VERSLAG over nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw - Voorstel voor landbouwontwikkeling en voedselzekerheid in Afrika

8.11.2007 - (2007/2231(INI))

Commissie ontwikkelingssamenwerking
Rapporteur: Luisa Morgantini

Procedure : 2007/2231(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0432/2007
Ingediende teksten :
A6-0432/2007
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw - Voorstel voor landbouwontwikkeling en voedselzekerheid in Afrika

(2007/2231(INI))

Het Europees Parlement,

   gezien de mededeling van de Commissie “Nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw - Voorstel voor samenwerking op continentaal en regionaal niveau voor de ontwikkeling van de landbouw in Afrika” van 24 juli 2007 (COM(2007)0440),

   gezien de toezeggingen die zijn gedaan tijdens het Tweede Europees Forum over Duurzame Ontwikkeling in Berlijn op 18-21 juni 2007,

–   gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2007 “Van Caïro naar Lissabon – Het strategische partnerschap tussen de EU en Afrika” (COM(2007)0357),

–   gezien het gemeenschappelijk document van de Commissie en het secretariaat van de Raad “Na Lissabon: het strategisch partnerschap tussen de EU en Afrika doen slagen” (SEC(2007)0856),

–   onder verwijzing naar de resolutie over armoedevermindering onder kleine boeren in ACS-landen, zoals goedgekeurd op de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU in Wiesbaden op 29 juni 2007 (ACP-EU/100.011/07fin),

–   gezien het strategisch plan 2006-2010 “One Africa, One Voice” (Eén Afrika, één stem) van het pan-Afrikaanse parlement (PAP) dat in november 2005 is aangenomen,

–   gezien de EU-strategie "De EU en Afrika: naar een strategisch partnerschap” (De strategie van de EU voor Afrika), die op 15 en 16 december 2005 door de Europese Raad is aangenomen[1],

   gezien de resultaten en conclusies van de raadpleging van de Afrikaanse maatschappelijke organisaties over de Euro-Afrikaanse gezamenlijke ontwikkelingstrategie voor Afrika, van 26 tot 28 april 2007 in Accra in Ghana op initiatief van de Commissie van de Afrikaanse Unie (AUC)[2],

–   gezien de slotverklaring van “A Farmers’ Vision of What Agriculture for NEPAD”, zoals goedgekeurd door de vertegenwoordigers van de vier Afrikaanse regionale netwerken van boeren in Pretoria op 25 april 2004,

–   gezien de Verklaring van de Top over voedselzekerheid in Abuja van december 2006,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 november 2005 over een ontwikkelingsstrategie voor Afrika[3],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over de invloed van de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO´s) op de ontwikkeling[4],

–   gezien het verslag van de VN over voedselzekerheid in de ontwikkelingslanden, dat de speciale VN-gezant in maart 2002 aan de VN-mensenrechtencommissie heeft voorgelegd,

–   gezien de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, die zijn aangenomen op de Millenniumtop van de Verenigde Naties in september 2000, en vooral de millenniumdoelstelling betreffende het beginsel van uitbanning van extreme armoede en vermindering van de honger door het aantal mensen dat honger lijdt tot 2015 te halveren,

–   gezien de jaarlijkse rapporten door de secretaris-generaal van de VN over de uitvoering van de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties, waarvan het recentste dateert van juli 2006,

–   gelet op het Voedselhulpverdrag dat op 13 april 1999 in Londen werd ondertekend en dat tot doel heeft een bijdrage te leveren aan de voedselzekerheid in de wereld en de internationale gemeenschap beter in staat stelt te reageren op nijpende voedselsituaties en andere behoeften van ontwikkelingslanden,

–   gezien het verslag van de Europese Commissie over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling 2000-2004 (SEC(2004)1379),

–   onder verwijzing naar zijn resoluties van 12 april 2005 over de rol van de Europese Unie bij het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling[5] en van 20 juni 2007 over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling - halverwege[6],

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad in Brussel van 16 en 17 december 2004, waarin de Europese Unie bevestigt dat zij zich volledig schaart achter de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG’s) en zich sterk maakt voor de samenhang van het beleid,

–   gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: “De Europese consensus” (De Europese consensus inzake ontwikkeling), getekend op 20 december 2005[7],

–   gelet op de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000[8], gewijzigd door de Overeenkomst tot wijziging van de Partnerschapsovereenkomst (de Overeenkomst van Cotonou), ondertekend te Luxemburg op 25 juni 2005[9],

–   gezien de Verklaring van Rome over harmonisatie, die op 25 februari 2003 is aangenomen als voortvloeisel van het forum op hoog niveau inzake harmonisatie, en de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp van 2 maart 2005,

–   gezien Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (hierna te noemen "instrument voor ontwikkelingssamenwerking”)[10],

–   gezien de verplichtingen over de omvang van hulp, de hulp aan Subsaharaans Afrika en de kwaliteit van de hulp die de G8 in 2005 in Gleneagles zijn aangegaan,

–   gelet op het Verdrag van de Verenigde Naties van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

–   gezien de internationale conferentie over de financiering van ontwikkeling in Monterrey in maart 2002 en de Wereldtop over duurzame ontwikkeling in Johannesburg in september 2002,

–   gezien de Verklaring van New York over actie tegen honger en armoede van 20 september 2004, ondertekend door 111 nationale regeringen, waaronder alle EU-lidstaten,

–   gezien de belofte die tijdens de Wereldvoedseltop in 1996 is gedaan om het aantal honger lijdende mensen tot het jaar 2015 met de helft te verminderen,

–   gezien de mededeling van de Commissie "EU-bijstand: meer, beter en sneller helpen" (COM(2006)0087),

–   gezien de mededeling van de Commissie “Sneller vorderingen boeken om de ontwikkelingsdoelstellingen van het millennium te bereiken - Financiering met het oog op de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp” (COM(2005)0133),

–   gezien de tussentijdse evaluatie van de economische parterschapsovereenkomst door het regionale ACS-netwerk van boerenorganisaties, die op 10 december 2006 is gepubliceerd, en de lopende EPO-onderhandelingen,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0432/2007),

A.  overwegende dat landbouw de belangrijkste beroepssector voor de meeste Afrikaanse landen vormt en dat de belangrijkste bron van inkomsten afhankelijk is van de landbouwproductie en aanverwante activiteiten,

B.  overwegende dat het hoofddoel van de mededeling van de Commissie “Nieuwe impulsen voor de landbouw” is beginselen en belangrijke gebieden voor te stellen voor samenwerking tussen de EU en de AU (Afrikaanse Unie) op het gebied van landbouwontwikkeling in Afrika, die zijn toegespitst op het regionale en continentale niveau,

