VERSLAG over het Actieplan voor energie-efficiëntie – Het potentieel realiseren

8.1.2008 - (2007/2106(INI))

Commissie industrie, onderzoek en energie
Rapporteur: Fiona Hall

Procedure : 2007/2106(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0003/2008

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het Actieplan voor energie-efficiëntie - Het potentieel realiseren

(2007/2106(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2006 getiteld Actieplan voor energie-efficiëntie – Het potentieel realiseren (COM(2006)0545),

–   gezien het werkdocument van de Commissie (SEC(2006)1173 – begeleidend document bij de hierboven vermelde mededeling van de Commissie van 19 oktober 2006,

–   gezien de effectbeoordeling van het Actieplan (SEC(2006)1174, en de samenvatting (SEC(2006)1175),

–   gezien de Mededeling van de Commissie van 10 januari 2007 "Een energiebeleid voor Europa" (COM(2007)0001),

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 betreffende de goedkeuring door de Raad van een actieplan van de Raad (2007-2009) - Een energiebeleid voor Europa (7224/07),

–   gezien Richtlijn 92/75/EEG van de Raad van 22 september 1992 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van huishoudelijke apparaten[1],

–   gezien Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen[2],

–   gezien Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt[3],

–   gezien Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten[4],

–   gezien Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten[5],

–   gezien Besluit nr. 2006/1005/EG van de Raad van 18 december 2006 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur[6] en gezien de tekst van deze Overeenkomst[7],

–   gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een communautair energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur (COM(2006)0576)

–   gezien Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013)[8], en in het bijzonder Titel II, hoofdstuk III daarvan getiteld Programma Intelligente energie - Europa,

–   gezien Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)[9],

–   gezien Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)[10],

–   gezien zijn resolutie van 1 juni 2006 over het Groenboek inzake energie-efficiëntie „Meer doen met minder”[11],

–   gezien zijn resolutie van 14 december 2006 over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa - Groenboek[12],

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie regionale ontwikkeling (A6‑0003/2008),

A. overwegende dat een stijging van de temperatuur wereldwijd met méér dan twee graden Celsius ten opzichte van de pre-industriële niveaus tot onvoorspelbare klimaatveranderingen zal leiden, hetgeen onder meer de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering in haar verslag van mei 2007 bevestigt; overwegende dat de CO2-emissies tussen nu en 2015 drastisch zullen moeten worden gereduceerd om de stijging van de temperatuur wereldwijd tot twee graden Celsius te beperken; overwegende dat het efficiënter gebruiken van energie de snelste en meest kostenefficiënte manier is om de CO2-emissies te reduceren,

B.  overwegende dat energie-efficiëntie een essentiële rol toekomt bij het verkleinen van Europa's afhankelijkheid van energie-importen, bij het aanpakken van de toekomstige grote schaarste aan energiebronnen en bij het beperken van de gevolgen van plotselinge energieprijsstijgingen,

C. overwegende dat de effectbeoordeling betreffende het Actieplan voor energie-efficiëntie een tekort aan handhavingscapaciteit op alle beleidsniveaus binnen de Commissie aan het licht heeft gebracht en dat er 20 extra personeelsleden nodig zijn om het Actieplan succesvol te laten zijn,

D. overwegende dat richtlijn 2002/91/EG door slechts vijf lidstaten naar behoren in hun nationale wetgeving is omgezet,

E.  overwegende dat de lidstaten krachtens richtlijn 2006/32/EG verplicht zijn uiterlijk op 30 juni 2007 een nationaal actieplan voor energie-efficiëntie in te dienen; overwegende dat de Commissie op 1 september 2007 van slechts negen lidstaten zo'n nationaal actieplan had ontvangen, en op 30 oktober 2007 nog altijd slechts vijftien,

F.  overwegende dat de omzetting in nationaal recht door de lidstaten van richtlijn 2004/8/EG achterligt op schema en verre van perfect is op de internationale markt,

G. overwegende dat de EU behoort tot de rijkste en technologisch meest geavanceerde regio's in de wereld; voorts overwegende dat sinds 1990 de economische productie van de EU met bijna 40% is gestegen en het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking met één derde; verder overwegende dat over diezelfde periode de vraag naar energie en energiebronnen slechts met 11% is gestegen,

H. overwegende dat met de toepassing van informatie- en communicatietechnologieën een hogere productiviteitsstijging kan worden bereikt dan de stijging van 20% die de EU zich als doel heeft gesteld, mits de juist beleidssignalen worden gegeven; voorts overwegende dat technologieën zoals intelligente netwerktechnologie, intelligente beheerssystemen en "speckled computing" bijgevolg het voorwerp van effectieve beleidsaanbevelingen moeten zijn,

1.  is verheugd met het Actieplan voor energie-efficiëntie 2006 en steunt de daarin vermelde doelstellingen en toepassingsgebied;

2.  is van oordeel dat de doelstelling van het tussen nu en 2020 met méér dan 20% verbeteren van de energie-efficiëntie, naast verbeteringen ten gevolg van autonome structurele of prijseffecten, technisch en economisch absoluut haalbaar is, en roept de Commissie en de lidstaten op zich is van oordeel dat de doelstelling van het tussen nu en 2020 met méér dan 20% verbeteren van de energie-efficiëntie, naast verbeteringen ten gevolg van autonome structurele of prijseffecten, technisch en economisch absoluut haalbaar is, en roept de Commissie en de lidstaten op zich voor het bereiken van deze doelstelling in te zetten alsook voor het bereiken van de doelstellingen in verband met klimaatverandering;

3.  betreurt het feit dat de tenuitvoerlegging door de lidstaten van de bestaande wetgeving inzake energie-efficiëntie tekortschiet en achterloopt op schema;

4.  benadrukt dat het energie-efficiëntiebeleid op alle bestuursniveaus moet worden geëffectueerd;

5.  merkt op dat de lidstaten richtlijn 2004/8/EG niet volledig in nationaal recht hebben omgezet en bij de omzetting bovendien ver achterliggen op schema;

6.  betreurt het feit dat er bij de Commissie te weinig ambtenaren worden ingezet om het Actieplan en de energie-efficiëntiewetgeving die eraan ten grondslag ligt volledig en tijdig ten uitvoer te leggen;

7.  betreurt het feit dat van de 21 acties van de Commissie die volgens het Actieplan in 2007 zouden moeten worden afgerond er op 1 september 2007 slechts drie volledig waren geïmplementeerd, neemt nota van het feit dat de Commissie heeft laten weten dat op 30 oktober 2007 16 van de 21 voor 2007 geplande acties "op schema" lagen en betreurt de ernstige achterstand bij de goedkeuring van minimumenergieprestatie-normen voor prioritaire productgroepen;

8.  betreurt het feit dat de regeringen van een groot aantal lidstaten geen prioriteit toekennen aan de volledige en snelle omzetting en de naleving van de wetgeving inzake energie-efficiëntie, ondanks hun toezeggingen om de klimaatverandering aan te pakken en de import van energie in de EU te reduceren;

9.  dringt er bij de Commissie op aan haast te maken met het opstellen van de toekomstige intentieverklaring in samenwerking met het Comité van Europese energieregelgevers (CEER) voor het vastleggen van gemeenschappelijke richtsnoeren en een gemeenschappelijke gedragscode met het oog op verbetering van de efficiëntie van het eindgebruik van energie in alle sectoren;

10. dringt erop aan dat binnen de Commissie en in de lidstaten op zo kort mogelijke termijn een gedetailleerde beoordeling wordt gemaakt van de tekorten aan capaciteit en andere obstakels die tot nu toe tot een onvoldoende tenuitvoerlegging van de energie-efficiëntiewetgeving hebben geleid, en dat ze de maatregelen in kaart brengen die nodig zijn om iets aan deze tekortkomingen en obstakels te doen;

