VERSLAG over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau
1.10.2007 - (COM(2006)0785 – C6‑0473/2006 – 200006/0274(COD)) - ***I
Commissie vervoer en toerisme
Rapporteur: Paolo Costa
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau
(COM(2006)0785 – C6‑0473/2006 – 200006/0274(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0785)[1],
– gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 71, lid 1 van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6‑0473/2006),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6‑0350/2007),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst | Amendementen van het Parlement |
Amendement 1 ARTIKEL 1, PUNT -1 (NIEUW) Artikel 3, lid 1 (Verordening (EG) nr. 881/2004 | |
|
(-1) Artikel 3, lid 1, wordt vervangen door: |
|
1. Met het oog op het opstellen van de in de artikelen 6, 7, 12, 14, 16, 17 en 18 bedoelde aanbevelingen stelt het bureau een beperkt aantal werkgroepen in. Deze werkgroepen baseren zich enerzijds op de deskundigheid van beroepsbeoefenaren uit de spoorwegsector, en met name op de ervaring van de Europese Associatie voor Spoorweginteroperabiliteit (AEIF), en anderzijds op de expertise van de bevoegde nationale instanties. Het bureau kan ook, als dit nodig blijkt, horizontale werkgroepen oprichten voor overkoepelende kwesties als gezondheid en veiligheid op het werk. |
|
Het bureau draagt er zorg voor dat zijn werkgroepen bevoegd en representatief zijn, en dat zij een passende vertegenwoordiging omvatten van de bedrijfstakken en van de gebruikers die de invloed ondervinden van de maatregelen die de Commissie kan voorstellen op basis van eventuele aanbevelingen van het Bureau. De werkgroepen werken op transparante wijze. |
|
Wanneer de in de artikelen 6, 7, 12, 16 en 17 bedoelde werkzaamheden rechtstreeks gevolgen hebben voor de arbeidsomstandigheden en de gezondheid en veiligheid van de werknemers in de spoorwegsector, nemen de vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties in kwestie aan de werkgroepen deel. |
Motivering | |
De ervaring met de AEIF heeft geleerd dat een horizontale behandeling van kwesties in verband met gezondheid en veiligheid op het werk tot betere resultaten leidt. Wat artikel 7 betreft, dit heeft betrekking op de harmonisatie van de veiligheidsattesten, die met name betrekking hebben op de kwalificaties van het personeel en kwesties in verband met gezondheid en veiligheid op het werk. Overigens voorziet artikel 4 van de onderhavige verordening, dat betrekking heeft op de sociale dialoog, in een raadpleging van de sociale partners over deze kwesties. | |
Amendement 2 ARTIKEL 1, PUNT 1 Artikel 8 bis, lid 2 (Verordening (EG) 881/2004) | |
2. Het bureau ontwikkelt geleidelijk een referentiedocument waarmee een verband kan worden gelegd tussen alle nationale voorschriften die door de lidstaten op het gebied van de indienststelling van rollend materieel worden toegepast. Dit document bevat voor elke in bijlage VI van Richtlijn 2004/49/EG vermelde parameter de nationale voorschriften van elke lidstaat alsmede de in voornoemde bijlage vermelde groep waartoe deze voorschriften behoren. Tot deze voorschriften behoren degene waarvan kennisgeving is gedaan in het kader van artikel 16, lid 3, van Richtlijn …/../EG (*) [de richtlijn inzake de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem], degene waarvan kennisgeving is gedaan na de vaststelling van de TSI's (specifieke gevallen, onopgeloste punten, afwijkingen) en degene waarvan kennisgeving is gedaan in het kader van artikel 8 van Richtlijn 2004/49/EG. |
2. Het bureau ontwikkelt geleidelijk een referentiedocument waarmee een verband kan worden gelegd tussen alle nationale voorschriften die door de lidstaten op het gebied van de indienststelling van rollend materieel worden toegepast. Dit document bevat voor elke in bijlage ... van Richtlijn .../../EG (*) [de richtlijn inzake de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem] vermelde parameter de nationale voorschriften van elke lidstaat alsmede de in bijlage ... vermelde groep waartoe deze voorschriften behoren. Tot deze voorschriften behoren degene waarvan kennisgeving is gedaan in het kader van artikel 16, lid 3, van Richtlijn …/../EG (*) [de richtlijn inzake de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem], degene waarvan kennisgeving is gedaan na de vaststelling van de TSI's (specifieke gevallen, onopgeloste punten, afwijkingen) en degene waarvan kennisgeving is gedaan in het kader van artikel 8 van Richtlijn 2004/49/EG. |