C.  overwegende dat zowel in de Europese consensus en de EU-strategie voor Afrika wordt benadrukt dat landbouw en plattelandsontwikkeling cruciaal zijn om de armoede in te dammen,

D.  overwegende dat alleen al in het Afrika ten zuiden van de Sahara meer dan 200 miljoen mensen ondervoed zijn, hetgeen een stijging met 30 miljoen betekent ten opzichte van tien jaar geleden, en overwegende dat de meerderheid van deze mensen in plattelandsgebieden leeft en voor hun inkomsten en voedselzekerheid afhankelijk is van landbouw,

E.  overwegende dat iedereen het recht heeft op toegang tot gezond, veilig en voedzaam voedsel en dat vrij zijn van honger een grondrecht is van iedereen,

F.  overwegende dat de uitbanning van extreme armoede en honger de eerste MDG van de Verenigde Naties vormt,

G.  overwegende dat het de bedoeling is dat de staatshoofden en regeringsleiders op de tweede EU-Afrika-Top, die in december 2007 in Lissabon zal worden gehouden, een gezamenlijke EU-Afrika-strategie goedkeuren,

H.  overwegende dat in de Verklaring van de “Wereldvoedseltop: vijf jaar later” opnieuw de toezegging wordt vermeld om voedselzekerheid voor iedereen te bewerkstelligen en om zich voortdurend in te spannen om honger in alle landen uit te bannen, met als onmiddellijk doel het aantal ondervoede mensen uiterlijk in 2015 met de helft te hebben teruggebracht,

I.  overwegende dat in Afrika meer dan 80% van de bevolking op het platteland woont en dat 73% van de plattelandsbevolking in Afrika uit kleine, zelfvoorzienende boeren bestaat die voor hun levensonderhoud grotendeels afhankelijk zijn van voedselproductie door landbouw of veeteelt,

J.  overwegende dat de landbouw werkgelegenheid en bestaansmiddelen biedt aan meer dan 60% van de beroepsbevolking in ontwikkelingslanden en dat als gevolg daarvan plattelandsontwikkelingsbeleid essentieel is om armoede en honger doeltreffend aan te pakken,

K.  overwegende dat plattelandsgemeenschappen een bijzonder groot risico lopen het slachtoffer te worden van conflicten, natuurrampen en andere catastrofes,

L.  overwegende dat 70% van de 1,3 miljard mensen die in extreme armoede leven, vrouwen zijn en dat wereldwijd vrouwen de noodzakelijke mogelijkheden worden ontzegd om hun economische en sociale omstandigheden te verbeteren, zoals eigendomsrecht of erfrecht of toegang tot onderwijs of banen,

M.  overwegende dat traditionele financiële instellingen gewoonlijk geen krediet verstrekken in plattelandsgebieden vanwege de hoge kosten en grote risico’s, alsmede als gevolg van het ontbreken van formele kadasters,

N.  overwegende dat volgens het tweede Wereldwaterontwikkelingsrapport van de VN (2006) 75% van de Afrikaanse bevolking in (half)droge gebieden woont en ongeveer 20% in gebieden met jaarlijks grote klimaatschommelingen,

O.  overwegende dat afgelegen plattelandsgebieden onevenredig te lijden hebben van een gebrek aan fysieke infrastructuur voor energievoorziening, vervoer en telecommunicatie en vaak over onvoldoende of onbetrouwbare watervoorraden beschikken,

P.  overwegende dat aan armoede gerelateerde ziekten, met name hiv/aids, tuberculose en malaria, zowel een belangrijke oorzaak als een gevolg vormen van grote armoede in talrijke Afrikaanse landen,

Q.  overwegende dat Europese NGO’s met de jaren partnerschapsbetrekkingen hebben opgebouwd met organisaties die de plattelandsbevolking in Afrika ondersteunen, gedurende dat proces de dialoog en het wederzijdse begrip tussen hen en het Europees maatschappelijk middenveld hebben vergroot, en aanzienlijke ervaring op het vlak van de bevordering van kleine landbouwbedrijven hebben vergaard,

R.  overwegende dat in zijn resolutie van 6 juli 2006 over eerlijke handel (Fair Trade) en ontwikkeling[11] het Parlement de rol erkent die eerlijke handel speelt in de verbetering van de bestaansmiddelen van kleine boeren en producenten in de ontwikkelingslanden, omdat deze manier van handel drijven een duurzaam productiemodel biedt met gegarandeerde inkomsten voor de producent,

S.  overwegende dat de huidige EPO-onderhandelingen ongeschikt zijn voor de meeste ACS-landen en vooral voor de landbouw in veel Afrikaanse landen,

T.  overwegende dat parlementen, als primaire actoren in het ontwikkelingsproces, actief betrokken moeten zijn bij strategieën en actieplannen die betrekking hebben op de bevolking die zij vertegenwoordigen,

1.  verwelkomt de bovengenoemde mededeling over “Nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw” en vooral de uitspraak dat “landbouw en plattelandsontwikkeling cruciaal zijn om de armoede in te dijken en de groei te stimuleren”; is het ermee eens dat groei breed moet plaatsvinden, gericht moet zijn op kleine boeren en tot meer werkgelegenheid moet leiden, wil hij bijdragen tot vermindering van de armoede, maar betreurt dat dit inzicht pas in het bijgevoegde werkdocument voorkomt en niet in de tekst van de mededeling zelf;

2.  verwelkomt de erkenning van verschillen tussen Afrikaanse landen, aangezien het essentieel is om rekening te houden met variatie en ongelijksoortigheid die in Afrika niet alleen bestaan op regionaal niveau, maar ook binnen de afzonderlijke landen;

3.  sluit zich aan bij de opvatting, zoals verwoord in het discussiedocument van januari 2007, dat: “...[if] Africa has a long history of often costly state intervention in agriculture with mixed levels of effectiveness, subsequent liberalisation processes have also not been complete, convincing and/or successful” (Afrika kent een lange geschiedenis van vaak geldverslindende overheidsbemoeienis met de landbouw, met wisselend succes, maar de latere liberaliseringsprocessen waren evenmin volledig, overtuigend en/of geslaagd);

4.  stemt ermee in dat het concurrentievermogen op regionale en internationale markten een prioriteit is; onderstreept in deze context het belang om ondersteuning en hulp te bieden aan kleine producenten om hun voldoende toegang te bieden tot deze markten;

5.  benadrukt het belang om de regionale markten in Afrika te integreren en om geleidelijk de barrières tussen de Afrikaanse landen weg te nemen, teneinde zo voor producenten de markten te vergroten;

