VERSLAG over "Gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid"

15.11.2007 - (2007/2209(INI))

Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Ole Christensen

Procedure : 2007/2209(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0446/2007
Ingediende teksten :
A6-0446/2007
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over "Gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid"

(2007/2209(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie "Naar gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid: meer en betere banen door flexibiliteit en zekerheid" (COM(2007)0359),

–   gezien het verkennend advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over "Flexizekerheid (reikwijdte van interne flexibiliteit – collectieve onderhandelingen en rol van de sociale dialoog als instrumenten voor regulering en hervorming van de arbeidsmarkt)" van 11 juli 2007 (SOC/272),

–   gezien de aanbevelingen die de Europese sociale partners op 18 oktober hebben gedaan over de belangrijkste problemen waarmee de Europese arbeidsmarkten worden geconfronteerd[1],

–   gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over "De rol van de sociale partners bij het combineren van beroeps-, gezins- en privéleven" van 11 juni 2007 (SOC/271),

–   gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over "Arbeidskansen voor prioritaire categorieën (Lissabon-strategie)" van 12 juni 2007 (SOC/251),

–   gezien het Groenboek van de Commissie over "De modernisering van het arbeidsrecht met het oog op de uitdagingen van de 21ste eeuw" (COM(2006)0708) en de resolutie van het Europees Parlement over dit groenboek van 11 juli 2007[2],

–   gezien de "Employment Outlook 2006: Boosting jobs and Incomes" van de OESO (Werkgelegenheidsvooruitzichten van de OESO voor 2006),

–   gezien het ILO-rapport "Is a stable workforce good for the economy? Insights into the tenure - productivity - employment realationship" van augustus 2005, waaruit blijkt dat er een positief verband bestaat tussen vaste betrekkingen en productiviteit,

–   gezien ILO-Verdrag C87 over de vrijheid van vereniging en de bescherming van het recht op vrijheid van organisatie (1948), het ILO-Verdrag C98 over het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen (1949) en de ILO-aanbeveling R198 inzake de arbeidsverhoudingen (2006),

–   gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep[3], waarin discriminatie op basis van leeftijd in het beroepsleven wordt verboden,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 september 2006 over een Europees sociaal model voor de toekomst[4], waarin opnieuw verwezen wordt naar de gemeenschappelijke waarden van de Europese Unie inzake gelijkheid, solidariteit, non-discriminatie en herverdeling,

–   gelet op artikelen 136 tot en met 145 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikelen 15, 20 en 27 tot en met 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de rechten met betrekking tot bescherming bij onredelijk ontslag en rechtvaardige en billijke arbeidsvoorwaarden,

–   gezien het Europees Sociaal Handvest,

–   gezien het verslag van mei 2004 van de Groep op hoog niveau over de toekomst van het sociaal beleid in een uitgebreide Europese Unie,  

–   gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie over het communautaire Lissabon-programma en de technische implementatie ervan in 2006 (SEC(2006)1379),

–   gezien het Europees Handvest voor kleine bedrijven,

–   gezien de mededeling van de Commissie over de Sociale Agenda (COM(2005)0033),

–   gezien de nationale hervormingsprogramma's in het kader van de Lissabon-strategie, die door de lidstaten zijn ingediend,

–   gezien de mededeling van de Commissie: "Europa als wereldspeler: wereldwijd concurreren" (COM(2006)0567),

–   gezien de mededeling van de Commissie inzake geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) (COM(2005)0141),

–   gezien de conclusies van de Europese Raad van maart 2000, maart 2001, maart en oktober 2005 en maart 2006,

–   gezien Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd[5],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2007 over demografische uitdagingen en de solidariteit tussen de generaties[6],

–   gezien Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten[7],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 oktober 2006 over de toepassing van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers[8],

–   gezien het ILO-Verdrag inzake migrerende werknemers (aanvullende bepalingen) van 1975,

–   gezien het ILO-Verdrag inzake particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling van 1997,

–   onder verwijzing naar de ILO-agenda voor waardig werk,

–   gezien de mededeling van de Commissie "Bevordering van waardig werk voor iedereen - bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld" (COM(2006)0249),

–   gezien Richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers[9],

–   gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep[10],

–   gezien de mededeling van de Commissie "Bevordering van waardig werk voor iedereen - bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld" (COM(2006)0249) en de resolutie van het Europees Parlement van 23 mei 2007 over bevordering van waardig werk voor iedereen[11],

–   gezien Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden[12],

–   gezien Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie[13],

–   gezien Richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk[14],

–   gezien Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers[15],

–   gezien Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002[16] tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden[17],

–   gezien Richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid - Bijlage: Kaderovereenkomst inzake deeltijdarbeid[18],

–   gezien het verslag van de Werkgroep van deskundigen inzake flexizekerheid van juni 2007, getiteld "Flexicurity Pathways: turning hurdles into stepping stones" (Flexizekerheid: van horde tot opstapje),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2007 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: een nieuw partnerschap[19],

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6‑0446/2007),

A. overwegende dat de EU niet alleen een economische organisatie is maar ook een gemeenschap van gedeelde waarden, en dat een hervorming van het arbeidsrecht en de arbeidsmarkt deze waarden dan ook zou moeten weerspiegelen; overwegende dat de basisprincipes van het arbeidsrecht die in Europa zijn ontwikkeld geldig blijven; overwegende dat het arbeidsrecht idealiter de uitkomst dient te zijn van overleg tussen alle sociale partners en een afspiegeling dient te zijn van een evenwicht tussen de belangen van werkgevers en werknemers enerzijds en tussen flexibiliteit en zekerheid anderzijds; overwegende dat het arbeidsrecht wettelijke zekerheid en bescherming biedt voor werknemers en werkgevers door middel van wetgeving of collectieve overeenkomsten, of een combinatie daarvan, en overwegende dat dit het machtsevenwicht reguleert tussen werknemer en werkgever, en dat het welslagen van wijzigingen in het arbeidsrecht groter zal zijn als werknemers meer zekerheid ervaren; overwegende dat de mate van zekerheid van werknemers en (met name kleine en middelgrote) ondernemingen (MKB) moet worden opgevoerd; overwegende dat deze zekerheid ook afhangt van het gemak waarmee een nieuwe baan te vinden is ; overwegende dat bedrijven zich ten gevolge van de wereldwijde mededinging en de zich snel ontwikkelende technologie nog sneller moeten aanpassen,

B.  overwegende dat flexizekerheid derhalve moet worden beschouwd als een belangrijk onderdeel van het Europees sociaal model, dat bevorderlijk is voor bedrijven en arbeidskrachten die in staat zijn te concurreren en zich aan te passen; overwegende dat de term 'flexizekerheid' tot grote ongerustheid onder de Europese werknemers leidt, die voor lossere dienstverbanden vrezen, en overwegende dat deze term en de daarmee verbonden beginselen derhalve zo zorgvuldig mogelijk dienen te worden gedefinieerd,

C. overwegende dat 16% van de Europese burgers het risico loopt onder de armoedegrens te komen en 10% van hen in werkloze gezinnen leeft, en dat het derhalve van essentieel belang is dat een eventuele hervorming op basis van flexizekerheid wordt gefundeerd op een gedetailleerde effectbeoordeling met betrekking tot kwetsbare groepen en dat een dergelijke hervorming gericht moet zijn op de bevordering van sociale integratie en er niet toe mag leiden dat nieuwe groepen aan risico's worden blootgesteld,

D. overwegende dat de werkloosheid in de Europese Unie niet rechtstreeks verband houdt met de arbeidswetgeving maar veeleer met beperkte schepping van werkgelegenheid, die onder andere afhankelijk is van dynamische, innovatieve en concurrerende ondernemingen en investeringen in onderzoek en ontwikkeling en permanente educatie, die tevens tot een dynamische arbeidsmarkt kunnen bijdragen,

E.  overwegende dat een geavanceerde, innovatieve, op kennis gebaseerde economie moet streven naar een sterke concurrentiepositie in de marktsegmenten met de grootste toegevoegde waarde, en dat voor de verwezenlijking hiervan langetermijnbanen en hooggeschoolde en zeer gemotiveerde arbeidskrachten nodig zijn,

F.  overwegende dat een van de doelen van flexizekerheid is het aantal beschikbare banen op de arbeidsmarkt te verhogen en tegelijk mensen en bedrijven in staat te stellen om te gaan met veranderingen en de mobiliteit van de Europese arbeidsmarkt te vergroten en moet worden gecombineerd met een beleid gericht op het scheppen van stabiele en duurzame werkgelegenheid en inkomens,

G. overwegende dat mobiele werknemers nog steeds het risico lopen hun sociale bescherming te verliezen,

H. overwegende dat de lidstaten, om oneerlijke concurrentie op de interne markt te voorkomen, erop moeten toezien dat met betrekking tot arbeidsnormen een gemeenschappelijk niveau in acht wordt genomen in hun respectieve arbeidsrecht, en er tegelijkertijd voor moeten zorgen dat dit hen er niet van weerhoudt desgewenst hogere normen in te voeren,

I.   overwegende dat flexizekerheid een evenwicht impliceert tussen rechten en verantwoordelijkheden voor werkgevers, werknemers, werkzoekenden en overheidsinstanties, en een klimaat van vertrouwen en een transparante dialoog tussen de overheid ,sociale partners en andere belanghebbenden vereist, waarin alle partijen bereid zijn verantwoordelijkheid te dragen voor veranderingen, en evenwichtige maatregelenpakketten ontwerpen, teneinde ertoe bij te dragen meer en betere banen voor allen te scheppen, gelijkheid tussen de seksen te waarborgen en discriminerende praktijken ten aanzien van kwetsbare werknemersgroepen zoals migranten, jongeren, oudere werknemers en gehandicapten te bestrijden,

J    overwegende dat het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen weliswaar in de mededeling van de Commissie vermeld wordt, maar de formulering zwak is aangezien daarin geen bezwaar wordt gemaakt tegen de fundamentele ongelijkheid tussen mannen en vrouwen voor wat betreft de toegang tot de arbeidsmarkt en de participatie daaraan, en voor wat betreft de gelijke verdeling van onbetaald werk,

