VERSLAG over de samenstelling van het Europees Parlement
3.10.2007 - (2007/2169(INI))
Commissie constitutionele zaken
Rapporteur: Alain Lamassoure, Adrian Severin
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de samenstelling van het Europees Parlement
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 juli 2007 over de bijeenroeping van de Intergouvernementele Conferentie (IGC): advies van het Europees Parlement (artikel 48 van het EU-Verdrag)[1],
– gelet op artikel I-20, lid 2 van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa van 29 oktober 2004 en Protocol 34 bij dit Verdrag[2],
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel op 21 en 22 juni 2007[3],
– gelet op artikel 1, punt 15 van het ontwerpverdrag tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Hervormingsverdrag)[4],
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A6‑0351/2007),
A. overwegende dat de Europese Raad van 21 en 22 juni 2007 het Europees Parlement heeft verzocht vóór oktober 2007 een ontwerp in te dienen van het initiatief als bedoeld in protocol 34 voor een besluit over de toekomstige samenstelling van het Europees Parlement, zoals overeengekomen tijdens de IGC van 2004,
B. overwegende dat de verdeling van de zetels voor de zittingsperiode 2009-2014 momenteel is vastgelegd in artikel 9, lid 2 van de Akte van 25 april 2005 betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië en de aanpassing van de verdragen waarop de Europese Unie is gegrond,
C. overwegende dat in het ontwerphervormingsverdrag wordt voorgesteld het Verdrag betreffende de Europese Unie (nieuw artikel 9A) te wijzigen met de introductie van een nieuwe procedure voor de samenstelling van het Europees Parlement volgens welk het totale aantal zetels maximaal 750 mag bedragen, met een maximum van 96 en een minimum van 6 zetels per lidstaat, volgens het beginsel van "degressieve proportionaliteit",
D. overwegende dat het beginsel van degressieve proportionaliteit niet is gedefinieerd in het verdrag en op heldere en objectieve wijze nader moet worden omschreven zodat het kan dienen tot leidraad voor een eventuele herverdeling van de zetels van het Europees Parlement,
E. overwegende dat het aldus gedefinieerde beginsel van degressieve proportionaliteit, als beginsel dat in het primair recht is verankerd, dient als parameter voor de beoordeling van de conformiteit van het besluit dat de bevoegde instellingen zullen moeten nemen om de samenstelling van het Europees Parlement vast te leggen,
F. overwegende dat schending van dit beginsel zelfs door het Hof van Justitie kan worden veroordeeld,
G. overwegende dat het in de huidige omstandigheden belangrijk is ervoor te zorgen dat geen enkele lidstaat wordt geconfronteerd met een verdere verlaging van het aantal zetels in vergelijking met het aantal zetels na de laatste uitbreiding,
H. overwegende dat in dit stadium geen rekening kan worden gehouden met het effect van toekomstige uitbreidingen waarop niet kan worden vooruitgelopen en waarvan de gevolgen naar behoren kunnen worden opgevangen in de desbetreffende toetredingsverdragen door een voorlopige overschrijding van het plafond van 750 zetels, zoals is geschied bij de laatste uitbreiding,
I. overwegende dat een duidelijk, inzichtelijk en transparant stelsel ook van toepassing moet zijn op de ontwikkeling der bevolkingscijfers in de toekomst, zonder dat daarvoor nieuwe, fundamentele onderhandelingen nodig worden,
J. overwegende dat een rechtvaardig, inzichtelijk en duurzaam stelsel voor de zetelverdeling in het Europees Parlement noodzakelijk is voor de versterking van de democratische legitimering van de volksvertegenwoordiging en een voorwaarde vormt voor de rol en de bijdrage van het Europees Parlement in het Europese meningvormings- en wetgevingsproces,
K. overwegende dat het op grond van de huidige zetelaantallen in het Europees Parlement gepast, maar ook redelijk lijkt om voor het in 2009 te kiezen Parlement zetelaantallen vast te stellen die een overgang vormen van de huidige situatie naar die welke ontstaat door een stabielere regeling die uitgaat van de degressieve proportionaliteit,
1. deelt de wens van de Europese Raad om nu reeds tot een politiek akkoord te komen over de aanpassing van de samenstelling van het Europees Parlement overeenkomstig de letter en de geest van het nieuwe verdrag en dit akkoord onmiddellijk te formaliseren na de inwerkingtreding van het nieuwe verdrag, tijdig vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2009;
2. is van oordeel dat de vastlegging van een nieuwe samenstelling van het Europees Parlement, dichter bij de demografische realiteit en daardoor het Europees burgerschap op een betere manier weerspiegelend, de democratische legitimiteit van het Europees Parlement zal versterken op het moment dat het de extra in het nieuwe verdrag toegekende bevoegdheden zal uitoefenen,
3. stelt vast dat de samenstelling van het Europees Parlement zoals vastgelegd in de Akte van toetreding van Bulgarije en Roemenië hoe dan ook onmiddellijk na de inwerkingtreding van het hervormingsverdrag zal moeten worden gewijzigd;
4. stelt vast dat in artikel 9A van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat is opgenomen in het ontwerphervormingsverdrag, een kader wordt vastgelegd met een plafond van 750 zetels in totaal, een maximum van 96 zetels voor de lidstaat met de meeste inwoners en een minimum van 6 zetels voor de lidstaat met de minste inwoners en met het beginsel dat de Europese burgers worden vertegenwoordigd volgens degressieve proportionaliteit, zij het zonder nadere omschrijving van dit begrip;
5. merkt op dat dankzij het kader van het voornoemde artikel 9 A, drie beginselen worden samengebracht: het beginsel van doeltreffendheid door het aantal leden te beperken tot een maximum dat nog verenigbaar is met de rol van een wetgevende vergadering, het beginsel van pluralisme door elke lidstaat in staat te stellen dat het scala van de belangrijkste politieke stromingen en met name de regeringspartijen en de oppositiepartijen worden vertegenwoordigd, en het beginsel van solidariteit omdat de meest bevolkte landen aanvaarden dat zij worden ondervertegenwoordigd om de minst bevolkte landen beter vertegenwoordigd te laten zijn;
6. is van oordeel dat het beginsel van degressieve proportionaliteit inhoudt dat de verhouding tussen de bevolking en het aantal zetels van elke lidstaat moet variëren naar gelang hun respectieve bevolking, zodat elke afgevaardigde van een meer bevolkte lidstaat meer burgers vertegenwoordigt dan elke afgevaardigde van een minder bevolkte lidstaat en omgekeerd, maar ook dat geen enkele minder bevolkte lidstaat meer zetels heeft dan een meer bevolkte lidstaat;
7. onderstreept, gezien de huidige ontoereikende harmonisatie van het begrip burgerschap tussen de lidstaten, dat waar het gaat om de bevolking van elke lidstaat moet worden uitgegaan van de cijfers van het Bureau voor de Statistiek van de Europese Unie (Eurostat), die ook worden gebruikt door de Raad van de Europese Unie als hij bij besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid het percentage van de totale bevolking van de Unie moet nagaan;