11. wijst in het bijzonder op het veel voorkomende gebrek aan eenvoudige, direct beschikbare informatie en organisatorische ondersteuning met betrekking tot energie-efficiëntie op het moment (bijv. wanneer een huishoudelijk apparaat of andere apparatuur kapot gaat) of bij de gelegenheid (bijv. een verhuizing) dat daaraan behoefte bestaat; is van mening dat een gebrek aan aandacht voor de praktische behoeften van de burgers ondermijnend werkt voor veel energie-efficiëntieregelingen en benadrukt daarom het belang van praktische hulp en zogenaamde up-front financiering;

12. benadrukt dat informatie- en communicatietechnologieën (ICT) moeten worden gepromoot als een sleutelelement voor het stimuleren van energiebesparingen in sectoren als het transport, de bouw, de energiesector en de verwerkende industrie; is in dit verband verheugd over de studie van de Commissie naar de potentiële bijdrage van verscheidene op ICT gebaseerde speerpunttechnologieën in het verbeteren van de energie-efficiëntie van de economie van de EU en het verminderen van broeikasgasemissies tegen 2020; dringt er bij de Commissie op aan om in deze studie intelligente beheerssystemen in het algemeen en intelligente netwerktechnologieën en geïntegreerde systemen in het bijzonder mee te nemen;

Apparatuur en apparaten

13. is verheugd over de strategie van het vaststellen van minimumenergieprestatie-normen en verzoekt de Commissie deze tegen 2008 vast te stellen en te implementeren voor airconditioning en alle soorten televisieset top boxen; dringt erop aan dit te doen in combinatie met een dynamische herziening van etikettering en merkt op dat het CE-merkteken kan helpen bij de handhaving van minimumenergieprestatie-normen; roept de lidstaten op méér middelen ter beschikking te stellen voor markttoezicht;

14. stemt in met het toevoegen van woningverlichting aan de lijst van prioritaire productgroepen en benadrukt dat het belangrijk is dat de Commissie zich houdt aan het voorgestelde tijdschema voor het uit de handel nemen van de meest inefficiënte (gloei)lampen, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van maart 2007;

15. wijst op de vooruitgang die recentelijk is gemaakt in de LED-lamptechnologie; verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe het onderzoek naar LED-lampen en het gebruik ervan kan worden bevorderd;

16. verzoekt de Commissie met klem tijdschema’s op te stellen voor het uit de handel nemen van de minst energiezuinige apparatuur en toestellen en van andere energieverbruikende producten, zoals terrasverwarmers;

17. verwelkomt de specifieke aandacht voor het reduceren van 'stand-by'-verliezen en voor het verspreiden van producten en technologieën die ervoor zorgen dat goederen en apparaten die energie verbruiken dat alleen doen wanneer dat daadwerkelijk nodig is; verzoekt de Commissie een eis van één watt voor de 'stand-by'-prestatie te formuleren, alsook een analyse te maken van de potentiële energiebesparing van zowel het minimaliseren, als het helemaal elimineren van niet-essentiële 'stand-by'-energieconsumptie, in het bijzonder passieve 'stand-by';

18. is verheugd over de ondertekening van de nieuwe Energy Star-overeenkomst met de Verenigde Staten, waarin gemeenschappelijke energie-efficiëntienormen voor kantoorapparatuur worden vastgesteld, en in het bijzonder over de opname - in de tenuivoerleggingsverordening - van de verplichting om een openbare aanbesteding uit te schrijven; spoort de Commissie aan in de onderhandelingen te blijven streven naar een verruiming van het toepassingsgebied van de Energy Star-samenwerking tussen de EU en de VS met andere producten, overeenkomstig de tijdens de Europees-Amerikaanse top op 30 april 2007 gedane belofte;

19. is verheugd over het voorstel om uiterlijk in 2010 voor alle andere apparatuur en apparaten met een groot energieverbruik minimumprestatie-normen vast te stellen; roept de Commissie op om te beginnen met de minst energie-efficiënte producten op de markt;

20. ondersteunt de inspanningen van de Commissie voor het opstellen van criteria voor milieu-etikettering voor verwarmings- en koelapparatuur, die in het bijzonder betrekking hebben op het verbruik van primaire energie, zodat gebruikers er zeker van kunnen zijn dat ze betrouwbare informatie krijgen over de meest energiezuinige en milieuvriendelijke alternatieven op de markt voor apparatuur voor de verwarming of koeling van gebouwen;

21. dringt met klem aan op strikte naleving van de in 2006 vastgestelde eisen inzake de installatie van intelligente meters om de consument meer bewust te maken van energieverbruik, elektriciteitsleveranciers te helpen efficiënter op de vraag in te spelen en de vereisten met betrekking tot energie-efficiëntiestatistieken te helpen verbeteren;

22. roept op tot het formuleren van een norm voor intelligente warmteverbruiksmeters die worden gebruikt in centrale verwarmingssystemen en stadsverwarmingsnetwerken, teneinde eindgebruikers te bewegen tot meer energiebewust gedrag (‘pay-for-what-you-use’-systemen) en af te komen van systemen met vaste kosten, die het tegenovergestelde effect hebben;

23. is van mening dat industriële technologieën ervoor moeten zorgen dat in productieprocessen minder energie wordt verbruikt; gelooft dat aanzienlijke energiebesparingen kunnen worden gerealiseerd wanneer het gewicht van voertuigen en transportmiddelen wordt verminderd;

Eisen inzake energieprestaties voor gebouwen

24. dringt bij de Commissie aan op versnelling van de inbreukprocedures tegen de lidstaten die richtlijn 2001/91/EG niet naar behoren hebben omgezet in nationaal recht of niet volledig ten uitvoer hebben gelegd;

25. wijst er gezien de lange levensduur van gebouwen op dat het uitermate belangrijk is ervoor te zorgen dat nieuwe gebouwen aan de hoogst mogelijke energie-efficiëntienormen voldoen en dat bestaande gebouwen worden opgewaardeerd om aan de eisen van deze tijd te voldoen; is van mening dat de sloop van energieverslindende gebouwen in combinatie met de bouw van energiezuinige nieuwe gebouwen soms zou kunnen worden ondersteund als alternatief voor renovatie;

26. verzoekt de Commissie richtlijn 2002/91/EG te herzien, zodat vanaf 2009 alle gebouwen die verwarming of koeling behoeven, ongeacht hun grootte, zijn opgenomen in artikel 6;

27. roept de Commissie op om er bij de beoordeling van de prestaties van boilers rekening mee te houden dat (micro)warmtekrachtkoppelingsboilers verreweg het hoogste rendement opleveren en voor boilers minimumprestatie-eisen te stellen die met dit gegeven in overeenstemming zijn;

28. is verheugd over het voorstel om voor nieuwe en gerenoveerde gebouwen, en voor onderdelen van gebouwen, zoals ramen en raamfolie, minimumprestatie-eisen vast te stellen;

29. roept de Commissie op een voorstel te presenteren voor een bindende eis dat vanaf 2011 alle nieuwe gebouwen die verwarming en/of koeling behoeven aan eisen voor 'passieve woningen' of commerciële gebouwen moeten voldoen, en voor een eis dat vanaf 2008 passieve oplossingen voor verwarming en koeling moeten worden gebruikt;

30. roept de Commissie op om voor alle gebouwen de geleidelijke invoering van stadsverwarmings- en stadskoelingsnetten te overwegen, zodat het verbruik van fossiele brandstoffen voor verwarmings- en koelingsdoeleinden kan worden verminderd door gebruik te maken van energie die anders bij de omzetting van de brandstof verloren zou gaan;

31. verzoekt de Commissie om bij het overwegen van fiscale en andere maatregelen voor het bevorderen van energie-efficiëntie, ook het bevorderen van architectonische oplossingen voor passieve verwarming en koeling, zoals bouwstructuren met warmte-isolerende eigenschappen, te overwegen;

32. roept de Commissie en de lidstaten op stadskoeling uit hernieuwbare energiebronnen te bevorderen, als een efficiënt alternatief middel om aan de groeiende vraag naar comfortkoeling te voldoen;