K. overwegende dat de hoge werkloosheid en de segmentatie van de arbeidsmarkt moet worden opgelost door een eind te maken aan de ernstige benadeling van sommige groepen onvoldoende gedekte werknemers, door het scheppen van banen te bevorderen en door alle werknemers bepaalde kernrechten te geven en toegang te verlenen tot permanente educatie,

L.  overwegende dat deeltijdwerk, lage lonen en arbeidscontracten van bepaalde duur – de grootste risicofactoren voor armoede onder werkenden – vooral kenmerkend zijn voor de arbeidssituatie van vrouwen,

M. overwegende dat de mededeling van de Commissie "Naar gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid: meer en betere banen door flexibiliteit en zekerheid" ertoe moet dienen een evenwichtiger debat over flexizekerheid op gang te brengen; overwegende dat OESO- en ILO-onderzoeken een beleidsstrategie steunen waarvan een hoge mate van sociale zekerheid deel uitmaakt die positieve gevolgen heeft voor de vervangingspercentages en productiviteit en [dat] het concept van "goed werk" van de Europese Unie inhoudt: rechten van werknemers en participatierechten, eerlijke lonen, veiligheid en bescherming van de gezondheid op de werkplek en een familievriendelijke organisatie van het werk; overwegende dat deze rechten onmisbaar zijn om ervoor te zorgen dat de Europese Unie door haar burgers wordt aanvaard,

N. overwegende dat het Europees Sociaal Fonds een doorslaggevende rol dient te spelen bij de bevordering van de sociale dialoog en een actief arbeidsmarktbeleid, teneinde een sterk Europees sociaal model met meer en betere banen te garanderen,

O. overwegende dat de OESO onlangs heeft verklaard dat de arbeidsbeschermingswetgeving geen significant effect op de totale werkgelegenheid heeft en dat hoge vervangingsratio's van werkloosheidsuitkeringen een positief effect op de productiviteit hebben; voorts overwegende dat de ILO heeft aangetoond dat er een positief verband bestaat tussen vaste aanstellingen en productiviteit,

1.  onderkent dat Europa, om succesvol te zijn in de 21ste eeuw, goed opgeleide werknemers en bedrijven nodig heeft die prompt gebruik weten te maken van nieuwe kansen die zich in een snel veranderende wereld voordoen teneinde de productiviteit te verhogen en innovatie te stimuleren;

2.  onderschrijft nadrukkelijk de conclusie dat flexibiliteit zowel het belang van de werknemer als het belang van de werkgever kan dienen en dat dit kan worden bereikt door bevordering van aanpasbare en betrouwbare contractuele regelingen, o.m. vaste contracten;

3.  benadrukt echter dat flexizekerheid een beleidsstrategie kan zijn voor de hervorming van de arbeidsmarkt en als zodanig omvattend moet zijn en rekening moet houden met alle bestaande facetten van het werkgelegenheids- en sociaal beleid, zowel op nationaal als op EU-niveau;

4.  beseft dat, vanwege de wijzigingen van de nationale socialezekerheidsstelsels en het arbeidsrecht, de Commissie een te eenzijdige uitleg geeft aan de opties van flexizekerheid, omdat hierbij niet is gelet op de kosten van de maatregelen; dringt er daarom bij de Commissie op aan voor deze opties een kosten-batenanalyse uit te voeren; wijst er nogmaals opdat het concept van flexizekerheid alleen op lange termijn kan worden verwezenlijkt;

5.  benadrukt dat de Europese strategie inzake flexizekerheid nadere aandacht moet besteden aan de eisen van de moderne economie, en de vraag welke typen arbeidskrachten de Europese bedrijven nodig hebben om succesvol te kunnen opereren, en wat de belangrijkste obstakels zijn; wijst erop dat in de Europese en nationale strategieën rekening moet worden gehouden met de specifieke aard van eenmansbedrijven, zeer kleine ondernemingen en kleine ondernemingen die goederen produceren en diensten verlenen; betreurt dat flexizekerheid in de mededeling van de Commissie uitsluitend wordt gezien in verband met arbeidsbetrekkingen; dringt er daarom op aan dat in het overheidsbeleid in verband met flexizekerheid adequate voorwaarden worden geschapen voor de oprichting van dit soort onderneming;

6.  constateert met grote bezorgdheid dat de Commissie in haar mededeling weliswaar naar de bevordering van gelijkheid tussen de seksen verwijst, maar volledig voorbijgaat aan de verplichtingen en verantwoordelijkheden zoals die zijn beschreven in de mededeling van de Commissie getiteld "Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010"; staat kritisch tegenover het feit dat de bestaande wetgeving van de Europese Unie ter bevordering van de gelijkstelling van man en vrouw haar doel tot dusver niet heeft bereikt en dat de inkomenskloof tussen mannen en vrouwen en het gebrek aan voorzieningen ten bate van de combinatie van werk en gezinsleven en aan openbare voorzieningen voor kinderopvang de belangrijkste problemen blijven voor Europese werknemers;

7.  meent dat strategieën inzake flexizekerheid de aanwerving van personeel moet vergemakkelijk en snelle reactie mogelijk moet maken op veranderende economische omstandigheden, flexizekerheidsstrategieën moeten deze problemen aanpakken op basis van doorzichtig overleg met de sociale partners en belanghebbenden overeenkomstig de nationale aanpak en gebruiken en op basis van een effectbeoordeling, in het kader waarvan flexibiliteit en zekerheid elkaar onderling dienen te versterken;

8.  verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen over een beperkt aantal samengestelde kwaliteitsindicatoren voor de kwaliteit van de arbeid ter aanvulling van de indicatoren waartoe reeds is besloten in het kader van de hervorming van de werkgelegenheidsrichtsnoeren (Laken, 2001); is van mening dat de Commissie eveneens gebruik moet maken van indicatoren voor investeringen in vaardigheden van het personeel, de mate van onzekerheid en het niet bindende karakter van banen en overeenkomsten en voor de overgang van niet-standaard naar vaste overeenkomsten ten einde de doelmatigheid van het werkgelegenheidsbeleid in het oog te houden;

9.  is gekant tegen een nieuwe indicator inzake de 'striktheid van de arbeidsbeschermingswetgeving' zoals voorgesteld door de Commissie;

10. meent echter dat het grootste problemen in Europa betrekking hebben op het aanbod van gekwalificeerde werknemers die zich kunnen aanpassen in concurrentiekrachtige en innovatieve bedrijven; benadrukt dat de prioriteit gelegd moet worden bij het creëren van een flexibele arbeidsmarkt door verhoging van het opleidingsniveau en uitbreiding van opleidings- en herscholingsprogramma's, door verwijdering van de barrières voor de integratie van vrouwen, migranten, oudere en jongere werknemers en andere gediscrimineerde achtergestelde groepen op de arbeidsmarkt, door verwijdering van de obstakels voor beroeps- en geografische mobiliteit, en door een actief arbeidsmarktbeleid dat de overgang van een bepaalde baan naar een nieuwe baan steunt; wijst op de doorslaggevende rol van gekwalificeerde werknemers die zich kunnen aanpassen en nieuwe technologieën in onderwijs en opleiding en herinnert aan de nieuwe vormen van flexibiliteit die geboden worden door de overeenkomst tussen sociale partners over telewerk, deeltijdwerk, en werk voor een bepaalde termijn; is het niet eens met het onderscheid dat de Commissie maakt tussen insiders [en outsiders];

11. stelt derhalve voor dat de Raad in december 2007 de mogelijkheid onderzoekt om de overgangsregeling die het vrij verkeer van werknemers uit acht nieuwe lidstaten belemmert vervroegd op te heffen op 1 januari 2009; benadrukt dat het wegruimen van hinderpalen voor de mobiliteit aan het einde van 2008 een duidelijk politiek signaal zou zijn ter bevestiging van de wil van de Europese Unie om er alles aan te doen om de beroeps- en geografische mobiliteit van werknemers te verbeteren;

12. herinnert eraan dat het vrije verkeer van werknemers een van de hoekstenen van de Europese Unie is die de verplichting met zich brengt om een oplossing te vinden voor veel vraagstukken met betrekking tot de verenigbaarheid en de coördinatie van de sociale stelsels van de lidstaten, zodat deze vrijheid ook volledig wordt verwerkelijkt op zo goed mogelijke voorwaarden voor de werknemers, ten gunste van het Europese concurrentievermogen en zonder de verworvenheden van en het evenwicht in de nationale sociale stelsels in gevaar te brengen;

13. benadrukt dat de lidstaten in een geglobaliseerde wereld meer inspanningen moeten doen om alle individuen in grensregio's gelijk te behandelen en dat beste praktijken ontstaan dankzij eerlijke in wederzijds overleg gesloten bilaterale overeenkomsten, vooral op belastinggebied;

14. wijst erop dat flexizekerheid gendergelijkheid moet ondersteunen en implementeren door gelijke toegang tot kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid voor vrouwen en mannen te bevorderen en door mogelijkheden te bieden om de eisen van arbeidsleven en privé-leven met elkaar te verzoenen, in het bijzonder gezien het feit dat ¾ van de nieuwe jobs die sedert 2000 gecreëerd werden in de EU, ingevuld wordt door vrouwen, veelal met flexibele en minder zekere arbeidsovereenkomsten;

15. stelt derhalve voor dat de Europese Raad in december 2007 een evenwichtiger pakket gezamenlijke beginselen inzake flexizekerheid vaststelt, gebaseerd op het scheppen van goede werkgelegenheid en versterking van de waarden van het Europese Sociale model; is van mening dat deze beginselen het volgende moeten inhouden:

· maatregelen met het oog op aanpasbare en betrouwbare contractuele regelingen en tegen misbruik van werknemers met name in sommige niet-standaard overeenkomsten,

· afbouw de versplintering van de arbeidsmarkt voor bevordering van vast werk en verbetering van vaste banen; alle werkenden moeten - ongeacht wat de status van hun baan is - toegang hebben tot kernrechten,