8. acht het op dit moment van de Europese integratie wenselijk om voor geen enkele lidstaat een verlaging van het aantal zetels ten opzichte van het in het toetredingsverdrag van Bulgarije en Roemenië toegekende aantal voor te stellen, met uitzondering van de uit het mandaat voor het hervormingsverdrag voortvloeiende verlaging van 99 naar 96 zetels voor Duitsland, de meest bevolkte lidstaat;
9. is voorts van mening dat onder de huidige omstandigheden het aantal zetels in het Europees Parlement, en dus de vertegenwoordiging van de Europese burgers in de EU, niet reeds vooruitlopend op toekomstige uitbreidingen waarvan het tijdstip nog helemaal niet vaststaat, gereduceerd dient te worden;
10. stelt bijgevolg voor het aantal zetels van het toekomstige Europees Parlement te verdelen op basis van 750 leden en is van mening dat toekomstige toetredingen een tijdelijke overschrijding van dit plafond tot aan het einde van de lopende zittingsperiode tot gevolg kunnen hebben, net zoals is geschied voor Bulgarije en Roemenië, gevolgd door een algehele herziening van de zetelverdeling voor de eerstvolgende verkiezingen voor het Europees Parlement na de uitbreiding;
11. wijst erop dat niet-naleving van het aldus gedefinieerde beginsel van degressieve proportionaliteit in de toekomst kan worden veroordeeld door het Hof van Justitie, als de akte waarin de samenstelling van het Europees Parlement wordt vastgelegd eenmaal een akte van afgeleid recht is geworden waarin de in het verdrag vastgelegde grenzen en beginselen moeten worden geëerbiedigd;
12. verzoekt de Intergouvernementele Conferentie het bijgevoegde ontwerpbesluit van de Europese Raad tot vaststelling van de samenstelling van het Europees Parlement op te nemen in een verklaring ad artikel 9 A, lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals opgenomen in het aan de slotakte van genoemde Conferentie te hechten ontwerphervormingsverdrag, met de bepaling dat het onmiddellijk na de inwerkingtreding van het hervormingsverdrag overeenkomstig de procedure van het voornoemde artikel 9 A, lid 2 zal worden geformaliseerd; zegt van zijn kant toe onverwijld actie te zullen ondernemen zodra het hervormingsverdrag in werking is getreden; verzoekt de Europese Raad gevolg te geven aan voornoemde verklaring zodra het hervormingsverdrag in werking treedt en overeenkomstig de bepalingen daarvan, zodat de lidstaten tijdig de nodige binnenlandse voorzieningen kunnen treffen voor de organisatie van de verkiezingen van het Europees Parlement voor de zittingsperiode 2009-2014;
13. dringt erop aan dat van de in artikel 3 van het voornoemde ontwerpbesluit van de Europese Raad bedoelde herziening gebruik wordt gemaakt voor het bestuderen van de technische en politieke mogelijkheid het aantal inwoners, zoals jaarlijks vastgesteld door het Bureau voor de Statistiek van de Europese Unie (Eurostat), te vervangen door het aantal Europese burgers.
14. wijst op het politieke verband tussen de voorgestelde nieuwe verdeling van de zetels overeenkomstig het beginsel van degressieve proportionaliteit en het algemene hervormingspakket voor de instellingen van de Unie, met name het beginsel van de 'dubbele meerderheid' voor de vaststelling van een meerderheid in de Raad (artikel 9 C, lid 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zoals opgenomen in het hervormingsverdrag) en de samenstelling van de Commissie (artikel 9 D, lid 5 van voornoemd verdrag) en onderstreept dat dit pakket samenhangend moet zijn zonder het specifieke juridische karakter van elke instelling te verloochenen; is het erover eens dat de herziening van de meerderheidsbesluitvorming in de Raad en van de samenstelling van de Commissie niet vóór 2014 in werking moet treden, maar dat de nieuwe verdeling van de zetels in het Europees Parlement in 2009 moet ingaan; behoudt zich evenwel het recht voor om zijn instemming met het besluit van de Europese Raad overeenkomstig artikel 9 A van het Verdrag betreffende de Europese Unie over de verdeling van de zetels in het Europees Parlement te heroverwegen in het licht van de hervormingen van de EU-instellingen zoals voorzien in het hervormingsverdrag;
15. is zich ervan bewust dat de aldus voorgestelde samenstelling van het Europees Parlement een objectieve toepassing is van de beoogde bepalingen in het ontwerphervormingsverdrag, maar dat in de toekomst inspanningen zullen moeten worden gedaan tot aanpassing om de nieuwe uitdagingen op de lange termijn het hoofd te kunnen bieden, met name bij nieuwe toetredingen; is van oordeel dat bij een dergelijke toekomstige hervorming in elk geval ook eventuele om historische redenen ontstane ongelijkheden in de behandeling van de lidstaten moeten worden gecorrigeerd;
16. stelt de Europese Raad voor om samen met het Europees Parlement, tijdig vóór iedere nieuwe verkiezing voor het Europees Parlement, de bevolkingscijfers te verifiëren en als berekeningsgrondslag vast te stellen;
17. neemt zich in dit verband voor om na te gaan of het mogelijk is om een deel van de Europese Parlementsleden te laten kiezen op transnationale lijsten; is van mening dat dit het verkiezingsdebat een werkelijk Europese dimensie zou kunnen geven, vooral als de Europese politieke partijen een centrale rol wordt toebedeeld,
18. benadrukt dat dit voorstel nauw verband houdt met de inwerkingtreding van het hervormingsverdrag; gaat ervan uit dat indien de ratificatie van het hervormingsverdrag niet vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2009 met succes kan worden afgesloten, de in de bestaande verdragen vastgelegde zetelverdeling in het Europees Parlement noodgedwongen van kracht blijft;
19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en voornoemd verslag van de Commissie constitutionele zaken te doen toekomen aan de intergouvernementele conferentie, de Europese Raad, de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de kandidaat-toetredingslanden.
- [1] Aangenomen teksten van die datum, P6_TA(2007)0328.
- [2] PB C 310 van 16 december 2004.
- [3] 11177/1/07 REV 1.
- [4] IGC 1/07 van 23 juli 2007.
BIJLAGE
Ontwerpbesluit van de Europese Raad tot vaststelling van de samenstelling van het Europees Parlement
DE EUROPESE RAAD,
gelet op artikel [9A], lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
gezien het initiatief van het Europees Parlement,
gezien de instemming van het Europees Parlement,
overwegende hetgeen volgt:
(1) Het is aangewezen om zo spoedig mogelijk het in artikel [9A], lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie voorziene besluit te nemen zodat de lidstaten de nodige interne maatregelen kunnen treffen voor het organiseren van de verkiezingen voor het Europees Parlement voor de zittingsperiode 2009-2014.
