VERSLAG over de Thematische strategie voor bodembescherming
24.10.2007 - (2006/2293(INI))
Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: Vittorio Prodi
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de Thematische strategie voor bodembescherming
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie "Thematische strategie voor bodembescherming" (COM(2006)0231) en de beoordeling van de effecten van de Thematische strategie voor bodembescherming (SEC(2006)0620),
– gezien het Zesde Milieuactieprogramma (MAP) van de Europese Gemeenschap[1],
– gezien het Verdrag inzake biologische diversiteit, het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming, het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het Protocol van Kyoto voor zover deze direct of indirect betrekking hebben op de bodemfuncties en de bodembescherming,
– gezien zijn resolutie van 19 november 2003 over de mededeling van de Commissie "Naar een thematische strategie inzake bodembescherming"[2],
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het rapport van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0411/2007),
A. overwegende dat de bodem een cruciaal bestanddeel is van het geografische milieu, het raakvlak is tussen aarde (lithosfeer), lucht (atmosfeer) en water (hydrosfeer), en aan de basis ligt van functies die essentieel zijn voor het leven op aarde; overwegende dat de Europese Gemeenschap verscheidene beleidsdocumenten heeft opgesteld ter bescherming van deze functies en dat de effectbeoordeling van de Commissie aantoont dat ondanks deze beleidsinstrumenten de bodemvernietiging, -erosie en -aantasting toenemen, terwijl inspanningen om de vruchtbaarheid en de productiefuncties van bodems te herstellen niet de gewenste effecten hebben, wat resulteert in een toenemende invloed op andere aspecten van het milieu en op de gezondheid van mens en dier,
B. overwegende dat algehele bescherming van de bodem en zijn economische, maatschappelijke, ecologische, culturele en milieufuncties een voorafgaande voorwaarde is voor het aanpakken van belangrijke internationale milieu-uitdagingen, zoals de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, de veiligstelling van voldoende en schoon water, het tegengaan van dalingen van grondwaterniveaus, het voorkomen van natuurlijke en door mensen veroorzaakte rampen, de bescherming van de biodiversiteit en de bestrijding van woestijnvorming, steppevorming en ontbossing, alsook acties om vervuiling van de bodem te voorkomen en processen tot staan te brengen die leiden tot bodemaantasting of -vernietiging op grote schaal,
C. overwegende dat de bodemstructuur en -eigenschappen het product zijn van bodemvorming, geomorfologische en geologische processen die over duizenden jaren plaatsvinden, waardoor de bodem een niet-hernieuwbare hulpbron is; overwegende dat het bijgevolg veel rendabeler is elke schade aan bodemlagen (erosie, vernietiging, aantasting, verzilting enz.) en bodemverontreiniging te voorkomen dan te proberen de bodemfuncties te herstellen,
D. overwegende dat vrijwillige initiatieven en bestaande maatregelen op lidstaatniveau belangrijk zijn om te komen tot een betere bescherming van de bodem,
1. is verheugd over de Thematische strategie voor bodembescherming van de Commissie, die aansluit bij de desbetreffende mededeling uit 2002 (COM(2002)0179, die duidelijk aantoont dat er in de EU-lidstaten nood is aan effectieve en productieve maatregelen op het gebied van bodembescherming en het voorstel ter aanname van een kaderrichtlijn bodembescherming;
2. stelt vast dat bodemaantastingen lokale en regionale oorzaken en gevolgen hebben en dat incidentele grensoverschrijdende gevolgen worden veroorzaakt door regionale geomorfologische factoren en derhalve intergouvernementele maatregelen vereisen;
3. wijst erop dat menselijke activiteit de functie en het gebruik van de bodem op verschillende manieren beïnvloedt; is daarom van mening dat een gemeenschappelijke strategie moet bijdragen aan de bescherming van die landbouwgronden die het sterkst worden bedreigd door bijvoorbeeld een verandering van het bodemgebruik, vervuilde bedrijfslocaties, bodemafdekking en erosie;
4. is bezorgd over de gevolgen van natuurlijke en door menselijke activiteit veroorzaakte bodemaantasting en onderstreept de noodzaak van een Europese strategie om de problemen rond bodemaantasting in kaart te brengen;
5. is ervan overtuigd dat de belangrijke diversiteit van bodemsoorten (320 - met talloze ondersoorten) behalve nationale bottom-up-initiatieven een Europese strategie noodzakelijk maakt die gericht is op voorkoming, het sensibiliseren van de burgers, voorlichting en het in kaart brengen van risicogebieden, om dit probleem op Europees niveau aan te pakken; verzoekt de lidstaten zonder bodembeschermingswetgeving hun verantwoordelijkheid voor de bescherming van de bodem te nemen en daarbij ook de verantwoordelijkheid van de eigenaars te betrekken; stelt vast dat juist gedecentraliseerde overheidsinstellingen intensief betrokken moeten worden bij het stellen van doelen en het maken van plannen om de bodem te beschermen;