33. roept de Commissie op tot het opzetten van een transparante, voor EU-burgers toegankelijke, databank met informatie over nationale, regionale en lokale maatregelen – in het bijzonder financieringsmaatregelen – voor het bevorderen van energie-efficiëntie in gebouwen, ten behoeve van de uitwisseling van beste praktijken in de EU en van voorlichting en bewustmaking van het publiek;

Elektriciteitsproductie en -distributie

34. spoort de lidstaten aan in hun nationale actieplannen voor energie-efficiëntie plannen inzake méér zeer efficiënte warmtekrachtkoppeling op te nemen, over te stappen op een alomvattende planning en stimulering van de elektriciteits-, verwarmings- en koelingsbevoorrading, en in het algemeen maatregelen te bevorderen voor het gebruik van kleinschalige en micro-warmtekrachtkoppeling en het elimineren van de obstakels daarvoor; vraagt de Commissie met klem om zich zeer kritisch op te stellen ten aanzien van nationale actieplannen die op deze punten tekortschieten;

35. wijst erop dat vervoer en distributie medeveroorzaker zijn van energieverlies en stroomstoringen en benadrukt de rol die micro-opwekking, decentrale opwekking en gediversifieerde opwekking kunnen spelen bij het veiligstellen van de energievoorziening en het terugdringen van verliezen; is van oordeel dat er prikkels gegeven dienen te worden voor de verbetering van de infrastructuur teneinde de transmissie- en distributieverliezen terug te dringen;

36. verzoekt de Commissie meer aandacht te besteden aan de verwarmingsmarkt, omdat verwarming verantwoordelijk is het grootste deel van het energieverbruik, en aan instrumenten zoals stadsplanning, thermografie en investeringsfaciliteiten die het mogelijk maken om via de ontwikkeling van stadsverwarmings- en stadskoelingsinfrastructuren overtollige warmte van hernieuwbare energie terug te winnen;

37. verzoekt de Commissie de tenuitvoerlegging van richtlijn 2004/8/EG[13] nauwkeurig te bewaken en vast te stellen of de steunregelingen voldoende zijn om het nationale potentieel voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling volledig te benutten;

38. wijst de Commissie op de noodzaak van lokale koelnetwerken als een effectief alternatief middel om aan de groeiende vraag naar comfortkoeling te voldoen en de daaraan gerelateerde CO2-emissies drastisch te verminderen;

39. verzoekt de Commissie de bestaande financiële prikkels ook te laten gelden voor ontwikkelingen die het mogelijk maken dat energie uit hernieuwbare bronnen in de bestaande netwerken voor energie uit fossiele brandstoffen wordt geleid; is van mening dat verbetering van bestaande netwerken zou in minder tijd en tegen lagere kosten de efficiëntie van de energieproductie uit hernieuwbare bronnen aanmerkelijk verhogen en door dergelijke verbeteringen tijdig door te voeren zou tegelijkertijd de zekerheid van de energievoorziening worden vergroot;

Vervoer

40. verzoekt de Commissie voor alle transportmodi, met inbegrip van het openbaar vervoer, minimumenergieprestatie-eisen vast te stellen; benadrukt het belang van beleid inzake energie-efficiënt vervoer dat vooral inzet op openbaar vervoer, en fietsen en lopen in stedelijke gebieden; verwelkomt het Groenboek inzake stedelijk vervoer en vraagt de Commissie een initiatief te ontwikkelen dat speciaal gericht is op stedelijk vervoer en het in een duurzaam mobiliteitsbeleid voor steden en stedelijke gebieden integreren van klimaatbescherming, energiebesparing en volksgezondheid; spoort steden in de EU aan na te denken over maatregelen voor het verminderen van de CO2-uitstoot van personenauto's, bijvoorbeeld door middel van fileheffingen; herinnert eraan dat bindende jaarlijkse emissiegrenswaarden voor alle nieuw personenauto's eraan bijdragen dat de EU haar bindende CO2-doelstellingen haalt;

41. dringt erop aan Richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij de verbranding van nieuwe personenauto's[14] zo te wijzigen dat auto's kunnen worden geëtiketteerd volgens de duidelijke A tot G-indeling die voor het etiketteren van apparaten wordt gebruikt; stelt voor dat ten minste 20% van alle ruimte die voor reclame en marketing van nieuwe auto's wordt gebruikt informatie over brandstofefficiëntie en emissies moet bevatten;

42. betreurt tevens dat het richtlijnvoorstel inzake de belastingheffing op personenauto's, waarmee beoogd wordt de CO2-uitstoot overeenkomstig de verplichtingen van de EU in het kader van het protocol van Kyoto te verminderen, nog steeds niet door de Raad is goedgekeurd, en dringt aan op een snelle tenuitvoerlegging;

43. verzoekt de Commissie een kaderstrategie te formuleren voor het faciliteren van aanzienlijke efficiencyverbeteringen in het stedelijk en voorstedelijk openbaar vervoer, waarvoor het nodig is dat beheerders van stedelijke en voorstedelijke openbaarvervoersystemen studies verrichten, waaronder haalbaarheidsstudies, naar systeemgerelateerde aspecten, efficiëntieniveaus en het niveau van de dienstverlening, en die is gericht op een dusdanige aanpassing van horizontale steunregelingen voor de ontwikkeling van openbaarvervoersystemen, dat deze regelingen voldoen aan strengere voorwaarden ten aanzien van efficiëntie en consistentie;

44. verwelkomt de gemeenschappelijke onderneming “Clean Sky”, die tot doel heeft om groenere, uit milieuoogpunt duurzamere en meer energiezuinige vliegtuigen te produceren;

Financiële regelingen en regionaal beleid

45. wijst op het belang van toegang tot structuurmiddelen voor het financieren van energie-efficiëntie, via organen zoals de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, alsmede van financiering via particuliere financieringsmechanismen;

46. verzoekt de Commissie het aandeel van de middelen van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds dat voor het verbeteren van de energie-efficiëntie van bestaande woningen moet worden gebruikt van 3% naar minimaal 5% te verhogen, en de lidstaten te verplichten ten volle van deze mogelijkheid gebruik te maken;

47. betreurt het ingewikkelde karakter van veel regelingen voor het financieren van energie-efficiëntie, ondanks het bestaan van het initiatief "gemeenschappelijke Europese middelen voor de zeer kleine en middelgrote ondernemingen" (JEREMIE); wijst erop dat het ontbreken van eenvoudige en gemakkelijk toegankelijke financieringsregelingen met name voor kleine en zeer kleine ondernemingen een groot probleem is omdat zij de capaciteit ontberen om ingewikkelde regelingen te gebruiken;

48. wijst op het cruciale belang van onderzoek en ontwikkeling en innovatie op het gebied van energie-efficiëntie; dringt er bij de lidstaten, regionale en lokale autoriteiten en NGO’s op aan hun voordeel te doen met de financiële middelen die beschikbaar zijn uit hoofde van het Zevende Kaderprogramma, de Structuurfondsen en het Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie/‘Intelligente energie voor Europa’, die zijn bedoeld voor het stimuleren van onderzoek op het gebied van energie-efficiëntie en het bevorderen van technologieën voor hernieuwbare energie, alsook voor de ontwikkeling van nieuwe manieren voor het transporteren en opslaan van energie waarbij minder energie verloren gaat; verzoekt de Commissie ruimhartig te zijn bij de behandeling van verzoeken om financiering voor onderzoek naar energie-efficiëntie; verzoekt de Commissie en de lidstaten energie-efficiëntie een hoge prioriteit te geven bij de aanhoudende inspanningen die moeten worden gedaan om de EU-programma's voor onderzoek en technologische ontwikkeling maximaal te benutten;

49. dringt erop aan zeer kleine ondernemingen als huishoudens te behandelen en hen toegang te verschaffen tot eenvoudige regelingen voor het financieren van verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen, zoals up front subsidies;

50. verzoekt de Commissie haar steun te geven aan regels voor overheidssubsidies die dienstiger zijn voor het uitvoeren van energie-efficiëntiemaatregelen (bijv. maatregelen gericht op eco-innovatie en productiviteitsverbetering); is van mening dat zulke regels simpel, praktisch en transparant moeten zijn, zodat ze geen belemmering vormen voor de effectieve uitvoering van energie-efficiëntiemaatregelen;