|
In eerste instantie identificeert en vergelijkt het bureau de verschillen tussen de lidstaten ten aanzien van het profiel van vrije ruimte voor infrastructuur en rollend materieel. |
|
In het kader van deze activiteit wordt een werkgroep opgericht; voorts worden overeenkomstig artikel 3 de relevante spelers bij de zaak betrokken en de vertegenwoordigers van de sociale partners overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 geraadpleegd. |
Toelichting | |
Het relevante gedeelte van de bijlage van het gewijzigde voorstel betreffende de richtlijn inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen, waarin de te controleren parameters bij indienststelling van bestaand rollend materieel en de classificatie van nationale voorschriften zijn opgenomen, wordt overgeheveld naar de nieuwe richtlijn interoperabiliteit. Het is van essentieel belang dat het bureau als prioritaire taak wordt belast met het opsporen en onderzoeken van profielen van vrije ruimte voor infrastructuur en rollend materieel, d.w.z. treinen en infrastructuur of treinen op nevensporen. Het werk in het kader van de interoperabiliteit zijn nog niet zo ver gevorderd dat van nationale voorschriften en regelingen kan worden afgezien. Dit geldt vooral ook voor de bescherming van werk en gezondheid op het werk in de spoorwegsector. Vele specifieke voorschriften op het gebied van de bescherming van werk en gezondheid zijn tot nu toe door nationale voorschriften geregeld. De TSI-bepalingen en de activiteiten van het Spoorwegbureau zijn hiervoor nog niet voldoende gevorderd. Door deze omstandigheid heeft het referentiedocument en de onderbrenging in groep B veel belang. | |
Amendement 3 ARTIKEL 1, PUNT 1 Artikel 8 bis, lid 4 bis (nieuw) (Verordening (EG) nr. 881/2004 | |
|
4 bis. Vóór 1 januari 2010 stelt het bureau na overleg met de nationale veiligheidsinstanties oplossingen voor om het aantal en het toepassingsgebied van de nationale voorschriften betreffende de classificatie van rollend materieel in groep B te beperken. |
Motivering | |
De hoeveelheid en de diversiteit van het rollend materieel dat in groep B is ondergebracht of zal worden ondergebracht, moeten worden beperkt. Deze groep omvat vereisten die in specifieke landen gelden en die geschikt kunnen zijn voor onderlinge erkenning of die onlosmakelijk verband houden met de technische kenmerken van de infrastructuur voor veilig en interoperabel gebruik in het land in kwestie. Binnen deze groep kan een voertuig worden geaccepteerd, als de aanvrager kan bewijzen dat voor een standaardequivalent voor de nationale vereisten in kwestie is gezorgd. | |
Amendement 4 ARTIKEL 1, PUNT 1 Artikel 8 bis, lid 4 ter (nieuw) (Verordening (EG) nr. 881/2004 | |
|
4 ter. Vanaf 2015 wordt het bureau de taak toevertrouwd om in samenwerking met de bevoegde nationale veiligheidsinstanties vergunningen af te geven voor de indienststelling van voertuigen die in overeenstemming zijn met de TSI's. |
Motivering | |
Sluit aan bij het amendement betreffende artikel 19 bis (nieuw lid 4) van de interoperabiliteitsrichtlijn. De hoeveelheid en de diversiteit van het rollend materieel dat in groep B is ondergebracht of zal worden ondergebracht, moeten worden beperkt. Deze groep omvat vereisten die in specifieke landen gelden en die geschikt kunnen zijn voor onderlinge erkenning of die onlosmakelijk verband houden met de technische kenmerken van de infrastructuur voor veilig en interoperabel gebruik in het land in kwestie. Binnen deze groep kan een voertuig worden geaccepteerd, als de aanvrager kan bewijzen dat voor een standaardequivalent voor de nationale vereisten in kwestie is gezorgd. | |
Amendement 5 ARTIKEL 1, PUNT 1 BIS (nieuw) Artikel 10, leden 3 bis en 3 ter (nieuw) (Verordening (EG) 881/2004) | |
|
(1 bis) In artikel 10 worden de volgende leden 3 bis en 3 ter toegevoegd: |
|