6. is van mening dat de thematische strategie in alle lidstaten moet worden versterkt en dat de dynamiek van de verwezenlijking van deze strategie aanzienlijk zal toenemen wanneer ze wordt aangevuld met financiële steunmaatregelen die gefinancierd worden uit de beschikbare begrotingsmiddelen voor cohesieregio's;
7. stelt vast dat "bodem" een gemeenschappelijk hulpbron is; wijst erop dat er voor bodem, die van essentieel belang is voor de duurzame productie op lange termijn van levensmiddelen, voedermiddelen, vezelstoffen en in toenemende mate van biomassa, in tegenstelling tot water, lucht en biodiversiteit, nog geen specifieke communautaire wetgeving bestaat;
8. onderstreept dat een kaderrichtlijn van de EU volgens de beginselen van betere wetgeving volledig gerechtvaardigd is daar de beoordeling van de in eerste instantie aan te vullen vigerende wetgeving van de EU, en van de vrijwillige opties voor de overdracht van know-how, ook in de toekomst lacunes in de bodembescherming blijft aantonen;
9. verlangt dat er, uitsluitend op grond van deze maatregelen indien noodzakelijk, nieuwe Europese regels worden overwogen die dan bindende voorschriften ter verbetering moeten behelzen;
10. is het eens met de Commissie dat er nood is aan een kaderrichtlijn inzake bodembescherming, gezien de belangrijke rol van de bodem in internationale uitdagingen als afnemende bodemproductiviteit, ecosysteemdiensten en biodiversiteit als gevolg van ontbossing, verslechterende waterkwaliteit, steppevorming, voortgaande bodemerosie, terugkerende overstromingen en aardverschuivingen en in de veiligstelling van een toereikende en veilige voedselproductie;
11. is ervan overtuigd dat een kaderrichtlijn een adequate maatregel is voor bodembescherming, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel (artikel 5, tweede alinea, van het EG-Verdrag) en het evenredigheidsbeginsel (artikel 5, derde alinea, van het EG-Verdrag), en de lidstaten die dat nog niet gedaan hebben in staat zou kunnen stellen een bodembeleid te ontwikkelen zonder concurrentieverstoring teweeg te brengen; is ervan overtuigd dat de kaderrichtlijn de bestaande nationale en Gemeenschapswetgeving moet erkennen en geen onnodige administratieve last mag opleggen aan de lidstaten, de regionale en plaatselijke overheden en de grondbezitters;
12. wijst erop dat rekening gehouden moet worden met de grote diversiteit aan bodems, de regionale verschillen tussen de probleemgebieden en de bestaande nationale bodembeschermingsplannen, door te waarborgen dat de lidstaten een grote flexibiliteit vergund blijft bij de uitwerking van het wettelijk kader; stelt met grote nadruk dat bodembeleid een beleidsterrein is dat in al zijn diversiteit oplossingen op maat vereist die op lokaal en regionaal niveau ontwikkeld moeten worden;
13. concludeert dat er een duidelijk afbakening nodig is tussen deze richtlijn en andere Europese wettelijke normen met betrekking tot de bescherming van de bodem, teneinde duplicatie van regelgeving te voorkomen;
Synergie met andere beleidslijnen van de Gemeenschap
14. stelt een grondige evaluatie en analyse van reeds bestaande richtlijnen in de Europese Unie voor, zoals de grondwater- en de nitratenrichtlijn, om na te gaan in hoeverre de lidstaten voldoen aan de voor landbouwers geldende voorschriften inzake de randvoorwaarden („cross-compliance“); stelt vast dat op grond van deze analyse eventueel bindende maatregelen ter bevordering van de bodemkwaliteit kunnen worden geformuleerd en dat er met behulp van deze analyse in de EU ook een uitgebreide uitwisseling van informatie kan plaatsvinden met het oog op de bevordering van de bodemkwaliteit;
15. verzoekt de Commissie om in de lidstaten de tenuitvoerlegging te controleren van de toepasselijke bepalingen met betrekking tot bodembescherming van andere Gemeenschapswetgeving inzake lucht, water, afval, klimaatverandering, biodiversiteit, woestijnvorming, landbouw, energie, producten, industrie, transport en regionale ontwikkeling en vóór eind 2008 verslag uit te brengen aan het Europees Parlement over de wijze waarop de bodembescherming door betere toepassing van dergelijke wetgeving kan worden opgevoerd;
16. deelt de opvatting van de Commissie dat in tal van Europese regio’s de toestand van de bodem moet worden verbeterd, is evenwel van mening dat de Commissie zich extra dient in te spannen om de samenhang met de geldende wettelijke regelingen te waarborgen;
17. benadrukt dat overlappingen, tegenstrijdigheden en inconsistenties met bestaande EU-regelingen moeten worden voorkomen;
18. steunt de Commissie in haar acties en haar tijdschema om de richtlijn zuiveringsslib en de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging te herzien en mogelijke synergie-effecten tussen bodembeschermingsmaatregelen en maatregelen op grond van onder andere de kaderrichtlijn water te beoordelen; verzoekt de Commissie om mogelijke synergie-effecten met de afvalrichtlijn te beoordelen;
