VERSLAG over de bijdrage van het belasting- en douanebeleid tot de Lissabon-strategie
15.10.2007 - (2007/2097(INI))
Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Sahra Wagenknecht
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de bijdrage van het belasting- en douanebeleid tot de Lissabon-strategie
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Bijdrage van het belasting- en douanebeleid tot de Lissabon-strategie" (COM(2005)0532),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité "Coördinatie van de directebelastingstelsels van de lidstaten op de interne markt" (COM(2006)0823),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité "Exit-heffingen en de behoefte aan coördinatie van het belastingbeleid van de lidstaten" (COM(2006)0825),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité "Naar een doeltreffender gebruik van fiscale stimulansen voor O&O" (COM(2006)0728),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité "Uitvoering van het Lissabon-programma van de Gemeenschap: naar een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB): balans en vooruitblik (COM(2006)0157),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité "Fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties" (COM(2006)0824),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 maart 2004 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 90/434/EEG van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelen met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten[1],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 december 2005 over het belastingstelsel voor ondernemingen in de Europese Unie: een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting[2],
– onder verwijzing naar de informele bijeenkomst van de Raad "Economie en Financiën" van 10 en 11 september 2004 en de informele bijeenkomst van de Raad "Economie en Financiën" van 7 en 8 april 2006,
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité "Op zoek naar oplossingen voor de obstakels op het gebied van de vennootschapsbelasting waarmee het MKB op de interne markt wordt geconfronteerd - hoofdlijnen van een mogelijke proef met belastingheffing volgens de regels van de thuisstaat" (COM(2005)0702),
– gezien de EU-belasting-enquête van de Commissie van 10 september 2004[3]
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000, de Europese Raad van Stockholm van 23 en 24 maart 2001, de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002 en de Europese Raad van Brussel van 22 en 23 maart 2005, 15 en 16 december 2005 en 23 en 24 maart 2006,
– gezien het OESO-verslag over schadelijke belastingconcurrentie van 1998,
– gezien het verslag van de Commissie van 2006 over de structuur van de belastingen in de Europese Unie in de periode 1995-2004;
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6‑0391/2007),
A. overwegende dat het feit dat de nationale belastingstelsels steeds meer rekening moeten houden met de internationalisering van de economie en de noodzaak om menselijk kapitaal te accumuleren in een kennismaatschappij, leidt tot een stijging van de overheidsuitgaven,
B. overwegende dat het bestaan van 27 verschillende belastingstelsels in de EU een hindernis vormt voor de goede werking van de interne markt, aanzienlijke mogelijkheden biedt voor een erosie van belastinggrondslagen, bijvoorbeeld door belastingontduiking, voor grensoverschrijdende handel en grensoverschrijdend ondernemen aanzienlijke extra administratie- en nalevingskosten veroorzaakt, bedrijfsreorganisatie in de weg staat, EU-ondernemingen op wereldniveau minder concurrerend maakt en leidt tot gevallen van dubbele belasting,
C. overwegende dat in zijn resolutie van 29 maart 2007 over de toekomst van de eigen middelen[4] beklemtoond wordt dat ieder toekomstig stelsel van eigen middelen in de Europese Unie het beginsel van fiscale soevereiniteit van de lidstaten zal moeten eerbiedigen alsook het beginsel van de fiscale neutraliteit, maar dat tevens als een mogelijke langetermijndoelstelling voor de toekomst van de eigen middelen van de Europese Unie wordt verwezen naar het opleggen van een communautaire belasting of nieuwe nationale belastingen waarvan de Europese Unie direct zou profiteren,
