maar dat die in de sector van de elektriciteitsproductie niet algemeen worden gebruikt;

7.  benadrukt dat, aangezien de industriële toepassing van schone steenkooltechnologieën nog minstens tien jaar op zich zal laten wachten, een substantiële vermindering van broeikasgasemissies een hoeksteen moet blijven van het EU-beleid tegenover de klimaatverandering, zoals uiteengezet in de conclusies van de Europese Raad van maart 2007;

8.  erkent dat de toepassing van schone steenkooltechnologieën zou kunnen leiden tot vermindering van de efficiëntie van de energieproductie;

9.  benadrukt dat technologieën en processen voor CO2-vangst en -opslag (CCS) tot deze adequate technologieën kunnen behoren, alhoewel zij op dit moment pas in de testfase verkeren en verder moeten worden beoordeeld en onderzocht;

10. benadrukt dat de financiële middelen van de EU voor onderzoek op het gebied van CCS alleen zullen worden gebruikt voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van koolstofopslag en zijn milieugevolgen, terwijl studies voor het terugdringen van CO2-emissies tot dichtbij nul gefinancierd zullen worden door de energiebedrijven zelf;

11. erkent dat, in het huidige stadium van technologische vooruitgang, elektriciteit op basis van CCS-technologieën vermoedelijk even duur zal zijn als elektriciteit uit hernieuwbare bronnen;

12. spoort de Commissie aan om de financiering van onderzoek en ontwikkeling op energiegebied op te voeren, met bijzondere aandacht voor schone steenkooltechnologieën en hernieuwbare energie, en van de demonstratie van technologieën voor duurzame fossiele brandstoffen in de nabije toekomst één van de prioriteiten te maken; roept daarnaast de lidstaten op om zich even sterk in te zetten voor onderzoek en ontwikkeling en demonstratie op dit gebied;

13. benadrukt dat er meer geld moet worden vrijgemaakt voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van CCS, maar dat dat niet ten koste mag gaan van de financiering van onderzoek naar hernieuwbare energie;

14. verzoekt de Commissie om een Europees strategisch Energietechnologieplan, gebaseerd op een integrale en geïntegreerde aanpak, te ontwikkelen, dat een geschikt instrument zal vormen voor de algemene coördinatie van inspanningen voor onderzoek, ontwikkeling en demonstratie en voor de maximalisering van synergieën op zowel EU- als lidstaatniveau;

15. dringt er evenwel bij de Commissie op om aan de resultaten van demonstratieprojecten van CCS-technologieën vrij ter beschikking te stellen van landen in een overgangsfase zoals China en India, waar de toepassing van zulke technologieën de mondiale uitstoot van CO2 aanzienlijk zou helpen terugdringen;

16. erkent de internationale dimensie van de CCS-technologieen en de aanzienlijke rol die zij spelen in de bestrijding van klimaatverandering in andere landen die steenkool gebruiken (waaronder de Verenigde Staten, Japan en Indië en China);

17. benadrukt het belang van hechtere samenwerking tussen de Commissie en de particuliere sector om de haalbaarheid van schone steenkooltechnologieën te vergroten;

18. dringt er bij de Commissie op aan om in haar wetsvoorstellen voor CCS de toepassing van CCS wettelijk verplicht te stellen in nieuwe steenkool- en bruinkoolcentrales ;

19. roept de Commissie op om de potentiële risico’s van CCS-technologieën te evalueren en eisen vast te stellen voor de afgifte van vergunningen voor CCS-activiteiten en effectieve beheersing van de vastgestelde risico’s en effecten;

20. vraagt de Commissie en de lidstaten om een duidelijk verzekerings- of aansprakelijkheidsmechanisme te creëren voordat er enig commercieel project voor koolstofopslag wordt ontwikkeld; benadrukt dat zo’n mechanisme hoge milieunormen en een juridisch bindend aansprakelijkheidssysteem tegen lekkage van CO2 zou garanderen;

21. verzoekt de Commissie om mogelijke maatregelen voor de demonstratie van duurzame fossiele brandstoffen, en in het bijzonder technologieën voor kolenverbranding met lage koolstofemissies, aan een grondig onderzoek te onderwerpen.