(2) Dit besluit dient de in lid 2, eerste alinea, van hetzelfde artikel vastgelegde criteria in acht te nemen, te weten een totaal aantal vertegenwoordigers van de burgers van de Unie van maximaal zevenhonderdvijftig, waarbij de vertegenwoordiging degressief proportioneel is, met een minimumdrempel van zes leden per lidstaat en geen enkele lidstaat met meer dan zesennegentig zetels.
(3) Het is niet aangewezen om in dit stadium rekening te houden met het effect van mogelijke toekomstige uitbreidingen dat kan worden opgevangen in de desbetreffende toetredingsverdragen door een voorlopige overschrijding van het plafond van zevenhonderdvijftig zetels, zoals is geschied bij de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie.
BESLUIT:
Artikel 1
Het beginsel van degressieve proportionaliteit als bedoeld in artikel [9 A] van het Verdrag betreffende de Europese Unie moet als volgt worden toegepast:
- de in het verdrag vastgelegde minimum en maximum aantallen moeten ten volle worden benut zodat het spectrum van zetels in het Europees Parlement zo min mogelijk verwijderd is van het spectrum van bevolkingen in de lidstaten;
- hoe meer inwoners een land heeft, hoe meer het recht heeft op een groot aantal zetels;
- hoe meer inwoners een land heeft, hoe groter het aantal inwoners dat door elk van zijn Europese parlementsleden wordt vertegenwoordigd.
Artikel 2
Vanaf de aanvang van de zittingsperiode 2009-2014 is het aantal in elke lidstaat gekozen vertegenwoordigers als volgt vastgesteld:
België 22
Bulgarije 18
Tsjechië 22
Denemarken 13
Duitsland 96
Estland 6
Griekenland 22
Spanje 54
Frankrijk 74
Ierland 12
Italië 72
Cyprus 6
Letland 9
Litouwen 12
Luxemburg 6
Hongarije 22
Malta 6
Nederland 26
Oostenrijk 19
Polen 51
Portugal 22
Roemenië 33
Slovenië 8
Slowakije 13
Finland 13
Zweden 20
Verenigd Koninkrijk 73
Artikel 3
Het onderhavige besluit zal voldoende lang vóór het begin van de zittingsperiode 2014-2019 worden herzien met het doel om in de toekomst vóór elke nieuwe verkiezing voor het Europees Parlement op objectieve wijze de zetels onder de lidstaten te kunnen verdelen op grond van het in artikel 1 vastgestelde beginsel van de degressieve proportionaliteit, de eventuele toename van de omvang en de demografische ontwikkeling van hun bevolking in aanmerking nemend.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking op dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel,
Voor de Europese Raad
De Voorzitter
TOELICHTING
I - Historische context
Vanaf 1979 worden de leden van het Europees Parlement gekozen via algemene, rechtstreekse en geheime verkiezingen door de burgers van de lidstaten naar aanleiding van de Europese Raad van Brussel (12-13 juli 1976), waar quota voor de vertegenwoordiging werden vastgesteld voor elke lidstaat: de grotere landen (Frankrijk, de Duitse Bondsrepubliek, Italië en het Verenigd Koninkrijk) kregen elk 81 vertegenwoordigers, terwijl de kleinere landen een aantal vertegenwoordigers kreeg dat evenredig was aan de omvang van hun bevolking, maar groter dan hun aandeel in de bevolking van de toenmalige Europese Economische Gemeenschap (25 voor Nederland, 24 voor België, 16 voor Denemarken, 15 voor Ierland en 6 voor Luxemburg).
Na de toetreding van Griekenland in 1981en Spanje en Portugal in 1986 werden er nieuwe zetels toegewezen aan de respectieve landen naast de bestaande Parlementsleden, waarbij dezelfde oorspronkelijke beginselen werden gevolgd. (Griekenland en Portugal kregen elk 24 zetels, terwijl Spanje 60 zetels kreeg.)
Tijdens de Europese Raad van Edinburgh (11-12 december 1992) werd er een akkoord bereikt over een nieuwe samenstelling van het Europees Parlement(1), op basis van een voorstel van het Parlement[1], waarbij de eenwording van Duitsland was verdisconteerd (waarbij 18 extra zetels werden toegekend aan de Duitse Bondsrepubliek, maar ook 6 extra zetels aan Frankrijk, Italië, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, 4 extra aan Spanje en 1 extra aan België, Griekenland en Portugal) en waarbij al rekening werd gehouden met de komende toetreding van enkele EVA‑landen. Het voorstel van het Europees Parlement was opnieuw gebaseerd op het beginsel van degressieve evenredigheid. Dezelfde formule werd gebruikt om het aantal Parlementsleden te bepalen dat Oostenrijk, Finland en Zweden zou moeten vertegenwoordigen (respectievelijk 21, 16 en 22 zetels), hoewel een kleine wijziging werd aangebracht aan het aantal dat een strikte toepassing van de formule zou hebben opgeleverd.
De toewijzing van zetels aan lidstaten die door het Europees Parlement werd voorgesteld was gebaseerd op de volgende formule: 6 zetels zouden aan elke lidstaat moeten worden toegewezen ongeacht bevolkingsgrootte, plus een extra zetel per 500 000 inwoners voor het aantal inwoners tussen de 1 en 25 miljoen, een extra zetel per 1 miljoen inwoners voor het aantal inwoners tussen de 25 en 60 miljoen, en een extra zetel voor elke 2 miljoen inwoners boven de 60 miljoen. Deze formule is echter niet strikt toegepast.
Het Verdrag van Amsterdam bekrachtigde deze formule door er een institutionele dimensie aan te geven, maar ook door het beginsel van doelmatigheid te introduceren door het totaal aantal Parlementsleden op maximaal 700 te stellen. Dit aantal werd tijdens de onderhandelingen over het Verdrag van Nice gewijzigd tot maximaal 732 na het uitbreidingsproces. Tijdens dezelfde onderhandelingen werd er een correctie naar evenredigheid goedgekeurd waardoor het totale aantal gelijk blijft. Daardoor moesten een reeks lidstaten enkele van hun zetels opgeven (10 in het geval van Spanje, 9 in het geval van Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk, 4 in het geval van Nederland, 3 in het geval van Oostenrijk en Zweden, 2 in het geval van Denemarken, Finland en Ierland, 1 in het geval van België, Griekenland en Portugal) om ervoor te zorgen dat de samenstelling evenwichtig en doelmatig zou zijn na de uitbreiding met Oost‑Europese staten.