51. vraagt de Commissie met de grootst mogelijke spoed voorstellen voor specifieke maatregelen te presenteren voor meer energie-efficiëntie in zeer afgelegen regio’s, toegesneden op hun specifieke kenmerken die voortvloeien uit de permanente beperkingen waar deze regio’s aan onderhevig zijn;

52. benadrukt de rol van lokale en regionale energieagentschappen bij de effectieve uitvoering van energie-efficiëntiemaatregelen; roept ertoe op al deze agentschappen (Europese, nationale en lokale) bij het opstellen en uitvoeren van actieplannen voor energie-efficiëntie te betrekken;

Belastingen

53. verzoekt de Raad de lidstaten aan te sporen voor arbeid, materialen en onderdelen die de energie-efficiëntie van gebouwen verbeteren een verlaagd BTW-tarief hanteren; verzoekt de Raad ervoor te zorgen dat het algemene belastingstelsel de doelstelling van verbetering van de energie-efficiëntie in gebouwen op coherente wijze weerspiegelt;

54. spoort de lidstaten aan volledig gebruik te maken van de mogelijkheid van een verlaagd BTW-tarief op arbeid bij de renovatie en reparatie van privéhuizen gericht op verbetering van de energie-efficiëntie; is verheugd over het besluit van de Commissie om onderzoek te doen naar de doeltreffendheid van belastingkortingen voor zowel consumenten die de meest energie-efficiënte apparaten kopen, als ondernemingen die dergelijke apparaten produceren en bevorderen;

55. wijst erop dat belastingen onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen; wijst er voorts op dat nationale belastingmaatregelen op dit gebied onderdeel van alle nationale actieplannen voor energie-efficiëntie kunnen uitmaken; pleit voor internalisering van de milieukosten;

56. verzoekt alle lidstaten specifieke prikkels te ontwikkelen om huishoudens, zeer kleine ondernemingen en verhuurders aan te sporen energie-efficiëntiemaatregelen te nemen en energie-efficiënte producten te kopen;

57. is van mening dat het in bepaalde omstandigheden mogelijk moet zijn de sloop van energieverslindende gebouwen via belastingprikkels te stimuleren, mits de sloop wordt gevolgd door de bouw van energiezuinige nieuwe gebouwen;

Wijziging van het gedrag

58. wijst op de belangrijke rol van de overheidssector bij het bevorderen van energiezuinige oplossingen;

59. deelt de opvatting dat programma's voor onderwijs en opleiding inzake energie-efficiëntie uitermate belangrijk zijn, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen; wijst erop dat het gebruiken van innovatieve technieken voor bouw- en energiebeheer alleen mogelijk is indien er voldoende gekwalificeerd personeel voorhanden is; betreurt het feit dat de lidstaten vooralsnog verzuimd hebben geëigende opleidingsprogramma's te ontwikkelen voor vaardigheden op het gebied van energie-efficiëntie; dringt erop aan eisen op het gebied van human resources als een essentieel onderdeel van de nationale actieplannen voor energie-efficiëntie te beschouwen;

60. moedigt de regionale en plaatselijke autoriteiten aan nauw samen te werken met regionale energieagentschappen teneinde de opleidingsfaciliteiten voor energietechnici en beroepsbeoefenaars uit verwante sectoren te verbeteren; benadrukt het belang van beter gecoördineerde netwerken van plaatselijke deelnemers teneinde goede praktijkvormen op het vlak van energie-efficiëntie te verspreiden naar minder ontwikkelde regio's;

61. onderstreept de rol die openbare aanbestedingen, alsmede diensten als energie-audits zouden kunnen spelen bij het terugdringen van verspilling en het bevorderen van een betere exploitatie van het energiepotentieel van elk gebouw; dringt er bij de lidstaten en hun regionale, plaatselijke en andere overheden op aan zelf als eerste het goede voorbeeld te geven, niet alleen in administratieve gebouwen, maar ook in andere openbare gebouwen zoals scholen, universiteiten en ziekenhuizen en in entiteiten op het gebied van water, energie, vervoer en postdiensten;

62. verzoekt de Commissie meer onderzoek te doen naar gedragseconomische en besluitvormingsaspecten, zodat toekomstige voorlichtingscampagnes over energie-efficiëntie (zoals de campagne ‘Duurzame Energie Europa’) beter kunnen worden afgestemd op specifieke doelgroepen en zodoende een optimaal resultaat kan worden behaald;

63. onderschrijft de stelling dat energie-efficiëntie thuis begint; dringt er bij de Commissie, de Raad en het Parlement op aan het voortouw te nemen door te eisen dat voor de gebouwen van alle EU-instellingen hoge energieprestatie-normen worden vastgesteld, als onderdeel van een breder opgezette audit van het energieverbruik van de instellingen, met aandacht voor regelingen voor werken en reizen, stimuli en locaties, én apparatuur en aankoop;

64. verzoekt de Commissie en de lidstaten elk jaar een Europese Actiedag inzake energie-efficiëntie te organiseren;

65. merkt op dat de hightechsector een cruciale rol kan spelen bij de bewustmaking van de consument en het vergroten van zijn bereidheid om bij te dragen aan energie-efficiëntie door producten aan te bieden die zowel energiezuinig zijn als aan hogere normen voldoen;

66. is van mening dat bilaterale energiedienstenovereenkomsten tussen energieleveranciers en afnemers een effectief middel zijn voor het verbeteren van het rendement van verwarmings- en koelsystemen; verzoekt de Commissie om wettelijke en bestuurlijke hindernissen voor het sluiten van dergelijke overeenkomsten weg te nemen;

Steden

67. erkent het belang van het uitwisselen en bevorderen van beste praktijken op het gebied van energie-efficiëntie in steden; is van mening dat het bestaande forum Eurocities hier heel goed voor gebruikt zou kunnen worden;

68. dringt bij de Commissie en de andere EU-instellingen aan op samenwerking met de grote steden in de EU en om in te stemmen met het beschikbaar stellen van budgettaire middelen voor jumelage en voor de uitwisseling van goede praktijken tussen de grotere steden;

69. verwelkomt het initiatief tot oprichting van een Convenant van burgemeesters, dat de burgemeesters van Europa’s 20 à 30 belangrijkste en meest baanbrekende steden in een permanent netwerk bijeenbrengt, en vraagt om meer details met betrekking tot deze oprichting; benadrukt echter dat het Convenant van burgemeesters de activiteiten van soortgelijke, reeds bestaande netwerken dient aan te vullen;

De mondiale dimensie

70. steunt het voorstel van de Commissie voor het oprichten van het Platform voor internationale samenwerking inzake energie-efficiëntie; roept de lidstaten en de Commissie op tot meer internationale samenwerking op het gebied van energie-efficiëntie om te voorkomen dat nieuwe voorschriften en normen tot fragmentatie van de mondiale markten leiden; dringt er met klem op aan in deze internationale bilaterale en multilaterale overeenkomsten niet alleen bepalingen inzake minimumenergie-efficiëntienormen op te nemen, maar ook bepalingen inzake het uitwisselen van energie-efficiëntietechnologieën; beschouwt technologieverspreiding als een strategische 'must', met het oog waarop intellectuele eigendomsrechten als een publiek belang moeten worden beschouwd;

71. erkent dat op technisch niveau gewerkt wordt aan gemeenschappelijke energie-efficiëntienormen, met name met China; maakt zich zorgen over het feit dat dit werk wordt ondermijnd door een gebrekkige coördinatie tussen de lidstaten, hetgeen in derde landen tot verwarring leidt; dringt aan op een geïntegreerde benadering inzake normen;

72. neemt nota van de algemene zorg dat Rusland niet aan zijn binnenlandse en in contracten vastgelegde vraag naar gas zal kunnen voldoen en spoort de Commissie in het belang van de energiebevoorradingszekerheid aan meer energie en middelen te investeren in de dialoog tussen de EU en Rusland over energie-efficiëntie en daarbij in het bijzonder aandacht te besteden aan het moderniseren van de lokale Russische verwarmingsnetwerken en het gebruiken van gas dat momenteel op olievelden wordt afgefakkeld;

73. is verheugd over het initiatief van de Raad voor een energiepartnerschap tussen de EU en Afrika, en dringt er op aan dat het partnerschap prioritaire aandacht besteed aan energie-efficiëntie en duurzame groei in Afrika;

-o0o-

74. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen en regeringen van de lidstaten.