· combinatie van werk en familie of persoonlijk leven, en bevordering van het concept 'behoorlijk werk",

· samenwerking tussen (plaatselijke, regionale en nationale) overheid, sociale partners en maatschappelijke organisaties bij de aanpak van veranderingen,

· gelijkheid van mannen en vrouwen en bevordering van gelijke kansen voor iedereen,

· uitstippelen en tenuitvoerlegging van nationale trajecten in nauw overleg met de sociale partners in aansluiting op nationale gebruiken en praktijken,

· consolidatie van het aanpassingsvermogen van bedrijven en werknemers door uitbreiding van hun overgangszekerheid,

· de behoefte aan gekwalificeerde arbeidskrachten die zich kunnen aanpassen, en met het oog daarop combinatie van een actief arbeidsmarktbeleid en investering in levenslang leren ter vergroting van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt,

· een macro-economisch kader voor evenwichtige en duurzame groei en betere banen;

16. wijst erop dat de Europese Unie binnen de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bepaalde bevoegdheden heeft op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid, en herinnert de Commissie en de lidstaten aan hun verantwoordelijkheid voor de waarborging van rechten op EU-niveau; wijst erop dat de Europese wetgeving de nationale arbeidsmarktregelgeving aanvult en een belangrijke rol speelt waar het erom gaat de rechten van werknemers veilig te stellen;

17. verzoekt de Commissie en de lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan de wettelijke situatie van zelfstandigen, kleine ondernemingen en KMO's, die wordt gekenmerkt door een hoge mate van economische afhankelijkheid van hun klanten, en samen over de meest geschikte wetsinstrumenten na te denken, teneinde voor hen het niveau van sociale bescherming te verhogen;

18. betreurt dat de Raad geen vooruitgang boekt met belangrijke vraagstukken die ertoe zouden bijdragen dat flexizekerheid werd bevorderd als positief idee;

19. dringt tevens aan op hernieuwde bestrijding van illegaal werk en de zwarte economie, die - in verschillende mate per lidstaat - schadelijk is voor de economie, de werknemer onbeschermd laat, nadelig is voor de consument, de belastinginkomsten ondergraaft en oneerlijke concurrentie tussen bedrijven in de hand werkt; verzoekt de Commissie illegaal werk te bestrijden door doelmatiger coördinatie van en administratieve samenwerking tussen nationale arbeidsinspecties en/of sociale partners; dringt aan op een intensieve nationale coördinatie tussen de betrokken overheids- en particuliere organisaties, en verzoekt de lidstaten om vernieuwende methodes te gebruiken gebaseerd op indicatoren en referentiepunten die zijn gericht op de verschillende zakelijke sectoren teneinde fiscale erosie te bestrijden; verzoekt de Commissie de uitwisseling van beste praktijken en de samenwerking tussen de lidstaten ter bestrijding van illegaal werk te ondersteunen;

20. is ervan overtuigd dat een klimaat van vertrouwen en dialoog het beste kan worden geschapen door de sociale partners en andere belanghebbenden te betrekken bij de aanpassing van nationale beleidsmaatregelen en door collectieve afspraken te bevorderen, als onderdeel van een participerend werkgelegenheidssysteem met een hoge graad van vertrouwen waardoor evenwichtige verhoudingen worden gewaarborgd; benadrukt dat de leemtes in de collectieve onderhandelingen moeten worden aangepakt en dat het noodzakelijk is het recht op vereniging en vertegenwoordiging van beide zijden van het bedrijfsleven te waarborgen; pleit voor de uitbreiding van collectieve onderhandelingen en sociaal overleg overeenkomstig nationale gebruiken en praktijken - waaronder het grensoverschrijdend overleg en het sectoraal overleg - zodat dit ook betrekking heeft op opleiding, arbeidsorganisatie en onderwerpen die verband houden met een proactief beleid ten aanzien van veranderingen, sanering en verhuizing van bedrijven;

21. herinnert eraan dat er geen algemeen geldige standaardbenadering voor flexizekerheid bestaat en dat elke lidstaat de onderdelen van zijn eigen flexizekerheidsstrategie binnen het kader van de gezamenlijke beginselen dient samen te stellen op basis van de eigen situatie en de nationale tradities;

22. benadrukt dat alle flexizekerheidsmodellen gebaseerd moeten zijn op gemeenschappelijke principes die het fundament zijn van het Europees Sociaal model; meent dat flexibiliteits- en zekerheidseisen elkaar versterken en dat flexizekerheid bedrijven en werknemers in staat stelt zich naar behoren aan te passen aan de nieuwe internationale situatie die gekenmerkt wordt door sterke concurrentie door opkomende economieën, en daarbij te blijven voorzien in een hoog niveau van sociale bescherming, sociale zekerheid en werkloosheidsuitkeringen, bescherming van de gezondheid en veiligheid, een actief arbeidsmarktbeleid en mogelijkheden voor opleiding en permanente educatie alsmede een modern en transparant arbeidsrecht; wijst bovendien op het belang van regelmatige en effectieve collectieve onderhandelingen met sterke en representatieve sociale partners, en op de noodzaak van brede welzijnsvoorzieningen en universele toegang tot diensten van goed kwaliteit, zoals kinderopvang en zorg voor andere afhankelijke familieleden; benadrukt voorts dat waarborging van dit niveau van sociale zekerheid mobiliteit en structurele veranderingen kan steunen door de bereidheid om risico's te nemen te vergroten; benadrukt dat goed opgezette stelsels voor arbeidsbescherming ondernemingen stimulansen bieden om in de vaardigheden van werknemers te investeren en naar innovatieve en productieve methoden voor herstructureringen te zoeken, waardoor de interne flexibiliteit en het aanpassingsvermogen van ondernemingen worden verhoogd;

23. verzoekt de Commissie de ontwikkeling van de vier beleidsonderdelen te bevorderen die zij in haar mededeling heeft omlijnd: flexibele en betrouwbare contractuele regelingen; algemene strategieën voor levenslang leren ; werkelijk actief arbeidsmarktbeleid; moderne stelsels van sociale zekerheid, en flexizekerheid te bezien in de bredere context van het Europees Sociaal model;

24. onderstreept de noodzaak de agenda voor flexizekerheid uit te breiden met onderwijs- en opleidingsmaatregelen en benadrukt dat permanente educatie erop moet zijn gericht tekorten aan vaardigheden van werknemers aan te pakken, te beginnen bij het initiële onderwijs;

25. benadrukt dat de opheffing van de segmentatie van de arbeidsmarkt impliceert dat alle werknemers kernrechten worden geboden, ongeacht hun specifieke arbeidsstatus, die onder meer inhouden: gelijke behandeling, bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemers, alsmede bepalingen inzake de werk-/rusttijd, vrijheid van vereniging en vertegenwoordiging, bescherming tegen oneerlijk ontslag, het recht op collectieve arbeidsovereenkomsten en collectieve actie, en benadrukt het belang van toegang tot opleiding, alsook bescherming van verworven rechten in periodes van onderwijs en opleiding, betere zorgmogelijkheden, behoud van wezenlijke sociale rechten zoals pensioenrechten, het recht op opleiding en op werkloosheidsuitkeringen tijdens veranderingen in de beroepssituatie, van de ene arbeidsovereenkomst naar de volgende en in de overgang van afhankelijk naar zelfstandig werk, enz.; wijst erop dat kernrechten en het arbeidsrecht eerlijke levens- en arbeidsomstandigheden, adequate beloning en sociale bescherming bieden die minimumvoorwaarden voor een waardig leven waarborgen;

26. benadrukt dat er beleidsmaatregelen nodig zijn om de uitbuiting van werknemers door herhaalde opeenstapeling van niet-standaardcontracten te voorkomen wanneer deze niet dezelfde rechten inhouden als vaste contracten; pleit ervoor dat ieder werkgelegenheidsbeleid van de Gemeenschap ook in de toekomst blijft vasthouden aan het traditionele model van arbeidscontracten voor onbepaalde duur, dat het fundament vormt van de socialezekerheidsstelsels in de lidstaten;

27. benadrukt dat er preventieve en begeleidende beleidsmaatregelen moeten worden genomen tegen een herhaalde opeenstapeling van atypische contracten;

28. dringt aan op het opzetten van omvattende systemen voor permanente educatie, die ook gelden voor werknemers met niet-standaardcontracten; verzoekt de lidstaten hun beleid te concentreren op zwakke plekken in hun nationaal systeem en aangepaste investeringen te doen in onderwijs en opleiding, en ervoor te zorgen dat de overheidsinstanties en het bedrijfsleven beter gaan presteren; roept de lidstaten op het recht op onderwijs en de toegang tot onderwijs voor allen te waarborgen;

29. verzoekt om de versterking van vormen van overleg tussen werkgevers en werknemers op communautair en nationaal niveau, daar zij een sleutel vormen voor de totstandbrenging en tenuitvoerlegging van een evenwichtig flexizekerheidsbeleid dat ondernemingen de juiste mate van flexibiliteit aan de hand doet, maar tevens oneerlijke concurrentie ten koste van de arbeidsvoorwaarden uitsluit;

30. onderstreept dat ondernemingen op veranderingen en hun behoefte aan personeel moeten anticiperen teneinde interne op- en bijscholingsprogramma's voor hun werknemers te kunnen plannen;

31. herinnert er in dit verband aan dat onderaannemers, veelzijdig opgeleide werknemers, nieuwe werknemers en tijdelijke arbeidskrachten in flexibele arbeidsverhoudingen met een hoog risico werken, wat moge blijken uit het grote aantal arbeidsongevallen onder deze groepen;

32. is van mening dat levenslang leren een gebrek aan mogelijkheden bij werknemers moet aanpakken en reeds vroeg in het onderwijssysteem van start moet gaan; meent dat al in een vroeg onderwijsstadium ongeletterdheid en ongecijferdheid moeten worden bestreden en het kwalificatieniveau van alle schoolverlaters moet worden verbeterd;

