VERSLAG over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft enkele tijdelijke bepalingen inzake btw-tarieven

26.11.2007 - (COM(2007)0381 – C6‑0253/2007 – 2007/0136(CNS)) - *

Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Ieke van den Burg

Procedure : 2007/0136(CNS)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0469/2007
Ingediende teksten :
A6-0469/2007
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft enkele tijdelijke bepalingen inzake btw-tarieven

(COM(2007)0381 – C6‑0253/2007 – 2007/0136(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0381),

–   gelet op artikel 93 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6‑0253/2007),

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over andere btw-tarieven dan de normale btw-tarieven (COM(2007)0380),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6‑0469/2007),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG‑Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekstAmendementen van het Parlement

Amendement 1

Overweging 1

(1) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde voorziet in bepaalde derogaties op het gebied van de btw-tarieven. Sommige van deze derogaties verstrijken op een precieze datum terwijl andere van kracht blijven tot de vaststelling van de definitieve regeling.

(1) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde voorziet in bepaalde derogaties op het gebied van de btw-tarieven. Sommige van deze derogaties verstrijken op een precieze datum terwijl andere van kracht blijven tot de vaststelling van de definitieve regeling voor intracommunautaire handelingen.

Motivering

De "definitieve regeling" is niet nader omschreven. Een behoorlijke wetgevende formulering moet specifieker zijn.

Amendement 2

Overweging 1 bis (nieuw)

 

(1 bis) Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet de Gemeenschap geen inbreuk maken op de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van de niet-rechtstreekse belastingen, met uitzondering van hetgeen noodzakelijk is om de behoorlijke werking van de interne markt te waarborgen met betrekking tot de bepaling van de BTW-tarieven. Met name hebben op plaatselijk niveau geleverde diensten, indien hiermee geen grensoverschrijdende activiteiten gemoeid zijn, in beginsel geen gevolgen voor de werking van de interne markt.

Motivering

Het is de bedoeling via dit voorgestelde amendement nogmaals het beginsel te bevestigen dat op plaatselijk niveau geleverde diensten geen invloed hebben op de handel en dat de lidstaten bij de vaststelling van de BTW-tarieven voor deze diensten dus over een speelruimte moeten kunnen beschikken.

Amendement 3

Overweging 2

(2) Teneinde een gelijkere behandeling van de lidstaten te garanderen, dienen de derogaties die niet op gespannen voet staan met de goede werking van de interne markt en met ander communautair beleid, te worden verlengd tot eind 2010, het tijdstip waarop het minimumniveau van 15 % voor het normale tarief en het experiment met het verlaagde tarief voor arbeidsintensieve diensten ten einde lopen. Sommige derogaties mogen daarentegen niet worden verlengd.

(2) Teneinde een gelijke behandeling van de lidstaten te garanderen, dienen de derogaties die niet op gespannen voet staan met de goede werking van de interne markt en met ander communautair beleid, te worden verlengd tot eind 2010, het tijdstip waarop het minimumniveau van 15 % voor het normale tarief en het experiment met het verlaagde tarief voor arbeidsintensieve diensten ten einde lopen. Sommige derogaties mogen om specifieke redenen niet worden verlengd.

Motivering

In het voorstel wordt gesuggereerd dat er een zekere ongelijkheid van behandeling bestaat per lidstaat. Door "gelijkere" te veranderen in "gelijke" wordt in het voorgestelde amendement nogmaals de noodzaak van volkomen gelijke behandeling bevestigd. Het voorstel sommige derogaties niet te verlengen is niet gebaseerd op een op zichzelf staand argument maar op een aantal specifieke argumenten.

Amendement 4

Overweging 2 bis (nieuw)

 

(2 bis) De periode tot 31 december 2010 is ongetwijfeld lang genoeg om de Raad in de gelegenheid te stellen tot een conclusie te komen over het opgeven van de nagestreefde invoering van een definitief systeem voor de belasting van intracommunautaire handelingen, op basis van het beginsel van belasting in het land van oorsprong en op een benadering van harmonisatie van BTW-tarieven.