D. overwegende dat de belastingconcurrentie in de EU heeft geleid en nog steeds leidt tot economische winst in de hele EU door toedoen van een dynamisch bedrijfsklimaat, maar dat een passende belastingcoördinatie op communautair niveau, waarbij niet gepoogd wordt de belastingtarieven te harmoniseren, ertoe kan bijdragen dat de voordelen van belastingconcurrentie nog beter worden verdeeld over de ondernemingen, hun werknemers en de consumenten;
E. overwegende dat in bepaalde landen binnen de EU de belastinginkomsten uit kapitaal zijn toegenomen als gevolg van een grotere algemene economische groei en met name als gevolg van het oprichten van vele nieuwe ondernemingen en de aanzienlijke toename van hun winsten, dit in tegenstelling tot die landen waar de inkomstencapaciteit verminderd is ten gevolge van een tragere groei;
F. overwegende dat het algemene belastingniveau in de verschillende lidstaten varieert van 28,4 tot 50,5% van het BBP met als gevolg dat er op economisch gebied verschillende niveaus van distorsie zijn;
G. overwegende dat in het licht van het effect van O&O op groei en werkgelegenheid, onderzocht moet worden hoe efficiënter gebruik kan worden gemaakt van fiscale stimuleringsmaatregelen voor O&O;
H. overwegende dat voor het verwezenlijken van de doelen van de strategie van Lissabon een betere coördinatie van het belastingbeleid van de lidstaten noodzakelijk is; overwegende dat Europa een speciaal economisch en sociaal kader in het leven moet roepen dat het concurrentievoordeel van de diversiteit van het cultureel erfgoed en intellectueel kapitaal omvormt tot innovatiegerichte productiviteitsgroei;
I. overwegende dat er door de huidige versnippering van belastingsystemen lacunes zijn die belastingontduiking mogelijk maken; overwegende dat de inkomstenderving door fraude en belastingontduiking alleen bij de BTW op 200 tot 250 miljard euro geraamd wordt,
J. overwegende dat de nauwkeurige maatstaf van de belastingdruk het effectieve belastingtarief is, dat het nominale belastingtarief en een belastinggrondslag omvat;
K. overwegende dat belastingheffing een nuttig instrument is, zowel om het beginsel dat de vervuiler betaalt toe te passen, als om de vervuiling aan de bron te verminderen;overwegende dat het dringend noodzakelijk is de toenemende milieu-effecten van het verkeer aan te pakken om klimaatverandering tegen te gaan;
L. overwegende dat belastingheffing op energie en het systeem van emissiehandel van de EU twee belangrijke economische instrumenten zijn om het energieverbruik en de CO2-emissies aan te pakken;
De bijdrage van het belastingbeleid tot de Lissabon-strategie
1. herinnert eraan dat besluiten in verband met het belastingbeleid, zoals de stimuleringsmaatregelen voor ondernemingen, het belangrijkste middel zijn om arbeidsplaatsen te ontwikkelen en te creëren, maar ook om investeringen in O&O en milieuvriendelijke technologieën te ondersteunen; onderstreept evenwel dat indien het belastingbeleid een essentiële bijdrage wil leveren aan de strategie van Lissabon, er een permanente controle moet zijn op de manier waarop de extra inkomsten die voortvloeien uit dergelijke belastingverlagingen voor de ondernemingen, herverdeeld worden zodat de extra inkomsten effectief gebruikt worden om de arbeidsmarkt te versterken of om verder te investeren in innovatie en energie-efficiënte technologie;
2. stelt vast dat de vennootschapsbelasting in de EU alsook in de andere OESO‑landen een dalende trend vertoont, hetgeen een weerspiegeling is van de toenemende wereldwijde concurrentie, structurele veranderingen en de ontwikkeling op de financiële markten; stelt evenwel vast dat het algemene belastingniveau in Europa hoger ligt dan in andere OESO landen; vestigt ook de aandacht op het feit dat de overheidsinkomsten in hun geheel toegenomen zijn ondanks de daling van de effectieve vennootschapsbelastingtarieven; merkt op dat er behoefte is aan een gecoördineerd belastingkader, waaronder ook regelingen voor vennootschapsbelastingen, dat gunstig is voor ondernemingen, met name het MKB, en dat gericht is op hernieuwing van de groei en het creëren van werkgelegenheid;
3. deelt de bezorgdheid van de Commissie, zoals verwoord in haar mededeling over "Coördinatie van de directebelastingstelsels van de lidstaten op de interne markt" dat "het gebrek aan coördinatie tussen de directebelastingstelsels ook tot onbedoelde niet-heffing of misbruik kan leiden en zo de belastingopbrengsten kan uithollen";