PROCEDURE

Titel

Conventionele energiebronnen en energietechnologie

Procedurenummer

2007/2091(INI)

Commissie ten principale

ITRE

Advies uitgebracht door

Datum bekendmaking

ENVI
26.4.2007

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Bogusław Sonik
18.4.2007

Behandeling in de commissie

26.6.2007

 

 

 

 

Datum goedkeuring

11.9.2007

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

42
0
3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Adamos Adamou, Georgs Andrejevs, Liam Aylward, John Bowis, Frieda Brepoels, Hiltrud Breyer, Dorette Corbey, Chris Davies, Avril Doyle, Mojca Drčar Murko, Edite Estrela, Matthias Groote, Satu Hassi, Jens Holm, Caroline Jackson, Dan Jørgensen, Christa Klaß, Eija-Riitta Korhola, Holger Krahmer, Urszula Krupa, Aldis Kušķis, Linda McAvan, Marios Matsakis, Alexandru-Ioan Morţun, Roberto Musacchio, Péter Olajos, Miroslav Ouzký, Vladko Todorov Panayotov, Vittorio Prodi, Frédérique Ries, Guido Sacconi, Daciana Octavia Sârbu, Horst Schnellhardt, Richard Seeber, Kathy Sinnott, Bogusław Sonik, María Sornosa Martínez, Antonios Trakatellis, Thomas Ulmer, Marcello Vernola, Anders Wijkman, Glenis Willmott

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Kathalijne Maria Buitenweg, Jutta Haug, Andres Tarand

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (25.7.2007)

aan de Commissie industrie, onderzoek en energie

inzake conventionele energiebronnen en energietechnologie
(2007/2091(INI))

Rapporteur voor advies: Francisca Pleguezuelos Aguilar

SUGGESTIES

De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie industrie, onderzoek en energie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  onderstreept het belang van conventionele energiebronnen voor de energieproductie en de regionale ontwikkeling in Europa op lange termijn;

2.  beklemtoont de effecten die conventionele energiebronnen hebben op de werkgelegenheid en het inkomen in mijnbouwgebieden (alleen al 300.000 arbeidsplaatsen in de steenkoolwinning) en daar waar elektriciteitscentrales gevestigd zijn;

3.  onderstreept het bijzondere strategische belang van met name steenkool en kernenergie (die momenteel goed zijn voor respectievelijk 29% en 31% van de elektriciteitsproductie in de EU) in het huidige en toekomstige Europese energiepakket; wijst op de extreme afhankelijkheid van de invoer van energie uit regio's buiten de Gemeenschap waar de veiligheidssituatie problematisch is;

4.  verlangt een verdere verhoging van de doelmatigheid van op basis van fossiele brandstoffen functionerende elektriciteitscentrales, een verdere verscherping van de veiligheidsnormen voor kerncentrales, een snelle ontwikkeling van de kernfusietechnologie en de daartoe benodigde verhoging van de middelen voor onderzoek;

5.  verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten te zorgen voor diversificatie en decentralisatie van de energieproductie, waarbij in de verschillende regio's van de EU de middelen dienen te worden gebruikt die daar het meest geschikt zijn en rekening dient te worden gehouden met specifieke regionale kenmerken;

6.  juicht het toe dat in het Vierde verslag van de Commissie over de economische en sociale cohesie (COM(2007)0273) wordt geconstateerd dat de gebieden met het hoogste BBP-niveau per hoofd van de bevolking doorgaans het laagste energiegebruik per economische productie-eenheid hebben; wijst echter op de mogelijkheden tot economische groei door innovatie en een beleid gericht op duurzame, concurrerende energie die investeringen in de opwekking van duurzame energie op basis van fossiele brandstoffen aan alle regio's van de EU bieden; verzoekt dan ook de Commissie en de lidstaten te onderzoeken welke factoren bevorderlijk zijn voor de ondersteuning van dergelijke investeringen en de uitwisseling van goede praktijken te stimuleren, teneinde zulks te helpen verwezenlijken;

7.  doet een beroep op de Commissie en de regionale en lokale autoriteiten maatregelen te treffen ter bevordering van een rationeel gebruik van zowel elektrische als thermische energie, met name door het op ruime schaal stimuleren van "energie-intelligente" bouwmethoden, rationele straatverlichtingssystemen, betere isolering van systemen van transmissie van thermische energie (vooral in stedelijke agglomeraties), vervanging van verouderde apparatuur door apparatuur die zuiniger is in het energieverbruik, enz.;

8.  verwelkomt de conclusies van de Europese Raad van 9 maart 2007, met name het besluit te streven naar een beperking tegen het jaar 2020 van de emissies van broeikasgassen met 20% vergeleken met het niveau in 1990, en met 30% ingeval met andere geïndustrialiseerde landen overeenstemming wordt bereikt in het kader van internationale overeenkomsten; herinnert evenwel aan de resolutie van het Europees Parlement van 14 december 2006 over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie - Groenboek[1] en de daarin geformuleerde doelstelling van 25% energie uit hernieuwbare energiebronnen in 2020, en verzoekt de lidstaten nauw samen te werken met de regionale en lokale autoriteiten bij het opstellen en uitvoeren van nationale plannen om deze ambitieuze doelstelling te verwezenlijken;