6.  benadrukt de belangrijke rol die de EU, via internationale instellingen als de Wereldhandelsorganisatie, het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank, zou moeten spelen bij een krachtige verdediging van de rechten van de Afrikaanse landen om nationale en regionale markten op het Afrikaanse continent te beschermen tegen import die het bestaan van plaatselijke producenten van essentiële landbouwproducten bedreigt;

7.  juicht de brede raadpleging toe die de Commissie heeft gehanteerd met het oog op de publicatie van deze mededeling;

8.  hoopt dat een dergelijke aanpak geen geïsoleerd geval blijft, maar deel gaat uitmaken van een mechanisme dat participatie van het maatschappelijk middenveld en democratische instellingen in Europa en Afrika mogelijk maakt, waartoe wordt opgeroepen in het bovengenoemde gemeenschappelijk document van de Commissie en het secretariaat van de Raad “Na Lissabon: het strategisch partnerschap tussen de EU en Afrika doen slagen”; verzoekt de Commissie een onderhandelingsproces met parlementen en maatschappelijke organisaties in gang te zetten over hun rol in de uitvoering van de gezamenlijke EU-Afrika-strategie en het toezicht daarop;

9.  betreurt ten zeerste het vooruitzicht dat de door de internationale gemeenschap uitgestoten Robert Mugabe in december dit jaar aanwezig zal zijn op de top tussen de EU en Afrika in Lissabon, aangezien diens aanwezigheid het goede werk van de top ten aanzien van democratisch bestuur aanzienlijk in diskrediet brengt;

10.  roept de Afrikaanse Unie op zich met hernieuwde kracht in te zetten voor de waarden van het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, waarmee de voorganger van de Afrikaanse Unie, de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid, pionierswerk heeft verricht, en dat ook door Zimbabwe is ondertekend;

11.  benadrukt dat het belangrijk is een grotere betrokkenheid van regeringen, lokale autoriteiten en nationale en regionale parlementen bij de besluitvorming op het gebied van landbouwbeleid en voedselzekerheid en een uitgebreidere participatie van het maatschappelijk middenveld mogelijk te maken; roept de Commissie in deze context op om te bevorderen dat er een regionaal gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt opgesteld en uitgevoerd, met effectieve deelname van alle betrokkenen;

12.  spreekt zijn zorg uit over het gebrek aan helderheid in de besluitvorming die in de mededeling wordt genoemd, zowel binnen de EU als daarbuiten (aangezien het onderhandelingen met Afrikaanse regeringen betreft); verzoekt daarom om grotere transparantie in de onderhandelingen die de Commissie met Afrikaanse regeringen voert om tussen de EU en de AU een samenwerking tot stand te brengen met betrekking tot de ontwikkeling van de landbouw in Afrika;

13.  onderstreept dat het voorstel om hoofdzakelijk samen te werken met Afrikaanse continentale en regionale organisaties, vooral de AUC, het NEPAD (New Partnership for Africa's Development) en de REC’s (regionale economische gemeenschappen), ook mechanismen moet omvatten waardoor belangengroepen, basisbewegingen en het maatschappelijk middenveld kunnen worden betrokken, zodat arme plattelandsboeren betere mogelijkheden krijgen om de beleidsprocessen op zinvolle wijze te beïnvloeden;

14.  betreurt dat in de gezamenlijke EU-Afrika-strategie de problemen betreffende plattelandsontwikkeling en voedselzekerheid in Afrika slechts kort worden aangestipt; hoopt dat dit zal worden gecompenseerd door een substantiëlere uitwerking daarvan in het actieplan waarvan de gezamenlijke strategie vergezeld moet gaan;

15.  wijst erop dat de lidstaten en de Commissie de ontwikkelingshulp sterker dienen te coördineren en te harmoniseren, en in het algemeen als onderdeel van het verbeteringsproces van de effectiviteit van de Europese ontwikkelingssamenwerking zonder vertraging alle overige doelstellingen moeten verwezenlijken;

16.  beklemtoont hoe belangrijk het is dat de Commissie en de lidstaten duidelijk aangeven op welke wijze de begunstigde landen en het maatschappelijk middenveld volledige zeggenschap over hun ontwikkelingsbeleid krijgen, alsmede prestatie-indicators introduceren waardoor nationale en regionale parlementen en het maatschappelijk middenveld het effect van de ontwikkelingssamenwerking kunnen controleren;

17.  benadrukt het belang van onderhandelingen op Europees niveau, met inbegrip van overleg met consumenten, producenten en sectorale organisaties, waaronder die van ontwikkelingslanden, met als doel ervoor te zorgen dat de agro-industriële sector en de verwerkingssectoren een volledige, in plaats van een ondergeschikte rol kunnen spelen;

18.  benadrukt het belang om te werken aan een op kennis gebaseerde Afrikaanse bio-economie, en roept daarom de lidstaten op hun agronomische kennis te delen met Afrikaanse onderzoekers en boeren, en om technologie en overige innovatieve methoden binnen de landbouwsector met Afrikaanse landen te delen teneinde hun concurrentiepositie te verbeteren en de meerwaarde van landbouw op het continent te vergroten;

19.  beklemtoont het belang om de intellectuele-eigendomsrechten van Afrikaans onderzoek en kennis te respecteren; roept de Commissie, de Raad en de lidstaten op de Europese wetgeving zodanig te verbeteren dat de voordelen van soms eeuwenoude kennis van het (bijvoorbeeld farmaceutische) potentieel van planten toekomt aan diegenen die het als eerste hebben ontdekt;

20.  roept de lidstaten op jaarlijks zo transparant mogelijk hun financiële verplichtingen op het gebied van ontwikkelingshulp te vermelden en de bedragen voor initiatieven die niet rechtstreeks met ontwikkeling verband houden (zoals schuldverlichting) uitdrukkelijk uit te sluiten van de berekening van de totale uitgaven voor ontwikkelingshulp die in aanmerking komt voor classificatie als officiële ontwikkelingshulp (ODA) binnen de regels van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO/DAC); wijst er in dit verband op dat het Parlement met name de gesprekken over dit onderwerp binnen de OESO/DAC van nabij zal volgen;

21.  dringt erop aan dat het beleid en de programma’s voor voedselhulp er niet toe mogen leiden dat de ontwikkeling van de lokale en nationale voedselproductiecapaciteit wordt verhinderd en niet mogen bijdragen tot afhankelijkheid, de verstoring van lokale en nationale markten, corruptie en het gebruik van voedingsmiddelen die schadelijk zijn voor de gezondheid (GGO’s);