Motivering

Om het aantal onzekerheden te beperken en overeenkomstig het beginsel van behoorlijk bestuur en subsidiariteit moeten de lidstaten vóór 31 december 2010 besluiten of het zogenaamde "definitieve" stelsel definitief moet worden opgegeven. Indien het "definitieve" stelsel uiteindelijk inderdaad wordt opgegeven vervalt de reden voor verdere harmonisatie van de tarieven en in beginsel moet het de lidstaten vrij staan verlaagde BTW-tarieven toe te passen op handelingen zonder grensoverschrijdende dimensie (bij voorbeeld op lokaal niveau geleverde diensten).

Amendement 5

OVERWEGING 2 TER (nieuw)

(2ter) De periode tot 31 december 2010 is waarschijnlijk eveneens lang genoeg om de Raad in staat te stellen tot een conclusie te komen over de definitieve opzet van de BTW-tarieven; deze dient alternatieven te bevatten waardoor de lidstaten uiteenlopende BTW-tarieven kunnen hanteren, mits de soepele werking van de interne markt en ander Gemeenschapsbeleid gewaarborgd is. Tijdens die periode moeten de huidige regels op terughoudende wijze worden toegepast, naar behoren rekening houdend met grensgevallen, zodat de lidstaten geen hinder ondervinden bij het nastreven van gewettigde beleidsdoelen, voor- of nadat de Raad de definitieve opzet van de belasting op de toegevoegde waarde bepaalt.

Amendement 6

Overweging 2 quater (nieuw)

 

(2 quater) overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en nadat de Raad een definitief stelsel voor de belasting van intracommunautaire handelingen heeft vastgesteld, moeten de lidstaten op fundamentele goederen en diensten, zoals voedsel en geneesmiddelen, om helder omschreven maatschappelijke, economische en milieuredenen en ten voordele van de eindgebruiker verlaagde tarieven of, in uitzonderlijke omstandigheden, zelfs een nultarief kunnen toepassen.

Motivering

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en nadat uiterlijk eind 2010 definitieve regelingen voor de belasting van intracommunautaire handelingen zijn vastgesteld, moeten de lidstaten om maatschappelijke en economische redenen verlaagde BTW-tarieven kunnen toepassen om fundamentele goederen en diensten binnen het financiële bereik van alle burgers te brengen.

Amendement 7

Overweging 2 quinquies (nieuw)

 

(2 quinquies) ) overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en nadat de Raad een definitief stelsel voor de belasting van intracommunautaire handelingen heeft vastgesteld, moeten de lidstaten verlaagde tarieven of, in uitzonderlijke omstandigheden, zelfs een nultarief kunnen toepassen op diensten die op lokaal niveau worden geleverd, o.m. diensten en levering van goederen die verband houden met onderwijs, welzijn, sociale-zekerheidswerkzaamheden en cultuur.

Motivering

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en nadat uiterlijk eind 2010 definitieve regelingen voor de belasting van intracommunautaire handelingen zijn vastgesteld, moeten de lidstaten verlaagde BTW-tarieven kunnen toepassen ter consolidatie en voor het behoud van op plaatselijk niveau geleverde diensten en van hun rol in de officiële economie.

Amendement 8

Overweging 2 sexies (nieuw)

 

(2 sexies) Het toekomstige stelsel voor de belasting van intracommunautaire handelingen moet doorzichtig zijn en bestuurlijke eenvoud als basis hebben.

Motivering

De invoering van een definitief stelsel op de grondslag van de speelruimte waarover de lidstaten beschikken voor de vaststelling van verlaagde BTW-tarieven of de opzet van de BTW-structuur, moet vergezeld gaan van en gestuurd worden door overwegingen van eenvoud en doorzichtigheid.

Amendement 9

OVERWEGING 6

(6) De aan Hongarije en Slowakije verleende derogaties mogen niet worden verlengd omdat deze lidstaten geen verlaagd tarief hebben toegepast of het niet langer toepassen.

(6) Er zij op gewezen dat de lidstaten die geen tijdelijke BTW-vrijstellingen die in 2007 afliepen, hebben toegepast of deze niet meer toepassen, tot 31 december 2010 de mogelijkheid moeten krijgen gebruik van deze tijdelijke vrijstellingen te maken.

TOELICHTING

Achtergrond

Het voorstel waarover het advies van het EP wordt gevraagd is een duidelijk voorbeeld van de gevaren en problemen die in het verschiet liggen met betrekking tot indirecte belastingen en het inpassen daarvan in de interne markt.