33. dringt er bij de sociale partners en de overheidsinstanties in de lidstaten op aan investeringen in permanente educatie te bevorderen; verzoekt tevens de lidstaten bedrijven te stimuleren hun investeringen in permanente educatie te verhogen;

34. onderstreept het belang van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (2007-2013) voor de oprichting van nieuwe en betere bedrijven die een Europa van kennis zullen bevorderen;

35. erkent de efficiency van innovatieve vormen van arbeidsorganisatie, zoals lerende organisaties, combinaties van vaardigheden en jobrotatie via opleiding die wordt aangeboden door de werkgevers, initiatieven voor sectorale fondsen, regionale ontwikkelingssteun en actief arbeidsmarktbeleid, die een integratieve arbeidsmarkt kunnen bevorderen;

36. is overtuigd van het belang van de bevordering van stabiele arbeidsbetrekkingen door de werkorganisatie en de kwaliteit van de betrekkingen op het werk te verbeteren op basis van vertrouwen en dialoog; is er voorts van overtuigd dat het arbeidsrecht, moderne vormen van permanente educatie, duurzame socialezekerheidsstelsels alsmede een doeltreffend en efficiënt werkgelegenheidsbeleid tot een hoog niveau van vertrouwen kunnen bijdragen;

37. wijst op het belang van een effectief, actief arbeidsmarktbeleid, waaronder advies en ondersteuning, herscholing en steun bij mobiliteit, ten einde de overgangsperiodes tussen baan en uitkering te bekorten, dat mensen er actief toe aanzet naar een nieuwe baan te zoeken en ook de bereidheid tot verandering stimuleert door compensatie van inkomensverlies en verschaffing van opleidingsmogelijkheden;

38. wijst erop dat mobiliteit vergemakkelijkt dient te worden door de ontwikkeling van trajecten voor opwaartse mobiliteit, zodat het werknemers makkelijk wordt gemaakt door te stromen naar hooggekwalificeerde banen met meer zekerheid en stabiliteit, en door de bevordering van de erkenning van vaardigheden en kwalificaties die verworven zijn in periodes van formeel georganiseerde opleiding en van niet-formeel en informeel geleerde vaardigheden[20];

39. herinnert aan het recht op toegang tot een leven lang leren en de erkenning en overdraagbaarheid van formele, niet-formele en informele onderwijsresultaten en bekwaamheden, wat cruciale factoren zijn die mensen de mogelijkheid bieden van baan te veranderen of over te gaan van werkloosheid of inactiviteit naar werk, aangezien deze elementen hun kansen om werk te vinden verhogen;

40. verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om gelijke toegang tot goede banen voor vrouwen en mannen te bevorderen, in overeenstemming met het Europees Pact voor gendergelijkheid en de mededeling over de demografische toekomst van Europa; verzoekt de lidstaten het huidige verschil in beloning van mannen en vrouwen ongedaan te maken;

41. merkt op dat vrouwen en mannen niet hetzelfde startpunt hebben op de arbeidsmarkt, vooral in termen van machtsbalans of de verdeling van onbetaald werk;

42. benadrukt dat het van belang is om rekening te houden met alle aspecten van flexibiliteit, met inbegrip van de flexibiliteit van de werkorganisatie en werktijden, met name door het gebruik van nieuwe technologieën; onderstreept dat de sociale partners beter moeten onderhandelen over werktijdregelingen zodat die voldoende flexibel zijn om aan de behoeften van de werkgevers en de werknemers te voldoen en mensen in staat stellen werk, gezins- en privéleven evenwichtig te combineren;

43. verzoekt de lidstaten en de sociale partners hun beleidsmaatregelen ter bevordering van vervroegde pensionering in te perken en regelingen in te voeren ter ondersteuning van een flexibele pensionering van oudere werknemers via deeltijdbanen, duobanen en soortgelijke regelingen die het actief ouder worden bevorderen en de integratie van oudere werknemers op de arbeidsmarkt kunnen vergroten;

44. wijst de lidstaten erop dat er, om flexizekerheid te vertalen in een grotere totale werkgelegenheid, een ondersteunende macro-economische omgeving nodig is en de strategie voor flexizekerheid een betere coördinatie van macro-economisch beleid en overheidsuitgaven ter ondersteuning van slimme groei moet inhouden, met een verschuiving van de uitgaven naar de prioriteiten van Lissabon;

45.  herinnert de Commissie eraan dat zij het Parlement de nodige tijd, en in elk geval ten minste vijf maanden moet geven, om zijn adviserende rol te vervullen;

46. meent dat de gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid door de Gemeenschapsinstellingen en de lidstaten als horizontale kwestie dienen te worden opgepakt in het kader van de Lissabon-strategie; dringt aan op herziening van de werkgelegenheidsrichtsnoeren waarbij rekening wordt gehouden met aspecten van flexizekerheid; en eveneens op opneming van een eigen hoofdstuk over kwaliteit en kracht van het sociaal overleg in het jaarlijkse gezamenlijke werkgelegenheidsverslag; verzoekt de Commissie en de lidstaten het Parlement en de nationale parlementen, alsook de sociale partners, meer te betrekken bij de uitvoering en begeleiding van de open coördinatiemethode, alsook de Europese werkgelegenheidsstrategie en de werkgelegenheidsrichtsnoeren, met het oog om een optimale doelmatigheid van deze beleidsinstrumenten; stelt vast dat de maatregelen die onder de werkgelegenheidsrichtsnoeren vallen, o.m. flexizekerheid, in aanmerking komen voor steun uit het Europees Sociaal Fonds (ESF), met name indien zij betrekking hebben op opleiding en een actieve benadering van de arbeidsmarkt, en verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat de ESF-programma's bijdragen tot tenuitvoerlegging van de Europese Werkgelegenheidsstrategie en flexizekerheidsstrategieën;

47. verzoekt de Europese Raad en de Commissie om een ambitieuze agenda voor sociale hervorming op te stellen zowel op het niveau van de Europese Unie als op dat van de lidstaten; verzoekt voorts de instellingen samen met het Parlement een visie over de toekomst van een sociaal Europa te ontwerpen; benadrukt aldus dat, met het oog op de vergroting van de groei, de werkgelegenheid en de kwaliteit van werk, de in de Europese traditie verankerde sociale rechten en bescherming moeten worden verzekerd; benadrukt dat het sociale Europa, samen met ambitieuze nationale hervormingen zo werkelijk toegevoegde waarde zal bieden aan werknemers en burgers, waarbij gebruik gemaakt wordt van alle beschikbare middelen; meent dat alleen een interne markt waarin economische vrijheid in balans is met sociale rechten de steun van zijn burgers kan verkrijgen;

48. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan het Comité voor sociale bescherming, het Europees werkgelegenheidscomité, en de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten.

  • [1]  "Key challenges facing the European labour markets: European Social partners joint analysis" 18 oktober 2007.
  • [2]  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0339.
  • [3]  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
  • [4]  PB C 305 E van 14.12.2006, blz. 141.
  • [5]  PB L 175 van 10.7.1999, blz. 43.
  • [6]  PB C 292 E van 1.12.2006, blz. 131.
  • [7]  PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.
  • [8]  PB C 313 van 20.12.2006, blz. 452.
  • [9]  PB L 45 van 19.2.1975, blz. 19.
  • [10]  PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.
  • [11]  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0206.
  • [12]  PB L 39 van 14.2.1976, blz. 40.
  • [13]  PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1
  • [14]  PB L 216 van 20.8.1994, blz. 12.
  • [15]  PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64.
  • [16]  PB L 269 van 5.10.2002, blz. 15.
  • [17]  PB L 269 van 5.10.2002, blz. 15.
  • [18]  PB L 14 van 20.1.1998, blz. 9.
  • [19]  P6_TA(2007)0062.
  • [20]  Niet-formeel onderwijs betreft georganiseerde en voortgezette opleidingsactiviteiten die niet geheel overeenkomen met de definitie van formeel onderwijs. Informeel leren betreft activiteiten buiten het formele en niet-formele onderwijs, of buiten organisaties om, zoals zelfstudie. Formeel onderwijs heeft betrekking op het officiële onderwijssysteem in elk land (Zie SEC(2006) 639

TOELICHTING

1. Na haar verslag over de modernisering van het arbeidsrecht publiceerde de Commissie in juli 2007[1] haar mededeling over de trajecten naar flexizekerheid, op basis van de aanbevelingen van de groep deskundigen over flexizekerheid[2]. Het debat over flexizekerheid, dat nauw samenhangt met het debat over het arbeidsrecht, komt op het juiste moment, gezien het feit dat de welzijnsmaatschappij van de lidstaten van de Europese Unie voor uitdagingen staat ten gevolge van de geleidelijke integratie van de wereld en de Europese economieën, de hoge werkloosheid, de vergrijzing van de Europese samenleving, het tempo van de technologische veranderingen en de steeds grotere plaats die vrouwen innemen op de arbeidsmarkt. Echter alleen een Unie die gebaseerd is op economische en sociale samenhang en die opkomt voor haar gemeenschappelijke waarden kan sterk genoeg zijn om haar belangen te verdedigen en de waarden van het Europees sociale model - gelijkheid, solidariteit, individuele rechten en verantwoordelijkheden, non-discriminatie en herverdeling, en toegang voor alle burgers tot goede overheidsdiensten - en de reeds bereikte hoge sociale standaarden behouden en versterken.

2. De Europese eenwording is steeds voortgeschreden via de combinatie van Europese wetgeving en hervormingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Het Europese kader biedt een uitgelezen mogelijkheid om nationale wetgeving en de ontwikkeling van de interne markt in te kaderen. Het Europese acquis op sociaal gebied enerzijds en de open coördinatiemethode samen met de nationale hervormingsprogramma's anderzijds hebben het kader gecreëerd voor de coördinatie van het sociaal beleid in de lidstaten. Ook het debat over flexizekerheid kan in dit kader worden geplaatst, en de verschillende onderdelen van de hervormingen voor de trajecten moeten worden uitgevoerd op het meest geëigende niveau. Hoewel er niet één pasklare oplossing mogelijk is, vanwege de verschillende kenmerken van de arbeidsmarkten en het sociaal beleid in de diverse lidstaten, heeft de interne markt ook geleid, en leidt nog steeds tot gemeenschappelijk uitdagingen, die het beste op Europees niveau kunnen worden aangepakt. De rol van de EU is niet alleen die van een platform voor uitwisseling van geslaagde praktijken, maar ook - met inachtneming van de bevoegdheid van de lidstaten - om een kader te scheppen voor het debat door wetgeving, richtsnoeren en referentiepunten vast te stellen die op het niveau van de lidstaten worden geïmplementeerd.