II - De stand van zaken
1. In de institutionele structuur van de Europese Unie zijn de belangrijkste politieke instellingen op besluitvormingsgebied het Europees Parlement en de Raad. De Raad is het orgaan dat de lidstaten vertegenwoordigt. Het Europees Parlement is het orgaan dat de burgers vertegenwoordigt. Dit werd vooral duidelijk vanaf 1979, omdat sinds dat jaar het Parlement rechtstreeks werd gekozen door de burgers van elke lidstaat.
2. Hoewel het Europees Parlement de "kamer van de burgers" is, is de samenstelling ervan echter op zo'n manier ontworpen dat zij niet "evenredig " is - en ook nooit is geweest - aan de omvang van de bevolking van elke lidstaat, zoals men zou verwachten. Een gevolg hiervan is dat niet alle Parlementsleden hetzelfde aantal inwoners vertegenwoordigen, in tegenstelling tot wat men zou verwachten van het orgaan dat de burgers vertegenwoordigt. Daardoor hebben de stemmen van de burgers van de verschillende lidstaten niet hetzelfde gewicht, zelfs verre van dat.
3. Tot op zekere hoogte kan deze nogal vreemde situatie uit het oogpunt van democratie worden begrepen als men de ingewikkelde realiteit van het politieke systeem van de Unie beziet:
─ De enorme verschillen in bevolkingsgrootte tussen de lidstaten (enkele voorbeelden: Duitsland heeft een ongeveer 205 keer zo grote bevolking als Malta, de Nederlandse bevolking is ruim 21 keer zo groot als die van Cyprus, Spanje heeft meer dan 4 keer zoveel inwoners als Portugal), het feit dat de vertegenwoordiging van de belangrijkste politieke stromingen in elk land, ten minste de regeringspartijen en de oppositie, moet worden gegarandeerd, de noodzaak om het totale aantal Parlementsleden binnen redelijke grenzen te houden om de doelmatigheid van de instelling te verzekeren, zijn elementen die alle om een zekere "flexibiliteit" vragen bij de toepassing van het evenredigheidsbeginsel;
─ Bovendien moeten we het specifieke karakter van de politieke regelingen waarop de Unie is gebaseerd niet uit het oog verliezen. Hoewel de Raad de instelling is die de lidstaten als zodanig vertegenwoordigt, hebben de lidstaten niet hetzelfde gewicht in de besluitvormingsprocedure, behalve voor zover de besluiten van de Raad met eenparigheid van stemmen worden genomen (wat steeds meer een uitzondering wordt). Immers, wanneer er wordt besloten op basis van een gekwalificeerde meerderheid, wordt er van oudsher een systeem gebruikt om de stemmen te wegen dat op de een of andere manier rekening houdt met de verschillen in bevolkingsgrootte tussen de lidstaten. Dit wordt enigszins geaccentueerd door het ontwerphervormingsverdrag (net als in het Grondwettelijk Verdrag) door de erkenning dat bevolkingsgrootte een van de criteria van een "dubbele meerderheid" is op basis waarvan een "gekwalificeerde meerderheid" wordt berekend. Men kan zich voorstellen dat als het huidige systeem zich zou ontwikkelen in de zin van een grotere pariteit van het gewicht van de lidstaten in de Raad, er op nauwkeurigere wijze rekening kan worden gehouden met de bevolkingsgrootte bij de samenstelling van het Parlement. Maar we zien geen tekenen dat een dergelijke ontwikkeling zich in de nabije toekomst zal voordoen.
4. Precies het feit dat het nieuwe systeem van een gekwalificeerde meerderheid (dubbele meerderheid) impliceert dat er nog meer rekening wordt gehouden met het bevolkingscriterium leidde ertoe dat de Intergouvernementele Conferentie van 2004 voorzag dat de samenstelling van het EP herzien moest worden volgens de nieuwe procedure en de specifieke grenzen en beginselen die zij had opgesteld, en wel voor de inwerkingtreding van het nieuwe stemsysteem in de Raad, dat destijds was voorzien voor 2009.[2]
Maar het Grondwettelijk Verdrag is, zoals we weten, niet in werking getreden. Het ontwerphervormingsverdrag dat nu in behandeling is, voorziet dat het nieuwe stemsysteem in de Raad pas in 2014 in werking zal treden. Dit kan een reden zijn om te stellen dat de nieuwe samenstelling van het EP ook pas op die datum zou moeten ingaan. De Europese Raad van afgelopen juni heeft het Parlement echter nadrukkelijk verzocht om zijn voorstel over de herverdeling van de zetels in oktober van dit jaar te presenteren, vermoedelijk vanwege politieke druk van enkele lidstaten die bijzonder gevoelig zijn voor deze kwestie. Zij eisen dat er een politiek akkoord over die herverdeling moet zijn bereikt voordat zij hun goedkeuring geven aan de totale hervormingen die het nieuwe verdrag bevat.
Hoe dan ook, wij zijn ervan overtuigd dat het Parlement positief zou moeten reageren op het verzoek van de Raad, vooral omdat het nieuwe Parlement dat in 2009 wordt gekozen zou moeten profiteren van de nieuwe bevoegdheden zoals voorzien in het ontwerphervormingsverdrag. Wij gaan ervan uit dat het verzoek van de Europese Raad betekent dat ons voorstel de basis zal vormen voor een politiek akkoord dat op de een of andere manier zal moeten worden vertaald in een formeel besluit volgens de nieuwe procedure, als het hervormingsverdrag zal zijn geratificeerd en in werking getreden.
III -De juridische situatie
5. De verdeling van de zetels in het Europees Parlement is een zeer delicate kwestie vanwege nationale gevoeligheden. Bij een voorstel om deze verdeling te herzien moet rekening worden gehouden met de wettelijk bindende criteria die zijn vastgelegd in de verdragen die van kracht zijn en de vernieuwingen die zijn voorzien in het ontwerphervormingsverdrag, moet het systeem voldoende lijken op het huidige systeem zodat er geen drastische herziening tot stand hoeft te worden gebracht en moet het stevig verankerd zijn in beginselen, om het traditionele gemarchandeer te voorkomen dat is gebaseerd op zuiver nationale belangen.
6. Het juridisch kader van de samenstelling van het Europees Parlement is behoorlijk ingewikkeld.
6.1. Tot nu toe wordt de samenstelling van het Parlement en de verdeling van de zetels rechtstreeks vastgelegd door het Verdrag.