19. doet opnieuw een beroep op de Commissie om zo snel mogelijk een richtlijn inzake het gezond beheer van biologisch afval uit te werken met als doel de hoeveelheid biologisch afval die wordt gestort of verbrand, terug te dringen en in plaats daarvan de productie van compost en biogas te bevorderen; wijst erop dat compost en behandelde resten van de biogasproductie van geschikte kwaliteit in grote mate kunnen bijdragen tot de handhaving en stijging van het gehalte aan organische stoffen in de bodem;
Klimaatverandering
20. erkent dat een verandering van het bodemgebruik kan resulteren in een stijging van de koolstofvastlegging of een stijging van broeikasgasuitstoot, bijvoorbeeld in het geval van ontbossing of als veenland wordt drooggelegd ten gevolge van onjuiste fyto-irrigatie of aquatische irrigatie, of blijvend grasland wordt omgeploegd of door verkeerd ploegen op hellingen; beseft dat niet alleen bodemgebruik een grote invloed heeft op de klimaatverandering, maar dat ook de klimaatverandering kan leiden tot ernstig bodemverval of ernstige bodemerosie;
21. erkent dat de klimaatverandering, door veranderingen in temperatuur en neerslag, grote gevolgen kan hebben voor de biogeochemische cycli in bodems die van invloed zijn op de bodemvruchtbaarheid; erkent tevens dat bij een veranderend klimaat met name veranderingen in de balans van de bodemvoedingsstoffen en het bodemwater en de gevolgen daarvan voor de voedselproductie, het transport van voedingstoffen en vervuilende stoffen en de beschikbaarheid van bodemwater nadere aandacht behoeven;
22. vraagt de Commissie maatregelen te overwegen, waaronder een gemeenschappelijke minimumheffing, bijvoorbeeld op koolstofverlies; zulke heffingen moeten op nationaal niveau worden geïnd en de opbrengsten moeten worden aangewend voor de oplossing van het vervuilingsprobleem dat aan de heffing ten grondslag ligt, bijvoorbeeld voor het ontwikkelen van systemen die meer koolstof vastleggen;
23. dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om tijdens de onderhandelingen over het post-2012-beleid in het kader van het UNFCCC rekening te houden met de belangrijke rol van het bodembeleid in de beperking van de klimaatverandering en de aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering;
24. verzoekt de Commissie om verder onderzoek naar de rol van de bodem in het vergroten van het waterbehoud, de bestrijding van dalende grondwaterniveaus en de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering te bevorderen en te zoeken naar mogelijke beste werkwijzen wat betreft maatregelen die de koolstofvastlegging in de bodem verhogen, en verslag uit te brengen aan het Europees Parlement voor eind 2009, als de lopende studie van de Commissie vruchten heeft afgeworpen;
Landbouw
25. vestigt de aandacht erop dat productieve landbouwgrond een steeds schaarser wordende mondiale hulpbron is en dat dit vraagt om duurzame landbouwpraktijken die waardevolle bodemeigenschappen in stand houden;
26. erkent dat niet-duurzame landbouwpraktijken een buitengewoon negatief effect kunnen hebben op de bodem en lager gelegen water doordat kwetsbare biogeochemische evenwichten en de biodiversiteit van de bodem niet worden beschermd;
27. wijst erop dat de land- en bosbouw een essentiële rol spelen bij de instandhouding van de bodemkwaliteit en bij de revitalisering van de bodem en wijst erop dat degenen in de landbouwsector die in de akkerbouw en de bosbouw werkzaam zijn er zelf alle belang bij hebben om hun land als productiebasis in goede conditie te houden; dat bodemeigenaars er belang bij hebben de kwaliteit van de bodem in stand te houden; wijst erop dat met name in rivierengebieden, op vruchtbaar akkerland of in kustgebieden een permanente afdekking van bodems met een hoge ecologische of productieve waarde moet worden vermeden die door oprukkende verstedelijking en infrastructuur kunstmatig dreigen te worden afgedicht; verlangt dat alle overheidsinstanties - van het lokale tot en met het communautaire niveau – vooral aandacht schenken aan kustgebieden die door menselijke activiteit sterk onder druk staan;
28. vraagt de Commissie prioriteiten te stellen ten aanzien van het gebruik van het landoppervlak in Europa zodat de bodem zo goed mogelijk wordt beschermd en er een basis wordt geschapen voor een grote biodiversiteit en een hoge koolstofvastlegging; er dient voor gezorgd te worden dat naast de bodem ook bossen, windsingels en, niet in de laatste plaats, agrobosbouw voor vastlegging worden gebruikt;
29. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een catalogus op te stellen van de verschillende landbouwpraktijken en hun gevolgen voor de bodem, zodat de beste agrotechnische praktijken kunnen worden bevorderd overeenkomstig de kenmerken van de landbouw en de voordelen ervan voor de bodem en de ruimere omgeving;
30. vraagt de Commissie modelprojecten van duurzame landbouwpraktijken die gericht zijn op bodembehoud te bevorderen;
Biodiversiteit