4. acht het noodzakelijk een beleid voor overheidsfinanciën tot stand te brengen dat gunstig is voor economische groei en werkgelegenheid en om gezonde belastingconcurrentie in de EU te bevorderen, zodat de fiscale druk grotendeels gedeeld wordt door werknemers en verbruikers, ondernemingen en de ontvangers van inkomen uit kapitaal; merkt op dat op het gebied van overheidsfinanciering de Europese Unie belastingsystemen moet bevorderen die de concurrentie in de wereldeconomie vergemakkelijken om de oprichting van nieuwe bedrijven en technologische vernieuwing te stimuleren;
5. onderstreept dat de belastingsystemen in de lidstaten in het algemeen te ver zijn gegaan in het toepassen van relatief hoge belastingtarieven op lage belastingschijven, hetgeen het nemen van risico's en het opstarten van nieuwe bedrijven ontmoedigt;
6. meent dat het mogelijk is concurrerende belastingregelingen te hebben zonder de overheidsfinanciën te ondermijnen, zoals blijkt uit het voorbeeld van de Europese landen die er in het laatste decennium in geslaagd zijn hun belastinginkomsten te verhogen door middel van belastingvermindering samen met een verruiming van de belastinggrondslagen, terwijl tegelijk de uitgaven onder controle werden gehouden en zodoende hun tekort werd verkleind;
7. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om tot oplossingen voor problemen met de ontwikkeling van interne verrekenprijzen binnen de Europese Unie te komen;
8. verwelkomt het door de Commissie in de vorm van een proefproject voorgestelde concept om van het MKB vennootschapsbelasting te heffen in het land van vestiging;
9. erkent de moeilijkheden die het MKB in de Europese Unie en in andere OESO-landen heeft om zijn projecten te financieren en juicht toe dat fiscale stimulansen worden gegeven zodat het MKB meer gebruik maakt van intermediaire financieringsmechanismen, zoals durfkapitaal, netwerken van business angels, enz.;
10. wijst op de tekorten in overheidsinkomsten die de Europese Unie lijdt door belastingfraude en verzoekt de Commissie en de lidstaten verdere maatregelen ter bestrijding van belastingfraude te nemen;
11. meent dat voor een efficiënte aanpak van belastingontduiking en belastingfraude de werking van de belastingdiensten radicaal moet worden veranderd op basis van de moderne beginselen van organisatie en behoorlijk bestuur en beklemtoont dat de Commissie omvangrijke initiatieven moet nemen voor een versterkte coördinatie op communautair niveau in dit gebied;
12. is van mening dat BTW-belastingprivileges voor overheids- of semi-overheidsbedrijven van algemeen economisch belang gehandhaafd moeten blijven; vindt dat een systeem met één loket moet worden ingevoerd voor ondernemingen om hun BTW-verplichtingen in de gehele EU te vervullen;
13. verzoekt de lidstaten te zorgen voor een rechtvaardiger verdeling van de fiscale lasten;
14. laakt de trend om BTW-tarieven in de Europese Unie te verhogen, omdat dit een regressief effect heeft en de vraag doet afnemen; onderstreept dat de ervaring in bepaalde lidstaten heeft aangetoond dat er meer inkomsten gegenereerd worden wanneer de belastinggrondslag verruimd wordt, wanneer de groei van de werkgelegenheid een toename van de consumptie veroorzaakt en wanneer de omstandigheden geschikt zijn om zwarte-marktactiviteiten te regulariseren, en dat dit proces geschaad zou worden door een verhoging van de BTW-tarieven;
15. herhaalt zijn steun voor experimenten met lagere BTW-tarieven voor arbeidsintensieve diensten als een structureel element van het BTW-systeem, waarbij aan de lidstaten de vrijheid wordt gelaten om deze tarieven toe te passen in sectoren van persoonlijke dienstverlening, die vooral lokaal zijn en de grensoverschrijdende concurrentie niet verstoren;
16. steunt de Commissie in haar streven om het belastingbeleid af te stemmen op ambitieuzere milieudoelstellingen; is van mening dat dergelijke maatregelen omvangrijker onderzoek naar en grotere toepassing van milieutechnologieën kunnen bevorderen, waardoor het concurrentiepotentieel van de Europese Unie op dit gebied ontwikkeld wordt;
17. merkt op dat het accijnsbeleid een volledig nieuwe aanpak behoeft; benadrukt dat een beleid dat gericht is op het vastleggen van het minimum belastingtarief op communautair niveau, moet worden verworpen en dat in plaats daarvan een algemene gedragscode moet worden goedgekeurd met het doel de lidstaten ertoe aan te sporen hun zeer uiteenlopende accijnstarieven gelijk te trekken;