9.  wijst opnieuw op het grote potentieel aan hernieuwbare energiebronnen in de perifere en ultraperifere regio's, gezien hun geografische en klimatologische kenmerken, en dringt erop aan dat de uitzonderlijke mogelijkheden die daardoor worden geboden ten volle worden benut;

10. constateert dat er significante mogelijkheden bestaan voor energieproductie op basis van biomassa als onderdeel van het energiepakket van de EU, wat tevens aanzienlijk kan bijdragen aan het scheppen van banen in plattelandsgebieden; herinnert de Commissie en de lidstaten er evenwel aan dat bij het produceren van energie uit biomassa, zowel als uit fossiele brandstoffen, aanzienlijke hoeveelheden CO2 vrijkomen en dat de lidstaten dus ook, overal waar dat mogelijk is, gebruik moeten maken van de technologie voor de opvang van koolstof; merkt op dat een extensieve productie van biomassa op duurzame wijze moet plaatsvinden, zonder dat schade wordt berokkend aan het milieu binnen de EU of daarbuiten;

11. wijst erop dat de EU op mondiaal niveau het voortouw genomen heeft op het gebied van de ontwikkeling van een aantal schone en doeltreffende energietechnologieën met weinig koolstofemissies, een voordeel dat ook een sleutelfactor kan zijn voor regionale ontwikkeling, en dringt er bij de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten op aan investeringen in deze technologieën te bevorderen;

12. dringt er bij de Commissie, de lidstaten, de regio's en de andere belanghebbenden op aan gebruik te maken van de door het cohesiebeleid geboden mogelijkheden en te investeren in nieuwe energietechnologieën op het gebied van zowel hernieuwbare energiebronnen als technologieën voor duurzame fossiele brandstoffen ("emissiearme centrales ");

13. verzoekt de lidstaten en de regionale autoriteiten met aandrang maatregelen te treffen om de veiligheid van de energievoorziening te verbeteren door een versterkte directe samenwerking in de energiesector, vooral in grensregio's;

14. acht investeringen in duurzame energietechnologieën van cruciaal belang en is van oordeel dat de structuurfondsen dienen te worden gebruikt als een middel om dit soort projecten te financieren;

15. betreurt dat er op regionaal niveau geen gedetailleerdere en preciezere gegevens bestaan over energieverbruik, -productie en -prijzen, en verzoekt de Commissie en de lidstaten samen te werken met het oog op de opstelling van een studie op Europees niveau waarin de nodige gegevens worden verschaft;

16. verzoekt de Commissie met aandrang de territoriale gevolgen van haar voorstellen op het gebied van het energiebeleid te onderzoeken en de resultaten van dit onderzoek ter beschikking te stellen van de lidstaten;

17. wijst er opnieuw op dat steenkool afkomstig is van reserves die over de hele wereld verspreid zijn en dat de EU over een deel van deze reserves beschikt, zodat de voorziening is gewaarborgd; verwelkomt derhalve het voorstel van de Commissie te investeren in demonstratieprojecten voor geïntegreerde oplossingen met toepassing van "schone steenkool"-technologieën, via de opvang en opslag van CO2, teneinde de commerciële levensvatbaarheid van deze technologieën, die elektriciteit zullen produceren op basis van duurzame steenkool, te verzekeren;

18. geeft de voorkeur aan het gebruik van sedimentaire bassins voor de opslag van koolstof, maar merkt op dat, zoals het Intergouvernementeel Panel van de VN voor klimaatverandering het formuleert, Europa maar over weinig "in aanmerking komende sedimentaire bassins" beschikt die voor de opslag van CO2 gebruikt kunnen worden, en dat de meeste ervan gelegen zijn in de Noordzee, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee; beklemtoont dat er pijpleidingen of schepen nodig zullen zijn om de opgevangen CO2 van de plaats van productie naar de voor opslag meest geschikte regio's te transporteren en dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de berekening van de CO2-kosten van dergelijke projecten;

19. constateert dat een derde van de in de EU op steenkool werkende elektriciteitscentrales hun normale levensduur zullen hebben beëindigd voordat de "duurzame steenkool"-technologieën commercieel levensvatbaar zullen zijn, en vraagt dan ook dat wordt voorzien in voorlopige oplossingen in de vorm van milieuwetgeving en financiële maatregelen die verenigbaar zijn met economische en milieuvereisten;

20. beklemtoont dat volgens het Intergouvernementeel Panel van de VN voor klimaatverandering is aangetoond dat concentraties van koolstof de zuurheidsgraad van water verhogen; acht het daarom noodzakelijk dat erop wordt toegezien dat de opslag van koolstof onder water geen nadelige effecten heeft op het mariene milieu of de voedselketen en niet wordt toegestaan in gebieden waar het mariene ecosysteem bijzonder kwetsbaar is;