31. is van oordeel dat het van cruciaal belang is het voorzorgsbeginsel toe te passen en ervoor te zorgen dan het Zesde MAP en de EU-wetgeving inzake milieu, zoals de habitat- en de vogelrichtlijn en de kaderrichtlijn water, ten volle worden nageleefd; is er verder van overtuigd dat de beleidsinstrumenten van de Gemeenschap herzien moeten worden waar nodig, om achteruitgang van de biodiversiteit beter te kunnen voorkomen;
Onderzoek
32. verzoekt de Commissie om verder onderzoek naar de rol van de bodem in de bescherming van de biodiversiteit en de biodiversiteit in de bodem te bevorderen, en wel op het gebied van processen die aan bodemfuncties ten grondslag liggen, veranderingen in bodemprocessen qua tijd en omvang, ecologische, economische en maatschappelijke oorzaken achter bedreigingen voor de bodem, factoren die van invloed zijn op ecodiensten en operationele procedures en technologieën voor bescherming en herstel van de bodem. De eerste stappen in deze richting worden gezet in het voorstel voor het zevende kaderprogramma (2007-2013), dat voorziet in onderzoek naar bodemfuncties als onderdeel van zijn prioriteitsterreinen “Milieu” en “Voeding, landbouw en biotechnologie”;
Woestijn- en steppevorming
33. is van oordeel dat het verergerende woestijn- en steppevormingsproces, dat verschillende gebieden in de EU treft, het resultaat is van aanzienlijke menselijke druk, veroorzaakt door grootschalige ontbossingen en excessieve uitdroging van graslanden, en dat de sociaaleconomische gevolgen en effecten op de natuurlijke omgeving daarvan in sommige EU-organen nog niet voldoende zijn in aanmerking genomen of doorgedrongen tot het bewustzijn; erkent dat er in de hele Gemeenschap behoefte is aan meer onderzoek en bewustwording;
34. wijst er in dit verband op dat er in 14 lidstaten sprake is van verwoestijning en er in de overige 13 lidstaten weliswaar geen feitelijke woestijnvorming optreedt, maar dat zich daar regionaal en lokaal wel ecologische verschijnselen als erosie en bodemverzilting voordoen;
35. is van oordeel dat de kaderrichtlijn de tenuitvoerlegging van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming sterk zal verbeteren en de inspanningen om woestijn- en steppevorming in de getroffen landen van de Europese Unie tegen te gaan en te beperken, zal versterken; is van mening dat de kennis en expertise die wordt vergaard in het kader van de Thematische strategie voor bodembescherming, moet worden overgedragen aan en gedeeld met derde wereldlanden die lijden onder woestijnvorming;
36. spoort de Commissie ertoe aan om eerst in de EU en vervolgens wereldwijd een mededeling in te dienen over woestijn- en steppevorming die een nauwgezette beschrijving bevat van de gebieden die getroffen of waarschijnlijk getroffen zullen worden door het verwoestijnings- en steppevormingsproces, samen met een gedetailleerde analyse van de oorzaken en de sociaaleconomische gevolgen voor deze gebieden en gepaste EU-maatregelen om de nadelige gevolgen van deze processen te beperken;
Verontreiniging
37. is van oordeel dat preventie van bodemverontreiniging zeer belangrijk is voor het behoud van de juiste fysische en chemische bodemeigenschappen en van de bodemkwaliteit en voor de bescherming van andere elementen van het natuurlijk milieu, en verzoekt de Commissie derhalve om ervoor te zorgen dat de huidige en toekomstige Gemeenschapswetgeving in overeenstemming is met deze doelstelling;
38. is ervan overtuigd dat voor de identificatie van verontreinigde locaties een systemische benadering, gebaseerd op monitoring, objectieve parameters en een gemeenschappelijke lijst van activiteiten, noodzakelijk is om de nodige informatie te vergaren en databanken te creëren voor het beheer van de bodemverontreinigingen uit het verleden en zo een teken te geven aan de economische actoren, zodat ze doeltreffende preventieve maatregelen nemen om vervuiling in de toekomst te voorkomen;
39. benadrukt dat de procedure voor het in kaart brengen van verontreinigde grond gekoppeld moet worden aan de vereiste van vermoed risico teneinde tot een geschikte, aangepaste oplossing voor het probleem te komen (aanpak op basis van risicobeoordeling);
40. benadrukt dat er, naast de verschillende herstelmethodes zoals sanering en stabilisering, ook andere opties dienen te worden opgenomen, zoals passende beschermings- en inperkingsmaatregelen of gebruikmaking van natuurlijke processen die de vervuiling verminderen;
41. steunt de Commissie in haar strategie om de algemene bekendheid van verontreinigde locaties of locaties die mogelijk bedreigd worden door verontreiniging en de transparantie van grondtransacties gebaseerd op lokale plannen voor ruimtelijke ordening te vergroten, inzonderheid door de invoering van het bodemrapport en met name voor locaties waar activiteiten die de bodem kunnen verontreinigen zijn of worden uitgevoerd;