  • [1]  PB L 297 van 13.10.1992, blz. 16. Richtlijn als gewijzigd door richtlijn (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1.).
  • [2]  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 65.
  • [3]  PB L 52 van 21.2.2004, blz. 50.
  • [4]  PB L 191 van 22.7.2005, blz. 29.
  • [5]  PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64.
  • [6]  PB L 381 van 28.12.2006, blz. 24.
  • [7]  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15.
  • [8]  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15.
  • [9]  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1
  • [10]  PB L 114 van 24.4.2001, blz. 1. Laatstelijk gewijzigd door Verordening van de Raad (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).
  • [11]  PB L 298 van 8.12.2006, blz. 273.
  • [12]  PB C 317 E van 23.12.2006, blz. 876.
  • [13]  Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt (PB L 52 van 21.2.2004, blz. 50).
  • [14]  PB L 12 van 18.1.2000, blz. 16. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1882/2003.

TOELICHTING

De achtergrond

Uit recent wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de wereld nog slechts acht jaar heeft om de opwarming van de aarde aan te pakken. Indien de temperatuur wereldwijd met méér dan twee graden Celsius ten opzichte van de pre-industriële niveaus stijgt, wordt de klimaatverandering waarschijnlijk onbeheersbaar.

Energie-efficiëntie is het meest kostenefficiënte en direct beschikbare instrument voor het reduceren van de broeikasgasemissies. Er bestaat reeds een scala aan energie-efficiëntietechnologieën; hun implementatie vergt veel minder tijd dan nodig is voor grote nieuwe bouwprojecten.

Energie-efficiëntie is ook een uiterst belangrijk instrument in het kader van het streven van de EU naar energiebevoorradingszekerheid, met name voor die lidstaten die op dit moment afhankelijk zijn van Russisch gas. Ook het belang van energie-efficiëntie in landen die energieleverancier zijn, mag niet over het hoofd worden gezien: het Internationaal Energieagentschap (IEA) schat dat een hoeveelheid energie gelijk aan een-vijfde van de Russische exporten naar Europese OESO-leden door het gebruik van betere technologieën en energie-efficiëntiemaatregelen zou kunnen worden bespaard.

Ook bij het verwezenlijken van de Lissabonagenda komt energie-efficiëntie een belangrijke rol toe: energie-efficiëntie staat gelijk aan economische efficiëntie. De energie-efficiëntie-industrie creëert veel nieuwe banen, met name in de sector renovatie van gebouwen. Commissaris Piebalgs schat (Berlijn, april 2007) dat het uit artikel 6 van de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen schrappen van de drempel van 1000 m2 nog eens 250.000 nieuwe banen zou kunnen opleveren, alsmede een besparing van 70 Mtoe en 140 Mt CO2.

Strategische regelgeving inzake energie-efficiëntie is een 'must'. De energie-intensiteit in de EU is sinds 1990 weliswaar verbeterd, maar onvoldoende om de jaarlijkse stijging van het BBP te compenseren; onder de streep is het energieverbruik dan ook toegenomen. De handel in koolstofemissies is inmiddels een van de voornaamste instrumenten voor het aanpakken van de klimaatverandering, maar het staat niet vast en is ook nog nooit gebeurd dat marktmechanismen alleen op korte termijn voor resultaat zorgen. Om energie te besparen op een termijn die nodig is voor het beheersen van de klimaatverandering moet de consument de keuze geboden worden uit een beperkt pakket steeds energie-efficiëntere opties.

Het strategische belang van het Actieplan voor energie-efficiëntie van de Commissie werd onderstreept door de persoonlijke betrokkenheid van voorzitter Barroso bij de lancering ervan in oktober 2006.

Sterke en zwakke punten van het Actieplan

De rapporteur verwelkomt het Actieplan, met name de nadruk die erin wordt gelegd op het aanpakken van energieverspilling bij gebouwen en apparaten.

Het Actieplan behelst een strategische benadering. Wat gebouwen betreft (gebouwen zijn goed voor 40% van het energieverbruik), worden strenge normen voor nieuwe gebouwen aangevuld met maatregelen voor het verbeteren van de energie-efficiëntie van bestaande gebouwen (waarvan 75% in 2050 nog in gebruik zullen zijn). De rapporteur is van mening dat energieprestatie-normen streng moeten zijn en van toepassing op alle gebouwen die verwarming en koeling behoeven, en dus energie verbruiken. Voor nieuwe projecten moeten versneld zogenaamde 'passievewoningen'-normen worden ingevoerd. De technologie en de kennis voor het bouwen van passieve woningen met een minimumbehoefte aan verwarming en koeling bestaan, maar ze moeten breder beschikbaar worden gemaakt.

Wat apparaten betreft, doet de Commissie een voorstel voor een regeling inzake dynamische etikettering, in combinatie met maatregelen om de minst efficiënte producten uit de handel te nemen. Om doeltreffend te zijn, is hier snelheid geboden. De rapporteur is van oordeel dat de benadering inzake de etikettering van apparaten ook nuttig kan zijn voor het aanpakken van de koolstofemissies van auto's, bovenop de door de Commissie geopperde maatregelen.

Hoewel de rapporteur verheugd is over de doelstellingen van het Actieplan, plaats hij vraagtekens bij de praktische haalbaarheid. Het Actieplan staat niet op zichzelf. Het verwijst naar en borduurt voort op reeds bestaande wetgeving inzake energie-efficiëntie, in het bijzonder de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen, de richtlijn inzake ecologisch ontwerp en de richtlijn betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten. Het huidige Actieplan zal alleen werken als reeds bestaande wetgeving doeltreffend is geïmplementeerd. Dit is in de verste verte nog niet het geval.

Zowel de Commissie, als de lidstaten zijn wat de implementatie van de wetgeving inzake energie-efficiëntie betreft schuldig aan ernstige plichtverzaking. De Commissie heeft verzuimd voldoende personeel in te zetten voor het waarborgen van een volledige en tijdige tenuitvoerlegging van de richtlijn gebouwen en de nationale actieplannen voor energie-efficiëntie, de pijlers waarop het huidige Actieplan rust. De lidstaten treft het verwijt dat ze het strategische belang van energie-efficiëntie niet hebben gezien en er geen beleidsprioriteit van hebben gemaakt.

Het is nu aan het Europees Parlement het politieke leiderschap te tonen waaraan het de andere twee instellingen heeft ontbroken. De gekozen vertegenwoordigers van de EU, zowel in het Europees Parlement, als in de nationale parlementen, maar bijvoorbeeld ook waakhonden zoals Energy Watch hebben de plicht de vinger aan de pols van het Actieplan te houden om ervoor te zorgen dat het volledig en overeenkomstig het tijdschema wordt uitgevoerd.

Bijlagen:

Bron: "Energy and Transport in Figures, 2006 - Part 2: Energy", Europese Commissie, DG-TREN, in samenwerking met Eurostat.