18. is van mening dat het belastingbeleid er over het algemeen toe zou moeten bijdragen de industrie te verplichten tot internalisering van externe kosten, maar acht handhaving of invoering van fiscale en andere voordelen voor de bevordering van schone, niet-fossiele en alternatieve vormen van energie zinvol;
19. is van oordeel dat hogere belastingen op brandstof gunstige gevolgen zal hebben voor het milieu, indien goedkope en attractieve openbare vervoermiddelen ter beschikking staan;
20. is van oordeel dat landen die met een inhaalslag bezig zijn, geconfronteerd worden met hogere externe kosten en dat zij daarvoor niet bestraft mogen worden;
21. wijst op de noodzaak de belastingen op arbeid te blijven verlagen als de beste manier om de doelstelling van Lissabon inzake een werkgelegenheidspercentage van 70% te verwezenlijken;
22. vindt het voor de totstandkoming van de interne markt belangrijk dat de douanewetgeving wordt vereenvoudigd en de douaneprocedures worden gerationaliseerd teneinde de administratieve kosten voor ondernemingen die grensoverschrijdende transacties uitvoeren, te verminderen, maar de vereenvoudiging van de nalevingseisen voor ondernemingen bij grensoverschrijdende activiteiten te handhaven; steunt overschakeling op een vereenvoudigd systeem van BTW-heffing op grensoverschrijdende handel in de EU, bijvoorbeeld door de verleggingsregeling te implementeren;
Gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting
23. steunt het streven van de Commissie om een Europese uniforme geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) in te voeren; merkt op dat het CCCTB zal leiden tot meer transparantie doordat de ondernemingen zowel in binnen- als buitenland volgens dezelfde regels kunnen opereren, de grensoverschrijdende handel en investeringen zal doen toenemen en de administratieve kosten en de mogelijkheid van belastingontduiking en fraude aanmerkelijk zal terugdringen; meent dat maatregelen moeten worden geïntroduceerd die specifiek zijn ontworpen voor het verlagen van de kosten die het MKB heeft voor de naleving van de belastingwetgeving, zoals de bepalingen voor belastingheffing in de thuisstaat;
24. herinnert eraan dat het CCCTB gemeenschappelijke regels inzake de belastinggrondslag omvat en in geen geval afbreuk doet aan de vrijheid van de lidstaten om hun eigen belastingtarieven te blijven vastleggen;
25. verwelkomt het voornemen van de Commissie om het CCCTB te introduceren zelfs in het kader van de nauwere samenwerking; merkt evenwel op dat dit de op een na beste oplossing is, aangezien de voordelen van transparantie en lagere administratieve kosten gedeeltelijk kunnen worden afgezwakt omdat er geen alomvattend communautair systeem is;
26. is ingenomen met het streven van de Commissie dat de nieuwe heffingsgrondslag uniform en eenvoudiger moet zijn en beveelt aan dat bij de vaststelling van gemeenschappelijke normen een mechanisme wordt ontwikkeld voor de verdeling van de belastinginkomsten onder de betrokken lidstaten;
27. verwelkomt de Mededeling van de Commissie "Naar een doeltreffender gebruik van fiscale stimulansen voor O&O" en onderstreept de noodzaak beste praktijken uit te wisselen en zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen over de verenigbaarheid van dergelijke stimulansen met de communautaire wetgeving;
28. onderstreept dat groene belastingen een flexibel beleidsinstrument zijn om bepaalde streefwaarden inzake verontreiniging te halen, om stimulansen te geven voor technologische innovatie en om verder verontreinigende emissies terug te dringen;
29. spoort de Commissie ertoe aan zich bezig te houden met kwesties inzake de consolidatie van de rekeningen, belasting en belastingadministratie van de grote groepen die grensoverschrijdend opereren;
Naar een doeltreffender gebruik van fiscale stimulansen voor O&O
30. is van mening dat fiscale stimulansen ter bevordering van O&O-activiteiten van groot belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de strategie van Lissabon, zoals de verhoging van de O&O-uitgaven in Europa,met name om het MBK beter toegang te geven tot steun voor O&O&I; merkt echter op dat dergelijke fiscale stimulansen niet als indirecte subsidies voor grote ondernemingen mogen worden gebruikt;
31. is ervan overtuigd dat het belastingbeleid zo moet worden opgezet dat het leidt tot productiviteitgerichte groei in alle sectoren van de economie door de belastingbetaler de mogelijkheid te geven om O&O-uitgaven in mindering te brengen of fiscaal af te schrijven;
