VERSLAG over het verzoek om verdediging van de immuniteit en voorrechten van Witold Tomczak

24.1.2008 - (2007/2130(IMM))

Commissie juridische zaken
Rapporteur: Aloyzas Sakalas

Procedure : 2007/2130(IMM)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0008/2008
Ingediende teksten :
A6-0008/2008
Aangenomen teksten :

ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het verzoek om verdediging van de immuniteit en voorrechten van Witold Tomczak

(2007/2130(IMM))

Het Europees Parlement,

–   gezien het op 21 mei 2007 gedane verzoek van Witold Tomczak tot verdediging van zijn immuniteit in verband met de tegen hem bij de districtsrechtbank te Ostrów Wielkopolski in Polen aanhangig gemaakte strafzaak, in plenaire bijeenkomst bekendgemaakt op 24 mei 2007,

–   na Witold Tomczak (op 4 oktober 2007) te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3 van zijn Reglement,

–   gelet op de artikelen 8, 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en artikel 6, lid 2 van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–   gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986[1],

–   gelet op artikel 6, lid 3 en artikel 7 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0008/2008),

A. overwegende dat Witold Tomczak op 21 september 1997 en op 23 september 2001 in het Poolse parlement (Sejm) werd verkozen; overwegende dat hij na de totstandkoming van het toetredingsverdrag op 16 april 2003 waarnemer werd; overwegende dat hij van 1 mei 2004 tot 19 juli 2004 lid van het Europees Parlement was; overwegende dat hij op 13 juni 2004 in het Europees Parlement werd verkozen en dat zijn ambtstermijn in het Poolse parlement op 16 juni 2004 afliep,

B.  overwegende dat Witold Tomczak ervan wordt beschuldigd op 26 juni 1999 twee politieagenten tijdens de uitoefening van hun dienst in Ostrów Wielkopolski te hebben beledigd, in strijd met artikel 226, lid 1 van het Poolse Strafwetboek; overwegende dat nadat Witold Tomczak een aantal keren verzuimde op de hoorzittingen te verschijnen, de districtsrechtbank te Ostrów Wielkopolski op 10 januari 2005 in overeenstemming met artikel 377, lid 3 van het Poolse Wetboek van strafvordering besliste tot berechting in absentia,

C. overwegende dat overeenkomstig artikel 9 van de wet van 23 januari 2004 over de verkiezingen voor het Europees Parlement alleen wie niet veroordeeld is of vervolgd wordt voor een opzettelijk misdrijf, kandidaat mag zijn bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in Polen; overwegende dat overeenkomstig artikel 142, lid 1 van deze wet verlies van het passief kiesrecht tot verlies van het lidmaatschap van het Europees Parlement leidt; overwegende dat soortgelijke bepalingen ontbreken in de wet van 12 april 2001 over de verkiezingen voor de Sejm en de Senaat van Polen (het Pools parlement),

D. overwegende dat Witold Tomczak het Parlement eerder op 29 april 2005 had gevraagd zijn immuniteit in deze strafprocedure te verdedigen; overwegende dat het Parlement in zijn plenaire vergadering op 4 april 2006 besloot zijn immuniteit niet te verdedigen, hoewel de heer Tomczak vóór de plenaire vergadering een brief had gezonden waarin hij verklaarde zijn eerdere verzoek om verdediging van zijn parlementaire onschendbaarheid in te trekken,

E.  overwegende dat Witold Tomczak stelt dat de voorzitter die deze zaak leidt, niet objectief is en dat de mogelijkheid van berechting in absentia strijdig is met het beginsel van vermoeden van onschuld,

F.  overwegende dat Witold Tomczak zich erover beklaagt dat de districtsrechtbank hem geen inzage in het dossier geeft en dat de strafprocedure tegen hem vooringenomen is, omdat hij de wettelijkheid van het optreden van lokale politiefunctionarissen en van het plaatselijke openbare ministerie heeft willen betwisten,

G. overwegende dat uit de verkregen informatie niet kan worden afgeleid dat Witold Tomczak door de parlementaire immuniteit wordt beschermd in verband met de onder de aandacht van de Voorzitter van het Europees Parlement gebrachte verzoeken,

1.  besluit de immuniteit en voorrechten van Witold Tomczak niet te verdedigen.

  • [1]  Zaak 101/63 Wagner vs Fohrman en Krier [1964] jurispr. 195, en zaak 149/85 Wybot vs Faure e.a. [1986] jurispr. 2391.