"3 bis. Het bureau kan door een aanvrager worden verzocht technisch advies uit te brengen over een negatief besluit van een veiligheidsinstantie met betrekking tot de afgifte van een veiligheidscertificaat of ‑vergunning overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van Richtlijn 2004/49/EG. |
|
3 ter. Het bureau kan worden verzocht overeenkomstig artikel 21 bis technisch advies uit te brengen over de toepassing van de juiste versie van de ERTMS-systeemspecificaties." |
Toelichting | |
Wanneer door de veiligheidsinstanties in de lidstaten een negatief besluit wordt genomen met betrekking tot de afgifte van een veiligheidscertificaat of -vergunning overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van Richtlijn 2004/49/EG inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen, dienen de aanvragers in de gelegenheid te worden gesteld het bureau om een technisch advies te verzoeken. Dit kan worden gezien als aanvullende controle op besluiten die door de nationale veiligheidsinstanties worden genomen. Daarnaast kan het bureau worden verzocht technische adviezen uit te brengen over de toepassing van de juiste versie van ERTMS gezien het feit dat er verschillende versies van ERTMS bestaan. | |
Amendement 6 ARTIKEL 1, PUNT 5 | |
Artikel 16 bis |
Artikel 16 bis |
Relatie tussen houders van wagons en spoorwegondernemingen |
Relatie tussen houders van voertuigen en spoorwegondernemingen |
|
Binnen: |
|
- een jaar voor wagons, |
|
- twee jaar voor andere voertuigen, |
Binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening beoordeelt het bureau de relatie tussen de houders van wagons en spoorwegondernemingen op het gebied van onderhoud overeenkomstig artikel 14 ter van Richtlijn 2004/49/EG. Binnen dezelfde termijn dient het bureau een verslag in bij de Commissie waarin het indien nodig aanbevelingen formuleert voor de invoering van een vrijwillig of verplicht systeem voor de certificering van houders van wagons. |
na de inwerkingtreding van deze verordening beoordeelt het bureau de relatie tussen de houders van voertuigen en spoorwegondernemingen op het gebied van onderhoud overeenkomstig artikel 14 ter van Richtlijn 2004/49/EG. Binnen dezelfde termijn dient het bureau een verslag in bij de Commissie waarin het indien nodig aanbevelingen formuleert voor de invoering van een verplicht systeem voor de certificering van houders van voertuigen. |
Bij de beoordeling door het bureau gaat het met name om de volgende aspecten: |
De aanbevelingen van het bureau hebben met name betrekking op de volgende aspecten: |
|
- de inhoud en specificaties van een verplicht en onderling erkend systeem voor de certificering van houders van voertuigen; |
|
- het soort van vergunningsinstanties belast met de uitvoering van een verplicht systeem met nationale veiligheidsinstanties of aangemelde instanties, overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2004/49/EG; |
|
- de technische en operationele inspecties en controles door de autoriteiten van de lidstaten; |
a) het vermogen van de houder, qua organisatie, personeel en apparatuur, om het onderhoud van de soorten wagons die hij beheert te waarborgen; |
- het vermogen van de houder, qua organisatie, personeel en apparatuur, om het onderhoud van de soorten voertuigen die hij beheert te waarborgen en de verantwoordelijkheden van aanbestedende dienst te dragen ingeval nieuwe voertuigen en subsystemen worden besteld of voertuigen en subsystemen moeten worden aangepast of vervangen, overeenkomstig Richtlijn .../.../EG inzake de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem; |
b) het bezit van de voor de voorgenomen onderhoudswerkzaamheden benodigde informatie (met name de onderhoudsdossiers en -plannen); |
- het bezit van de voor de voorgenomen onderhoudswerkzaamheden benodigde informatie (met name de onderhoudsdossiers en -plannen); |
c) het bezit van de benodigde instrumenten voor de controle en het toezicht op de toestand van de wagons." |
- het bezit van de benodigde instrumenten voor de controle en het toezicht op de toestand van de voertuigen; |
|
- de vraag of een omstandigheid in verband met verzekeringen in de specificaties van het certificeringssysteem moet worden opgenomen." |