42. spreekt zijn waardering uit voor de oprichting van een Europees platform voor de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten omdat dit kennisoverdracht bevordert en de weg kan vrijmaken voor synergieën; dringt erop aan dat voor de vrijwillige oprichting van een dergelijk platform als onderdeel van een EU-strategie voor bodembescherming, alleen al op grond van de kosten naar een pragmatische benadering dient te worden gestreefd, met inachtneming van de systemen in de lidstaten;
43. benadrukt dat de rapportage- en documentatievereisten in de kaderrichtlijn beperkt moeten blijven tot het strikt noodzakelijke, zodat steden, gemeenten en regio’s niet buitensporig worden belast; met name moeten de lidstaten gebruik kunnen maken van hun eigen rapportagesystemen;
Monitoring, gevolgen van natuurrampen, opleiding en voorlichting
44. verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat bodembescherming en de verbanden met klimaatverandering, biodiversiteit, ontbossing, ontwatering, woestijnvorming, steppevorming, dalende grondwaterniveaus, verzuring, erosie en grotere risico's als gevolg van natuurlijke en door mensen veroorzaakte rampen met prioriteit behandeld worden in het kader van de Wereldwijde monitoring van milieu en veiligheid (GMES) en INSPIRE;
45. verzoekt de Commissie om verder onderzoek naar de toegenomen risico's van overstromingen en aardverschuivingen door bodemafdekking en -daling te bevorderen, evenals naar het grotere effect van overstromingen, aardverschuivingen en seismische activiteit door de toename van de bevolkingsdichtheid en activiteiten in kust- en stroomgebieden en rond vulkanen en gebieden met grootschalige uitstoot van CO2 en SO2, en de beste werkwijzen om deze verhoogde risico’s aan te pakken in kaart te brengen;
46. verzoekt de Commissie om de overdracht van know-how over beste praktijken van nationale bodembeschermingsregelingen op te zetten en daarvoor stimuleringssystemen te ontwikkelen;
47. verzoekt de Commissie om meer structurele manieren te vinden om opleiding en voorlichting binnen de Europese Unie inzake bodemclassificatie, bemonstering, monitoring en mogelijke beste werkwijzen voor bodembescherming te verbeteren, alsook inzake de uitwisseling van informatie en beste werkwijzen, bewustmaking van het belang en de noodzaak van bodembescherming en bevordering van de beste agrotechnische werkwijzen in de landbouw die erop zijn gericht de productiefunctie van de bodem te herstellen;
0
0 0
48. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
TOELICHTING
De bodem ligt aan de basis van essentiële functies van het leven op aarde, zoals de productie van voedsel en andere landbouwproducten, de opslag en omzetting van energie en mineralen. De bodem is een natuurlijke filter voor het grondwater, de belangrijkste bron van drinkwater, de habitat van een verscheidenheid aan organismen die in en op de bodem leven, het draagvlak voor de menselijke activiteiten en een belangrijk element van het landschappelijk en cultureel erfgoed. De bodem is een cruciaal bestanddeel van de omgeving op aarde. Hoewel de Europese Gemeenschap reeds verscheidene beleidsdocumenten heeft opgesteld met het oog op de bescherming van deze essentiële functies, toont de effectbeoordeling van de Commissie aan dat de bodemaantasting toeneemt. In de beleidsinstrumenten van de Europese Gemeenschap is de bescherming van de bodem geen doel op zich.
De preventie en beperking van de bodemaantasting is niet alleen belangrijk wegens problemen op lokaal of regionaal niveau. Het is ook een voorafgaande voorwaarde voor het aanpakken van belangrijke internationale milieu-uitdagingen, zoals de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, de veiligstelling van voldoende en schoon water, de bescherming van de biodiversiteit en de bestrijding van woestijnvorming en ontbossing. De structuur en de eigenschappen van de bodem zijn het product van een eeuwenlang proces, wat van de bodem een niet-hernieuwbare hulpbron maakt, bijgevolg is het veel rendabeler bodemaantasting en -contaminatie te voorkomen dan te proberen de bodemfuncties te herstellen.
Aangezien het weinig waarschijnlijk is dat de huidige gemeenschapswetgeving de vererging van de bodemaantasting kan voorkomen en aangezien bodembescherming nauw verbonden is met de belangrijke internationale milieu-uitdagingen, is er duidelijk nood aan Gemeenschapswetgeving die gericht is op de bescherming van de bodem zelf. Deze wetgeving moet leiden tot informatie-uitwisseling en coördinatie tussen enerzijds de lidstaten die reeds een toereikend bodembeleid hebben ingevoerd en anderzijds de lidstaten die hun beleid nog verder moeten ontwikkelen. Een kaderrichtlijn bodem is nodig om een minimaal niveau van bodembescherming in alle lidstaten te waarborgen en om de lidstaten in staat te stellen een bodembeleid te ontwikkelen zonder dat dit leidt tot concurrentieverstoring. Overeenkomstig de beginselen van betere regelgeving moet deze kaderrichtlijn de bestaande nationale en Gemeenschapswetgeving erkennen en mag ze geen onnodige administratieve last opleggen aan de lidstaten, de regionale en plaatselijke overheden en grondbezitters.