De huidige opzet van de BTW-tarieven vormt geenszins een stelsel maar veeleer een momentopname van de BTW-tarieven die in de lidstaten golden toen in 1993 de BTW-harmonisatie werd aangepakt. Hieraan zijn bij de toetreding van nieuwe lidstaten steeds aanvullende, specifieke, op maat gesneden tarieven toegevoegd.

Tegen deze achtergrond heeft de Commissie steeds verklaard dat voor verwezenlijking van de nagestreefde totstandbrenging van een interne markt in alle lidstaten eerst wetgeving inzake omzetbelastingen moet worden toegepast waardoor de mededingingsvoorwaarden niet worden vervalst of het vrije verkeer van goederen en diensten niet wordt belemmerd. Hiertoe wordt bijgedragen door een BTW-stelsel dat zoveel mogelijk factoren uitschakelt die de mededingingsvoorwaarden op nationaal of Gemeenschapsniveau kunnen vervalsen.

Met name op het gebied van de BTW-tarieven en doordat er binnen de Raad geen politieke overeenstemming bestaat over de procedure voor de totstandbrenging van een definitief BTW-stelsel op de grondslag van belasting in het land van herkomst, is gedurende de zogeheten "overgangs"-periode een aantal derogaties mogelijk met betrekking tot het aantal en de hoogte van de tarieven. In dit kader heeft het Parlement er herhaaldelijk en consequent op aangedrongen dat de lidstaten toestemming krijgen te experimenteren met werking en gevolgen - op het gebied van schepping van werkgelegenheid - van een verlaging van het BTW-tarief voor arbeidsintensieve dienstverlening. Het Europees Parlement heeft er herhaaldelijk op gewezen dat het overgangsstelsel het voordeel heeft dat het volstrekt onaangetast blijft door verschillen in BTW-tarieven, daar op goederen in het land van herkomst 0 % belasting wordt geheven en in het land van consumptie het aldaar geldende percentage. Voor zakelijke transacties bestaat het gevaar van mededingingsvervalsing dan ook niet. Voor transacties van bedrijven naar consumenten is het gevaar van vervalsing eveneens gering, daar de prijsverschillen ten gevolge van de BTW waarschijnlijk geen belangrijke omleidingen van handelsstromen tot gevolg zullen hebben.

De Raad erkent dat beter inzicht noodzakelijk is in de gevolgen van verlaagde tarieven, en heeft de Commissie verzocht een evaluatieverslag op te stellen over de gevolgen van verlaagde tarieven op diensten die op plaatselijk niveau worden geleverd, met name voor wat betreft schepping van werkgelegenheid, economische groei en behoorlijke werking van de interne markt. Het experiment met verlaagde tarieven loopt momenteel tot 31 december 2010. Intussen heeft de Commissie de resultaten van dit onderzoek bekend gemaakt in haar mededeling COM(2007)380 van 4 juli 2007. De bevindingen van het onderzoek (de door Copenhagen Economics verrichte studie) worden hieronder behandeld.

De Commissie erkent thans dat de "definitieve" BTW-regeling (d.w.z. een BTW op basis van de belasting in het land van herkomst) nooit is aangenomen en in een nabije toekomst ook niet zal worden aangenomen. Wat als een "overgangsregeling" werd beschouwd, blijft met andere woorden van kracht totdat de Raad met algemene stemmen - hetgeen onwaarschijnlijk is - een nieuw besluit neemt. De uit de toetredingsonderhandelingen voortgekomen tijdelijke derogaties ten behoeve van de lidstaten die na 1 januari 1995 zijn toegetreden, gelden gedurende een beperktere periode, d.w.z. in vele gevallen tot eind 2007. Een aantal derogaties met betrekking tot de nieuwe lidstaten valt thans onder de algemene bepalingen inzake verlaagde tarieven, maar feit is dat de derogaties voor sommige lidstaten aflopen terwijl andere er hun voordeel mee kunnen blijven doen. Terecht stelt de Commissie "Door dit verschil in behandeling zouden niet alle lidstaten dezelfde mogelijkheden hebben, zonder dat daarvoor een gegronde reden bestaat, wat zeker zou leiden tot onaanvaardbare spanningen, gelet op het onredelijke karakter van die situatie." Het voorstel enkele derogaties te verlengen tot 31 december 2007 is dan ook gericht op het waarborgen van gelijke kansen voor de lidstaten terwijl de algemene evaluatie van de verlaagde tarieven plaatsvindt.