Motivering | |
Het is van essentieel belang dat het Spoorwegbureau de relatie tussen houders van voertuigen en spoorwegondernemingen beoordeelt. Hiertoe moeten de aspecten in verband met het verplichte en onderlinge erkende certificeringssysteem worden opgenomen, terwijl ook kwesties als vergunningsinstanties, verantwoordelijkheden in verband met het bijwerken en vernieuwen van rollend materieel, inspecties, controles en verzekeringen moeten worden geanalyseerd, om de formulering van nuttige aanbevelingen mogelijk te maken. In het kader van de nieuwe regeling die is ingesteld door het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF), waarbij de houders van wagons en andere voertuigen niet meer verplicht zijn hun voertuig bij een spoorwegonderneming te laten registreren, biedt een verplicht systeem voor de certificering van houders van spoorvoertuigen, of het gaat om wagons of andere soorten voertuigen, meer garanties en versterkt dit het vertrouwen tussen de spoorwegondernemingen en houders van wagons. Het systeem mag niet alleen betrekking hebben op de houders van wagons, maar moet ook gelden voor de houders van andere spoorvoertuigen. | |
Amendement 7 ARTIKEL 1, PUNT 7 BIS (NIEUW) Artikel 18 bis (nieuw) (Verordening (EG) nr. 881/2004) | |
|
(7 bis) Een nieuw artikel 18 bis wordt ingevoegd, dat luidt als volgt: |
|
"Artikel 18 bis Het bureau stelt een Europees register van toegestane soorten rollend materieel in en houdt dit bij. In dit register worden de soorten spoorvoertuigen opgenomen die door de lidstaten zijn toegestaan en het register is elektronisch toegankelijk. De lidstaten brengen het bureau regelmatig op de hoogte van afgegeven of opgeschorte vergunningen." |
Motivering | |
Het bureau volgt de vergunningen die op nationaal niveau worden afgegeven en stelt een Europees register van rollend materieel in dat via een Europese website toegankelijk is. | |
Amendement 8 ARTIKEL 1, PUNT 10 Artikel 21 bis, lid 5 bis (nieuw) (Verordening (EG) 881/2004) | |
|
5 bis. Op verzoek van een spoorwegonderneming, een infrastructuurbeheerder of een leverancier brengt het bureau technisch advies uit over de vraag welke versie van de ERTMS-systeemspecificaties van toepassing is. |
Toelichting | |
Gezien het feit dat er verschillende versies van ERTMS bestaan, is het nuttig als het bureau technisch advies kan uitbrengen over de toepassing van de juiste ERTMS-versie. | |
Amendement 9 ARTIKEL 1, PUNT -11 (NIEUW) Artikel 24, lid 3, streepje 1 (Verordening (EG) nr. 881/2004 | |
|
In artikel 24, lid 3 wordt het eerste streepje vervangen door het volgende: |
|
- tijdelijke medewerkers die voor ten hoogste vijf jaar op basis van hun kwalificaties en hun ervaring op het gebied van spoorveiligheid en -interoperabiliteit door het bureau worden aangeworven onder beroepsbeoefenaren uit de sector; de contracten van dit personeel kunnen worden verlengd met een bijkomende periode van maximum drie jaar, als dit nodig is om de continuïteit van de dienst te garanderen; |
Motivering | |
De beperking tot contracten van vijf jaar voor tijdelijk personeel verstoort de continuïteit van de werking van het Spoorwegbureau, dat is opgericht in 2005 en operationeel geworden in 2006. Verlenging van dit soort van contracten met drie jaar maakt een beter personeelsbeheer mogelijk, doordat de ervaring die is opgebouwd, behouden blijft, terwijl tegelijk vernieuwing door gekwalificeerd personeel dat op de hoogte is van de technologische ontwikkelingen, wordt gegarandeerd. Op deze manier kunnen de administratieve en financiële middelen van het Spoorwegbureau ook anders worden besteed dan aan vijfjaarlijkse aanwervingsprocedures voor tijdelijk personeel. |
- [1] Nog niet in het PB gepubliceerd.
TOELICHTING
Het nieuwe initiatief van de Commissie met betrekking tot de communautaire spoorwegen maakt deel uit van het streven naar vergemakkelijking van het vrije verkeer van treinen en de homologatie van locomotieven. Binnen het bestaande regelgevingskader is er sprake van ongerechtvaardigde vertragingen, tekortkomingen en belemmeringen van de wederzijdse aanvaarding van rollend materieel, die hoge kosten veroorzaken voor zowel de spoorwegondernemingen als de fabrikanten.