22.  roept internationale organisaties op beleid te ontwikkelen dat geleidelijk de plaats van voedselhulp in gaat nemen, door steun voor de lokale landbouw en de ontwikkeling daarvan te bevorderen; verlangt dat, mocht voedselhulp het enige alternatief zijn, voorrang wordt gegeven aan lokale aankopen en/of aankopen in gebieden die grenzen aan een land dat in moeilijkheden verkeert, of in de regio;

23.  benadrukt het belang dat donoren in toenemende mate financiële middelen vrijmaken voor plattelandsontwikkeling en voedselzekerheid en benadrukt tevens dat Afrikaanse regeringen de landbouwsector moeten opnemen in hun politieke prioriteiten teneinde EOF-steun te krijgen;

24.  benadrukt dat EU-beleidsmaatregelen op verschillende vlakken meer samenhang moeten hebben ten aanzien van hun algemene doelstellingen, dringt erop aan dat het EU-handelsbeleid en het gemeenschappelijk landbouwbeleid op één lijn worden gebracht met het ontwikkelingsbeleid van de EU, en benadrukt om die reden het belang om de tarifaire belemmeringen voor alle landbouwproducten – zowel rauwe als verwerkte producten – weg te nemen, zodat de Europese markt snel wordt opengesteld voor alle landbouwproducten van het Afrikaanse continent;

25.  verzoekt de Europese Unie een tijdschema op te stellen dat leidt tot de beëindiging van beleidsmaatregelen inzake de export van landbouwproducten die schadelijk zijn voor kwetsbare agrarische bedrijven in de ontwikkelingslanden, en druk uit te oefenen op andere internationale actoren om hetzelfde doen;

26.  betreurt dat de steun die in de bovengenoemde mededeling “Nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw” wordt voorgesteld om de “handel te bevorderen”, uitsluitend is gebaseerd op de mogelijkheden die worden geboden door de EPO’s; herinnert de Commissie er in dit verband aan dat deze overeenkomsten nog niet zijn ondertekend en dat de meningen daarover sterk verdeeld zijn;

27. erkent dat de EPO’s een belangrijk instrument voor de Afrikaanse handel en regionale integratie kunnen worden, maar uitsluitend op voorwaarde dat ze de ontwikkeling begunstigen en waar nodig vrijstellingen en lange overgangsperioden mogelijk maken om de plaatselijke producenten en bedrijven gelegenheid te geven zich aan nieuwe marktsituaties aan te passen; verzoekt de einddatum voor de afronding van de onderhandelingen op te schuiven en vraagt om mogelijke alternatieven voor de EPO’s te onderzoeken voor landen die deze overeenkomsten niet ondertekenen, en roept in elk geval op tot het treffen van specifieke maatregelen om het effect van de EPO’s op kwetsbare groepen te verzachten;

28.  benadrukt dat er beleid moet worden gevoerd dat de import tegengaat van agrarische voedingsmiddelen die schadelijk zijn voor de lokale productie, en waarbij rekening wordt gehouden met de geografische, historische en culturele verscheidenheid van Afrikaanse landen door de bijdrage van plattelands- en inheemse gemeenschappen met het oog op een duurzaam beheer van hulpbronnen te vergroten;

29.  betreurt dat in de bovengenoemde mededeling “Nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw” de markt voor biobrandstoffen onder één noemer is gebracht met andere nichemarkten, omdat de uitbreiding van de opkomende biobrandstoffensector tevens een nadelige uitwerking op de voedselvoorziening kan hebben, aangezien de groei van biomassa ertoe kan leiden dat grond, water en andere hulpbronnen niet langer voor landbouwproductie beschikbaar zijn; is het er evenwel mee eens dat de markten voor biologische producten en voor eerlijke, wederzijds profijtelijke handel dienen te worden ondersteund;

30.  wijst nog eens op de noodzaak dat via het beleid en de programma’s voor ontwikkelingshulp het recht van elke bevolkingsgroep wordt ondersteund om zijn eigen voedselstrategieën te bepalen en om de nationale landbouwproductie en de lokale markt te beschermen en te reguleren;

31.  vestigt de aandacht op de inconsistentie in de bovengenoemde mededeling “Nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw”, waarin het belang van de rol die vrouwen in de Afrikaanse landbouwproductie spelen wordt onderstreept, maar niet in het hoofdstuk over samenwerkingsgebieden, waar zij onvermeld blijven; wijst er echter op dat maatregelen voor landbouwontwikkeling in Afrika in de allereerste plaats gericht moeten zijn op vrouwen, waarbij specifieke beleidsmaatregelen moeten worden genomen om te zorgen voor toegang tot en controle over productiemiddelen, de opbouw van capaciteit, het financieren van zeer kleine ondernemingen, betere levensomstandigheden, welzijn op het vlak van voeding en gezondheid, onderwijs en meer actieve betrokkenheid bij het sociale en politieke leven;

32.  beklemtoont dat er steun moet worden gegeven aan het opzetten, organiseren en versterken van productiegroepen, met name van vrouwelijke boeren, op nationaal en regionaal niveau;

33.  beklemtoont dat de Commissie blijkbaar niet inziet dat hulp met voorrang ten goede moet komen aan de minst begunstigde groepen en de minst begunstigde gebieden (afgelegen plattelandsgebieden), waar de chronische armoede door de geïsoleerde geografische ligging en fysieke beperkingen van de landbouwproductiviteit wordt versterkt;

34.  wijst nog eens op de noodzaak dat de Europese landen zich zoals beloofd sterk maken voor een blijvende vrede als voorwaarde voor voedselzekerheid en daarom bijzondere prioriteit toekennen aan de bevordering van vrede; verzoekt de regeringen van het Noorden en het Zuiden naar vreedzame oplossingen voor conflicten te streven en herhaalt dat de handel in wapens en antipersoneelmijnen een halt moet worden toegeroepen;

35.  benadrukt het belang (om een solide en doeltreffende bijdrage aan de armoedebestrijding te leveren) van bevordering van microfinancieringsinstrumenten, in het bijzonder microkredietprogramma’s, als een wezenlijk onderdeel van het beleid gericht op economische ontwikkeling in de landbouw;

36.  bevestigt nog eens dat er met behulp van de landbouw voor moet worden gezorgd dat de arme plattelandsbevolking billijke toegang heeft tot en zeggenschap heeft over haar grond, water en de hulpbronnen die nodig zijn om op duurzame wijze in haar levensonderhoud te voorzien;

37.  verlangt dat het recht op water voor allen in internationaal verband wordt ondersteund, omdat watervoorraden een openbare voorziening vormen die met name voor toekomstige generaties bewaard moet blijven;