TOELICHTING

I. De feiten

1.        Witold Tomczak werd op 21 september 1997 verkozen tot lid van het Poolse parlement (Sejm), op de lijst van de Akcja Wyborcza Solidarność (Kiesactie Solidariteit - AWS) en op 23 september 2001 op de lijst van Liga Polskich Rodzin (Liga van Poolse gezinnen - LPR). Nadat hij, volgend op de ondertekening van het toetredingsverdrag op 16 april 2003, door de Sejm werd uitgezonden als waarnemer bij het Europees Parlement, werd de heer Tomczak lid van het Europees Parlement gedurende de periode van 1 mei tot 19 juli 2004, toen de eerste zitting van het in juni 2004 verkozen Parlement gehouden werd. Aangezien hij bij verkiezingen die op 13 juni 2004 in Polen plaatsvonden tot lid van het Europees Parlement werd verkozen, werd hij lid van het Europees Parlement en eindigde zijn ambtstermijn op 16 juni 2004, toen de verkiezingsresultaten waren aangekondigd.

2.1.     Op 25 juni 1999 in de late avond reed de heer Witold Tomczak met zijn auto in Ostrów Wielkopolski. De passagiers in de auto waren zijn drie zonen (Mikołaj, Dominik en Tymoteusz), Mw. Krystyna Kubiak en haar dochter Maria. Enkele minuten na middernacht reden ze in de verkeerde richting in de eenrichtingsstraat Gimnazjalna. Een politiepatrouille in een anonieme wagen sneed hen de pas af en een politieman (Sławomir Marek) begaf zich naar de bestuurderskant van de auto van de heer Tomczak. Na een korte tijd (de inhoud van het gesprek tussen de twee mannen wordt betwist, vooral met betrekking tot de beschuldiging dat de bestuurder gebruik maakte van 'wat algemeen als beledigende taal wordt beschouwd') reed de heer Tomczak weg en stopte later (met alleen zijn zonen nog als passagiers) opnieuw bij drie politiewagens op Kościuszki Street. Aangezien de heer Tomczak weigerde zijn documenten te tonen, dwongen twee politieagenten (Sławomir Marek en Radosław Gmur) hem uit de auto, sloegen hem in de boeien en namen hem mee naar het plaatselijk politiekantoor. Nadat hij daar een ademtest aflegde (die vaststelde dat hij nuchter was), toonde de heer Tomczak zijn lidkaart van de Sejm en kreeg hij de toelating om naar het regionaal politiehoofdkwartier in Poznań te bellen met een klacht over het gedrag van de plaatselijke politieagenten. Nadat hij terug naar zijn auto was gebracht, reed hij zelf naar het politiekantoor in Ostrów en voerde daar een telefoongesprek met het openbaar ministerie van het district.

2.2.     Op 30 juni 1999 opende het openbaar ministerie van het district Ostrów Wielkopolski het onderzoek. Gezien het feit dat de heer Tomczak destijds lid van de Sejm was, deed het openbaar ministerie op 13 juni 2000, in overeenstemming met artikel 17, lid 1, punt 10 van het Strafwetboek, een verzoek bij de Sejm om toelating om de heer Tomczak in de zaak strafrechtelijk aansprakelijk te stellen. Dit verzoek werd door de Sejm echter niet in overweging genomen als gevolg van het feit dat de heer Tomczak op 4 oktober 2000 aan de voorzitter van de Sejm overeenkomstig artikel 105, lid 4 van de Poolse Grondwet een verklaring voorlegde dat hij ermee instemde aansprakelijk te worden gesteld voor de delicten die het voorwerp van de procedure uitmaakten. Na die verklaring en na inachtneming van het verzoek dat de heer Tomczak op 9 november 2000 tot het Ministerie van Justitie richtte, waarin de heer Tomczak zinspeelde op de zware werklast bij de Sejm in die tijd, besloot het openbaar ministerie de zaak door te verwijzen naar de regionale procureur-generaal van Warschau. Bij besluit van de regionale procureur-generaal van Warschau werd de verantwoordelijkheid voor de voortzetting van de procedure aan de procureur-generaal van het district Warschau-Praga Północ toegewezen.