De nauwe band met de klimaatverandering is waarschijnlijk het aspect van de bodembescherming dat de grootste uitdaging vormt. Een verandering van het bodemgebruik kan leiden tot een stijging van de koolstofvastlegging en daardoor bijdragen tot de beperking van de klimaatverandering. Tegelijkertijd is ook een stijging van de broeikasgasuitstoot een mogelijk gevolg. Ontbossing of veeteelt kunnen aanzienlijk bijdragen tot een verhoging van de broeikasgasuitstoot. Het bodemgebruik heeft niet alleen een sterke invloed op de klimaatverandering; de klimaatverandering kan ook leiden tot ernstig bodemverval. Hogere temperaturen, veranderingen in de neerslagpatronen en een toegenomen overstromingsrisico kunnen de bodemvervalprocessen aanzienlijk bevorderen. Het is van essentieel belang dat het verband tussen klimaatverandering en bodembescherming erkend wordt bij de onderhandelingen over het post-2012-beleid in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering. Om bodembescherming te kunnen opnemen in het toekomstig klimaatbeleid, moet men inzien dat er meer wetenschappelijke kennis nodig is over de rol van de bodem in de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering.
Doorgaans speelt de landbouw een belangrijke rol in het behoud van de bodem en de bodemfuncties. Om meer te weten te komen over duurzaam bodemgebruik, zou het nuttig te zijn te beschikken over een catalogus van de in de EU gebruikte landbouwmodellen en geteelde types gewassen en hun gevolgen voor de bodem. Op basis van deze catalogus kan de Commissie dan praktijken bevorderen die gericht zijn op het behoud van de bodem.
In de thematische strategie wordt terecht specifieke aandacht besteed aan biodiversiteit, waaronder bodembiodiversiteit. Bodembescherming zou significant kunnen bijdragen tot de pogingen van de Gemeenschapswetgeving om de achteruitgang van de biodiversiteit tegen te gaan. Het is van essentieel belang ervoor te zorgen dat het Zesde Milieuactieprogramma en de EU-milieuwetgeving, zoals de habitat-, de Natura 2000- en de vogelrichtlijn alsook de kaderrichtlijn water, ten volle nageleefd worden. Om het natuurlijke evenwicht beter te beschermen door de achteruitgang van de biodiversiteit te voorkomen, moeten deze richtlijnen waar nodig herzien worden.
Woestijnvorming hangt nauw samen met klimaatverandering, biodiversiteit en de bodem. De verwoestijning treft verschillende gebieden in de EU. De sociaaleconomische gevolgen ervan en de invloed op de natuurlijke omgeving zijn momenteel nog niet voldoende in aanmerking genomen of doorgedrongen tot het bewustzijn. Er moet een mededeling over woestijnvorming komen die een nauwgezette beschrijving bevat van de gebieden die getroffen of waarschijnlijk getroffen zullen worden door het verwoestijningsproces, samen met een gedetailleerde analyse van de oorzaken en de sociaaleconomische gevolgen voor deze gebieden en gepaste EU-maatregelen om de nadelige gevolgen van het proces te beperken.
De mogelijkheid tot een aanzienlijke verbetering van de bodemanalyse en -monitoring is een belangrijke reden om de maatregelen inzake bodembescherming te coördineren. Deze coördinatie kan ons de mogelijkheid bieden gebruik te maken van de beste technieken en tegelijkertijd de kosten te drukken. Door betere analyse en monitoring kan essentiële wetenschappelijke informatie worden verkregen over de verbanden tussen bodem en klimaatverandering, biodiversiteit, woestijnvorming, verzuring, erosie en de grotere risico's van natuurrampen. Om deze reden moet bodemmonitoring prioriteit krijgen binnen de Wereldwijde monitoring van milieu en veiligheid (GMES) en INSPIRE.
Bodemverval kan ernstige veiligheidsproblemen met zich brengen. Er is nood aan verder onderzoek naar het toegenomen risico van overstromingen en aardverschuivingen door bodemafdekking en -daling, en de grotere gevolgen van overstromingen, aardverschuivingen en seismische activiteit door de toename van de bevolkingsdichtheid en de activiteiten in kust- en stroomgebieden en rond vulkanen. Er moet bepaald worden hoe deze toegenomen risico's het best aangepakt worden.
Om de bodembescherming in de Gemeenschap te verbeteren, zijn er meer structurele verbeteringen nodig van de opleiding en voorlichting binnen de Europese Unie aangaande bodemclassificatie, bemonstering, monitoring en mogelijke beste werkwijzen inzake bodembescherming.
De huidige Gemeenschapswetgeving omvat geen verplichting om de staat van de bodem te bewaken, de bodemaantasting te bepalen en de tendensen te analyseren. Ze zorgt niet voor informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en het is gebleken dat ze niet volstaat om bodemaantasting te voorkomen. Milieubescherming in Europa zonder te zorgen voor bodembescherming zou in feite neerkomen op struisvogelpolitiek.