Beoordeling door uw rapporteur

Het huidige debat over stroomlijning van de tarieven past in het streven naar een definitief BTW-stelsel op basis van belasting in het land van herkomst en het zou uiteraard praktisch zijn op dat moment te kunnen beschikken over één enkele tariefband, met zo weinig mogelijk derogaties, daar BTW-boekhouding en toezicht van overheidswege anders nogal moeilijk zouden worden.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit wordt bevestigd in het onderzoek van Copenhagen Economics, waarin wordt benadrukt dat één enkel BTW-tarief louter vanuit economisch standpunt om ten minste twee redenen de beste benadering is, namelijk dat een minder ingewikkelde tariefstructuur voor bedrijfsleven en belastingdiensten aanzienlijke besparing van kosten in verband met naleving zou opleveren; en ten tweede omdat vervalsing van de werking van de interne markt aldus wellicht kan worden beperkt.

In dit kader wijst uw rapporteur erop dat het overgangsstelsel het voordeel heeft dat het volstrekt onaangetast blijft door verschillen in BTW-tarieven, daar op goederen in het land van herkomst 0 % belasting wordt geheven en in het land van consumptie het aldaar geldende percentage. Voorts kan toepassing van een verlaagde BTW, zoals wordt onderstreept in het onderzoek van Copenhagen Economics, in zorgvuldig geselecteerde doelsectoren, zoals op plaatselijk niveau geleverde diensten, specifieke voordelen opleveren. Het staat buiten kijf dat de voor op plaatselijk niveau geleverde diensten geldende BTW-tarieven voor de werking van interne markt van geen enkele betekenis zijn.

Uw rapporteur stelt derhalve met instemming vast dat ook de Commissie van mening is dat er ruimte is om de lidstaten meer zelfstandigheid te geven bij de vaststelling van verlaagde tarieven voor op plaatselijk niveau verleende diensten die niet op grote afstand kunnen worden geleverd.

Om de werkloosheid aan te pakken moeten lidstaten die zulks wensen hiertoe het recht hebben. Door deze verlaging zijn er voor de desbetreffende bedrijven waarschijnlijk eveneens minder prikkels om in het zwarte circuit te gaan of blijven werken.

Deze verlaging van het BTW-tarief is echter niet zonder gevaar voor de soepele werking van de interne markt en voor de belastingneutraliteit. Het moet daarom mogelijk zijn gedurende een vaste maar voldoende langdurige periode een toestemmingsprocedure in te voeren, zodat kan worden beoordeeld welke de gevolgen zijn van toepassing van verlaagde tarieven op diensten die op plaatselijk niveau worden geleverd. Om ervoor te zorgen dat deze maatregel controleerbaar en beperkt blijft, moet het toepassingsgebied nauwkeurig worden afgebakend.

Enkele gedachten over het huidige debat over de verlaagde BTW-tarieven

Ter beperking van de onzekerheid en overeenkomstig de beginselen van behoorlijk bestuur en subsidiariteit moeten de lidstaten vóór 31 december 2010 besluiten of de zogenaamde "definitieve" regeling voorgoed moet worden afgeschaft. Indien de "definitieve" regeling ten slotte inderdaad wordt opgegeven vervalt het motief om de tarieven verder te harmoniseren en de lidstaten moeten in beginsel de mogelijkheid hebben verlaagde BTW-tarieven toe te passen op handelingen zonder grensoverschrijdend element (bv. op plaatselijk niveau geleverde diensten).

De Raad moet vóór 2010 tot conclusies komen over de definitieve opzet van de BTW-tarieven en daardoor meer soepelheid en speelruimte scheppen voor de lidstaten. De lidstaten moeten uiteenlopende BTW-tarieven kunnen toepassen als structureel bestanddeel van hun BTW-stelsel en niet bij wijze van uitzondering.