21. dringt er bij de lidstaten op aan in gelijke mate financiële middelen ter beschikking te stellen voor enerzijds O+O+I, en anderzijds demonstratieprojecten voor de ontwikkeling van "schone steenkool"-technologieën;

22. beklemtoont dat het van belang is dat de bewoners van gebieden met steenkoolcentrales geïnformeerd worden over de aan deze centrales verbonden risico's en acht het wenselijk dat plannen voor de modernisering van bestaande elektriciteitscentrales en de beperking van de milieueffecten ervan openbaar worden gemaakt;

23. dringt erop aan dat de meting van milieueffecten en de maatregelen om deze effecten te beperken in regio's met steenkoolcentrales financieel sterker worden ondersteund.

PROCEDURE

Titel

Conventionele energiebronnen en energietechnologie

Procedurenummer

2007/2091(INI)

Commissie ten principale

ITRE

Advies uitgebracht door

Datum bekendmaking

REGI
26.4.2007

Nauwere samenwerking – datum bekendmaking

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Francisca Pleguezuelos Aguilar
7.6.2007

Vervangen rapporteur voor advies

Behandeling in de commissie

7.6.2007

 

 

Datum goedkeuring

17.7.2007

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

39
0
4

Bij de eindstemming aanwezige leden

Alfonso Andria, Stavros Arnaoutakis, Elspeth Attwooll, Tiberiu Bărbuleţiu, Jean Marie Beaupuy, Rolf Berend, Wolfgang Bulfon, Bairbre de Brún, Vasile Dîncu, Gerardo Galeote, Iratxe García Pérez, Pedro Guerreiro, Zita Gurmai, Marian Harkin, Jim Higgins, Filiz Husmenova, Mieczysław Edmund Janowski, Rumiana Jeleva, Tunne Kelam, Evgeni Kirilov, Constanze Angela Krehl, Mario Mantovani, Sérgio Marques, James Nicholson, Lambert van Nistelrooij, Jan Olbrycht, Maria Petre, Markus Pieper, Pierre Pribetich, Wojciech Roszkowski, Elisabeth Schroedter, Grażyna Staniszewska, Kyriacos Triantaphyllides, Oldřich Vlasák

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Jan Březina, Den Dover, Jill Evans, Emanuel Jardim Fernandes, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Samuli Pohjamo, Christa Prets, Károly Ferenc Szabó

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Thomas Ulmer

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

 

  • [1]  Aangenomen teksten, P6(2006)0603.

PROCEDURE

Title

Conventionele energiebronnen en energietechnologie

Document- en procedurenummers

2007/2091(INI)

Commissie ten principale
  Datum bekendmaking

ITRE
26.4.2007

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

REGI
26.4.2007

DEVE
26.4.2007

INTA
26.4.2007

ENVI
26.4.2007

 

Geen advies
  Datum besluit

TRAN
28.2.2007

IMCO
7.5.2007

ECON
13.3.2007

AFET
8.5.2007

 

Nauwere samenwerking
Datum bekendmaking

 

 

 

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Herbert Reul
27.2.2007

 

Vervangen rapporteur(s)

 

 

Behandeling in de commissie

3.5.2007

7.6.2007

12.9.2007

 

 

Datum goedkeuring

13.9.2007

Uitslag eindstemming

+

-

0

37
7
3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Šarūnas Birutis, Jan Březina, Philippe Busquin , Jorgo Chatzimarkakis, Giles Chichester, Den Dover, Nicole Fontaine, Adam Gierek, Norbert Glante, András Gyürk, Rebecca Harms, Erna Hennicot-Schoepges, Ján Hudacký, Romana Jordan Cizelj, Romano Maria La Russa, Patrick Louis, Eluned Morgan, Angelika Niebler, Reino Paasilinna, Atanas Paparizov, Francisca Pleguezuelos Aguilar, Miloslav Ransdorf, Herbert Reul, Mechtild Rothe, Paul Rübig, Lydia Schenardi, Andres Tarand, Britta Thomsen, Radu Ţîrle, Alejo Vidal-Quadras, Dominique Vlasto.

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Alexander Alvaro, Jean-Pierre Audy, Ivo Belet, Danutė Budreikaitė, Joan Calabuig Rull, Manuel António dos Santos, Neena Gill, Françoise Grossetête, Satu Hassi, Edit Herczog, Vittorio Prodi, Bernhard Rapkay, Esko Seppänen, Peter Skinner, Dirk Sterckx, Silvia-Adriana Ţicău, Vladimir Urutchev.

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid  2)

 

Datum indiening

26.9.2007

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)