3. Zoals in verschillende onderzoeken wordt aangegeven kunnen flexizekerheidsmodellen alleen werken in een omgeving waarin vertrouwen gedijt. Het is van cruciaal belang om over de consequenties na te denken voor alle belanghebbenden: werkgevers, werknemers en de gehele samenleving. Mensen zijn bereid herhaalde veranderingen te accepteren als zij de beschikking hebben over garanties en compensatiemechanismen. Dit impliceert dat mensen in staat moeten worden gesteld om levenskeuzes te maken zonder dat zij daarmee grote risico's lopen met betrekking tot hun loopbaan of pensioenrechten. Daarvoor zijn versterkte sociale bescherming en arbeidsmarktsystemen, een goede sociale infrastructuur en kernrechten met ontwikkelde overlegprocedures nodig. Om het vertrouwen te bevorderen zijn er verschillende 'trajecten' die de lidstaten kunnen volgen, maar dit kan alleen functioneren als zij ingebed zijn in een solide Europees kader, dat aandacht besteed aan een kernpakket van sociale en arbeidsrechten voor alle (potentiële) werknemers.

4. Een sterk Europees kader, waaraan wordt meegewerkt door de sociale partners op nationaal, sectoraal en Europees niveau, is een absolute randvoorwaarde voor de uitvoering door de lidstaten van de flexizekerheidstrajecten, gebaseerd op vertrouwen. Dit betekent dat de Europese sociale partners samen met hun nationale tegenhangers een voortrekkersrol moeten spelen bij het ontwerpen van het noodzakelijke Europese wetgevingskader, dat het Europese bedrijfsleven en de werknemers de nodige waarborgen voor hun flexibiliteit en zekerheid biedt. Flexizekerheid impliceert versterking van het sociale Europa, dat op zijn beurt de productiviteit en het concurrentievermogen van onze bedrijven versterkt. Het Europese sociale model, dat ook zeer concurrerende bedrijven en hooggekwalificeerde, veelzijdig inzetbare arbeidskrachten inhoudt, moet tegelijk op nationaal en op Europees niveau worden opgebouwd door harmonisatie van de Europese wetgeving op economisch, werkgelegenheids-, sociaal en milieugebied.

5. De EU moet niet alleen snel haar institutionele opzet veranderen om effectiever te zijn, maar zij moet ook zorgen voor een beleid voor haar burgers en bedrijven dat de neveneffecten afzwakt van een verscherpte concurrentie en openstelling van de markten, die soms nieuwe soorten risico's met zich meebrengen voor werkgevers en werknemers. Flexizekerheid is voorgesteld als een manier om deze risico's te spreiden maar het debat hierover is vertroebeld door vooroordelen en argwaan. In de lidstaten die een omvattend flexizekerheidsbeleid hebben ingevoerd (Scandinavische landen en Nederland) komt dit beleid neer op een goed functionerende en breed gesteunde aanpak die de doelstellingen van een dynamische economie en een zekerheid voor de werkende bevolking verenigt. Op Europees niveau bestaat grote angst dat het begrip wordt gekaapt om in essentie deregulerende initiatieven, waarin voorrang wordt gegeven aan de behoeften van de werkgevers boven die van de werknemers, te verbloemen.

6. Daarom moet het vertrekpunt van het debat een duidelijke en ondubbelzinnige definitie van flexizekerheid zijn. Er zijn verschillende modellen voor flexizekerheid in Europa, waarin in verschillende mate interne flexibiliteit en zekerheid binnen ondernemingen, en externe flexibiliteit en zekerheid, in overeenstemming met het verleden, de wettelijke tradities, de economische situatie, de overheidsfinanciën en de systemen voor industriële betrekkingen van de lidstaten, zijn gecombineerd. Deze modellen zijn wel gebaseerd op gemeenschappelijke principes zoals solidariteit, gelijkheid, rechten en verantwoordelijkheden. Op die manier zijn vereisten inzake flexibiliteit en zekerheid niet tegengesteld maar versterken elkaar. De combinatie van beiden moet derhalve gezien worden als een aan te grijpen kans. Flexizekerheid combineert de mogelijkheid van bedrijven en werknemers om zich aan te passen met een hoog niveau van sociale bescherming, sociale zekerheid en werkloosheidsuitkeringen, bescherming van gezondheid en veiligheid, een actief arbeidsmarktbeleid en mogelijkheden voor permanente educatie en beroepsopleiding. Dit systeem wordt ondersteund door regelmatige en effectieve collectieve onderhandelingen in een driepartijenstructuur, met sterke en representatieve sociale partners, alsmede brede welzijnsvoorzieningen en universele toegang tot diensten van goede kwaliteit, zoals kinderopvang en zorg voor andere afhankelijke familieleden. In dit opzicht is de definitie van flexizekerheid in het Groenboek van de Commissie over arbeidsrecht en haar mededeling over flexizekerheid te smal en niet adequaat op beleid gericht.

7. Op de uitgangsstelling van de Commissie dat de risico's en voordelen onder werknemers met beschermde contracten en werknemers die niet dit soorten contracten hebben (insiders en outsiders) verdeeld moeten worden valt veel af te dingen. De segmentatie van de arbeidsmarkt kan alleen beëindigd worden als de sociale partners, werkgevers en werknemers, het eens worden over de balans van rechten en plichten. Daarom is het van cruciaal belang om de sociale partners te betrekken bij het debat over flexizekerheid. Dit had al eerder moeten gebeuren. Hoewel de Commissie in principe voorstander is van een sterk sociaal partnerschap, zet de mededeling geen strategie uiteen voor de bevordering en versterking van het sociaal partnerschap op Europees en nationaal niveau. Bovendien wordt de bewering van de Commissie dat een strikte arbeidsbescherming werkloosheid creëert niet gestaafd door de vooruitzichten voor de werkgelegenheid in 2006 van de OESO[3], waarin wordt gesteld dat wettelijke arbeidsbescherming niet van invloed is op de totale arbeidsparticipatie. Nieuwkomers of herintreders op de arbeidsmarkt hebben banen nodig die een opstapje bieden, maar ook deze moeten een kernpakket van rechten inhouden die de werknemers beschermen tegen onrechtvaardige behandeling. In dit opzicht legt de Commissie onvoldoende uit wat zij bedoelt met 'voldoende' flexibiliteit bij aanwerving.

8. Er moet een duidelijke taakverdeling komen tussen de EU en de lidstaten: wat moet gedaan worden op Europees niveau en wat op nationaal niveau. De mededeling van de Commissie kan worden aangevuld met een uiteenzetting over de rol van de Europese Unie in de beleidsvorming inzake flexizekerheid. Er wordt geen Europese wetgeving genoemd waarvan de goedkeuring of herziening achterloopt. Richtlijn zoals die met betrekking tot de werktijd, uitzendwerk, detachering van werknemers en de Europese ondernemingsraad en raadpleging van werknemers moeten de bescherming van de werknemers in heel Europa waarborgen en vergroten, om hun vertrouwen te vergroten en de risico's die gepaard gaan met de druk van de toenemende concurrentie, saneringen en arbeidsmarktflexibiliteit te compenseren. Dit maakt deel uit van de flexizekerheidstrajecten, alsook de talloze akkoorden die de Europese sociale partners hebben gesloten over werk voor bepaalde tijd, ouderverlof, deeltijdwerk en telewerk.

9. Voorts dienen het sociaal overleg en de collectieve onderhandelingen op Europees niveau te worden gestimuleerd, gezien de geleidelijke integratie van de Europese economieën en arbeidsmarkten. De beginselen inzake flexizekerheid kunnen niet worden vastgelegd zonder een formele inbreng van de sociale partners bij de formulering van de rechten en verantwoordelijkheden van werkgevers en werknemers. De sociale partners moet op alle niveaus, (Europees, nationaal, sectoraal, regionaal en lokaal) worden bijeengeroepen om te bespreken hoe flexibiliteit en zekerheid zowel intern als extern kunnen worden vergroot.

10. Op nationaal niveau moeten de gemeenschappelijke principes die zijn overeengekomen tussen de lidstaten worden uitgevoerd via de Lissabonstrategie, en derhalve worden opgenomen in de herziene Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren. Deze vormen immers het kader wat door de lidstaten via hun nationale hervormingsprogramma's moet worden geïmplementeerd.

11. In de mededeling van de Commissie wordt verklaard dat er een 'basisniveau van bescherming' nodig is. Dit betekent dat aan elke vorm van werk, atypisch of niet, een kernpakket van rechten moet worden gekoppeld, ongeacht de specifieke arbeidsstatus. Deze rechten moeten inhouden: gelijke behandeling, bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemers, alsmede bepalingen inzake de werktijd, vrijheid van vereniging en vertegenwoordiging, het recht op collectieve arbeidsovereenkomsten en collectieve actie, toegang tot opleiding, alsook bescherming van verworven rechten. Hervormingen van het nationaal arbeidsrecht moeten worden uitgevoerd in het kader van deze kernrechten.

12. Meer investeringen in permanente educatie en beroepsopleiding en betere erkenning van formele, niet-formele en informele leerresultaten zijn voorwaarden voor een flexizekerheidbeleid. Uit het vierde Europese onderzoek naar arbeidsomstandigheden (2005)[4] blijkt dat er geen verbetering is in het opleidingsniveau in bedrijven. Er zijn ook significante verschillen in toegang tot opleiding tussen de lidstaten, tussen laag- en hooggeschoolde werknemers, tussen werknemers met zekere en werknemers met onzekere contracten, en tussen werknemers met een solide basisopleiding en werknemers die geen secundair of universitair onderwijs hebben genoten. Daarom zijn er nieuwe stimulansen nodig om het opleidingspeil in de toekomst te verhogen.