2.3.     Op 1 februari besloot de procureur-generaal van het district, Adam Woźny, om de procedure tegen de heer Tomczak te beëindigen op grond van onoplosbare twijfels met betrekking tot de getuigenissen van de betrokken politieagenten. Nadat een van de politieagenten een formele klacht indiende, werd dit besluit op 30 maart 2001 door de regionale procureur-generaal herroepen. Op 15 oktober 2001 stelde procureur-generaal Adam Woźny de heer Tomczak in beschuldiging wegens belediging van twee politieagenten (Sławomir Marek en Jacek Bałamącek) tijdens de uitoefening van hun dienst (wat een delict is krachtens artikel 226, lid 1 van het Poolse Strafwetboek). De materiële en territoriale jurisdictie in de zaak ligt in handen van de districtsrechtbank van Ostrów Wielkopolski. Aangezien de heer Tomczak twaalf keer na elkaar niet in de rechtbank verscheen, besloot de rechtbank tot berechting in absentia. Nadat de heer Tomczak de rechtbank op 30 april 2005 ervan in kennis stelde dat hij een verzoek om verdediging van zijn immuniteit bij het Europees Parlement had ingediend, besloot de Rechtbank op 30 mei 2005 de strafrechtelijke procedure op te schorten. Na het besluit van het Europees Parlement in april 2006 om de immuniteit van de heer Tomczak niet te verdedigen, heeft de rechtbank de heer Tomczak opnieuw gedagvaard, maar er is nog geen uitspraak gedaan.

3.1.     De heer Tomczak betwist niet dat hij in een eenrichtingsstraat in de verkeerde richting reed. De heer Tomczak beweert dat hij niet schuldig is aan het beledigen van de politieagenten in dienst en verklaart dat bewijzen van het tegengestelde werden vervalst in een poging te reageren op zijn beschuldigingen tegen de politieagenten alsook tegen het bevoegde openbaar ministerie.

3.2.     Volgens de heer Tomczak had het Poolse openbaar ministerie het besluit van de Sejm om zijn immuniteit op te heffen, moeten verkrijgen, en was zijn eigen verklaring dat hij ermee instemde om aansprakelijk te worden gesteld (zie 2.2. hierboven) zonder gevolg, omdat de wet van 9 mei 1996 over de uitvoering van een parlementair mandaat, niet in deze mogelijkheid voorziet. De heer Tomczak heeft het Parlement een juridisch advies bezorgd, dat een analyse bevat van deze duidelijke tegenstrijdigheid tussen de Poolse grondwet en deze wet op dat moment en tot de conclusie komt dat een openbare rechtbank zich erover zou moeten uitspreken of de handelingen van de Sejm en van het openbaar ministerie al dan niet onregelmatig waren.

3.3.     Voorts voert de heer Tomczak aan dat, aangezien een aantal rechters van de districtsrechtbank te Ostrów Wielkopolski (onder wie de ondervoorzitter van de rechtbank, Wojciech Baszczyński) zich hadden teruggetrokken uit de zaak van de heer Tomczak tegen het openbaar ministerie van het district, op grond van het feit dat zij persoonlijke contacten met de beklaagde onderhielden, geen enkele in Ostrów Wielkopolski zittende rechter in deze zaak objectief kan zijn. Hij voert voorts aan dat een instructie van Wojciech Baszczyński aan de rechter die de rechtszaak voorzit om de zaak zelfs in afwezigheid van de beschuldigde voort te zetten, een bewijs van vooringenomenheid in deze zaak is.

3.4.     De heer Tomczak beklaagt zich erover dat de districtsrechtbank in Ostrów hem geen inzage in het dossier geeft. Volgens de documenten die verstrekt zijn, heeft de rechtbank zijn voorzoek om een kopie van het hele dossier op formele gronden verworpen, nadat de heer Tomczak had nagelaten te specificeren welke stukken hij precies wilde. De heer Tomczak ging daarop zelf naar de rechtbank en kreeg daar ter plekke inzage in het dossier. De heer Tomczak houdt niettemin staande dat deze onregelmatigheden in de procedure geen eerlijk proces kunnen waarborgen.

De heer Tomczak verzoekt uiteindelijk om verdediging van zijn parlementaire immuniteit.

II. Procedure

1.      De relevante bepalingen van het Reglement zijn de artikelen 6 en 6 bis, met name artikel 6, leden 1 en 3:

'1. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot voorrechten en immuniteiten streeft het Parlement in de eerste plaats naar handhaving van zijn integriteit als democratische wetgevende vergadering en naar waarborging van de onafhankelijkheid van zijn leden bij de uitvoering van hun taken.

3. Ieder door een lid of voormalig lid tot de Voorzitter gericht verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten wordt ter plenaire vergadering meegedeeld en naar de bevoegde commissie verwezen.’

2.      Omdat de Voorzitter van het Parlement oordeelde dat Witold Tomczak in de zin van bovengenoemde artikelen van het Reglement een procedure ter verdediging van zijn immuniteit had geopend, werd zijn verzoek in het Parlement bekendgemaakt.