Implementing measures under Directive on the Ecodesign of Energy-using Products (2005/32/EC) - State of play and next steps

Source: http://ec.europa.eu/energy/demand/legislation/images/planning_overview_first_15_products.gif

ADVIES van de Commissie economische en monetaire zaken (21.11.2007)

aan de Commissie industrie, onderzoek en energie

inzake het Actieplan voor energie-efficiëntie: het potentieel realiseren
(2007/2106(INI))

Rapporteur voor advies: Heide Rühle

SUGGESTIES

De Commissie economische en monetaire zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie industrie, onderzoek en energie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat Europa als gevolg van inefficiënt energiegebruik nog steeds ten minste 20% van zijn energie verspilt en dat de rechtstreekse kosten van ons onvermogen om energie efficiënt te gebruiken, tegen 2020 meer dan 100 miljard euro per jaar zullen bedragen,

B.  overwegende dat het totale potentieel voor energiebesparing wordt geraamd op ongeveer 27% en 30% van het energiegebruik voor woonhuizen respectievelijk bedrijfspanden, 25% voor de be- en verwerkende industrie en 26% voor de vervoerssector,

1.  juicht het toe dat de Commissie heeft gekozen voor een integrale benadering van de verbetering van de energie-efficiëntie; wijst in dit verband nogmaals op de cruciale rol van onderwijs en voorlichting om het bewustzijn te versterken en veranderingen in gedragspatronen te bevorderen;

2.  onderstreept dat het van belang is een economisch klimaat te ontwikkelen dat investeringen in O&O aanmoedigt, innovatie stimuleert en de technologische vooruitgang bevordert; wijst opnieuw op de grote voordelen die een voltooide interne markt voor energie biedt voor zowel het milieu als het concurrentievermogen van de Europese industrie; is voorstander van een aanzienlijke verschuiving van belasting op arbeid naar milieubelasting;

3.  herinnert eraan dat energiebesparing de meest doeltreffende manier is om de CO2-emissies te beperken en om de ontwikkeling van een brede en geavanceerde markt voor energie-efficiënte technologieën en producten te stimuleren;

4.  onderstreept dat onder de Europese burgers het algemene bewustzijn en de motivering met betrekking tot energiebesparing moeten worden versterkt; meent dat breed opgezette voorlichtingscampagnes voor burgers en bedrijven dienen te worden overwogen en wellicht te worden medegefinancierd uit EU-middelen;

5.  is van mening dat normen voor openbare aanbestedingen een positieve rol kunnen vervullen bij het verhogen van energie-efficiëntie; dringt er bij de overheden van de lidstaten op aan ten volle gebruik te maken van de milieuclausules van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren[1] water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten om aspecten van energie-efficiëntie te integreren;

6.  is het ermee eens dat energie-efficiëntie in de bouwsector een topprioriteit is;

7.  is verheugd over de duidelijke steun voor stadsontwikkeling en modernisering van gesubsidieerde woningen in het nieuwe kader voor het cohesiebeleid in de periode 2007-2013;

8.  moedigt de lidstaten aan ten volle gebruik te maken van de mogelijkheid van een lager BTW-tarief bij werkzaamheden voor renovatie en herstel van particuliere woningen die tot doel hebben de energie-efficiëntie te verbeteren; verzoekt de Raad de doelstelling van verbetering van de energie-efficiëntie in gebouwen op coherente wijze gestalte geven in het algemene belastingstelsel;

9.  verzoekt de Commissie over te gaan tot een auditprocedure met betrekking tot de energiebesparing in de officiële gebouwen van de EU-instellingen en de aanzet te geven tot soortgelijke praktijken in de openbare gebouwen in de lidstaten van de EU;

10. acht het van het allergrootste belang om tot energiebesparing in de vervoerssector te komen; pleit voor internalisering van de milieukosten;

11. betreurt tevens dat het richtlijnvoorstel inzake de belastingheffing op personenauto's, waarmee beoogd wordt de CO2-uitstoot overeenkomstig de verplichtingen van de EU in het kader van het protocol van Kyoto te verminderen, nog steeds niet door de Raad is goedgekeurd, en dringt aan op een snelle tenuitvoerlegging;

12. is van mening dat er een duidelijke overstap naar andere vormen van vervoer nodig is, om in de vervoerssector brandstof te besparen; acht het van essentieel belang om het gebruik van openbaar vervoer, carpoolen en ongemotoriseerd vervoer in de Europese steden te stimuleren om de steeds verder toenemende milieu-impact van het verkeer doeltreffend aan te pakken;

13. is van mening dat in de sector personenauto's de energie-efficiëntie verbeterd dient te worden via een integrale benadering, waarbij niet alleen de mogelijkheden van de motortechnologie om brandstof te besparen worden benut, maar ook milieuwinst wordt behaald door andere maatregelen, zoals ecorijden, verbetering van de infrastructuur en verkeersgeleiding;

14. herinnert aan het belang van een coherent beleid op het gebied van energie-efficiëntie; onderstreept dat de milieudoelstellingen van de EU, met name energie-efficiëntie, naar behoren moeten worden weerspiegeld door de prioriteiten die worden gesteld bij de toewijzing van middelen uit de structuurfondsen en de onderzoeks- en ontwikkelingsinitiatieven van de EU;

15. dringt aan op sectoriële energiebesparingsakkoorden en de uitwisseling van "best practices" in belangrijke industrie- en dienstensectoren; wijst er in dit licht met klem op dat er via wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging gezorgd moet worden voor gelijke concurrentievoorwaarden, zowel nationaal als internationaal, om te garanderen dat de naleving van milieuvoorschriften, waaronder instrumenten voor energiebesparing, het Europese concurrentievermogen niet ondergraven.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

21.11.2007

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

38

0

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Mariela Velichkova Baeva, Zsolt László Becsey, Pervenche Berès, Slavi Binev, Sharon Bowles, Udo Bullmann, Ieke van den Burg, Christian Ehler, Jonathan Evans, Elisa Ferreira, Donata Gottardi, Benoît Hamon, Gunnar Hökmark, Karsten Friedrich Hoppenstedt, Sophia in 't Veld, Piia-Noora Kauppi, Wolf Klinz, Kurt Joachim Lauk, Andrea Losco, Cristobal Montoro Romero, Joseph Muscat, John Purvis, Alexander Radwan, Bernhard Rapkay, Dariusz Rosati, Heide Rühle, Eoin Ryan, Antolín Sánchez Presedo, Manuel António dos Santos, Margarita Starkevičiūtė, Ivo Strejček, Cornelis Visser, Sahra Wagenknecht.

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Harald Ettl, Ján Hudacký, Werner Langen, Thomas Mann, Gianni Pittella.

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Holger Krahmer

  • [1]  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1.

ADVIES van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (11.10.2007)

aan de Commissie industrie, onderzoek en energie

inzake het Actieplan voor energie-efficiëntie – Het potentieel realiseren
(2007/2106(INI))

Rapporteur voor advies: Evangelia Tzampazi

SUGGESTIES

De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie industrie, onderzoek en energie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  is verheugd over de mededeling van de Commissie getiteld "Actieplan voor energie-efficiëntie – Het potentieel realiseren" en steunt de daarin voorgestane prioriteitsmaatregelen, en vraagt deze onmiddellijk uit te voeren;

2.  is verheugd over de tijdens de voorjaarstop van 2007 afgesproken bindende doelstelling om het energieverbruik tegen 2020 met 20% te verminderen, hetgeen tegelijkertijd zal bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstelling om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2020 met 20% te laten afnemen, als een eenzijdige verplichting die de Europese Unie zichzelf oplegt, hetgeen verhoogd kan worden tot 30% in coördinatie met vergelijkbare verplichtingen van andere industrielanden; onderschrijft tevens de noodzaak om in dat opzicht tussentijdse doelstellingen vast te stellen onderverdeeld naar energiesector;

3.  is verheugd over het initiatief van de Commissie om kaderovereenkomsten met de voornaamste externe handelspartnerlanden en internationale organisaties tot stand te brengen en vraagt dergelijke overeenkomsten te sluiten met landen die over hoogontwikkelde technologieën beschikken op het gebied van efficiënte omzetting en distributie en efficiënt gebruik van energie;