Het Parlement bestaat momenteel uit 785 leden die over de landen zijn verdeeld volgens artikel 190 van het EG‑Verdrag (zoals gewijzigd bij het Verdrag van Nice) en artikel 21 van het Protocol betreffende de voorwaarden en de nadere regels voor de toelating van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (gehecht aan de Akte van 25 april 2005 betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie).[3]
6.2. Voor de verkiezingen van 2009 zal de samenstelling van het Parlement echter anders zijn, overeenkomstig de regels die reeds van kracht zijn en die alle lidstaten hebben goedgekeurd en geratificeerd (artikel 9, lid 2 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor Bulgarije en Roemenië en de aanpassingen aan de verdragen die het fundament van de Unie vormen (gehecht aan het genoemde toetredingsverdrag van 25 april 2005)[4] Deze regels bepalen dat het Parlement in totaal 736 leden zal tellen die zodanig over de 27 lidstaten zijn verdeeld dat alle lidstaten vanaf Letland en groter (wat betreft hun bevolkingsaantal) en met uitzondering van Duitsland enkele zetels zullen verliezen (van een maximumverlies van 6 zetels voor Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Italië tot een minimum van 1 zetel voor alle lidstaten die tussen Zweden en Letland in zitten) vergeleken met de huidige situatie. Alleen Duitsland, Slovenië, Estland, Cyprus, Luxemburg en Malta handhaven hun huidige zetelaantal.[5]
Dit is de juridische situatie die in 2009 van toepassing is als het hervormingsverdrag, waarover thans wordt onderhandeld, niet tijdig in werking treedt.
6.3. Bovendien is er nog het ontwerphervormingsverdrag, waarin een nieuwe procedure wordt ontwikkeld voor de verdeling van de zetels in het Europees Parlement en enkele specifieke regels worden geïntroduceerd (identiek aan de regels die zijn voorzien in het Grondwettelijk Verdrag) waarmee bij een herverdeling rekening moet worden gehouden.[6]
─ Wat de procedure betreft stipuleert het ontwerphervormingsverdrag dat, in plaats van de traditionele definitie van het aantal en de verdeling van de zetels die in de verdragen zijn verankerd, deze zal worden bepaald door een besluit van de Europese Raad, dat met eenparigheid van stemmen wordt aangenomen, op initiatief van en na goedkeuring door het Europees Parlement (artikel I-20 van het EU‑Verdrag, lid 2, tweede alinea). Dit betekent dat de verdeling van de zetels voortaan een zaak voor het afgeleide recht zal worden, binnen de grenzen die zijn omschreven in de verdragen, en niet langer zal zijn vastgelegd in het primaire recht. Dit betekent ook dat de verdeling valt onder de bevoegdheid van het Hof van Justitie voor het geval de beginselen die in de verdragen zijn vastgelegd niet op de juiste manier ten uitvoer worden gebracht.
─ Wat betreft de inhoud moeten de volgende grenzen en beginselen worden geëerbiedigd (artikel I-20, lid 2, eerste alinea):
─ de totale omvang van het Parlement bestaat uit maximaal 750 zetels;
─ geen enkele lidstaat krijgt meer dan 96 zetels toegewezen (wat het gewicht van de grotere landen enigszins vermindert, aangezien het huidige zetelplafond voor een lidstaat 99 is in het geval van Duitsland);
─ er is een minimumdrempel van 6 zetels per lidstaat (momenteel ligt die op 5 in het geval van Malta).
─ Binnen deze grenzen moet bij de zetelverdeling het beginsel van "degressieve evenredigheid" worden geëerbiedigd.
7. In het ontwerpverdrag wordt echter niet omschreven wat het beginsel van "degressieve evenredigheid" nu precies inhoudt - dat in de leer van oudsher het richtsnoer voor de zetelverdeling wordt genoemd, hoewel dit de eerste keer is dat het expliciet zou worden genoemd in de verdragen.
IV- De weg vooruit
8. Het ontwerphervormingsverdrag bevestigt nog eens de grenzen die zijn vastgelegd in het Grondwettelijk Verdrag en legt de nadruk op het beginsel van "degressieve evenredigheid". Het is dus aan het Parlement om een invulling te geven aan dit beginsel van "degressieve evenredigheid":
─ In theorie kunnen de lidstaten zetels krijgen toegewezen op basis van strikte evenredigheid naar bevolkingsgrootte. Maar ook al verbiedt het beginsel van "degressieve evenredigheid" dit niet, de Commissie constitutionele zaken is van mening dat dit geen realistische optie is in het huidige stadium van de politieke integratie van de Unie.
─ Een mogelijkheid is om een herziene versie op te stellen van de formule die ten grondslag ligt aan het besluit van 1992, waarbij het beginsel van degressieve evenredigheid wordt gehandhaafd maar wordt uitgegaan van een lager minimumaantal Parlementsleden en minder zetels per hoofd worden toegekend en/of de bevolkingscategorieën worden aangepast. Men dient echter te bedenken dat toepassing van het beginsel van degressieve evenredigheid de vertegenwoordiging van de bevolking van de lidstaten met het grootste inwoneraantal in het Europees Parlement nog sterker dan in het verleden zou verminderen omdat zelfs een aangepaste formule de andere lidstaten zal blijven bevoordelen, met name die met een middelgrote bevolking.
─ Een andere mogelijkheid is over te gaan tot een lineaire vermindering van het aantal zetels dat wordt toegekend volgens de formule die tot op heden wordt gebruikt. Het uitbreidingsproces zou in dat geval hetzelfde relatieve effect hebben op de verdeling van het aantal Parlementsleden. De verminderingscoëfficiënt zou bij iedere toetreding opnieuw moeten worden berekend aan de hand van de verhouding tussen de limiet van 750 en het totale aantal Europese parlementsleden dat de huidige formule in theorie zou opleveren, zowel voor de huidige lidstaten als voor de nieuwe toetredende landen. Maar de Commissie constitutionele zaken is van mening dat er voorlopig geen verdere verlagingen van het aantal Parlementsleden van de lidstaten moet worden voorgesteld (zie de punten 16 en 18).
9. Bij onze poging om een operationele invulling te geven aan de regel van degressieve evenredigheid zouden we met de volgende beginselen kunnen instemmen:
a) het doelmatigheidsbeginsel – het EP zal waarschijnlijk niet kunnen functioneren als het meer dan een bepaald aantal leden heeft (daarom is een beperking tot 750 rationeel);
b) het beginsel van nationale vertegenwoordiging en motivatie van de kiezer – elke lidstaat dient een minimum aantal zetels te hebben om een betekenisvol aantal Parlementariërs te kunnen afvaardigen die de nationale politieke hoofdstromingen in het Europees Parlement vertegenwoordigen, waardoor de burgers van de naties worden gestimuleerd deel te nemen aan de verkiezingen en daardoor aan het democratische proces van de EU;
c) het Europese solidariteitsbeginsel – conform dit beginsel accepteren de meer bevolkte staten dat ze minder zetels krijgen dan het aantal dat aan hen zou worden toegewezen als het beginsel van absolute evenredigheid werd toegepast, zodat de staten met een kleinere bevolking een betere vertegenwoordiging krijgen dan waar ze recht op zouden hebben als het beginsel van absolute evenredigheid werd toegepast;
d) het beginsel van relatieve evenredigheid – de verhouding (de ratio) tussen de bevolking en het aantal zetels is groter hoe groter de staat en kleiner hoe kleiner de staat;
e) het beginsel van een eerlijke verdeling – geen enkele staat zal meer zetels hebben dan een grotere staat of minder dan een kleinere staat;
f) het beginsel van gerechtvaardigde flexibiliteit, oftewel soepel omgaan met het beginsel van absolute evenredigheid/degressiviteit – met inachtneming van de overige beginselen kan worden ingestemd met kleine wijzigingen aan het aantal zetels via een transparante procedure die bedoeld is om de verschillen tussen staten qua bevolkingsaantal en qua zetels zo klein mogelijk te maken. Dit zou tot een zo lineair mogelijke curve moeten leiden.