De Commissie heeft drie wetgevingsvoorstellen ingediend voor de verbetering en vereenvoudiging van het bestaande rechtskader: de richtlijn inzake de interoperabiliteit van het communautaire spoorwegsysteem[1], waarin de twee bestaande interoperabiliteitsrichtlijnen (Richtlijn 96/48/EG van de Raad betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en Richtlijn 2001/16/EG van de Raad en het Europees Parlement betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem[2]) zijn samengevoegd, de richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2004/49/EG[3] inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en de verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau[4].
Daarnaast heeft de Commissie een mededeling uitgebracht onder de titel "Het verkeer van locomotieven in de Gemeenschap vergemakkelijken", vergezeld van een begeleidend document dat tot doel heeft het technische gedeelte van het communautaire regelgevingskader voor spoorwegvervoer te verbeteren en de wederzijdse aanvaarding van rollend materieel in de EU te bevorderen[5].
1. De wederzijdse aanvaarding van rollend materieel in de EU
Definitie van het probleem
Rollend materieel dat in de ene lidstaat wordt toegelaten voor operationele diensten wordt niet noodzakelijkerwijs ook in een andere lidstaat aanvaard. Een lidstaat kan niet op eigen houtje beslissen dat een vergunning die hij afgeeft voor de inzet van rollend materieel ook voor het grondgebied van andere lidstaten geldt.
Definitie van wederzijdse aanvaarding
Wederzijdse aanvaarding van rollend materieel is het proces waarbij een spoorwegvoertuig waarvoor in een lidstaat een vergunning voor indienststelling is verleend op grond van toetsing aan technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI) en/of nationale technische voorschriften (overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 2001/16/EG), vervolgens ook tot andere lidstaten wordt toegelaten, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met alle controles die in de eerste lidstaat zijn verricht[6].
Wederzijdse aanvaarding kan worden verkregen via harmonisatie of via de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning. Voor rollend materieel dient onderscheid te worden gemaakt tussen op de markt brengen en indienststelling. Voor indienststelling moet het rollend materieel verenigbaar zijn met de nationale spoorweginfrastructuur. De enige uitzondering op dit beginsel wordt gevormd door beperkingen die door de lidstaat van bestemming worden opgelegd om de redenen als omschreven in artikel 30 van het Verdrag, te weten openbare veiligheid, bescherming van de gezondheid en het menselijk leven, of op grond van doorslaggevende vereisten van algemeen openbaar belang, zoals die omschreven zijn in de jurisprudentie van het Hof van Justitie, mits zij evenredig zijn.
Huidige situatie
De Commissie noemt de diverse technische, procedurele en politieke hinderpalen die de aanvaarding van rollend materieel bemoeilijken en die tot kosten leiden voor spoorwegondernemingen en fabrikanten wanneer zij rollend materieel in gebruik willen stellen. Momenteel wordt het gebrek aan passende en transparante procedures voor de homologatie van locomotieven en krachtvoertuigen[7] gezien als een van de belangrijkste belemmeringen voor de totstandkoming van nieuwe spoorwegen en als een belangrijk obstakel voor de interoperabiliteit van het Europese spoorwegsysteem[8].
Artikel 14 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn (Richtlijn 2004/49/EG) regelt de indienststelling van bestaand rollend materieel zonder 'EG'-certificaat in een of meer andere lidstaten, terwijl de interoperabiliteitsrichtlijnen voorschrijven hoe rollend materieel moet worden aanvaard op de bestaande infrastructuur. Het beginsel van wederzijdse erkenning zou dus ten minste voor wat betreft de kenmerken die niet rechtsreeks samenhangen met specifieke infrastructuur al kunnen worden toegepast op bestaand rollend materieel (dat nog niet onder de interoperabiliteitsrichtlijnen valt)[9].
2. Voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau
Met het voorstel wordt Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau gewijzigd en worden de bevoegdheden van het bureau uitgebreid. De wijzigingen houden verband met de twee andere voorstellen van de Commissie voor een nieuwe interoperabiliteitsrichtlijn en tot herziening van de spoorwegveiligheidsrichtlijn (Richtlijn 2004/49/EG).
Referentiedocument
Voorgesteld wordt dat het Europees Spoorwegbureau de nationale procedures en technische voorschriften in kaart brengt en een referentiedocument opstelt en bijhoudt waarin alle regels naast elkaar worden gezet die de lidstaten toepassen voor de indienststelling van rollend materieel (artikel 8 bis).