32. gelooft dat de technologische kloof tussen de lidstaten inhoudt dat er verschillen zijn in het belastingbeleid en dat alleen dan op communautair niveau moet worden opgetreden wanneer de maatregelen van de afzonderlijke lidstaten geen doeltreffende oplossing kunnen bieden; is van mening dat de bevordering van goede praktijken voor het opzetten van belastinginitiatieven voor O&O en een betere coördinatie van het belastingbeleid de lidstaten zouden helpen de doelstellingen van Lissabon te halen;
Exit-heffingen
33. spoort de Commissie aan een dynamischer aanpak te volgen ten aanzien van offshore financiële centra;
34. steunt de zienswijze van de Commissie dat bij het overbrengen van economische goederen naar een derde land een bij vertrek onmiddellijk te betalen belasting gerechtvaardigd is, omdat er sprake is van gebrekkige grensoverschrijdende bestuurssamenwerking;
Fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties
35. merkt op dat vaak zaken op het gebied van belastingen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden voorgelegd en dat dit vooral te wijten is aan de gebrekkige transparantie en de grote complexiteit van de belastingsystemen in Europa; dringt daarom aan op een vereenvoudiging van de belastingwetgeving in heel Europa; vindt dat het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Marks & Spencer[5] de lidstaten het recht geeft om hun belastingstelsels te handhaven; is van mening dat in situaties waarin buitenlandse dochterondernemingen grensoverschrijdende verliezen lijden, dubbele belasting van de moederonderneming moet worden vermeden, dat de belastingbevoegdheid tussen de lidstaten op een evenwichtige wijze moet worden verdeeld, dat niet twee maal rekening mag worden gehouden met verliezen en dat belastingontduiking moet worden voorkomen;
36. merkt op dat indien er geen grensoverschrijdende verliescompensaties worden geboden, de concerns zullen proberen er voor te zorgen dat hun winsten belast worden in landen waar de binnenlandse markt groot genoeg is om voldoende winst te genereren ter compensatie van mogelijke verliezen in het buitenland;
37. acht het nodig een systeem van grensoverschrijdende verliescompensatie uit te werken, zowel voor ondernemingen als voor concerns met buitenlandse units; verwelkomt de mededeling van de Commissie over de fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties;
38. vindt de desbetreffende mededeling van de Commissie over de fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties een passende grondslag voor een verdere discussie, met name met betrekking tot de mogelijke oplossingen die in afwachting van de uitvoering van het CCCTB in de mededeling worden aangereikt voor de toepassing van een systeem van belastingvermindering voor verliezen en aanvullende heffing door de lidstaat van ontvangst;
39. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- [1] PB L 102 E van 28.4.2004, blz. 569.
- [2] Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0511.
- [3] EU-belasting-enquête, werkdocument nr. 3/2004 (SEC(2004)1128/2).
- [4] Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0098.
- [5] Zaak C-446/03 Marks & Spencer (2005).
TOELICHTING
Doelen van het belastingbeleid
Fiscaal beleid kan op drie manieren bijdragen tot groei, welvaart en sociale cohesie: de meest elementaire eis is dat het belastingstelsel in staat moet zijn om voldoende inkomsten te genereren, om een kwalitatief hoog niveau van openbare dienstverlening en sociale transfers te kunnen financieren. Ten tweede dienen van de belasting stimulansen uit te gaan, om economische besluiten ten gunste van een grotere werkgelegenheid en een zuiniger en duurzamer gebruik van natuurlijke hulpbronnen te beïnvloeden. Ten derde betekent belastingheffing altijd een herverdeling van inkomens; dit moet zodanig gebeuren, dat de effectieve vraag en het sociale evenwicht worden versterkt doordat verdelingscontrasten worden verminderd. In de mededelingen van de Commissie wordt weliswaar nadrukkelijk uitgegaan van de eerste twee doelstellingen maar aan de verdelingsaspecten van de belastingheffing wordt volledig voorbijgegaan. Tevens zijn de belastingstelsels van de lidstaten van de EU juist op dit punt in de afgelopen jaren het meest veranderd. Een fiscaal beleid dat ongelijkheid versterkt en de vraag verstikt, zal echter zeker niet bijdragen tot een dynamisch groeiende economische regio, zoals in de Lissabon-strategie wordt geëist.