3.      Derhalve is voldaan aan de formele vereisten om de zaak voor te leggen aan de Commissie juridische zaken.

III. Toepasselijke voorschriften

1.        De artikelen 8, 9 en 10 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen zijn van toepassing (PPI)[1].

Deze artikelen luiden als volgt:

Artikel 8

De bewegingsvrijheid der leden van het Europees Parlement die zich naar de plaats van bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren wordt op geen enkele wijze beperkt door voorschriften van bestuursrechtelijke of andere aard.

Aan de leden van het Europees Parlement worden, wat betreft douane en deviezencontrole, toegekend:

a) door hun eigen regering, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan hoge ambtenaren, die zich, belast met een tijdelijke officiële zending, naar het buitenland begeven;

b) door de regeringen van de andere lidstaten, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen, belast met een tijdelijke officiële zending.

Artikel 9

Tegen de leden van de vergadering kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht.

Artikel 10

Tijdens de zittingsduur van het Europese Parlement genieten de leden:

a) op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

b) op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.

De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europese Parlement begeven of daarvan terugkeren.

Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europese Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.

2.        Om te beoordelen of er sprake is van schending van het immuniteitenprotocol is het nuttig te wijzen op de volgende relevante feiten:

a) De tenlastelegging tegen de heer Tomczak heeft geen betrekking op meningen of stemmen die hij in de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement heeft uitgebracht, aangezien hij geen lid van het Parlement was op het ogenblik van de gebeurtenissen.

b) De heer Tomczak is thans lid van het Europees Parlement en de gebeurtenis waarvoor hij vervolgd wordt, deed zich voor in Polen, zijn eigen land.

3.        Het is dienstig na te gaan op welke wijze de bovengenoemde feiten en beschuldigingen zich verhouden tot de voorrechten en immuniteiten op grond van hoofdstuk III, artikelen 8 tot en met 10 b), van het immuniteitenprotocol:

1) Artikel 8, eerste lid geeft aan leden van het Europees Parlement het voorrecht van vrij verkeer (voor wat betreft douane en deviezencontrole) wanneer zij zich naar de plaats van bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren. Deze bescherming wordt aan de leden uitsluitend verleend voor de duur van hun mandaat. In zijn brieven maakt de heer Tomczak geen aanspraak op dit voorrecht, en het is duidelijk niet van toepassing.

2) Artikel 9 verleent onschendbaarheid aan de leden op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht. Deze bescherming is niet beperkt tot de duur van het mandaat, maar is altijd van toepassing op het beperkte bereik waarop de duidelijke bewoordingen van het artikel doelen. Wat hier beschermd wordt, zijn de meningen of stemmen van de leden van het Parlement, ook wanneer zij zich niet lichamelijk in de gebouwen van het parlement bevinden, maar in alle situaties waarin zij als parlementsleden naar voren treden. De heer Tomczak was geen lid van het Europees Parlement in juni 1999, en artikel 9 is derhalve op dit geval niet van toepassing.

3) Artikel 10 luidt als volgt: Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden: a) op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging van hun land zijn verleend…

Het bereik van de parlementaire immuniteit in Polen lijkt sterk op de parlementaire immuniteit waarin het immuniteitenprotocol voorziet. Artikel 105 van de Poolse Grondwet luidt als volgt:

Artikel 105.

1. Een afgevaardigde kan tijdens en na afloop van zijn mandaat niet aansprakelijk worden gesteld voor activiteiten die hij uitvoert in het kader van zijn mandaat. In verband met die activiteiten kan een afgevaardigde alleen verantwoordelijk worden gesteld voor de Sejm en, ingeval hij de rechten van derden heeft geschonden, kan hij alleen met de instemming van de Sejm voor een rechtbank worden gedaagd.

2. Vanaf de dag van de aankondiging van de resultaten van de verkiezingen tot de dag van het verstrijken van zijn mandaat kan een afgevaardigde niet strafrechtelijk worden vervolgd zonder de instemming van de Sejm.

3. Een strafprocedure die is ingesteld tegen een persoon op de dag voor zijn verkiezing als afgevaardigde wordt opgeschort op verzoek van de Sejm totdat het mandaat verstrijkt. In dat geval wordt het statuut van beperking met betrekking tot strafprocedures voor de overeenkomstige tijd verlengd.

4. Een afgevaardigde kan ermee instemmen om strafrechtelijk aansprakelijk te worden gesteld. In dat geval zijn de bepalingen van de leden 2 en 3 niet van toepassing.

5. Een afgevaardigde mag niet worden aangehouden of gearresteerd zonder de instemming van de Sejm, behalve in geval van heterdaad waarbij zijn aanhouding noodzakelijk is om een goed verloop van het proces te waarborgen. De voorzitter van de Sejm moet onmiddellijk in kennis worden gesteld van een aanhouding en kan tot onmiddellijke vrijlating van de afgevaardigde bevelen.