38.  roept de Afrikaanse regeringen op agrarische hervormingen in hun landen te bevorderen om de plattelandsbevolking een betere toegang te verschaffen tot grond en productiemiddelen, vooral aan plattelandsgezinnen zonder eigendomstitel; vraagt in dit verband om in het bij de gezamenlijke EU-Afrika-strategie behorende actieplan hoge prioriteit te gegeven aan het instellen en verbeteren van kadasters, alsmede aan het versterken van de rechtstelsels, teneinde rechtbanken in staat te stellen het eigendomsrecht op effectieve wijze te handhaven;

39.  vestigt opnieuw de aandacht op het cruciale probleem van de landeigendomsrechten bij het optimaliseren van ontwikkelingspotentieel, waarbij aangemerkt zij dat eigendomsakten het mensen mogelijk maken tegen een redelijk rentetarief geld te lenen, dat vervolgens kan worden gebruikt om bedrijfsactiviteiten op te zetten en te ontwikkelen; vraagt derhalve met klem om het instellen en/of verbeteren van kadasters en het verstrekken van middelen waarmee land in kaart kan worden gebracht en geregistreerd en waarmee rechtbanken de eigendomsrechten beter kunnen handhaven;

40.  roept de Afrikaanse regeringen op een grotere diversificatie in de productiemodellen te bevorderen (om intensieve monocultuur te voorkomen) en een impuls te geven aan duurzame productiemodellen die beter zijn afgestemd op hun context;

41.  blijft erop aandringen dat de productie van biobrandstoffen potentieel van groot belang is voor de landbouw in Afrikaanse landen, maar dat de milieuvoordelen grotendeels afhangen van het soort energiegewas en de energie die wordt verbruikt in de algehele productieketen, terwijl de echte voordelen in de zin van een geringere CO2-uitstoot nog moeten worden bevestigd; is van mening dat de hoogste prioriteit moet uitgaan naar het vermijden van mogelijke schade aan de natuur en het milieu door een ongecontroleerde toename van de productie van biobrandstoffen;

42.  roept de Commissie en de lidstaten op effectiever ontwikkelingsbeleid tot stand te brengen dat een uitgebreidere basisinfrastructuur ten behoeve van de landbouw (irrigatie, elektriciteit, vervoer, wegennet, enzovoorts) en een betere verdeling van de fondsen voor dit soort essentiële overheidsdiensten mogelijk maakt;

43.  is van mening dat toegankelijke en gerichte informatie beschikbaar moet worden gesteld aan kleine boeren en dat deze informatie zo wijd mogelijk moet worden verspreid in de plaatselijke talen, bijvoorbeeld via de plattelandsradiozender, en beklemtoont dat er informatie- en communicatietechnologieën moeten worden ontwikkeld om de digitale kloof in plattelandsregio’s te verkleinen;

44.  beklemtoont dat er beleid moet komen ter ondersteuning van praktijken en technieken die verenigbaar zijn met het milieu en met het beheer van de natuurlijke hulpbronnen (aangezien dit van wezenlijk belang is voor een harmonieuze, duurzame ontwikkeling), en beleid dat ervoor zorgt dat landbouwgrond en agro-ecosystemen beter worden onderhouden om verergering van de huidige verwoestijning te voorkomen;

45.  roept de EU op te bevorderen dat de nationale plannen ter uitvoering van het VN-Verdrag ter bestrijding van de verwoestijning (UNCCD) doeltreffender in de nationale ontwikkelingsstrategieën van Afrikaanse partners worden opgenomen;

46.  roept de Commissie op een effectieve samenwerking op te zetten met de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) en het Internationaal Fonds voor Landbouwontwikkeling (IFAD) op basis van de relatieve voordelen die deze instellingen te bieden hebben op het vlak van landbouw- en plattelandsontwikkeling;

47.  roept de internationale gemeenschap en de Afrikaanse regeringen op zich samen sterk te maken voor de bestrijding van de hiv/aids-pandemie;

48.  ondersteunt de inspanningen op nationaal en regionaal niveau om landelijke belanghebbenden en hun vertegenwoordigende organisaties te betrekken in het overlegproces ten aanzien van beleidsvraagstukken die op hen betrekking hebben; merkt op dat voor dit proces de opbouw van capaciteit voor mensgerichte belangenbehartiging van de plattelandsbevolking cruciaal is; benadrukt dat het ondersteunen van kleine boeren, familiebedrijfjes en agro-ecologische boerderijen een zeer belangrijke strategie vormt voor het bereiken van armoedeverlichting en voedselveiligheid;

49.  benadrukt dat het gebruik en misbruik van kinderen bij landbouwactiviteiten in Afrika wijdverspreid en ongereguleerd is en roept de EG op om internationale inspanningen ter bestrijding van dit wezenlijke probleem, met name die van de FAO en de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), te ondersteunen;

50.  dringt aan op maatregelen om de opleidingsmogelijkheden te verbeteren zodat jongeren hoger onderwijs kunnen volgen in landbouwwetenschappen en landbouwtechnologie, en om werkgelegenheid te creëren voor landbouwkundig ingenieurs met als hoofddoel de migratie van het platteland naar de stad, en evenzeer die van ontwikkelingslanden naar ontwikkelde landen, te beperken, en beklemtoont dat dit moet worden gekoppeld aan het versterken van plaatselijke overheden en autoriteiten opdat het territoriale bestuur door plaatselijke gemeenten een feit wordt;

51.  dringt aan op een gezamenlijke strategie om de achterliggende oorzaken van migratie aan te pakken en specifieke aandacht te beteden aan het probleem van de uittocht van het intellect; en benadrukt dat, al mag het beperken van migratie naar de EU niet als voorwaarde voor hulp worden gezien, desalniettemin moet worden gewerkt aan een groter bewustzijn van de enorme schade die migratie toebrengt aan de maatschappelijke structuur in Afrika, en van de negatieve gevolgen die migratie daarnaast heeft doordat het de voortgang op weg naar het bereiken van het volledige ontwikkelingspotentieel van Afrika bemoeilijkt;

52.  wijst erop dat er wat betreft het migratiebeleid een alomvattende aanpak dient te worden bevorderd op grond van de beginselen van solidariteit met Afrikaanse landen en van co-ontwikkeling, en roept op tot een sterker partnerschap tussen lokale instellingen en instellingen van de lidstaten;

53.  steunt het voorstel van de Commissie circulaire migratie te bevorderen om bij te dragen tot de circulatie van verworven kennis en opgedane ervaring en stimuleert co‑ontwikkelingsinitiatieven om de inbreng van migrantengemeenschappen in de ontwikkeling van hun landen van herkomst te vergroten;

54. adviseert nauwkeurige informatie te verstrekken over wat er gedaan wordt ter ondersteuning van de landbouw, plattelandsontwikkeling en voedselzekerheid in Afrika, teneinde bij te dragen aan een grotere bewustwording en als gevolg daarvan het engagement van donoren te versterken;

55.  verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Commissie en de Uitvoerende Raad van de Afrikaanse Unie, het pan-Afrikaanse parlement, de raad van ACS‑ministers en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.