ADVIES van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (5.6.2007)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
inzake de thematische strategie voor bodembescherming
(2006/2293(INI))
Rapporteur voor advies: Neil Parish*
SUGGESTIES
De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. stelt vast dat onder "bodem" een gemeenschappelijk en op vele locaties niet-hernieuwbare hulpbron moet worden verstaan; wijst erop dat bodem samen met water, lucht en biodiversiteit, waarvoor al specifieke communautaire wetgeving bestaat, van essentieel belang is voor de duurzame productie op lange termijn van levensmiddelen, voedermiddelen, vezelstoffen en in toenemende mate van biomassa en dat er desondanks tot nu toe nog geen specifieke communautaire wetgeving bestaat;
2. wijst erop dat menselijke activiteit de functie en het gebruik van de bodem op verschillende manieren beïnvloedt; is daarom van mening dat een gemeenschappelijke strategie moet bijdragen aan de bescherming van die landbouwgronden die het sterkst worden bedreigd door bijvoorbeeld een verandering van het bodemgebruik, vervuilde bedrijfslocaties, bodemafdekking en erosie;
3. is bezorgd over de gevolgen van natuurlijke en door menselijke activiteit veroorzaakte bodemaantasting en onderstreept de noodzaak van een Europese strategie om de problemen rond bodemaantasting in kaart te brengen;
4. wijst erop dat de land- en bosbouw een essentiële rol spelen bij de instandhouding van de bodemkwaliteit en bij de revitalisering van de bodem en dat bodemeigenaars er belang bij hebben de kwaliteit van de bodem in stand te houden; wijst erop dat met name in rivierengebieden, op vruchtbaar akkerland of in kustgebieden een permanente afdekking van bodems met een hoge ecologische of productieve waarde moet worden vermeden die door oprukkende verstedelijking en infrastructuur kunstmatig dreigen te worden afgedicht; verlangt dat alle overheidsinstanties - van het lokale tot en met het communautaire niveau – vooral aandacht schenken aan kustgebieden die door menselijke activiteit sterk onder druk staan;
5. stelt vast dat bodemaantastingen lokale en regionale oorzaken en gevolgen hebben; bepaalde grensoverschrijdende gevolgen worden veroorzaakt door regionale geomorfologische factoren en vereisen derhalve bilaterale maar geen Europese maatregelen;
6. wijst er in dit verband op dat er in 14 lidstaten sprake is van verwoestijning en er in de overige 13 lidstaten weliswaar geen woestijnvorming optreedt, maar dat zich daar regionaal en lokaal wel ecologische verschijnselen als erosie en bodemverzilting voordoen;
7. stelt vast dat bodemaantasting niet - zoals door de Commissie als rechtvaardiging voor het kaderbesluit wordt aangevoerd - een essentiële oorzaak maar vooral een gevolg van klimaatverandering is; herinnert eraan dat bodem verschilt van lucht en water, die mobiele hulpbronnen zijn en niet gebonden zijn aan eigendom;
8. juicht derhalve de mededeling van de Commissie toe over de thematische strategie inzake bodembescherming, die aansluit bij de desbetreffende mededeling uit 2002 (COM(2002)0179 en het voorstel ter aanname van een kaderrichtlijn bodem;
9. is ervan overtuigd dat de belangrijke diversiteit van bodemsoorten (320 - met talloze ondersoorten) behalve nationale bottom-up-initiatieven een Europese strategie noodzakelijk maakt die gericht is op voorkoming, het sensibiliseren van de burgers, voorlichting en het in kaart brengen van risicogebieden, om dit probleem op Europees niveau aan te pakken; verzoekt de lidstaten zonder bodembeschermingswetgeving hun verantwoordelijkheid voor de bescherming van de bodem te nemen en daarbij ook de verantwoordelijkheid van de eigenaars te betrekken; stelt vast dat juist gedecentraliseerde overheidsinstellingen intensief betrokken moeten worden bij het stellen van doelen en het maken van plannen om de bodem te beschermen;
10. verlangt dat beproefde nationale concepten niet ter discussie worden gesteld;
11. wijst erop dat de voorgestelde strategie met nationale streefdefinities en sanctiemechanismen op grond van het per land verschillende probleembewustzijn voor bodembescherming niet geschikt is om het door de Commissie nagestreefde doel te bereiken en concurrentieverstoring te verminderen;
12. laakt de volstrekt ontoereikende gegevens over de financiële implicaties van het voorstel voor een richtlijn en mist cijfers over de nationale en Europese financiering van de voorgestelde beschermingsmaatregelen;
13. twijfelt aan de kostenramingen van de Commissie over de gevolgen van bodemaantasting, omdat hier o.a. positieve effecten van bestaande directe en indirecte bodembeschermingswetgeving, alsmede positieve bijdragen van de land- en bosbouw aan de stabilisatie van bodem niet zijn meegerekend;
14. deelt de opvatting van de Commissie dat in tal van Europese regio’s de toestand van de bodem moet worden verbeterd, is evenwel van mening dat de Commissie zich extra dient in te spannen om de samenhang met de geldende wettelijke regelingen te waarborgen;
15. benadrukt dat overlappingen, tegenstrijdigheden en inconsistenties met bestaande EU-regelingen moeten worden voorkomen;