13. De impact van flexizekerheid op gendervraagstukken en gelijke kansen moet ook benadrukt worden. Flexibele arbeidsmarktregelingen hebben een groter effect op achtergestelde groepen zoals vrouwen, migranten, jongeren, oudere werknemers en mensen met een handicap. Daarom moeten kernrechten voor alle werknemers en een krachtiger sociaal beleid en beleid voor integratie op de arbeidsmarkt worden ingevoerd.

14. Macro-economische beleidsmaatregelen moeten investeringen in actief arbeidsmarktbeleid bevorderen, alsmede sterkere partnerschappen met werknemersprogramma's voor opleiding en permanente educatie voor een werkende bevolking die in staat is zich aan te passen. Het is van belang dat alle initiatieven worden ontworpen in overleg met de sociale partners en financieel duurzaam zijn. Indien een lidstaat besluit de risico's waarmee hervormingen gepaard gaan van bedrijven over te nemen door een mindere stringente arbeidsbescherming te introduceren, moeten bedrijven op hun beurt zich ertoe verbinden meer te investeren in de werknemers via opleiding en permanente educatie, en in onderzoek en ontwikkeling om de werkplek te ontwikkelen, werkmethoden en de werkomgeving te verbeteren en nieuwe technologieën te ontwikkelen om het bedrijf concurrerend te houden. Dit moet in nauw overleg tussen het management en de werknemers gebeuren.

15. De werkloosheid in Europa ligt nog steeds hoog, en de lidstaten en de Europese Unie moeten nog meer doen om deze situatie te veranderen. Er kan werk voor iedereen zijn als de particuliere sector en de overheid de juiste hervormingen doorvoert en investeert. Europa moet meer investeren in permanente educatie en in onderzoek en ontwikkeling om de uitdagingen van de 21ste eeuw aan te kunnen.

ADVIES van de Commissie economische en monetaire zaken (6.11.2007)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken


inzake gemeenschappelijke beginselen voor flexizekerheid
(2007/2209(INI))

Rapporteur voor advies: Olle Schmidt

SUGGESTIES

De Commissie economische en monetaire zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  verwelkomt de door de Commissie op gang gebrachte discussie over flexizekerheid; herinnert eraan dat de voortdurende daling van de actieve bevolking noopt tot verandering in het werkgelegenheidsbeleid, aangezien het gemiddelde jaarlijkse groeicijfer van het BBP van de EU-25 systematisch zal dalen van 2,4% in de periode 2004-2010 naar slechts 1,2% in de periode 2030-2050;

2.  is van oordeel dat in de strategie van Europa voor een ander arbeidsmarktbeleid prioriteit moet worden gegeven aan het tot stand brengen van een flexibele arbeidsmarkt op basis van een duurzame, hooggekwalificeerde en goed gemotiveerde beroepsbevolking door het onderwijs te verbeteren, meer opleidings- en bijscholingsprogramma's aan te bieden, belemmeringen voor de integratie van achtergestelde groepen in het beroepsleven weg te nemen, gelijke behandeling van man en vrouw te garanderen en discriminerende praktijken te bestrijden, obstakels voor beroepsmatige en geografische mobiliteit te verwijderen en een actief werkgelegenheidsbeleid te voeren dat de overgang van oude naar nieuwe kwaliteitsbanen vergemakkelijkt;

3.  merkt op dat de afhankelijkheidsratio zal verdubbelen en tegen 2050 tot 51% zal zijn gestegen, terwijl de actieve bevolking naar verwachting met 30 miljoen zal dalen; dringt erop aan dat het arbeidspotentieel volledig en doelmatig wordt benut om zeker te stellen dat onze pensioen- en zorgstelsels worden bestendigd; merkt op dat dit proces aanzienlijk kan worden vergemakkelijkt als het Europese particuliere bedrijfsleven de nodige politieke steun en economische stimulansen krijgt om beter te presteren op het vlak van investeringen, O&O, innovatie en scholing en zo bijdraagt aan economische groei en hoge werkgelegenheid; is derhalve van mening dat alle nieuwe maatregelen in het kader van het arbeidsmarktbeleid moeten bijdragen aan een verantwoord beheer van de overheidsfinanciën;

4.  betreurt dan ook dat de rigide nationale arbeidsbeschermingswetgeving ondanks de bescherming die zij biedt aan reeds zittende werknemers ook de toegang tot de arbeidsmarkt bemoeilijkt voor werkzoekenden; herinnert aan de discussie van de Commissie over insiders en outsiders; is ingenomen met de ambitie om opwaartse mobiliteit tot kerndoel te verheffen bij het definiëren van flexizekerheid; onderstreept dat de Europese samenlevingen behoefte hebben aan een meer mobiele en flexibele arbeidsmarkt waarin het individu centraal staat;

5.  erkent dat het flexizekerheidsmodel goede voorbeelden oplevert voor de manier waarop de doelstellingen in de Lissabon-strategie kunnen worden bereikt;

6.  verzoekt de Commissie en de lidstaten speciale aandacht te besteden aan de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt; merkt op dat een stage voor jongeren een bijzonder waardevolle en aantrekkelijke manier kan zijn om belangrijke ervaring op te doen en contacten te leggen; vraagt de Commissie de lidstaten te verzoeken ervoor te zorgen dat stages geen onduidelijke of zelfs oneigenlijke doelen dienen;

7.  merkt op dat de belangrijkste onderdelen van het sociaal beleid en de arbeidswetgeving weliswaar tot de nationale bevoegdheden blijven behoren, maar dat de Europese Unie haar eigen sociale wetgeving moet aanpassen aan de nieuwe uitdagingen en de algehele coördinatie van het sociaal-economische beleid moet verbeteren om de doelstellingen in artikel 2 van het Verdrag beter te kunnen realiseren; pleit ervoor dat bij de definitie van flexizekerheid terdege rekening wordt gehouden met nationale en regionale verschillen en niet de fout wordt gemaakt van een 'one-size-fits-all' aanpak;

8.  herinnert eraan dat het vrije verkeer van werknemers een van de hoekstenen van de Europese Unie is die de verplichting met zich brengt om een oplossing te vinden voor veel vraagstukken met betrekking tot de verenigbaarheid en de coördinatie van de sociale stelsels van de lidstaten, zodat deze vrijheid ook volledig wordt verwerkelijkt op zo goed mogelijke voorwaarden voor de werknemers, ten gunste van het Europese concurrentievermogen en zonder de verworvenheden van en het evenwicht in de nationale sociale stelsels in gevaar te brengen;

9.  dringt tevens aan op de bestrijding van niet-gedeclareerd werk en de zwarte economie die de economie in de lidstaten in verschillende gradaties schade toebrengt, werknemers onbeschermd laat, ten koste gaat van de consument en leidt tot minder belastinginkomsten en oneerlijke concurrentie tussen bedrijven;

10. benadrukt dat de lidstaten in een geglobaliseerde wereld meer inspanningen moeten doen om alle individuen in grensregio's gelijk te behandelen en dat beste praktijken ontstaan dankzij eerlijke in wederzijds overleg gesloten bilaterale overeenkomsten, vooral op belastinggebied;

11. wijst op de noodzaak van een strikte samenhang tussen nieuw werkgelegenheidsbeleid en een ondersteunend macro-economisch beleidskader dat voorziet in voldoende investeringen in onderwijs en opleiding en in beleidsmaatregelen ter bevordering van een actieve arbeidsmarkt zoals scholing op het werk, herscholing, levenslang leren en werkloosheidsuitkeringen en zorgt voor een gedegen allesomvattend zorgstelsel dat helpt bij de aanpassing aan de risico's van economische veranderingen;

12. doet een beroep op de sociale partners en in het bijzonder op de overheid in de lidstaten om investeringen in levenslang leren te garanderen door als uitgangspunt 2% van het BBP (totaal van overheids- en particuliere uitgaven) overeen te komen;

13. wijst erop dat flexizekerheid alleen maar leidt tot een grotere totale werkgelegenheid bij een ondersteunend macro-economisch klimaat en dat de strategie voor flexizekerheid een betere coördinatie van de op slimme groei gerichte macro-economische beleidsmaatregelen en overheidsuitgaven moet behelzen, met een verschuiving van de uitgaven naar de doelstellingen van de Lissabon-strategie;

14. doet een beroep op de lidstaten om hun belasting- en begrotingsbeleid te coördineren ten behoeve van de ontwikkeling van een gemeenschappelijk macro-economisch kader waarin investeringsstrategieën ten uitvoer kunnen worden gelegd ter bevordering van groei, werkgelegenheid en concurrentie om flexizekerheid levensvatbaar te maken;

15. wijst erop dat het economisch succes van flexizekerheid te danken is aan een economisch tweesporenbeleid waarin tegenover meer flexibiliteit meer zekerheid staat; dringt erop aan dat deze dualiteit wordt gehandhaafd om betere Europese economieën te krijgen; merkt op dat "flexizekerheid" vanuit economisch standpunt niet alleen maar flexibiliteit of zekerheid is, maar dat het een combinatie van beide is en moet zijn.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.11.2005

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

39

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Mariela Velichkova Baeva, Zsolt László Becsey, Pervenche Berès, Slavi Binev, Sharon Bowles, Udo Bullmann, Ieke van den Burg, Christian Ehler, Jonathan Evans, José Manuel García-Margallo y Marfil, Jean-Paul Gauzès, Donata Gottardi, Benoît Hamon, Karsten Friedrich Hoppenstedt, Othmar Karas, Piia-Noora Kauppi, Wolf Klinz, Christoph Konrad, Andrea Losco, Gay Mitchell, Cristobal Montoro Romero, John Purvis, Alexander Radwan, Dariusz Rosati, Eoin Ryan, Antolín Sánchez Presedo, Manuel António dos Santos, Olle Schmidt, Peter Skinner, Margarita Starkevičiūtė, Sahra Wagenknecht