  • [1]  15961/05 (Presse 367), 19.12.2005.
  • [2]  “African Civil Society Organisations’ Consultation on AU/EU Joint Strategy for Africa’s Development - Position papers and conclusions of the meeting - Organised by the AUC in Accra, Ghana 26-28 March 2007”.
  • [3]  PB C 280E van 18.11.2006, blz. 475.
  • [4]  PB C 292E van 1.12.2006, blz. 121.
  • [5]  PB C 33E van 9.2.2006, blz. 311.
  • [6]  Aangenomen teksten, P6_TA-PROV(2007)0274.
  • [7]  PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.
  • [8]  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.
  • [9]  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.
  • [10]  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.
  • [11]  Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0320.

TOELICHTING

1. Achtergrond

In januari 2007 heeft de Commissie (DG Ontwikkeling, Eenheid B2) een discussiedocument over nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw afgerond en een platform voor gesprekken met enkele partijen (zowel binnen Europa als daarbuiten) geopend om suggesties en voorstellen in het document op te nemen en een completere versie te realiseren van de mededeling over landbouw in Afrika die voor het eind van 2006 was aangekondigd.

De Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Parlement (een van de partijen die bij de gesprekken betrokken zijn) heeft de Commissie een kritische bijdrage gestuurd die de neerslag vormt van de standpunten die bepaalde leden van die commissie hebben verwoord.

In de mededeling van de Commissie van 24 juli 2007 “Nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw” zijn enkele opmerkingen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en van andere bij de raadpleging betrokken partijen in aanmerking genomen.

De Commissie ontwikkelingssamenwerking is blij met de brede raadpleging en de gekozen methode, en onderstreept het belang van verdere verbetering van de samenwerking met en de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden. De mededeling is echter niet duidelijk over het tijdstip waarop en via welk platform de EU de raadpleging gaat verrichten en de belangrijkste punten van deze aanpak met de Afrikaanse Unie zal bespreken, en er wordt geen mechanisme genoemd voor de uitoefening van toezicht op de strategie door parlementen, lokale autoriteiten, NGO’s en maatschappelijke organisaties, met name op Afrikaans niveau.

Verder is er een belangrijk verschil geconstateerd tussen de inhoud van het werkdocument dat bij de mededeling van 24 juli 2007 is gevoegd (betreffende liberaliseringsprocessen, begunstigden en de rol van vrouwen – zaken waarover de meningen zijn verdeeld) en de tekst van de mededeling, waarvan de inhoud als het gaat om deze onderwerpen enigszins is gewijzigd.

Een van de belangrijkste taken van het ontwikkelingsbeleid is om met ontwikkelingslanden samen te werken aan hun eigen ontwikkeling en een duurzaam ontwikkelingsbeleid zal niet slagen zonder een participatieve en inclusieve aanpak en de betrokkenheid van alle desbetreffende (bevolkings)groepen bij de omschrijving, uitvoering en beoordeling van dit beleid.

Daartoe dienen tijd en middelen te worden aangewend om een onvervalst kader te scheppen voor participatie en dialoog voor het maatschappelijk middenveld en alle diverse betrokkenen.

2. Beginselen en aanpak

Uit de meest recente gegevens blijkt duidelijk dat er nog een lange weg te gaan is voordat de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling zijn bereikt.

Afrika is nog steeds een van de armste delen ter wereld maar het meest opvallend blijven de enorme contrasten die het continent kenmerken: enerzijds omvangrijke natuurlijke en menselijke hulpbronnen en anderzijds een algehele achterstand ten opzichte van de rest van de wereld, in de praktijk gecombineerd met wisselende niveaus van ontwikkeling op verschillende terreinen en gebieden.

De gezamenlijke EU-Afrika-strategie in wording beschouwt Afrikaans eigenaarschap, de verwezenlijking van de MDG's en de bevordering van duurzame ontwikkeling en behoorlijk bestuur als fundamentele pijlers voor de ontwikkeling van Afrika. Hoewel de EU het belang van de landbouw heeft erkend, is het nodig een passende rol voor landbouw en plattelandsontwikkeling in het nationale beleid en de prioriteiten van ontwikkelingslanden te bevorderen.

In de Europese consensus inzake ontwikkeling is de uitbanning van armoede eveneens tot een prioritaire doelstelling gemaakt en tegelijkertijd wordt het belang benadrukt van meer en betere hulp op grond van kernbeginselen als eigendom en partnerschap, politieke dialoog en gelijkheid van mannen en vrouwen.

De Overeenkomst van Cotonou is een voorbeeld van wereldwijd partnerschap omdat zij ontwikkelingsstrategieën en bepalingen op het gebied van handel, politieke dialoog, mensenrechten en behoorlijk bestuur bevat. Regeringen behoren in hun beleid met name prioriteit te geven aan de steun die ACS-landen kunnen ontvangen om hun landbouw te verbeteren; ten tijde van het 9e EOF gaven slechts 4 van de 79 ACS-landen voorrang aan de landbouw.

Wat betreft de publieke ontwikkelingshulp vormt de bijdrage van Europa 10% van de totale verleende hulp in de wereld maar als de bijdrage van de afzonderlijke lidstaten daarbij wordt opgeteld, loopt dit percentage op tot meer dan 50%. Daarom is het de plicht van de EU niet alleen de hoeveelheid internationale steun te vergroten, maar ook de coördinatie en harmonisatie tussen donoren te verbeteren en strategieën toe te passen die door haar partners worden voorgesteld, om ervoor te zorgen dat de hulp doeltreffender wordt gebruikt en overboekingskosten worden beperkt.

Ontwikkeling en buitenlands beleid zullen dan consistenter worden aangepakt en georganiseerd door passende instellingen op te richten en te versterken en te zoeken naar een grotere complementariteit door parlementen ook te laten participeren.

Samenhang begint op het niveau van de lidstaten: de doelstellingen van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de EU kunnen niet worden gehaald zonder de samenhang van het ontwikkelingsbeleid op nationaal niveau drastisch te verbeteren. Vaak wordt een gebrek aan samenhang op EU-niveau veroorzaakt door tegenstrijdige standpunten van de lidstaten als gevolg van specifieke nationale of groepsbelangen.