16. is van mening dat het voorstel voor een EU-kaderrichtlijn een stimulans zal zijn ter verbetering van bestaande en nog te nemen maatregelen op het gebied van bodembescherming, omdat die in een samenhangend kader worden geplaatst dat berust op gemeenschappelijke wetgeving inzake de bodemverslechtering in Europa, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende nationale omstandigheden en opties;
17. verzoekt de Commissie om de overdracht van know-how over beste praktijken van nationale bodembeschermingsregelingen op te zetten en daarvoor stimuleringssystemen te ontwikkelen;
18. onderstreept dat een kaderrichtlijn van de EU volgens de beginselen van betere wetgeving volledig gerechtvaardigd is daar de beoordeling van de in eerste instantie aan te vullen vigerende wetgeving van de EU, en van de vrijwillige opties voor de overdracht van know-how, ook in de toekomst lacunes in de bodembescherming blijft aantonen;
19. verlangt, eerst op grond van deze maatregelen en voor zover verder noodzakelijk, over nieuwe Europese regels na te denken die dan echter bindende voorschriften ter verbetering moeten behelzen; stelt vast dat daarbij rekening moet worden gehouden met reeds eerder op nationaal niveau behaalde resultaten op het terrein van de bodembescherming;
20. is van mening dat de thematische strategie in alle lidstaten moet worden versterkt en dat de dynamiek van de verwezenlijking van deze strategie aanzienlijk zal toenemen wanneer ze wordt aangevuld met financiële steunmaatregelen die gefinancierd worden uit de beschikbare begrotingsmiddelen voor cohesieregio's;
21. stelt een grondige evaluatie en analyse van reeds bestaande richtlijnen in de Europese Unie voor, zoals de grondwater- en de nitratenrichtlijn, om na te gaan in hoeverre de lidstaten voldoen aan de voor landbouwers geldende voorschriften inzake de randvoorwaarden („cross-compliance“); stelt vast dat op grond van deze analyse eventueel bindende maatregelen ter bevordering van de bodemkwaliteit kunnen worden geformuleerd en dat er met behulp van deze analyse in de EU ook een uitgebreide uitwisseling van informatie kan plaatsvinden met het oog op de bevordering van de bodemkwaliteit;
PROCEDURE
|
Titel |
Thematische strategie voor bodembescherming |
||||||
|
Procedurenummer |
2006/2293 |
||||||
|
Commissie ten principale |
ENVI |
||||||
|
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
AGRI 14.12.2006 |
||||||
|
Nauwere samenwerking – datum bekendmaking |
- |
||||||
|
Rapporteur voor advies |
Neil Parish 21.11.2006 |
||||||
|
Vervangen rapporteur voor advies |
Markus Pieper* |
||||||
|
Behandeling in de commissie |
23.1.2007 |
7.5.2007 |
5.6.2007 |
|
|
||
|
Datum goedkeuring |
5.6.2007 |
||||||
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
18 15 - |
|||||
|
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Vincenzo Aita, Peter Baco, Thijs Berman, Niels Busk, Luis Manuel Capoulas Santos, Giuseppe Castiglione, Albert Deß, Gintaras Didžiokas, Carmen Fraga Estévez, Ioannis Gklavakis, Lutz Goepel, Bogdan Golik, Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, Esther Herranz García, Heinz Kindermann, Véronique Mathieu, Mairead McGuinness, Rosa Miguélez Ramos, Neil Parish, Radu Podgorean, María Isabel Salinas García, Agnes Schierhuber, Willem Schuth, Czesław Adam Siekierski, Csaba Sándor Tabajdi, Marc Tarabella, Donato Tommaso Veraldi, Andrzej Tomasz Zapałowski |
||||||
|
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) |
José Manuel García-Margallo y Marfil, Béla Glattfelder, Milan Horáček, Jan Mulder, Markus Pieper |
||||||
|
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Daniel Caspary, Christian Ehler |
||||||
|
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
*De rapporteur voor advies heeft zich na de stemming in de commissie teruggetrokken. Om die reden treedt de voorzitter van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling op als rapporteur. |
||||||
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
|
Datum goedkeuring |
3.10.2007 |
||
|
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
48 |
|
|
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Adamos Adamou, Irena Belohorská, Johannes Blokland, John Bowis, Frieda Brepoels, Hiltrud Breyer, Dorette Corbey, Chris Davies, Avril Doyle, Anne Ferreira, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Satu Hassi, Gyula Hegyi, Jens Holm, Marie Anne Isler Béguin, Caroline Jackson, Holger Krahmer, Urszula Krupa, Jules Maaten, Linda McAvan, Marios Matsakis, Roberto Musacchio, Riitta Myller, Péter Olajos, Miroslav Ouzký, Vladko Todorov Panayotov, Vittorio Prodi, Frédérique Ries, Guido Sacconi, Karin Scheele, Richard Seeber, Bogusław Sonik, María Sornosa Martínez, Antonios Trakatellis, Marcello Vernola, Anja Weisgerber, Glenis Willmott |
||
|
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Alfonso Andria, Giovanni Berlinguer, Bairbre de Brún, Monica Frassoni, Duarte Freitas, Genowefa Grabowska, Karsten Friedrich Hoppenstedt, Miroslav Mikolášik, Eluned Morgan, Claude Turmes |
||
|
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Jamila Madeira, Manuel Medina Ortega, Rosa Miguélez Ramos |
||