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Harald Ettl, Ján Hudacký, Werner Langen, Gianni Pittella, Margaritis Schinas, Charles Tannock

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Cornelis Visser, Jamila Madeira

ADVIES van de Commissie cultuur en onderwijs (9.10.2007)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken


inzake gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid
(2007/2209(INI))

Rapporteur voor advies: Giovanni Berlinguer

SUGGESTIES

De Commissie cultuur en onderwijs verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  is van mening dat flexizekerheid een integrale aanpak vereist, die gericht is op het behoud en de verbetering van de sociale gelijkheid, de arbeidsbescherming, de gendergelijkheid, de goede kwaliteit van banen en de collectieve onderhandelingen; is in het kader van deze integrale aanpak van oordeel dat een leven lang leren een centrale plaats inneemt met het oog op een dynamische arbeidsmarkt en om ervoor te zorgen dat werknemers gedurende hun hele loopbaan en leven inzetbaar blijven op de arbeidsmarkt;

2.  benadrukt dat het binnen het kader van een integrale aanpak van flexibiliteit en mobiliteit nodig is de overdraagbaarheid van verworven rechten in de sociale zekerheid te waarborgen;

3.  herinnert aan het recht op toegang tot een leven lang leren en de erkenning en overdraagbaarheid van formele, niet-formele en informele onderwijsresultaten en bekwaamheden, wat cruciale factoren zijn die mensen de mogelijkheid bieden van baan te veranderen of over te gaan van werkloosheid of inactiviteit naar werk, aangezien deze elementen hun kansen om werk te vinden verhogen;

4.  benadrukt het verband tussen een zwakke arbeidsbescherming en ongelijkheden, aangezien jongeren, lager geschoolden, vrouwen, migranten en volwassenen met een lager opleidingsniveau veel meer onder druk kunnen komen te staan op het werk en er voor deze groepen nog veel ongelijkheden bestaan op het vlak van toegang tot een leven lang leren;

5.  herhaalt de belangrijke rol die IT-vaardigheden spelen op het vlak van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en roept de Commissie bijgevolg op programma's als "een leven lang leren" te versterken om alle burgers van alle leeftijden dezelfde toegang te bieden tot onderwijs en opleiding;

6.  herinnert eraan dat zowel een verhoging van de opleidingsniveaus als een uitbreiding van de investeringen in onderwijs en opleiding noodzakelijk zijn voor een concurrerend Europa;

7.  wijst opnieuw op het belang van het bevorderen, versterken en vestigen van een cultuur van levenslang leren, in het bijzonder voor volwassenen, door flexibele mogelijkheden te creëren voor onderwijs- en opleidingsprogramma's en te zorgen voor de gepaste omstandigheden om deze te implementeren;

8.  is van mening dat flexizekerheid op een coherente manier moet worden aangepakt op alle vlakken, waaronder op sociaal, cultureel en onderwijsvlak, zodat binnen dit kader zowel de maatschappelijke dialoog als de onderhandelingen tussen de sociale partners daadwerkelijk de gestelde doelen kunnen bereiken;

9.  merkt op dat, hoewel levenslang leren en de organisatie van de arbeidsmarkt uiteraard sterk met elkaar samenhangen - aangezien het kunnen beschikken over voortdurend aangescherpte vaardigheden de grootste troef is die de meest kwetsbare werknemers kunnen hebben in de context van een 'progressieve' aanpak van flexizekerheid - het stelsel van levenslang leren door bedrijven vaak wordt aangewend om te investeren in de werknemers die ze noodzakelijk achten, terwijl de anderen genegeerd worden, met als resultaat dat de kosten voor hun opleiding en het oplossen van het probleem om hen weer in te schakelen in het arbeidsleven worden doorgeschoven naar de overheid;

10. benadrukt dat het nodig is onderwijs- en opleidingsmaatregelen op te nemen in een bredere agenda voor het flexizekerheidsbeleid;

11. is van mening dat levenslang leren een gebrek aan mogelijkheden bij werknemers moet aanpakken en reeds vroeg in het onderwijssysteem van start moet gaan; meent dat al in een vroeg onderwijsstadium ongeletterdheid en ongecijferdheid moeten worden bestreden en het kwalificatieniveau van alle schoolverlaters moet worden verbeterd.

UITSLAG EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

04.10.2007

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

20

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Maria Badia i Cutchet, Giovanni Berlinguer, Guy Bono, Věra Flasarová, Claire Gibault, Vasco Graça Moura, Lissy Gröner, Ruth Hieronymi, Manolis Mavrommatis, Ljudmila Novak, Doris Pack, Zdzisław Zbigniew Podkański, Karin Resetarits, Hannu Takkula, Helga Trüpel, Henri Weber, Thomas Wise, Tomáš Zatloukal

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Elisabeth Morin, Nina Škottová, Ewa Tomaszewska

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (6.11.2007)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken


inzake gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid
(2007/2209(INI))

Rapporteur voor advies: Kartika Tamara Liotard

SUGGESTIES

De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen weliswaar in de Mededeling van de Commissie vermeld wordt, maar de formulering zwak is aangezien daarin geen bezwaar wordt gemaakt tegen de fundamentele ongelijkheid tussen mannen en vrouwen voor wat betreft de toegang tot de arbeidsmarkt en de participatie daaraan, en voor wat betreft de gelijke verdeling van onbetaald werk,

B.  overwegende dat in de landen waar het model van flexizekerheid is ontwikkeld (zoals de Noordse lidstaten), solide socialevoorzieningstelsels worden geboden en openbare investeringen in de zorgverlening worden gegarandeerd als integraal onderdeel van dit model; overwegende dat een actief overheidsoptreden, in welke vorm dan ook, een conditio sine qua non van de flexizekerheidstrategie is; overwegende dat de lidstaten met de best ontwikkelde dagopvangfaciliteiten voor kinderen de hoogste cijfers van tewerkstelling voor beide ouders vertonen; overwegende dat het op elkaar afstemmen van werk en privé-leven moet worden erkend als één van de hoekstenen voor de flexizekerheid,

C. overwegende dat het debat over de flexizekerheid geplaatst moet worden in het kader van de in het Verdrag vastgelegde verplichtingen inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen en antidiscriminatie, en van initiatieven die gericht zijn op het op elkaar afstemmen van werk en privé-leven, opheffing van de salariskloof tussen de geslachten, de Strategie van Lissabon inzake groei en werkgelegenheid, en met name het streefcijfer dat in 2010 60% van de vrouwen betaald werk dient te verrichten en de door de Europese Raad van Barcelona van maart 2002 vastgestelde streefcijfers voor dagopvang voor kinderen; overwegende dat er behoefte bestaat aan een algemene coherente aanpak, die aantoont dat flexizekerheid een instrument is, dat volledig rekening moet houden en conform moet zijn met andere communautaire initiatieven, zoals het Europees pact voor gendergelijkheid, de Routekaart voor gelijkheid van vrouwen en mannen (2006-2010), de richtlijnen inzake de gelijke behandeling van vrouwen en mannen, de Open Coördinatiemethode voor sociale bescherming en sociale integratie, en de EU-strategie voor actieve integratie,

1.  wijst erop dat flexizekerheid gendergelijkheid moet ondersteunen en implementeren door gelijke toegang tot kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid voor vrouwen en mannen te bevorderen en door mogelijkheden te bieden om de eisen van arbeidsleven en privé-leven met elkaar te verzoenen, in het bijzonder gezien het feit dat ¾ van de nieuwe jobs die sedert 2000 gecreëerd werden in de EU, ingevuld wordt door vrouwen, veelal met flexibele en minder zekere arbeidsovereenkomsten;

2.  wijst er in dit verband op dat een gendergevoelige definitie van de gemeenschappelijke beginselen van de flexizekerheid en de formulering van de beleidsmaatregelen die nodig zijn om daaraan uitvoering te geven, teneinde een verdere segmentering van de arbeidsmarkt en een grotere maatschappelijke en professionele ongelijkheid te voorkomen, rekening moeten houden met de volgende factoren:
-  de oververtegenwoordiging van de vrouwen in atypische werkverbanden (atypische arbeidsovereenkomsten, arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur, part-time-overeenkomsten) en de noodzaak van waarborging van zekerheid door middel van wetgeving inzake arbeidsbescherming en arbeidsbeleidmaatregelen met gendermainstreaming,
-  de sterke mate van afwisseling van perioden van beroepsarbeid en zorg in het geval van vrouwen,
-  het genderonevenwicht bij de verdeling van de zorg- en huishoudelijke taken,
-  de specifieke situatie van alleenstaande ouders, in verreweg de meeste gevallen alleenstaande moeders,
-  de genderdimensie van de digitale kloof,
-  de noodzaak van een adequate bescherming en uitkeringen tijdens de overgangsfase (zorg, gezinstaken, onderwijs, opleiding en na- en bijscholing),
-  de noodzaak van onderhandelingen over en een flexibele organisatie van het werk en van de werktijden, om een betere afstemming van het beroeps-, gezins-, en privé-leven mogelijk te maken,
-  de noodzaak van flexibiliteit bij de opleiding, de herscholing en alle instrumenten voor wederopneming op de arbeidsmarkt, ook in de overgangsfase, om een betere afstemming van het beroeps-, gezins- en privé-leven mogelijk te maken,
-  de rol van de sociale partners bij het vaststellen en implementeren vangendergevoelige maatregelen,
-  het Europees pact voor gendergelijkheid, de Routekaart voor gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 en de mededeling van de Commissie getiteld De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?[1];

3.  doet een beroep op de lidstaten om een beleid ter zake van arbeidsmarkt en sociale bescherming te bevorderen dat zorg draagt voor een zo soepel mogelijke overgang van een baan naar een andere en dat rekening houdt met de geringere geografische mobiliteit van ouders met kleine kinderen;