Gevolgen van belastingconcurrentie
De rapporteur deelt de bezorgdheid van de Commissie dat "gebrek aan coördinatie tussen de directebelastingstelsels ook tot onbedoelde niet-heffing of misbruik kan leiden en zo de belastingopbrengsten kan uithollen" (COM(2006) 823). Inderdaad zal het zonder een coördinatie in EU-verband op het gebied van directe belastingen nauwelijks mogelijk zijn om politieke speelruimte voor het maken van belastingbeleid terug te winnen. De afschaffing van controles op het kapitaalverkeer en het ontstaan van belastingparadijzen begonnen reeds in de jaren '70 die landen onder druk te zetten, waar de winsten van ondernemingen hoger werden belast. Het bestaan van 27 verschillende belastingstelsels in het kader van de interne markt van de EU met een volledige vrijheid van kapitaal betekent ook nog eens dat grensoverschrijdend actieve ondernemingen een heel scala aan mogelijke belastingontduikingsstrategieën voor het uitkiezen hebben. Graag gebruikte praktijken in dit verband zijn interne transferprijzen voor een concern, waardoor de winsten in de boeken uit landen met hogere naar landen met lagere belastingtarieven worden gesluisd; of de oprichting van financieringsondernemingen in belastingparadijzen, van waaruit investeringsprojecten in de hele wereld met behulp van krediet worden gefinancierd. Deze en soortgelijke trucs leiden tot ernstige inkomstenverliezen in landen met een hogere vennootschapsbelasting. Wanneer de concerns niet alleen de boekwinsten wegsluizen, maar ook productieve investeringen vanuit fiscaal gezichtspunt, dan wordt de druk nog hoger om de belastingtarieven neerwaarts te harmoniseren. Het is juist dit proces dat als "belastingconcurrentie" wordt omschreven. En het blijft niet beperkt tot het terrein van de vennootschapsbelasting. Omdat geldvermogen nog veel mobieler is dan productief geïnvesteerd kapitaal heeft dit proces ook betrekking op de belasting van vermogens en particuliere inkomens uit kapitaal.
Arbeid is principieel minder mobiel dat kapitaal, en binnen de arbeid zijn hoog betaalde werkzaamheden tendentieel mobieler dan de massa van de normale arbeidsrelaties. Een bijzonder immobiele belastingbron is consumptie, vooral consumptie van basisgoederen en diensten. Daarom is het alleen maar consequent dat het bestaan van uiteenlopende belastingstelsels op een geliberaliseerde interne markt leidt tot een fundamentele verandering in de structuur van de nationale belastingstelsels: terwijl de mobiele factoren voldoende chantagepotentieel hebben, om een steeds ruimere daling van hun belastingen af te dwingen, worden de overheidsinkomsten door een groeiende belasting van de minder mobiele belastingbronnen gewaarborgd. Belasting wordt dus verplaatst van ondernemingswinsten naar particuliere inkomens, in dit geval van kapitaalinkomsten naar arbeidsinkomsten, in dit geval ook van goed betaalde naar minder goed betaalde arbeid en, over het algemeen van inkomens en vermogens naar consumptie.
Ontwikkeling van de belastingen in de EU
De ontwikkeling van de belastingstelsels in de afgelopen decennia toont aan dat juist dit proces heeft plaatsgevonden. Zo is het gemiddeld percentage voor de belasting van ondernemingswinsten sterk gedaald. Alleen al sinds 1995 daalde dit in de oude lidstaten van de EU (EU-15) met bijna 10% van 38,0 tot 29,5%. Ook de Oost-Europese landen die in 1995 al met een laag niveau voor de vennootschapsbelasting begonnen, hebben hun tarieven systematisch verder verlaagd. (grafiek 1)
Grafiek 1. Bron: Commissie van de EU (2006)
Deze ontwikkeling is nog lang niet ten einde. In Duitsland wordt thans de volgende hervorming van de vennootschapsbelasting voorbereid, waarmee het tarief onder de 30% wordt verlaagd. In Denemarken is het de bedoeling het tarief van 28 tot 22% te verlagen. Deze maatregelen zullen zeker de druk op de andere staten doen toenemen. Omdat "land met een hoge belasting" een relatief begrip is, is een "race to the bottom" niet onwaarschijnlijk. Weliswaar wordt vaak gesteld dat de verlagingen van de tarieven door een verbreding van de heffingsgrondslag gecompenseerd werden. Maar niet alleen de officiële belastingtarieven, ook de effectieve belastingtarieven dalen sinds medio jaren '80 nog verder.