Om de vereisten die slechts éénmaal geverifieerd mogen worden bij elkaar te zetten, worden de in elke lidstaat geldende technische en veiligheidsregels ingedeeld in categorieën op grond van de parameters die worden opgesomd in de bijlage bij de herziene spoorwegveiligheidsrichtlijn (Richtlijn 2004/49/EG).
Het classificatiedocument omvat drie categorieën, A, B en C:
Categorie A |
internationaal aanvaarde standaards (zodra die door één lidstaat zijn getoetst, hoeven zij niet verder te worden geverifieerd met het oog op wederzijdse aanvaarding) |
|
Categorie B |
omvat alle voorschriften die niet onder categorie A of C vallen, of nog niet in een van deze categorieën konden worden ingedeeld[10] |
|
Categorie C |
Voorschriften met betrekking tot de technische kenmerken van de infrastructuur (bv. het omgrenzingsprofiel) die strikt noodzakelijk zijn om een veilige en interoperabele exploitatie op het betrokken net te kunnen waarborgen. |
|
De drie categorieën behelzen geen regels voor louter plaatselijke vereisten en restricties die slechts gelden voor (kleine) delen van de infrastructuur van een land.
Adviezen van het bureau
Het bureau dient de indeling te vergemakkelijken en kan advies uitbrengen over de gelijkwaardigheid van technische voorschriften voor de parameters, risicoanalyses of proeven of de redenen voor het weigeren van een vergunning.
Met betrekking tot interoperabiliteitsprojecten waarvoor financiële steun van de EG is gevraagd, kan het bureau op verzoek van de Commissie advies uitbrengen over de conformiteit van vervangings-, herinrichtings- of bouwprojecten voor het spoorwegsysteem met de TSI's (artikel 15).
Onderhoud en registratieformulier
Verder kan het bureau worden verzocht toezicht uit te oefenen op de kwaliteit van het werk van de organen waarvan de lidstaten kennisgeving hebben gedaan, en hun werkzaamheden te coördineren. Op het punt van onderhoud beoordeelt het bureau de relatie tussen de spoorwegondernemingen en de houders van rollend materieel, bijv. of de houder in staat is het onderhoud van de soorten wagons die hij beheert te waarborgen en of hij in het bezit is van de benodigde instrumenten voor de controle en het toezicht op de toestand van de wagons (artikel 16 bis), maar de mogelijkheid van vaststelling van een certificeringsregeling voor onderhoud wordt opengelaten. Het bureau wordt overeenkomstig artikel 14 van de interoperabiliteitsrichtlijn belast met de opstelling van een standaardaanvraagformulier voor het voertuigregister en van gemeenschappelijke specificaties.
Er wordt verwezen naar de richtlijn inzake de certificering van het treinpersoneel (derde spoorwegpakket), omdat van het bureau wordt gevraagd aanbevelingen te formuleren voor de vaststelling van gemeenschappelijke criteria voor de specificatie van de beroepsbekwaamheden en voor de beoordeling van het personeel dat bij de exploitatie en het onderhoud van het spoorwegsysteem betrokken is (artikel 17). Daarbij dient het rekening te houden met de criteria en prioriteiten als vermeld in de richtlijn inzake de certificering van het treinpersoneel.
Speciale taken
De Commissie stelt voor dat het bureau de rol van systeemautoriteit op zich neemt in het kader van de ontwikkeling en toepassing van het European Railway Traffic Management System (ERTMS) en een strategie ontwikkelt voor het beheer van de verschillende ERTMS-versies teneinde de technische en operationele compatibiliteit te waarborgen (artikel 21 bis). Verder wordt voorgesteld dat het bureau incidentele opdrachten uitvoert die in overeenstemming zijn met zijn doelstellingen (artikel 21 ter). Er wordt voorzien in een speciale procedure voor de goedkeuring en de inhoud van het jaarprogramma, zodat het beter kan worden afgestemd op de jaarlijkse budgettaire besluitvormingsprocedure (artikel 25).
3. Belangrijkste voorstellen van de rapporteur
De rapporteur geeft volledige steun aan het voorstel van de Commissie, waarmee de positie van het bureau binnen het communautaire spoorwegsysteem wordt versterkt. Aangezien het bureau met nieuwe taken zal worden belast ter bevordering van de interoperabiliteit en de veiligheid, dient deze overdracht van taken of zelfs bevoegdheden (nationaal en/of communautair) onderworpen te worden aan een politieke verantwoordingsplicht.