4.  maakt zich ongerust over het feit dat de Commissie, drie jaren vóór de termijn van 2010 die gesteld is voor de realisatie van de doelstellingen van de Strategie van Lissabon, de vrouwen vaak blijft behandelen als outsiders op de arbeidsmarkt; wijst er evenwel op dat vastgestelde ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in Europa, en vooral de de-industrialisering van de Europese economie en, parallel daaraan, de groei van de dienstensector, in principe gunstig zijn voor de vrouwen, die in vele lidstaten een hogere tewerkstelling hebben dan mannen op hooggespecialiseerde posten; verzoekt daarom de Commissie om een volledige en continue studie te verrichten naar de arbeidsvoorwaarden van vrouwen in de lidstaten, vooral wat betreft het percentage dat in een voltijds, deeltijds of seizoensbepaald arbeidsverband werkt, en wat betreft de positie van de mannelijke en vrouwelijke werknemers in de nieuwe, zich ontwikkelende sectoren van de arbeidsmarkt;

5.  benadrukt dat voor de bestrijding van precaire en niet-gedeclareerde arbeid meer duidelijkheid vereist is over de situatie van afhankelijke werkers, die in vele gevallen vrouwen zijn, en over hun sociale rechten, en dat ook de controle op en de maatregelen tegen niet-gedeclareerde arbeid moeten worden verscherpt;

6.  vestigt de aandacht op het feit dat vrouwen voornamelijk werken in sectoren met zwakke, of in het geheel geen vakbonden, zoals dienstverlening, textielindustrie en landbouw, en dat zij daarom niet profiteren van collectieve arbeidsovereenkomsten en vaak op individuele contracten werken, zo er al sprake is van een contract; benadrukt dat vrouwen in dergelijke situaties behoefte hebben aan speciale bescherming tegen allerhande misbruiken en recht hebben op een fatsoenlijk loon;

7.  stelt vast dat de Commissie herhaaldelijk het belang van toereikende sociale en werkloosheidsuitkeringen heeft benadrukt, maar tegelijk deze uitkeringen wenst te beperken om de arbeidsmarktparticipatie te stimuleren; is van mening dat de Commissie aan de hand van eenvoudige voorbeelden moet verduidelijken hoe voor vrouwen een beter evenwicht kan worden bereikt tussen zekerheid en flexibiliteit, vooral gezien de grote professionele risico's die voor hen verbonden zijn aan het streven de eisen van het beroeps-, gezins- en privé-leven beter op elkaar af te stemmen en om een hoog niveau van zekerheid en van werkgelegenheid te verzekeren;

8.  wijst erop dat de problemen van vrouwen in het beroepsleven met de tijd zullen toenemen, met name als zij nog meer aan een steeds competitievere arbeidsmarkt zullen moeten deelnemen; onderstreept dat, gezien het steeds grotere aandeel van de vrouwen in de beroepsbevolking, de flexizekerheid tot mislukken gedoemd zal zijn wanneer er tegelijkertijd niets wordt gedaan om hindernissen die aan de arbeidsmarkt deelnemende vrouwen ontmoeten, op te ruimen, zoals de genderkloof in beloning, discriminatie en het probleem van de ontoereikende beschikbaarheid van opvang voor kinderen, ouderen en hulpbehoevende personen; herinnert eraan dat investering in dergelijke diensten een dubbel voordeel biedt, aangezien ze vrouwen in staat stellen aan het arbeidsproces te blijven deelnemen en arbeidsparticipatie van vrouwen vergroten;

9.  verzoekt de Commissie om, gezien de kwantitatieve doelstellingen die de Europese Raad van Barcelona zich gesteld heeft om tegen 2010 structuren voor kinderopvang te creëren die het mogelijk maken om tenminste 90% van de kinderen in de leeftijd tussen drie en zes jaar op te vangen en tenminste 33% van de kinderen van minder dan drie jaar, en gezien het belang dat het bereiken van deze streefcijfers heeft voor het beter op elkaar afstemmen van beroepsleven en gezinsleven, een opsomming te geven van de lidstaten die deze streefcijfers bij lange na niet halen en mede te delen wat de redenen daarvan zijn;

10. herinnert eraan dat de toepassing van de beleidsmaatregelen in het kader van de flexizekerheid ook gegarandeerd moet worden in het geval van zelfstandige arbeid en de vrije beroepen, waar de vrouwen blootgesteld staan aan een nog groter risico om van de arbeidsmarkt te verdwijnen;

11. staat positief tegenover het aanmoedigen van levenslang leren voor op de arbeidsmarkt actieve werknemers, ongeacht de aard van hun arbeidscontract, maar ook voor de niet-actieven, de weinig gekwalificeerde werknemers, werknemers in tijdelijk verband, onafhankelijke beroepsbeoefenaars, oudere werknemers en vrouwen; is evenwel van oordeel dat onderwijs en opleiding moeten worden aangepast om levenslang leren mogelijk te maken voor vrouwen en mannen die werk moeten combineren met zorgtaken in het belang van kinderen en familieleden; is van mening dat dit onder meer kan geschieden door het onderwijs en de opleiding te verstrekken in lokaliteiten in de omgeving van de woning, voorzieningen te treffen voor kinderopvang, of door onderwijs op afstand voor personen die in ver afgelegen gebieden wonen en door het aanbieden van op de persoonlijke behoeften afgestemde programma's en flexibel onderwijs;

12. herinnert eraan dat de ontwikkeling van strategieën voor opleiding gedurende het gehele leven die aangepast zijn aan vrouwen en de eisen van het gezinsleven, beschouwd moet worden als een investering op lange termijn, waarvan de kosten moeten worden gedeeld tussen de overheidssector en de privé-sector, waarbij ook een actieve participatie vereist is van de sociale partners, de ondernemingen en de werknemers zelf;

13. verzoekt de lidstaten om de structuurfondsen van de Gemeenschap te gebruiken voor de financiering van activiteiten op het gebied van beroepsopleiding, educatie gedurende het gehele leven, assistentie bij het vinden van werk en ontwikkeling van ondernemersgeest, vooral in landelijke gebieden en andere gebieden met een zwakke economie, om de intrede in en het vasthouden op de arbeidsmarkt te bevorderen van kwetsbare bevolkingsgroepen, en vooral de vrouwen, omdat dit bijdraagt tot de instandhouding van het sociale netwerk, dat in deze regio's heel fragiel is;

14. merkt met spijt op dat er nog steeds aanzienlijke verschillen in beloning voor hetzelfde werk bestaan tussen vrouwen en mannen en dat in vele lidstaten in het geheel geen uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van gelijke beloning voor werk van gelijke waarde;

15. verlangt dat er een adequaat en correct systeem wordt ingevoerd voor de evaluatie van het werk van zowel vrouwen als mannen, gebaseerd op prestatie en niet op het individuele vermogen om over lonen te kunnen onderhandelen, een vermogen dat in het geval van de vrouwen nog verder wordt verzwakt door de hogere frequentie waarmee zij van baan veranderen;

16. merkt op dat het hebben van kinderen en een bevredigend privé-leven een individueel besluit is met belangrijke sociale en economische effecten, die ondermijnd zouden kunnen worden door een lagere mate van zekerheid voor de werknemers;

17. merkt op dat het aantal op de arbeidsmarkt actieve vrouwen weliswaar is toegenomen, maar dat er niet veel verandering is gekomen in de werkpatronen wat betreft het realiseren van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen; merkt evenwel op dat uit onderzoeken blijkt dat in gezinnen waar beide ouders werken het onbetaalde werk (werk in de huishouding) gelijkmatiger wordt gedeeld;

18. merkt op dat vrouwen en mannen niet hetzelfde startpunt hebben op de arbeidsmarkt, vooral in termen van machtsbalans of de verdeling van onbetaald werk;

19. merkt op dat het ontbreken in het debat over flexizekerheid van kwesties die de balans tussen het beroepsleven en het privé-leven betreffen tegenstrijdig is met andere initiatieven, zoals de raadpleging van de sociale partners over het beter op elkaar afstemmen van de eisen van beroeps-, gezins- en privé-leven;

20. merkt op dat het ontbreken van een genderperspectief in het debat over flexizekerheid het gevaar met zich meebrengt dat de huidige, hardnekkige genderkloven die er op het gebied van beloning en reële keuzemogelijkheden bestaan tussen vrouwen mannen verscherpt worden, kloven die het vrouwen beletten om op voet van gelijkheid deel te nemen aan betaald en onbetaald werk;

21. benadrukt daarom dat "zekerheid" tenminste bereiken moet omvatten zoals betaald ouderschapsverlof, het recht om minder uren te werken wanneer men kinderen heeft en daarvoor moet zorgen, toegang tot betaalbare kinderdagopvang en gelijke toegang tot sociale uitkeringen en diensten.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.11.2007

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

16

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Věra Flasarová, Claire Gibault, Piia-Noora Kauppi, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Anni Podimata, Christa Prets, Karin Resetarits, Amalia Sartori, Eva-Britt Svensson, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Jill Evans, Donata Gottardi, Christa Klaß, Kartika Tamara Liotard, Corien Wortmann-Kool

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

12.11.2007

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

32

6

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jan Andersson, Alexandru Athanasiu, Edit Bauer, Philip Bushill-Matthews, Alejandro Cercas, Jean Louis Cottigny, Proinsias De Rossa, Harlem Désir, Harald Ettl, Richard Falbr, Ilda Figueiredo, Stephen Hughes, Karin Jöns, Ona Juknevičienė, Jan Jerzy Kułakowski, Jean Lambert, Bernard Lehideux, Thomas Mann, Jan Tadeusz Masiel, Jiří Maštálka, Ana Mato Adrover, Csaba Őry, Pier Antonio Panzeri, Jacek Protasiewicz, Bilyana Ilieva Raeva, José Albino Silva Peneda, Gabriele Stauner, Ewa Tomaszewska, Anne Van Lancker, Gabriele Zimmer

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Françoise Castex, Donata Gottardi, Richard Howitt, Sepp Kusstatscher, Jamila Madeira, Ria Oomen-Ruijten, Agnes Schierhuber, Anja Weisgerber

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Vincenzo Aita