De Commissie berekent voor alle landen van de EU sinds 1995 zogenaamde impliciete belastingtarieven (Implicit Tax Rate, ITR) op kapitaal, arbeid en consumptie. Het impliciete belastingtarief op kapitaal lag gemiddeld in de oude EU-landen in 2003 bij 29,9%, dus duidelijk lager dan het impliciete belastingtarief op arbeid, dat 36% bedroeg. Maar de ITR op kapitaal verschilt in een Europese vergelijking aanzienlijk. Bovenaan bevinden zich landen als Frankrijk en Denemarken met een impliciet kapitaalbelastingtarief van 37% respectievelijk 35%. Ver onder het gemiddelde ligt de Duitse kapitaalbelasting met slechts 21%. In de Oost-Europese toetredingslanden wordt kapitaal maar met 14% belast. Grafiek 2 laat de ITR zien voor de EU-15, de EU-25, de nieuwe lidstaten en Duitsland.
Grafiek 2. Bron: Commissie van de EU (2006)
Dit door de Commissie vastgestelde impliciete belastingtarief op kapitaal moet echter voorzichtig worden geïnterpreteerd. Het is geschikt om gebruikt te worden als een grove maatstaf bij de vergelijking van landen. De ontwikkeling van dit tarief in een bepaalde periode kan echter verleiden tot verkeerde conclusies, omdat de ITR de reële kapitaalbelasting tijdens boomende beurzen en financiële markten aanzienlijk overschat.
Naast de winsten van ondernemingen worden ook particuliere inkomsten uit kapitaal in toenemende mate fiscaal ontlast. Dat blijkt uit de, in de gehele EU waar te nemen trend om een duaal systeem voor de inkomstenbelasting in te voeren. Volgens dit systeem worden rente- en dividendinkomsten niet langer progressief belast, maar met een vast percentage - flat tax - belast, dat ver onder de hoogste percentages van de belasting op inkomsten uit arbeid ligt. Omdat de kapitaalinkomsten veel geconcentreerder zijn dan de inkomsten uit arbeid, staat de invoering van zo'n duaal belastingsysteem gelijk aan een groots opgezette belastingverlaging ten gunste van de rijksten. Maar ook bij de belasting van inkomsten uit arbeid voltrekken zich binnen de Europese Unie duidelijke veranderingen. Weliswaar is het gemiddelde belastingtarief op arbeid al tien jaar vrijwel ongewijzigd, maar het aandeel van de verschillende inkomensgroepen die deze belasting moeten opbrengen verschuift. In vele landen werden in de afgelopen jaren de toptarieven verlaagd. Gemiddeld in de EU-15 met 4,7% sinds 1998. Dit soort belastingverlagingen bewijzen de verschuivingen van de fiscale druk van hoge naar lagere inkomens. In diverse Oost-Europese landen werd een flat tax op het gehele inkomen ingevoerd. Het belastingsegment, dat sinds medio jaren '90 in de gehele EU het meest gegroeid is, zijn de indirecte belastingen, met name de BTW. De in een verdrag vastgelegde marge van 15-25% is vooral door lidstaten met belastingtarieven onder het gemiddelde gebruikt, om de belasting te verhogen. (grafiek 3)
Grafiek 3. Bron: Commissie van de EU (2006)
Naast de BTW werden de meeste EU-landen zogenaamde milieubelastingen op elektriciteit, gas, benzine en stookolie ingevoerd of verhoogd. Voor zover deze belastingen het energieverbruik van de industrie duurder maken, kan het gevolg voor het milieu positief worden genoemd. Wel konden over het algemeen juist industriële ondernemingen profiteren van ruimhartiger uitzonderingsregelingen, terwijl particuliere huishoudens de belastingen volledig moesten betalen. Onder deze voorwaarden blijft het effect van de zogenaamde "groene" belasting beperkt tot een belasting van vooral mensen met een gering inkomen, omdat armere huishoudens een hoger gedeelte van hun inkomen voor energie- en stookkosten uitgeven. Ook hebben hoge benzineaccijnzen alleen een positief effect op het milieu, wanneer een efficiënt en attractief openbaar vervoer ter beschikking staat. Anders wordt alleen het verbruik belast, met het gebruikelijke regressieve effect.