10. Hoe nu verder gegeven deze context? Het ideale alternatief zou zijn dat er een akkoord wordt bereikt over een algemeen geaccepteerde wiskundige formule over wat "degressieve evenredigheid" inhoudt, die niet alleen een oplossing garandeert voor de huidige herziening maar ook voor toekomstige uitbreidingen of aanpassingen als gevolg van demografische veranderingen.
11. Een analyse van de verschillende voorstellen die in de discussie naar voren zijn gebracht maakt echter duidelijk dat een wiskundige formule voor degressieve evenredigheid altijd is gebaseerd op enkele vooraf gemaakte politieke aannamen en er uiteindelijk toe zal leiden dat bepaalde groepen lidstaten worden bevoordeeld. Zo is de zogenoemde "parabolische methode" rationeel gezien zeer aantrekkelijk, maar afhankelijk van de vraag of de curve meer concaaf of convex is, zal zij de grotere of de kleinere landen bevoordelen. Dit betekent in feite dat er geen abstracte, onpartijdige, voor alle gevallen goede wiskundige oplossing is voor een probleem dat in wezen een politiek probleem is.
12. Desalniettemin is duidelijk dat aan het beginsel van degressieve evenredigheid een minimum aan inhoud moet worden gegeven, zodat we bepaalde situaties kunnen uitsluiten die duidelijk tegen dit beginsel ingaan.
13. De meest voor de hand liggende manier om die inhoud in neutrale termen te omschrijven is gebaseerd op de verhouding (ratio) tussen de inwoners van een gegeven lidstaat en de zetels die in het Europees Parlement worden toegewezen aan die lidstaat. Als we het beginsel van absolute evenredigheid zouden volgen, moet deze verhouding gelijk zijn (of nagenoeg gelijk) voor alle lidstaten. Dit betekent dat elk Parlementslid van alle lidstaten min of meer hetzelfde aantal inwoners zou vertegenwoordigen (bijvoorbeeld: in 2009, als we ervan uitgaan dat de bevolking van de 27 lidstaten stabiel blijft rond de huidige 492 miljoen inwoners en dat het Parlement uit 750 Parlementsleden bestaat, dan komt elke zetel in het Europees Parlement overeen met ongeveer 657 000 inwoners). Het aantal Parlementsleden dat elk land krijgt toegewezen is dan vrij gemakkelijk te berekenen.
14. Maar in plaats van absolute evenredigheid zal het concept "degressieve evenredigheid" worden opgelegd door het hervormingsverdrag. Dat betekent dat je zou kunnen zeggen dat de verhouding dient te variëren naar gelang de grootte van de bevolking van de lidstaten: hoe groter de bevolking van een lidstaat, hoe groter het aantal inwoners moet zijn dat elk Parlementslid vertegenwoordigt; hoe kleiner de bevolking van een lidstaat, hoe kleiner het aantal inwoners moet zijn dat elk Parlementslid van die lidstaat vertegenwoordigt.
15. Op grond hiervan wordt het duidelijk dat als de verhouding (de ratio) bevolking/Parlementsleden van een lidstaat met een kleinere bevolking groter is (of zelfs gelijk) aan de verhouding bevolking/Parlementsleden van een lidstaat met een grotere bevolking, er sprake is van een duidelijke schending van de idee van degressieve evenredigheid.
16. Om precies te zijn, als een analyse wordt gemaakt van de verdeling die van toepassing zou zijn voor de periode 2009‑2014, waarbij rekening wordt gehouden met de veranderingen die onvermijdelijk het gevolg zullen zijn van het ontwerphervormingsverdrag, waarover thans wordt onderhandeld (waardoor Duitsland automatisch 3 zetels verliest, van 99 naar 96, en Malta er automatisch 1 wint, van 5 naar 6), kan worden geconcludeerd dat deze regel in sommige gevallen niet wordt geëerbiedigd.[7]
17. Deze uitkomsten worden bevestigd als we een alternatieve methode volgen waaruit duidelijk de relatieve positie van elke lidstaat blijkt wat betreft het verband tussen bevolkingsgrootte en het aantal vertegenwoordiging in het Europees Parlement: de verhouding tussen het percentage zetels dat wordt toegewezen aan elke lidstaat (vergeleken met het totale aantal zetels van het Parlement) en het bevolkingspercentage van elke lidstaat (vergeleken met de totale bevolking van de Unie). Als het beginsel van "degressieve evenredigheid" wordt geëerbiedigd dan zou deze verhouding groter moeten zijn voor minder bevolkte lidstaten dan voor meer bevolkte lidstaten. We moeten echter concluderen dat deze regel in sommige gevallen wordt geschonden[8], en wel precies in diezelfde gevallen waarin we zien dat de verhouding bevolking/zetels een schending laat zien van de idee van degressiviteit.
18. Voordat we met een voorstel voor een oplossing komen, moeten we echter beslissen of we nu al rekening zullen houden met mogelijke toekomstige uitbreidingen of niet.
Aangezien er geen garantie is dat een van de toetredingen op de zeer korte termijn zal zijn voltooid, zijn we van mening dat we een oplossing voor de huidige situatie moeten vinden en in het geval van nieuwe toetredingen zoals altijd moeten handelen, dat wil zeggen tijdelijk de maximumgrens overstijgen en het probleem voor de toekomst oplossen tijdens de toetredingsonderhandelingen, conform de beginselen die zijn vastgelegd in de verdragen en met eerbiediging van de toekomstige procedure.
19. Parallel hieraan zouden we ermee kunnen instemmen dat we als richtsnoer aanhouden dat voor 2009 geen lidstaat verdere verliezen dient te lijden wat betreft zijn huidige vertegenwoordiging dan die welke reeds voortvloeien uit het Protocol betreffende de voorwaarden en de nadere regels voor de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie.