Er dient ook meer aandacht te worden besteed aan de samenhang tussen verschillende EU‑beleidsonderdelen, vooral met het gemeenschappelijke landbouw- en handelsbeleid.

De huidige EPO-onderhandelingen, bijvoorbeeld, hebben invloed op de mogelijkheden van de Afrikaanse landen om hun tarieven te verhogen zodat zij hun markten tegen lage prijzen kunnen beschermen. Dit kan niet alleen voor kleine boeren maar ook voor opkomende lokale verwerkingsbedrijven negatieve gevolgen hebben. Daarom lijkt het niet juist dat in de mededeling uitsluitend naar de economische partnerschapsovereenkomst wordt verwezen in relatie tot het beleid inzake handelsbevordering: de EPO-onderhandelingen zijn nog niet afgesloten en er dient rekening te worden gehouden met de geschillen die op dit moment gaande zijn. Verder geldt de bedoelde steun enkel en alleen voor de mogelijkheden die economische partnerschapsovereenkomsten bieden – voor eventuele alternatieven is niets geregeld.

3. Huidige uitdagingen

In de ontwikkelingslanden lijdt momenteel een op de vijf personen (850 miljoen mensen) aan ondervoeding. Wereldwijd sterven er elke dag 30 000 mensen van honger en armoede, voor het merendeel kinderen. Slechte voeding resulteert in meer dan zes miljoen doden per jaar – een cijfer dat veel hoger ligt dan het aantal doden als gevolg van aids, malaria en tuberculose bij elkaar. Ondervoeding komt verreweg het meest voor in Subsaharaans Afrika.

In Afrika is het aantal armen de laatste tien jaar dramatisch gestegen (met 140 miljoen, ofwel 44% van de totale bevolking). Maar liefst 80% van de bevolking leeft op het platteland en 73% van die plattelandsbevolking is voor haar levensonderhoud afhankelijk van landbouw of veeteelt. De vrouwen zijn in de meerderheid (zij maken 52% van de Afrikaanse bevolking uit) en helpen tussen 60 en 80% van al het voedsel produceren (en verhandelen). Daarom is een passend landbouwbeleid essentieel om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te bereiken en daarbij is het even belangrijk dat dit beleid in het bijzonder op vrouwen wordt afgestemd.

De werkelijke oorzaak van honger en ondervoeding ligt niet in de schaarste van hulpbronnen maar in de oneerlijke manier waarop deze hulpbronnen worden beheerd en verdeeld.

Afrika is een continent vol tegenstrijdigheden en algemene uitspraken over de situatie waarin het verkeert, maskeren een uiterst diverse realiteit. Afgelegen plattelandsgebieden behoren beslist tot de gebieden die het meest door armoede zijn getroffen en gekenmerkt worden door een laag percentage schoolgaande kinderen en politieke marginalisering.

Er zijn een aantal redenen waarom de Afrikaanse landbouw achterblijft bij de rest van de wereld. Het landbouwbeleid van de EU en de VS speelt hierbij zeker een rol. Het belang van de openstelling van internationale markten in de landbouwsector wordt wel met de mond beleden, maar jarenlang zijn er door dit beleid beschermende barrières tegen landbouwproducten uit het Zuiden opgetrokken. Exportsubsidies en prijsondersteuning hebben geleid tot torenhoge kosten voor boerengemeenschappen en lokale landbouwbedrijven in het Zuiden aan oneerlijke concurrentie blootgesteld. De inkomsten op het platteland zijn gedaald en het wordt steeds moeilijker om investeerders te vinden, met als gevolg dat er een uittocht naar de steden op gang is gekomen. De groep landen met de laagste inkomsten geven momenteel de helft van hun handelsopbrengsten uit aan geïmporteerde voedingsmiddelen – een aandeel dat de laatste dertig jaar is verdubbeld.

Door de buitenlandse schuldenlast moeten de ontwikkelingslanden middelen ontberen die zij hadden kunnen aanwenden om beleid op het gebied van de landbouwontwikkeling te financieren. Daarom is een grotere beschikbaarheid van voedsel nauw gekoppeld aan de kwijtschelding van de buitenlandse schuld en de afschaffing van Europese en Amerikaanse beleidsvormen die de ontwikkelingslanden schade berokkenen.

Conflicten behoren tot de hoofdoorzaken van voedselonzekerheid en rampen, aangezien het normale proces van voedselproductie, -voorziening en -distributie daardoor wordt ontregeld. Plattelandsbewoners verlaten noodgedwongen hun land en worden soldaat, en mensen vluchten naar een plek in eigen land of in het buitenland (vluchtelingenkampen in naburige landen).

Oorlogen en conflicten gedijen vaak juist in die gebieden die reeds door honger en voedselonzekerheid zijn getroffen, in afgelegen gebieden en in grensregio’s.

Nog ernstiger en tragischer zijn de antipersoneelmijnen, die niet alleen verantwoordelijk zijn voor de dood van miljoenen mensen, maar ook voor het verlies van duizenden hectare grond die bezaaid liggen met mijnen, waardoor de grond ongeschikt is geworden voor landbouwdoeleinden.

In de mededeling wordt niet vermeld dat conflictoplossing een eerste vereiste voor ontwikkeling is.

Tegenwoordig worden de autonomie en de zekerheid van voedselsystemen in veel ontwikkelingslanden serieus bedreigd door de overeenkomsten over intellectuele-eigendomsrechten die binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) zijn gesloten en door de invloed die bepaalde transnationale biotechnologieondernemingen op gemeenschappen in het Zuiden uitoefenen. Het grootschalige commerciële gebruik van “geoctrooieerde” voedingsmiddelen door grote multinationals brengt schade toe aan kleinschalige lokale producenten en plattelandsgezinnen, die beroofd worden van bronnen van ondersteuning en inkomsten die tot dan toe kosteloos beschikbaar waren.

Dit alles wordt versterkt door verkeerd nationaal beleid. In veel Afrikaanse landen bedragen de overheidsuitgaven voor landbouw minder dan 10% van de nationale begroting. De investeringen in onderwijs en in door de overheid verstrekte technische bijstand in plattelandsgebieden is eveneens ontoereikend. Het overheidsbeleid is ondoeltreffend gebleken, met name de stimulansen om de migratie van het platteland naar de steden tegen te gaan – een van de redenen waarom de vooruitzichten voor de werkgelegenheid in de landbouw zo slecht zijn. Het ontbreken van een eerlijke toegang tot hulpbronnen als grond en water, de aantasting van deze natuurlijke rijkdommen, het gebrek aan markttoegang en de beperkte investeringen in landbouwkundig onderzoek en aanverwante diensten hebben eveneens geleid tot een lagere productiviteit van de kleine boeren.