Omdat er tussen de lidstaten grote verschillen bestaan op het gebied van infrastructuur en rollend materieel, dient er bijzondere aandacht te worden besteed aan de profielen van vrije ruimte voor infrastructuur en rollend materieel.
Waar het gaat om de verantwoordelijkheid voor het rollend materieel en de beoordeling van de relatie tussen spoorwegonderneming en houder van rollend materieel, dient het bureau een verplicht onderhoudssysteem te ontwikkelen.
Het bureau dient de taak op zich op te nemen om, wanneer de aanvrager daarom verzoekt, advies uit te brengen over negatieve beslissingen van de veiligheidsinstanties over veiligheidscertificaten en vergunningen voor systemen. Ook dient het bureau door middel van technische adviezen de toepassing van verschillende ERTMS-versies te begeleiden.
De kwestie van het toekennen van incidentele opdrachten aan het bureau moet zeer zorgvuldig worden bekeken; voorgesteld moet worden dat met volledige betrokkenheid van het Parlement een aantal prioriteiten wordt vastgesteld.
- [1] COM(2006)0783.
- [2] Beide richtlijnen gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van Richtlijn 96/48/EG van de Raad betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van Richtlijn 2001/16/EG van de Raad en het Europees Parlement betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem.
- [3] COM(2006)0784.
- [4] COM(2006)0785.
- [5] COM(2006)0782 en SEC(2006)1640.
- [6] Zie de analyse van de Commissie in het document "Full impact assessment", SEC(2006)1641.
- [7] Dieseltreinstellen (DMU - Diesel Multiple Unit) en elektrische treinstellen (EMU - Electric Multiple Unit).
- [8] Zo kan bijvoorbeeld slechts 15% van de locomotieven en krachtvoertuigen in Europa interoperabel worden ingezet. Zie Short Briefing Note on interoperability of Community rail system 2, opgesteld in opdracht van beleidsafdeling B van DG IPOL, IP/B/TRAN/FWC/2006-156/lot [2]/C[1]/SC[2] Interoperability 2.
- [9] Deze optie is voorgesteld door de Task Force van de Commissie.
- [10] Hieronder vallen vereisten die in bepaalde landen gelden en geschikt kunnen zijn voor wederzijdse aanvaarding of technische kenmerken van de infrastructuur voor een veilige en interoperabele exploitatie in het betrokken land. In deze categorie kan een voertuig worden aanvaard als de aanvrager kan aantonen dat voldaan wordt aan een standaard die gelijkwaardig is aan de desbetreffende nationale vereisten.
PROCEDURE
Titel |
Wijziging verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees spoorwegbureau |
|||||||
Document- en procedurenummers |
COM(2006)0785 - C6-0473/2006 - 2006/0274(COD) |
|||||||
Datum indiening bij EP |
13.12.2006 |
|||||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking |
TRAN 17.1.2007 |
|||||||
Medeadviserende commissie(s) Datum bekendmaking |
BUDG 17.1.2007 |
|
|
|
||||
Geen advies Datum besluit |
BUDG 24.1.2007 |
|
|
|
||||
Rapporteur(s) Datum benoeming |
Paolo Costa 23.1.2007 |
|
|
|||||
Behandeling in de commissie |
12.4.2007 |
5.6.2007 |
10.9.2007 |
|
||||
Datum goedkeuring |
11.9.2007 |
|
|
|
||||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
37 0 1 |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Michael Cramer, Luis de Grandes Pascual, Arūnas Degutis, Christine De Veyrac, Petr Duchoň, Saïd El Khadraoui, Robert Evans, Emanuel Jardim Fernandes, Mathieu Grosch, Georg Jarzembowski, Stanisław Jałowiecki, Dieter-Lebrecht Koch, Jaromír Kohlíček, Sepp Kusstatscher, Bogusław Liberadzki, Eva Lichtenberger, Robert Navarro, Paweł Bartłomiej Piskorski, Luís Queiró, Reinhard Rack, Luca Romagnoli, Gilles Savary, Brian Simpson, Renate Sommer, Dirk Sterckx, Silvia-Adriana Ţicău, Yannick Vaugrenard, Roberts Zīle |
|||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Zsolt László Becsey, Johannes Blokland, Philip Bradbourn, Zita Gurmai, Jeanine Hennis-Plasschaert, Anne E. Jensen, Jelko Kacin, Helmuth Markov, Willem Schuth, Catherine Stihler |
|||||||
Datum indiening |
1.10.2007 |
|||||||