20. De gecombineerde toepassing van deze criteria betekent dat er 16 "vrije zetels" zijn die herverdeeld kunnen worden: 750-736 = 14 (het verschil tussen het ontwerphervormingsverdrag en het Verdrag van Nice, zoals herzien na de uitbreiding met Bulgarije en Roemenië), plus 2 zetels die het gevolg zijn van het feit dat door het ontwerphervormingsverdrag Duitsland automatisch 3 zetels zal kwijtraken en Malta er 1 zetel bijkrijgt, waardoor het totaal uitkomt op 14+3-1= 16. Als we doorgaan met de herverdeling van de zetels moeten we die situaties zien op te lossen waarvan we hebben vastgesteld dat ze een duidelijke schending van de logica van degressieve evenredigheid betekenen. Slechts binnen deze grenzen kan enig ander criterium als rechtvaardigheid of politieke aard een rol gaan spelen. De Commissie constitutionele zaken is van mening dat het voorstel dat zij naar voren brengt op een getrouwe manier deze redenering weerspiegelt en een gedegen, eerlijke en evenwichtige oplossing is voor een zeer ingewikkeld probleem.
21. Deze criteria kunnen verder worden ontwikkeld en aangescherpt om een oplossing te bereiken die nog sterker met deze beginselen in overeenstemming is. Tegen die tijd zouden we kunnen proberen om tot preciezere richtsnoeren te komen die worden toegepast bij toekomstige uitbreidingen en waarmee we het traditionele politieke gemarchandeer dat is gebaseerd op nationale belangen kunnen voorkomen of substantieel verminderen.
Het zou wenselijk zijn bij de eerste herziening van de voorgestelde regeling de technische en politieke mogelijkheid te bestuderen om het aantal inwoners, zoals jaarlijks vastgesteld door het Bureau voor de Statistiek van de Europese Unie (Eurostat), te vervangen door het aantal Europese burgers.
Door deze tweesporenaanpak kan er tijdig een antwoord worden gegeven op deze urgente kwestie voor de volgende verkiezingen van 2009, maar kan er ook via een herzieningsclausule, ingelast met het oog op de verkiezingen van 2014, rekening worden gehouden met de doorvoering tegen die tijd van een stemsysteem van dubbele meerderheid in de Raad. Sterker nog, een ingrijpender herziening van de verdeling van de zetels in het Parlement, hoewel dat wenselijk is vanuit het oogpunt van democratische legitimiteit, kan slechts plaatsvinden in de bredere context van een herziening van het algehele evenwicht tussen de instellingen van de Unie.
BIJLAGE 1
|
MS |
Bevolking (1) (in miljoenen) |
% van EU-27‑bevolking |
Zetels tot 2009 |
"Nice" herzien(2) 2009-2014 |
"Nice" herzien - Verhouding bevolking/ |
"Nieuw" (3) 2009-2014 voorstel rapp. |
"Nieuw" - Verhouding bevolking/ |
Voorstel rapp. (4) (effecten) |
|
|
DE |
82,438 |
16,73% |
99 |
99 |
832.707 |
96 |
858.729 |
-3 |
|
|
FR |
62,886 |
12,76% |
78 |
72 |
873.417 |
74 |
849.811 |
+2 |
|
|
UK |
60,422 |
12,26% |
78 |
72 |
839.194 |
73 |
827.699 |
+1 |
|
|
IT |
58,752 |
11,92% |
78 |
72 |
816.000 |
72 |
816.000 |
|
|
|
ES |
43,758 |
8,88% |
54 |
50 |
875.160 |
54 |
810.333 |
+4 |
|
|
PL |
38,157 |
7,74% |
54 |
50 |
763.140 |
51 |
748.176 |
+1 |
|
|
RO |
21,61 |
4,38% |
35 |
33 |
654.848 |
33 |
654.848 |
|
|
|
NL |
16,334 |
3,31% |
27 |
25 |
653.360 |
26 |
628.231 |
+1 |
|
|
EL |
11,125 |
2,26% |
24 |
22 |
505.682 |
22 |
505.682 |
|
|
|
PT |
10,57 |
2,14% |
24 |
22 |
480.455 |
22 |
480.455 |
|
|
|
BE |
10,511 |
2,13% |
24 |
22 |
477.773 |
22 |
477.773 |
|
|
|
CZ |
10,251 |
2,08% |
24 |
22 |
465.955 |
22 |
465.955 |
|
|
|
HU |
10,077 |
2,04% |
24 |
22 |
458.045 |
22 |
458.045 |
|
|
|
SE |
9,048 |
1,84% |
19 |
18 |
502.667 |
20 |
452.400 |
+2 |
|
|
AT |
8,266 |
1,68% |
18 |
17 |
486.235 |
19 |
435.053 |
+2 |
|
|
BG |
7,719 |
1,57% |
18 |
17 |
454.059 |
18 |
428.833 |
+1 |
|
|
DK |
5,428 |
1,10% |
14 |
13 |
417.538 |
13 |
417.538 |
|
|
|
SK |
5,389 |
1,09% |
14 |
13 |
414.538 |
13 |
414.538 |
|
|
|
FI |
5,256 |
1,07% |
14 |
13 |
404.308 |
13 |
404.308 |
|
|
|
IE |
4,209 |
0,85% |
13 |
12 |
350.750 |
12 |
350.750 |
|
|
|
LT |
3,403 |
0,69% |
13 |
12 |
283.583 |
12 |
283.583 |
|
|
|
LV |
2,295 |
0,47% |
9 |
8 |
286.875 |
9 |
255.000 |
+1 |
|
|
SL |
2,003 |
0,41% |
7 |
7 |
286.142 |
8 |
250.375 |
+1 |
|
|
EE |
1,344 |
0,27% |
6 |
6 |
224.000 |
6 |
224.000 |
|
|
|
CY |
0,766 |
0,16% |
6 |
6 |
127.667 |
6 |
127.667 |
|
|
|
LU |
0,46 |
0,09% |
6 |
6 |
76.667 |
6 |
76.667 |
|
|
|
MT |
0,404 |
0,08% |
5 |
5 |
80.800 |
6 |
67.333 |
+1 |
|
|
|
492,881 |
100,00% |
785 |
736 |
669.675 |
750 |
657.175 |
|
|
1) Bevolkingscijfers zoals officieel meegedeeld op 7 november 2006 door de Commissie aan de Raad in Doc. 15124/06 waarbij gebruik is gemaakt van Eurostat‑cijfers.
2) "Nice" herzien: zetelverdeling volgens art. 189 van het EU‑Verdrag zoals gewijzigd bij Art. 9 van de Akte van Toetreding van Bulgarije en Roemenië.
3) "Nieuw": nieuw voorstel op basis van art. 9A van het nieuwe EU‑Verdrag (I-20).
4) De nieuwe cijfers voor Duitsland en Malta volgen automatisch uit de bepalingen van het ontwerphervormingsverdrag.