6. Gedetailleerde principes en procedures voor het strafrechtelijk vervolgen van afgevaardigden zullen bij wet worden vastgesteld.

Gelet op het bovenstaande moet het verzoek van de heer Tomczak worden gezien als een verzoek om een besluit van het Europees Parlement om te vragen de procedure tegen hem op te schorten, zoals mogelijk is krachtens artikel 105, lid 3 van de Poolse Grondwet. Het Europees parlement heeft dus het recht om de formele immuniteit van de heer Tomczak al dan niet te verdedigen. Verder geldt dat parlementaire immuniteit een van de privileges van het Parlement is en daarom moet dit recht in een definitief besluit worden verwoord, zelfs al heeft het lid in kwestie het Parlement in een later stadium verzocht de procedure te annuleren.

In navolging van zijn gevestigde praktijk kan het Europees Parlement besluiten de immuniteit van een van zijn leden te verdedigen indien er een vermoeden bestaat dat de vervolging gebaseerd is op een intentie om de politieke activiteiten van het lid te schaden (fumus persecutionis). Er zijn geen duidelijke bewijzen in die zin in het geval van de heer Tomczak.

Het fundamentele feit dat de heer Tomczak met zijn auto in een eenrichtingsstraat in de verkeerde richting reed, wordt niet betwist, en het herroepen van een besluit om de procedure te beëindigen, is een wettelijke bevoegdheid van de regionale procureur-generaal. De beide procedurele besluiten waartegen de heer Tomczak protesteert (de rechtszaak laten doorgaan in zijn afwezigheid en de toegang tot het dossier), zijn in overeenstemming met de Poolse wet genomen. De vraag over het al dan niet volgens de regels opheffen van de immuniteit bij het begin van de procedure is een vraag die alleen een Poolse gerechtelijke instantie kan beantwoorden. De omstandigheid dat de rechter die de zaak voorzit, in dezelfde plaats woont als de openbare aanklager tegen wie de heer Tomczak voordien een klacht had ingediend, maakt het op zich niet onmogelijk dat deze rechter objectief kan handelen. Last but not least, kon het mogelijke verlies van het mandaat van lid van het Europees Parlement (volgens de Poolse wet betreffende de verkiezingen voor het Europees Parlement verliest de heer Tomczak zijn zetel als hij veroordeeld worden voor het misdrijf waarvan hij wordt beschuldigd) niet worden voorzien op het tijdstip van de aanklacht tegen de heer Tomczak (omdat hij op dat moment lid was van de Sejm en de wet betreffende de leden van het nationale parlement geen bepalingen bevat die in dergelijke gevallen tot verlies van het lidmaatschap leidt). Bijgevolg kan dit niet de basis voor het voeren van de procedure vormen.

Alle procedurele en substantiële vragen in verband met het geval van de heer Tomczak, vooral voor wat de beweerde beledigende taal van de heer Tomczak tegen de politieagenten betreft, moeten door de districtsrechtbank in Ostrów Wielkopolski objectief worden opgelost (met de mogelijkheid van hoger beroep in het Poolse rechtsbestel).

IV. Conclusie

Op grond van bovenstaande overwegingen en overeenkomstig artikel 6, lid 3 van het Reglement en na afweging van de argumenten vóór en tegen verdediging van de immuniteit van het lid, beveelt de Commissie juridische zaken aan dat het Europees Parlement de parlementaire immuniteit van Witold Tomczak niet verdedigt.

  • [1]  De protocollen bij de originele verdragen zijn een onderdeel van het primair communautair recht en hebben dezelfde wettelijke status als de verdragen zelf. Het oordeel in een zaak betreffende de aansprakelijkheid van ambtenaren van de Gemeenschap voor belasting op eigendom maakte duidelijk dat een inbreuk op de bepalingen van het PPI een inbreuk op de uit de verdragen voortvloeiende verplichtingen vormen (arrest van 24 februari 1988, Commissie vs België, Zaak 260/86, Jurispr. 966).

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

22.1.2008

Uitslag eindstemming

 

+:

-:0:

 

130

0

 

Bij de eindstemming aanwezige leden

Titus Corlăţean, Bert Doorn, Giuseppe Gargani, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Klaus-Heiner Lehne, Manuel Medina Ortega, Aloyzas Sakalas, Francesco Enrico Speroni, Diana Wallis, Jaroslav Zvěřina, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Jean-Paul Gauzès, Kurt Lechner

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, par. 2)