4. Voorstellen

De landbouw heeft meer dan andere sectoren de mogelijkheden om groei te genereren die ten goede komt aan de minst bevoorrechte bevolkingsgroepen, en kan daardoor een tastbare bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de eerste millenniumdoelstelling voor ontwikkeling.

Om dit te bereiken moet echter aan een aantal voorwaarden worden voldaan: een strategie voor landbouwontwikkeling dient gericht te zijn op de ondersteuning van kleine boeren en multifunctionele agrarische familiebedrijven, op duurzame landbouw waarmee met succes het steeds zorgwekkender fenomeen van de verwoestijning kan worden bestreden en op de bescherming en versterking van lokale, regionale en nationale markten, waartoe de boeren toegang moeten krijgen.

Voedselsoevereiniteit betekent de herbevestiging van het recht op voedselvoorziening op basis van productie op kleine en middelgrote schaal waarbij rekening wordt gehouden met lokale gewassen en de diverse traditionele methoden die worden gebruikt in de landbouw, veeteelt, visserij, afzet en het beheer van plattelandsgebieden, waarin vrouwen een fundamentele rol spelen.

In de mededeling moet grotere nadruk worden gelegd op enkele cruciale beleidsoverschrijdende kwesties die op elk gebied een belangrijke rol spelen omdat zij een concrete belemmering voor de ontwikkeling van de Afrikaanse landbouw kunnen vormen. Dit geldt voor de rol van vrouwen, die in veel delen van Afrika de grootste landbouwproducenten vormen waardoor er voldoende aandacht moet worden geschonken aan hun specifieke behoeften, namelijk toegang tot en zeggenschap over productiemiddelen.

De economische betrokkenheid van vrouwen is essentieel voor hun vrijheid en emancipatie en voor de ontwikkeling van de samenleving. Daarom moeten vrouwen toegang krijgen tot de hulpbronnen. Wanneer zijzelf en hun gezinnen gezond zijn en genoeg te eten hebben en wanneer zij en hun kinderen onderwijs krijgen, veranderen hun omstandigheden en ook die van hun gemeenschap. Vrouwen zullen dan tevens betrokken raken bij maatschappelijke en politieke aangelegenheden.

Microkrediet is een zeer belangrijk middel om armoede te bestrijden: microfinanciering kan helpen plattelandsontwikkelingsprogramma’s te ondersteunen door te putten uit de ervaring en de samenwerking van lokale financiële instellingen die gespecialiseerd zijn in de bijstand van kwetsbare groepen.

Een andere bepalende factor is het grondvraagstuk. In veel ontwikkelingslanden beschikken maar heel weinig mensen over eigen grond. Plattelandsgezinnen hebben vaak geen eigendomstitel en werken noodgedwongen op gepachte grond en/of op de landerijen van grondbezitters. Daarom moet er steun komen voor landbouwhervormingen die mogelijk maken dat plattelandsbewoners grond kopen.

Het probleem van de verwoestijning is rechtstreeks gerelateerd aan de tragedie van de honger. Donorlanden en lokale overheden moeten de waterbevoorrading verbeteren en uitputting van de bodem tegengaan.

Watervoorraden moeten naar behoren worden gecontroleerd en meer naar billijkheid worden toegewezen om ervoor te zorgen dat het handjevol mensen dat deze bronnen beheert, er geen profijt van kan trekken. De schaarste en slechte kwaliteit van water in Afrika zijn schadelijk voor de voedselzekerheid en voor de menselijke gezondheid.

Door het gebrek aan basisinfrastructuur, openbare werken en diensten worden de duurzame ontwikkeling, economische groei en de menselijke en sociale ontwikkeling binnen Afrika belemmerd. In de landbouw is geen stabiele groei mogelijk tenzij er een solide netwerk van water, energie en vervoersinfrastructuur bestaat.

Donoren moeten erop toezien dat er een betere toewijzing plaatsvindt van de fondsen voor infrastructuur en lokale gemeenschappen dienen nauwer bij het groeiproces betrokken te worden.

Een omstreden punt is de voedselhulp, die vaak niet op tijd arriveert, de allerarmsten niet bereikt, de lokale productie ontmoedigt of gerelateerd is aan de voedseloverschotten in het Noorden. Soms wordt er voedsel gestuurd waarvan de houdbaarheidsdatum is verlopen of dat GGO’s bevat.

Sommige donorlanden gebruiken voedselhulp als een politiek wapen en verlenen het aan landen die meegaand zijn en zich naar hun politieke opvattingen voegen. Volgens de Verklaring van Rome van 1996 zijn de ondertekenende staten verplicht zich aan de volgende bepaling te houden: “Voedsel mag niet als politiek en economisch pressiemiddel worden gebruikt.”

Ten slotte wordt er in de mededeling verzuimd het belang van de strijd tegen hiv/aids te benadrukken; door deze strijd aan te gaan kan voorkomen worden dat de leeftijdsgroepen met het grootste potentieel voor technologische vooruitgang, namelijk jongeren, worden gedecimeerd. Verbetering van het onderwijsniveau van de plattelandsbevolking is een essentiële voorwaarde voor het dichten van de Afrikaanse technologiekloof.

Gezondheid en landbouw zijn nauw met elkaar verbonden: een goede gezondheid beïnvloedt de landbouw in de zin dat plattelandsbewoners daardoor beter in staat zijn om te werken en te produceren teneinde een fatsoenlijk inkomen te verwerven. Vooral hiv/aids heeft een negatieve uitwerking op het productiefste deel van de beroepsbevolking, is uitermate verwoestend op het niveau van de gemeenschap en heeft grote gevolgen voor de voedselzekerheid in Subsaharaans Afrika.

Verder wordt in de mededeling onvoldoende de nadruk gelegd op de specifieke behoeften van jonge boeren en toekomstige leiders van de plattelandsgemeenschappen, met name wat betreft strategieën om hen voor het platteland te behouden: jongeren behoren volledig deel te nemen aan de sociaaleconomische ontwikkeling van Afrika en om die reden is het van wezenlijk belang de interesse van jongeren in de landbouw te versterken en de migratiestromen vanuit de plattelandsgebieden te beperken.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.11.2007

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

13

Bij de eindstemming aanwezige leden

Margrete Auken, Thijs Berman, Josep Borrell Fontelles, Danutė Budreikaitė, Nirj Deva, Alain Hutchinson, Maria Martens, Luisa Morgantini, Pierre Schapira, Frithjof Schmidt

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

John Bowis, Manolis Mavrommatis, Anders Wijkman

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)