BIJLAGE 2
Titel:
Ratio "Bevolking per lid van het EP 209 - 2014
volgens het nieuwe voorstel
volgens "Nice" herzien
BIJLAGE 3 [9]
|
Member State / État membre |
Popula-tion (millions) |
% of / de la population UE-27
|
«Nice» rev. 2009-2014 |
% MEPs |
Ratio % MPE- % popu-lation |
Proposal / Proposition rappor-teurs 2009-2014 |
% MEPs |
Ratio % MPE-% population Proposal / Proposition rapporteurs |
|
|
DE |
82,438 |
16,73% |
99 |
13,45% |
0,77 |
96 |
12,80% |
0,76 |
|
|
FR |
62,886 |
12,76% |
72 |
9,87% |
0,76 |
74 |
9,87% |
0,77 |
|
|
UK |
60,422 |
12,26% |
72 |
9,78% |
0,79 |
73 |
9,37% |
0,79 |
|
|
IT |
58,752 |
11,92% |
72 |
9;78% |
0,82 |
72 |
9,60% |
0,8 |
|
|
ES |
43,758 |
8,88% |
50 |
6,79% |
0,76 |
54 |
7,20% |
0,81 |
|
|
PL |
38,157 |
7,74% |
50 |
6,79% |
0,87 |
51 |
6,80% |
0,88 |
|
|
RO |
21,61 |
4,38% |
33 |
4,48% |
1,02 |
33 |
4,40% |
1 |
|
|
NL |
16,334 |
3,31% |
25 |
3,40% |
1,02 |
26 |
3,47% |
1,05 |
|
|
EL |
11,125 |
2,26% |
22 |
2,99% |
1,31 |
22 |
2,93£ |
1,3 |
|
|
PT |
10,57 |
2,14% |
22 |
2,99% |
1,39 |
22 |
2,93% |
1,37 |
|
|
BE |
10,511 |
2,13% |
22 |
2,99% |
1,39 |
22 |
2,93% |
1,38 |
|
|
CZ |
10,251 |
2,08% |
22 |
2,99% |
1,43 |
22 |
2,93% |
1,41 |
|
|
HU |
10,077 |
2,04% |
22 |
2,99% |
1,46 |
22 |
2,93% |
1,44 |
|
|
SE |
9,048 |
1,84% |
18 |
2,45% |
1,32 |
20 |
2,67% |
1,45 |
|
|
AT |
8,266 |
1,68% |
17 |
2,31% |
1,36 |
19 |
2,53% |
1,51 |
|
|
BG |
7,719 |
1,57% |
17 |
2,31% |
1,46 |
18 |
2,40% |
1,53 |
|
|
DK |
5,428 |
1,10% |
13 |
1,77% |
1,6 |
13 |
1,73% |
1,57 |
|
|
SK |
5,389 |
1,09% |
13 |
1,77% |
1,61 |
13 |
1,73% |
1,59 |
|
|
FI |
5,256 |
1,07% |
13 |
1,63% |
1,64 |
13 |
1,63% |
1,62 |
|
|
IE |
4,209 |
0,85% |
12 |
1,63% |
1,91 |
12 |
1,60% |
1,88 |
|
|
LT |
3,403 |
0,69% |
12 |
1,09% |
2,36 |
12 |
1,60% |
2,32 |
|
|
LV |
2,295 |
0,47% |
8 |
0,95% |
2,29 |
9 |
1,20% |
2,55 |
|
|
SI |
2,003 |
0,41% |
7 |
0,82% |
2,31 |
8 |
1,07% |
2,61 |
|
|
EE |
1,344 |
0,27% |
6 |
0,82% |
3 |
6 |
0,80% |
2,96 |
|
|
CY |
0,766 |
0,16% |
6 |
0,82% |
5,06 |
6 |
0,80% |
5 |
|
|
LU |
0,46 |
0,09% |
6 |
0,82% |
9 |
6 |
0,80% |
8,9 |
|
|
MT |
0,404 |
0,08% |
5 |
0,68% |
10,12 |
6 |
0,80% |
10 |
|
|
EU/ UE-27 |
492,881 |
100,00% |
736 |
100% |
|
750 |
100% |
|
|
- [1] Resolutie van 10.6.1992 over de uniforme verkiezingsprocedure: systeem voor de verdeling van de zetels in het Europees Parlement over de lidstaten, PB C 176 van 13.7.1002, blz. 72 (verslag-De Gucht).
- [2] Protocol 34 betreffende de overgangsbepalingen inzake de instellingen en organen van de Unie. Artikel 1, lid 1 bepaalt dat: "Lang genoeg vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2009 stelt de Europese Raad, overeenkomstig artikel I-20, lid 2, tweede alinea, van de Grondwet, een Europees besluit vast inzake de samenstelling van het Europees Parlement." Artikel 2, lid 2 bepaalt dat: "De bepalingen van artikel I-25, leden 1, 2 en 3, van de Grondwet, betreffende de bepaling van de gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de Europese Raad en de Raad, worden van kracht op 1 november 2009, nadat overeenkomstig artikel I-20, lid 2, van de Grondwet de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2009 hebben plaatsgevonden."
- [3] PB L 157 van 21.6.2005, blz. 35.
- [4] PB L 157 van 21.6.2005, blz. 206.
- [5] Zie de tabel in bijlage I (blz. 11), de kolom "Nice" herzien (2) 2009-2014.
- [6] Artikel I - 20, lid 2:
2. Het Europees Parlement bestaat uit vertegenwoordigers van de burgers van de Unie. Hun aantal bedraagt niet meer dan zevenhonderdvijftig. De burgers zijn degressief evenredig vertegenwoordigd, met een minimum van zes leden per lidstaat. Geen enkele lidstaat krijgt meer dan zesennegentig zetels toegewezen.
De Europese Raad stelt met eenparigheid van stemmen op initiatief van en na goedkeuring door het Europees Parlement een Europees besluit inzake de samenstelling van het Europees Parlement vast, met inachtneming van de in de eerste alinea genoemde beginselen. - [7] Zie de bijlagen I en II, bladzijden 11 en 12.
- [8] Zie bijlage III, blz. 13.
- [9] Bevolkingscijfers zoals officieel meegedeeld op 7 november 2006 door de Commissie aan de Raad in Doc. 15124/06, waarbij gebruik is gemaakt van Eurostat‑cijfers.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
|
Datum goedkeuring |
2.10.2007 |
||
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
17 5 3 |
|
|
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Jim Allister, Enrique Barón Crespo, Jens-Peter Bonde, Richard Corbett, Andrew Duff, Maria da Assunção Esteves, Ingo Friedrich, Bronisław Geremek, Genowefa Grabowska, Anneli Jäätteenmäki, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Jo Leinen, Íñigo Méndez de Vigo, Rihards Pīks, Adrian Severin, József Szájer, Riccardo Ventre, Johannes Voggenhuber, Bernard Wojciechowski |
||
|
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Elmar Brok, Carlos Carnero González, Klaus Hänsch, Alain Lamassoure, Stavros Lambrinidis, Gérard Onesta, Bernard Poignant, György Schöpflin, Kathy Sinnott, Alexander Stubb |
||
|
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Othmar Karas, Eoin Ryan, Rainer Wieland |
||