4.  benadrukt dat door onmiddellijke toepassing van en controle op de geldende communautaire wetgeving op het gebied van energie-efficiëntie (bijvoorbeeld Richtlijn 2002/91/EG betreffende de energieprestatie van gebouwen, Richtlijn 92/75/EG betreffende etikettering, Richtlijn 2005/32/EG betreffende ecologisch ontwerp en Richtlijn 2006/32/EG betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten) het gestelde doel voor de helft zou kunnen worden verwezenlijkt; nodigt de lidstaten uit rationeel gebruik te maken van de nationale actieplannen op het gebied van energie-efficiëntie, en deze uit te voeren en te verbeteren, en nodigt de Commissie uit zich te vergewissen van de correcte omzetting en uitvoering, volgens de gespecificeerde deadlines, van de reeds goedgekeurde richtlijnen;

5.  onderschrijft de opvatting dat de mogelijkheden van energiebesparing met name in de gebouwen- en de vervoerssector aanwezig zijn, en legt daarbij de nadruk op de mogelijkheden voor verbetering van het stedelijk vervoer en van openbare gebouwen; verzoekt dus om prioriteitsmaatregelen in deze sectoren; verzoekt tevens om herziening van de richtlijn betreffende gebouwen, teneinde de werkingssfeer ervan uit te breiden en er minimumnormen op het gebied van efficiëntie op EU-niveau in op te nemen; verzoekt voorts de lidstaten om zowel het openbaar vervoer als het spoor-, zee- en binnenwatervervoer te bevorderen;

6.  verzoekt de Commissie niet alleen meer energie-efficiëntie te eisen in het geval van nieuwe bouwwerken, maar van energie-efficiëntie een verplicht criterium te maken voor de renovatie van oude gebouwen, en te verlangen dat een aanzienlijk deel van de energiebehoefte uit hernieuwbare energiebronnen komt; verzoekt de Commissie met het oog hierop bijzondere steun, in de vorm van financiële prikkels, te verlenen voor de renovatie van gebouwen die plaatsvindt om te voldoen aan de energie-efficiëntiecriteria;

7.  beseft dat de behoefte aan renovatie van meergezinswoningen/gesubsidieerde woonruimte een dringend probleem is voor een aanzienlijk aantal EU-burgers, met name in de nieuwe lidstaten; verzoekt daarom bij een toekomstige herziening van de structuurfondsen van de EU om verhoging van de middelen die kunnen worden gebruikt voor het verbeteren van de energie-efficiëntie van die gebouwen in de nieuwe lidstaten;

8.  wijst erop dat vervoer en distributie medeveroorzaker zijn van energieverlies en stroomstoringen en benadrukt de rol die micro-opwekking, decentrale opwekking en gediversifieerde opwekking kunnen spelen bij het veiligstellen van de energievoorziening en het terugdringen van verliezen; is van oordeel dat er prikkels gegeven dienen te worden voor de verbetering van de infrastructuur teneinde de transmissie- en distributieverliezen terug te dringen;

9.  onderstreept dat de rol van marktgebaseerde instrumenten (bijvoorbeeld de "witte" certificaten) en financiële prikkels (bijvoorbeeld stimulering van groen belastingbeleid) voor bedrijven om de doelstellingen voor wat betreft de energie-efficiëntie te behalen en versterking van de Europese concurrentiepositie op zichzelf niet voldoende is, en dat daarom overheids- en communautaire ad-hocfinanciering dient te worden geactiveerd, zodat middelen effectiever naar onderzoek, technologische innovatie en energie-efficiëntie kunnen worden gesluisd, op basis van het beginsel dat ‘de vervuiler betaalt’;

10. spoort de lidstaten aan hun fiscaal beleid te herzien met betrekking tot energie-efficiëntie en gebruik te maken van belastingprikkels wanneer dat naar hun oordeel efficiënt is, en daarbij tegelijkertijd maatregelen te treffen die mogelijke negatieve sociale repercussies moeten tegengaan;

11. onderstreept de rol die diensten als energie-audits zouden kunnen spelen bij het terugdringen van verspilling en het bevorderen van een betere exploitatie van het energiepotentieel van elk gebouw; dringt er bij de lidstaten op aan zelf als eerste het goede voorbeeld te geven, niet alleen in administratieve gebouwen, maar ook in andere openbare gebouwen zoals scholen, universiteiten en ziekenhuizen;

12. legt de nadruk op de noodzaak, het onderzoek, de kennisoverdracht en de ecologische innovatie op het gebied van hoogwaardige technologieën op energiegebied te bevorderen, door investeringen, de uitwisseling van optimale werkwijzen en de technologieoverdracht aan te moedigen, hetgeen de economische groei kan bevorderen, voor meer werkgelegenheid kan zorgen en de Europese economie een comparatief voordeel kan opleveren, en zo dus een bijdrage kan leveren aan het verwezenlijken van de doelstellingen van de Lissabon-strategie; onderstreept de rol van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en andere communautaire financiële instrumenten;

13. nodigt de Commissie uit minimumnormen vast te stellen voor energieprestaties in het kader van de richtlijn ecologisch ontwerp; verzoekt om herziening van de etiketteringsrichtlijn, teneinde daarin nieuwe producten op te nemen, alsmede om een betere samenhang tussen deze beide richtlijnen, zodat een sterkere bewustmaking van de consument wordt bereikt en het de consument gemakkelijker wordt gemaakt om met kennis van zaken een keuze te maken binnen een volledig en duidelijk kader;

14. benadrukt de noodzaak om het Actieplan voor energie-efficiëntie onder de aandacht te brengen in educatie- en informatiecampagnes, om de consument beter in staat te stellen gefundeerde beslissingen te nemen bij de aanschaf van consumptiegoederen en ze vervolgens verstandig te gebruiken, overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling;

15. onderstreept de grote rol van de overheid bij het bevorderen van de energie-efficiëntie en spreekt zich uit vóór het opnemen van eisen op het gebied van energie-efficiëntie in de voorschriften met betrekking tot overheidscontracten;

16. spoort de Commissie aan het voortouw te nemen om tot een wereldwijde overeenkomst over energie-efficiëntie te komen; verzoekt de Commissie energie-efficiëntie op te nemen in de bilaterale overeenkomsten van de EU met derde landen;

17. benadrukt dat het energie-efficiëntiebeleid op alle bestuursniveaus moet worden geëffectueerd;

18. verzoekt de Commissie de bestaande financiële prikkels ook te laten gelden voor ontwikkelingen die het mogelijk maken dat energie uit hernieuwbare bronnen in de bestaande netwerken voor energie uit fossiele brandstoffen wordt geleid; verbetering van bestaande netwerken zou in minder tijd en tegen lagere kosten de efficiëntie van de energieproductie uit hernieuwbare bronnen aanmerkelijk verhogen en door dergelijke verbeteringen tijdig door te voeren zou tegelijkertijd de zekerheid van de energievoorziening worden vergroot.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

9.10.2007

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

350

0

 

Bij de eindstemming aanwezige leden

Adamos Adamou, Margrete Auken, Pilar Ayuso, Johannes Blokland, John Bowis, Frieda Brepoels, Hiltrud Breyer, Dorette Corbey, Jill Evans, Anne Ferreira, Karl-Heinz Florenz, Satu Hassi, Jens Holm, Dan Jørgensen, Christa Klaß, Eija-Riitta Korhola, Urszula Krupa, Peter Liese, Jules Maaten, Linda McAvan, Miroslav Ouzký, Vladko Todorov Panayotov, Vittorio Prodi, Guido Sacconi, Daciana Octavia Sârbu, Karin Scheele, Carl Schlyter, Richard Seeber, María Sornosa Martínez, Antonios Trakatellis, Evangelia Tzampazi, Anja Weisgerber

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Lambert van Nistelrooij

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Vincenzo Aita, Manuel Medina Ortega

9.10.2007

ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling

voor de Commissie industrie, onderzoek en energie

inzake een Actieplan voor energie-efficiëntie — Het potentieel realiseren

(2007/2106(INI))

Rapporteur voor advies: Tiberiu Bărbuleţiu

SUGGESTIES

De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie industrie, onderzoek en energie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  verwelkomt de Mededeling van de Commissie betreffende energie-efficiëntie[1]; betreurt echter het gebrek aan visie op lidstaatniveau ten aanzien van het uitvoeringsproces van de voorgestelde stappen, het niet publiceren van deze stappen, zoals vereist, en het ontbreken van voldoende informatie, alsook de klaarblijkelijk onvoldoende coördinatie tussen de verschillende bestuurslagen;