De opvatting van de Commissie "een verschuiving van belastingen op inkomen naar belastingen op consumptie en/of verontreiniging zou eveneens een bijdrage kunnen leveren [....] in de werkgelegenheid te verhogen" (COM(2005) 532), is derhalve niet overtuigend.
De gevolgen van de belastingconcurrentie in de EU zijn dus niet zozeer gelegen in een daling van de totale belastinginkomsten, maar veeleer in een structurele verandering van het belastingstelsel. Deze verandering betreft in eerste instantie het herverdelingseffect van de belasting. Alle genoemde veranderingen leiden tot een ontlasting van de hogere inkomens, terwijl aan de onderkant van de inkomens de fiscale druk toeneemt. In die richting ontwikkelt zich de daling van de vennootschapsbelasting, de daling van de toptarieven en de overgang naar een duale inkomstenbelasting evenals de algemene overschakeling van directe naar indirecte belastingen. In plaats van sociale tegenstellingen te verminderen, vergroot het belastingstelsel juist de kloof tussen arm en rijk.
Bijgevolg is er geen aanleiding om een onderscheid te maken tussen "schadelijke" en "gezonde" belastingconcurrentie. Een herverdeling van inkomens van beneden naar boven is in ieder geval schadelijk. Dit ondermijnt het sociale evenwicht, vermindert de effectieve vraag en leidt tot ongebruikte capaciteit, geringere groei en hogere werkloosheid.
Op de lange termijn kan een regressieve hervorming van het belastingstelsel ook de overheidsinkomsten laten dalen. Zo is de totale belastingopbrengst sinds eind jaren '90 dalende. (grafiek 4). Wanneer deze trend doorzet, komt de financiering van belangrijke overheidsdiensten en investeringen in gevaar.
Grafiek 4. Bron: Ameco-gegevensbank, Commissie van de EU
Het is echter niet de marktwerking die de nationale soevereiniteit in belastingkwesties ondermijnt. Het EU-Verdrag regelt weliswaar niet de directe belastingen, maar de bepalingen van dit Verdrag bakenen het belastingbeleid van de lidstaten wel af. Zich daarop beroepend hebben in de loop van afgelopen jaren steeds meer ondernemingen regeringen met het argument voor het gerecht gedaagd, dat nationale belastingwetten in strijd zijn met het Europees recht. Met zijn jurisprudentie creëert het Hof van Justitie al lang een negatief Europees belastingrecht, dat nationale fiscale bepalingen in strijd met de wet verklaart en zo de erosie van de nationale belastinginkomsten bevordert.
Een belastingstelsel dat een echte bijdrage levert tot groei, werkgelegenheid en sociaal evenwicht, vereist coördinatie tussen de lidstaten van de EU en een omkering van de ontwikkelingstrends van de afgelopen twee decennia.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
9.10.2007 |
|
||||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
25 8 7 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Mariela Velichkova Baeva, Zsolt László Becsey, Pervenche Berès, Sharon Bowles, Udo Bullmann, David Casa, Christian Ehler, Elisa Ferreira, José Manuel García-Margallo y Marfil, Jean-Paul Gauzès, Robert Goebbels, Donata Gottardi, Benoît Hamon, Gunnar Hökmark, Karsten Friedrich Hoppenstedt, Sophia in 't Veld, Othmar Karas, Piia-Noora Kauppi, Wolf Klinz, Christoph Konrad, Guntars Krasts, Astrid Lulling, Gay Mitchell, Cristobal Montoro Romero, John Purvis, Alexander Radwan, Bernhard Rapkay, Dariusz Rosati, Heide Rühle, Eoin Ryan, Antolín Sánchez Presedo, Olle Schmidt, Peter Skinner, Cristian Stănescu, Margarita Starkevičiūtė, Sahra Wagenknecht |
|||||
Bij de eindstemming aanwezig vaste plaatsvervanger(s) |
Katerina Batzeli, Harald Ettl, Ján Hudacký, Werner Langen, Maria Petre, Bilyana Ilieva Raeva, Andreas Schwab |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
|
|||||