De Commissie verwijst op basis van het onderzoek van Copenhagen Economics naar mogelijkheden voor de omzetting van een aantal doelen op het gebied van stroomlijning en het doorzichtiger en doelmatiger maken van de structuur van de verlaagde tarieven in de Gemeenschap. Deze mogelijkheden zijn: Het toestaan van een uiterst laag tarief voor eerste levensbehoeften (goederen en diensten) zoals voedsel; en een tweede tarief kan worden gebruikt voor andere doelen die weliswaar geen eerste levensbehoeften zijn maar die geacht worden om andere redenen in aanmerking te komen voor een voorkeursbehandeling (cultuur en onderwijs, openbaar vervoer, werkgelegenheid, energie en milieu, enz.).

Zonder in te gaan op de inherente problemen in verband met de aard van deze tarieven en de vraag voor welke goederen en diensten zij moeten gelden, en in overweging genomen dat de zogeheten "definitieve" BTW-regeling binnen afzienbare tijd niet wordt verwezenlijkt, moet het de lidstaten vrij staan een zekere soepelheid te behouden in de wijze waarop belastingheffing wordt gebruikt als aanvulling op ander beleid, met name als er vanuit interne-marktoptiek geen argumenten bestaan tegen tariefverschillen. Dit is ongetwijfeld het geval voor op plaatselijk niveau verleende diensten die niet op afstand kunnen worden geleverd.

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en zodra de definitieve regelingen voor belasting van intracommunautaire handelingen uiterlijk eind 2010 zijn vastgesteld, moet het de lidstaten vrij staan verlaagde BTW-tarieven te hanteren.

•          uit economische en maatschappelijke overwegingen, ten einde eerste levensbehoeften (goederen en diensten) voor iedere burger betaalbaar te maken;

•          ter consolidatie van het bestaan en behoud van op plaatselijk niveau geleverde diensten en hun betekenis in de officiële economie.

De invoering van een definitieve regeling in het kader waarvan de lidstaten uiteenlopende BTW-tarieven kunnen vaststellen op basis van hun speelruimte, moet vergezeld gaan van en gestuurd worden door overwegingen van eenvoud en doorzichtigheid.

Conclusie

Daar door de Raad momenteel wordt gepraat over de verlaagde BTW-tarieven, is het niet meer dan normaal dat de nieuwe lidstaten tot 31 december 2007 in aanmerking blijven komen voor een derogatie inzake de toepassing van verlaagde tarieven; dit is het Commissievoorstel, dat door uw rapporteur volledig wordt onderschreven. Om specifieke redenen is een aantal van deze derogaties niet meer wenselijk. Indien er geen reden voor of verzoek tot verlenging van deze derogaties is, hoeven zij niet te worden verlengd.

PROCEDURE

Titel

Tijdelijke bepalingen met betrekking tot de BTW-percentages

Document- en procedurenummers

COM(2007)0381 - C6-0253/2007 - 2007/0136(CNS)

Datum raadpleging EP

27.7.2007

Commissie ten principale

       Datum bekendmaking

ECON

3.9.2007

Medeadviserende commissie(s)

       Datum bekendmaking

IMCO

3.9.2007

JURI

3.9.2007

 

 

Geen advies

       Datum besluit

IMCO

12.9.2007

JURI

3.10.2007

 

 

Rapporteur(s)

       Datum benoeming

Ieke van den Burg

10.7.2007

 

 

Behandeling in de commissie

22.10.2007

20.11.2007

 

 

Datum goedkeuring

21.11.2007

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

36

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Mariela Velichkova Baeva, Pervenche Berès, Slavi Binev, Sharon Bowles, Udo Bullmann, Manuel António dos Santos, Jonathan Evans, Elisa Ferreira, Robert Goebbels, Donata Gottardi, Benoît Hamon, Gunnar Hökmark, Karsten Friedrich Hoppenstedt, Sophia in ‘t Veld, Piia-Noora Kauppi, Wolf Klinz, Kurt Joachim Lauk, Andrea Losco, Cristobal Montoro Romero, Joseph Muscat, John Purvis, Alexander Radwan, Bernhard Rapkay, Dariusz Rosati, Heide Rühle, Eoin Ryan, Antolín Sánchez Presedo, Margarita Starkevičiūtė, Ivo Strejček, Ieke van den Burg, Cornelis Visser, Sahra Wagenknecht

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Harald Ettl, Ján Hudacký, Thomas Mann

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Willem Schuth