2.  benadrukt de belangrijke rol die de regionale en plaatselijke autoriteiten van de EU kunnen spelen bij de verwezenlijking van de doelstelling van een energiebesparing met 20% in 2020[2], voornamelijk door hun optreden als consument, beheerder, leverancier, toezichthouder en adviseur met de verantwoordelijkheid om de besluitvorming inzake energie te controleren en te beïnvloeden; verwelkomt daarom het plan van de Commissie om de aansluiting van gedecentraliseerde stroomopwekking op het algehele net te bevorderen bijvoorbeeld door middel van maatregelen voor grotere interoperabiliteit; roept in dit verband de Commissie op meer helderheid te verschaffen over het toezichthoudende instrument dat zij in het leven wil roepen, het tijdschema voor de tenuitvoerlegging, de aard van de betrokken deelnemers en de voorwaarden van hun contractuele betrokkenheid;

3.  verwelkomt het initiatief tot oprichting van een Convenant van burgemeesters, dat de burgemeesters van Europa’s 20 à 30 belangrijkste en meest baanbrekende steden in een permanent netwerk bijeenbrengt, en vraagt om meer details met betrekking tot deze oprichting; benadrukt echter dat het Convenant van burgemeesters de activiteiten van soortgelijke, reeds bestaande netwerken dient aan te vullen;

4.  dringt er bij de Commissie op aan haast te maken met het opstellen van de toekomstige intentieverklaring in samenwerking met het Comité van Europese energieregelgevers (CEER) voor het vastleggen van gemeenschappelijke richtsnoeren en een gemeenschappelijke gedragscode met het oog op verbetering van de efficiëntie van het eindgebruik van energie in alle sectoren;

5.  roept de Commissie op in elke lidstaat systematische steun voor energie-efficiëntie verplicht te stellen; dringt er bij de nieuwe lidstaten op aan de investering van gemeenschapsgelden in energie-efficiëntie zo goed mogelijk te ondersteunen, en daarbij gebruikmaking van publiek-private partnerschappen (PPP’s) te stimuleren, teneinde de herinrichting van gebouwen, de modernisering van verwarmingsinstallaties van districten en kleinschalige warmtekrachtkoppeling te vergemakkelijken, binnen de grenzen die zijn vastgesteld in de bestaande Verordening (EG) nr. 1080/2006[3]; de modernisering van stadsverwarmingsinstallaties en kleinschalige warmtekrachtcentrales;

6.  moedigt regionale en lokale actoren aan gebruik te maken van de financieringsmogelijkheden en technische bijstand die de initiatieven JASPERS, JEREMIE en JESSICA bieden teneinde de ontwikkeling van energie-efficiëntieprojecten te stimuleren; dringt erop aan om op regionaal niveau toegankelijke en accurate informatie over de praktische uitvoering van die initiatieven op ruime schaal te verspreiden;

7.  vraagt de Commissie met de grootst mogelijke spoed specifieke maatregelen te nemen voor meer energie-efficiëntie in zeer afgelegen regio’s, toegesneden op hun specifieke kenmerken die voortvloeien uit de permanente beperkingen waar deze regio’s aan onderhevig zijn;

8.  vraagt alle regionale en plaatselijke autoriteiten regionale en lokale energie-efficiëntieplannen te ontwikkelen en vraagt de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan de Richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen om te zetten in nationale wetgeving[4]; vraagt de Commissie om met betrekking tot de controlemechanismen richtsnoeren en nauwkeurige evaluatiesystemen te ontwikkelen teneinde een goede uitvoering van de richtlijn te waarborgen;

9.  wijst erop dat nationale, regionale en lokale overheden een vitale rol hebben te spelen bij het bekendheid geven aan energie-efficiëntere producten, bijvoorbeeld door openbare informatiecampagnes op te zetten over het bestaande regelgevingskader en door energie-efficiëntie-etikettering;

10. moedigt de regionale en plaatselijke autoriteiten aan om een voorbeeld te stellen door in overheidsgebouwen energiebesparende programma’s te introduceren en door voor het aankoopbeleid van de overheid energiebesparende criteria in te stellen; roept de Commissie op aan de hand een helder kader op basis waarvan meetbare doelstellingen en kwaliteitscriteria kunnen worden bepaald, de plaatselijke autoriteiten te helpen bij de gezamenlijke aanschaf van energiebesparende producten;

11. moedigt de regionale en plaatselijke autoriteiten aan nauw samen te werken met regionale energieagentschappen teneinde de opleidingsfaciliteiten voor energietechnici en beroepsbeoefenaars uit verwante sectoren te verbeteren; benadrukt het belang van beter gecoördineerde netwerken van plaatselijke deelnemers teneinde goede praktijksvormen op het vlak van energie-efficiëntie te verspreiden naar minder ontwikkelde regio’s.

12. benadrukt de noodzaak om informatie en communicatie op het gebied van energie-efficiëntie op lokaal en regionaal niveau te verbeteren; vraagt daartoe om lokale teams op te leiden en deze bevoegdheden te geven teneinde energie-efficiëntie te bevorderen;

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

4.10.2007

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

39

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Stavros Arnaoutakis, Elspeth Attwooll, Jean Marie Beaupuy, Jana Bobošíková, Wolfgang Bulfon, Gerardo Galeote, Iratxe García Pérez, Eugenijus Gentvilas, Ambroise Guellec, Marian Harkin, Mieczysław Edmund Janowski, Rumiana Jeleva, Gisela Kallenbach, Tunne Kelam, Evgeni Kirilov, Miloš Koterec, Constanze Angela Krehl, Jamila Madeira, Mario Mantovani, Sérgio Marques, Miguel Angel Martínez Martínez, Yiannakis Matsis, Miroslav Mikolášik, Lambert van Nistelrooij, Markus Pieper, Wojciech Roszkowski, Elisabeth Schroedter, Grażyna Staniszewska, Catherine Stihler, Kyriacos Triantaphyllides, Oldřich Vlasák

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Emanuel Jardim Fernandes, Zita Pleštinská, Samuli Pohjamo, Miloslav Ransdorf, Toomas Savi, Richard Seeber, Nikolaos Vakalis

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Mariela Velichkova Baeva, Zbigniew Zaleski

  • [1]  Mededeling van de Commissie getiteld 'Actieplan voor energie-efficiëntie – Het potentieel realiseren' (COM(2006)0545)
  • [2]  Groenboek van de Commissie inzake energie-efficiëntie - "Meer doen met minder" (COM(2005)0265)
  • [3]  Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 julii 2006 over het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling; PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1.
  • [4]  Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

19.12.2007

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

490

0

 

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jan Březina, Jerzy Buzek, Dragoş Florin David, Den Dover, Nicole Fontaine, Romana Jordan Cizelj, Angelika Niebler, Paul Rübig, Nikolaos Vakalis, Alejo Vidal-Quadras, Norbert Glante, Mary Honeyball, Reino Paasilinna, Anni Podimata, Dagmar Roth-Behrendt, Britta Thomsen, Catherine Trautmann, Lena Ek, Anne Laperrouze, Romano Maria La Russa, Rebecca Harms, Umberto Guidoni, Vladimír Remek, Renato Brunetta, Giles Chichester, Pilar del Castillo Vera, Herbert Reul, Ján Hudacký, Dominique Vlasto, Adam Gierek, Pia Elda Locatelli, Atanas Paparizov, Andres Tarand, Šarūnas Birutis, Jorgo Chatzimarkakis, Fiona Hall, Patrizia Toia, David Hammerstein, Claude Turmes, Miloslav Ransdorf

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Danutė Budreikaitė, Joan Calabuig Rull, Avril Doyle, Edit Herczog, Eija-Riitta Korhola, Pierre Pribetich, Lambert van Nistelrooij, Silvia-Adriana Ţicău, Vladimir Urutchev

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)