ࡱ > #` bjbj5G5G E W- W- " w ( TG TG TG 8 G XH l l x h H L I L hI hI hI CJ J , K Vx Xx Xx Xx Xx Xx Xx $ Wz h | |x - M CJ CJ M M |x hI hI x qZ qZ qZ M n hI hI u B qZ M Vx qZ qZ k Xp hI H NUi TG sU Z \o $ Xt x 0 x o q} Y q} H Xp q} Xp )K K h qZ #L T wL )K )K )K |x |x [Z )K )K )K x M M M M l l l 03 $ l l l 03 < @ EUROPEES PARLEMENT
20042009Zittingsdocument
A6-0028/2008
{31/01/2008}31.1.2008
VERSLAG
over een follow-up van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig - naar een Europees actieprogramma voor ruimtelijke ontwikkeling en territoriale samenhang
(2007/2190(INI))
{REGI}Commissie regionale ontwikkeling
Rapporteur: Gisela Kallenbach
PR_INI
INHOUD
Blz.
TOC \t "PageHeading;1" ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT PAGEREF _Toc190133933 \h 3
TOELICHTING PAGEREF _Toc190133934 \h 11
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE PAGEREF _Toc190133935 \h 16
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over een follow-up van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig - naar een Europees actieprogramma voor ruimtelijke ontwikkeling en territoriale samenhang
(2007/2190(INI))
Het Europees Parlement,
gezien de Territoriale Agenda van de EU ("de Territoriale Agenda") en het Handvest van Leipzig betreffende duurzame Europese steden ("het Handvest van Leipzig"), beide aangenomen tijdens de informele Raad van ministers voor Ruimtelijke Ordening in Leipzig van 24-25 mei 2007, en het eerste actieprogramma ter uitvoering van de Territoriale Agenda van de Europese Unie, aangenomen tijdens de informele Raad van ministers voor Ruimtelijke Ordening in Ponta Delgada (Azoren) van 23-24 november 2007 ("het eerste actieprogramma"),
gezien het vierde verslag over de economische en sociale cohesie (COM(2007)0273) ("het vierde cohesieverslag"),
gezien het Europees ruimtelijk ontwikkelingsperspectief (EROP), aangenomen tijdens de informele Raad van ministers voor Ruimtelijke Ordening in Potsdam op 11 mei 1999,
gezien de resultaten van het programma 2006 van de Waarnemingspost voor de ruimtelijke ordening van het Europees grondgebied (ESPON),
gezien het voorstel voor het ESPON-programma 2013,
gelet op de artikelen 158 en 159 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A60028/2008),
A. overwegende dat territoriale verscheidenheid, polycentrisme en de compacte stad belangrijke structuurkenmerken zijn van het Europese grondgebied,
B. overwegende dat de meerderheid van de Europese bevolking tegenwoordig in steden woont,
C. overwegende dat onder meer klimaatverandering, ongebreidelde stadsuitbreiding en bodemgebruik, energiegebruik, vervoersinfrastructuren, demografische veranderingen, waaronder de ontvolking van het platteland en andere regio's van de EU, de gevolgen van de uitbreiding voor de sociale, economische en territoriale samenhang, de ongelijke territoriale effecten van de globalisering, waaronder de groeiende kloof tussen rijke en mindere welvarende regio's, alsook de ongelijke ontwikkeling van stedelijke en plattelandsgebieden, in combinatie met structuurveranderingen de moderne uitdagingen vormen voor de ruimtelijke ontwikkeling in de Europese Unie,
D. overwegende dat volgende doelstellingen vervat zijn in de Territoriale Agenda: de ontwikkeling van een evenwichtig en polycentrisch stedelijk systeem en een nieuwe verhouding tussen stad en platteland, de vorming van innovatieve regionale clusters, het waarborgen van een gelijkwaardige toegang tot infrastructuur en kennis, de bevordering van een trans-Europees risicobeheer, duurzame ontwikkeling, toekomstgericht beheer en de bescherming van het natuurlijke en culturele erfgoed,
E. overwegende dat volgende doelstellingen vastgelegd zijn in het Handvest van Leipzig: zorgen voor meer gentegreerde benaderingen van stedelijk ontwikkelingsbeleid door het creren en beschermen van kwalitatief hoogwaardige openbare ruimten, de modernisering van infrastructuurnetwerken en het verbeteren van de energie-efficintie, het actief bevorderen van innovatie en onderwijs en, vooral in achterstandswijken in steden, het bevorderen van milieuvriendelijk, efficint en betaalbaar stadsvervoer, het voortzetten van strategien voor de verbetering van de gebouwde omgeving, de versterking van de lokale economie en het lokale arbeidsmarktbeleid en een actief onderwijs- en opleidingsbeleid voor kinderen en jongeren,
F. overwegende dat ruimtelijke ordening het gepaste middel is om het landgebruik en het nederzettingspatroon in de lidstaten alsook in hun regios en steden te sturen en de lokale leefomstandigheden en ontwikkelingskansen te bepalen,
G. overwegende dat er naast het cohesiebeleid als instrument voor strategisch bestuur andere maatregelen nodig zijn om te garanderen dat de doelstellingen van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig worden gerealiseerd, met name territoriale effectbeoordelingen, een gentegreerde aanpak en het houden van toezicht op de ruimtelijke ordening,
H. overwegende dat naast het cohesiebeleid het beleid voor plattelandsontwikkeling aanzienlijke ruimtelijke gevolgen heeft; overwegende dat de integratie van beide beleidsterreinen gebrekkig is en dat er bijgevolg nood is aan betere synergien die hun werkelijke ontwikkelingsmogelijkheid tonen en de aantrekkelijkheid en het concurrentievermogen van landelijke gebieden verhogen, wat de ontvolking van het platteland zou helpen bestrijden,
I. overwegende dat de kwaliteit van de openbare ruimten, van de natuur- en cultuurlandschappen en van de architectuur een belangrijke rol speelt op het vlak van de leefomstandigheden van de bevolking in de steden en op het platteland en een belangrijke "zachte" vestigingsfactor vormt,
J. overwegende dat creativiteit en innovatie van wezenlijk belang zijn bij de overgang naar een geglobaliseerde kenniseconomie; overwegende dat het succes van een duurzame ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling bijgevolg in belangrijke mate afhankelijk is van de ontwikkeling van het lokale potentieel aan creativiteit,
K. overwegende dat de bouwcultuur (het zorgen voor een kwalitatief hoogstaand gebouwde omgeving), dat wil zeggen het geheel van culturele, economische, technologische, sociale en ecologische aspecten die van invloed zijn op de kwaliteit en het proces van plannen en bouwen, een essentieel onderdeel vormt van gentegreerde stedelijke ontwikkeling,
L. overwegende dat de gentegreerde aanpak vooronderstelt dat de ontwikkelde projecten een coherent langetermijnplan vormen dat rekening houdt met de economische, sociale en milieugebonden aspecten en waarbij de partners die een sleutelrol spelen in de planning, uitvoering en evaluatie van de programma's voor stadsontwikkeling, ten volle betrokken worden,
M. overwegende dat een gentegreerde aanpak van het territoriale aspect van de samenhang zich niet beperkt tot maatregelen en beleidvoering inzake ruimtelijke ordening en stadsontwikkeling, aangezien het uiteindelijke doel is te zorgen voor evenwicht tussen alle Europese burgers, waar ze ook wonen, en dit doel niet alleen door ruimtelijke ordening kan worden bereikt,
1. is van mening dat de doelstellingen van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig alleen kunnen worden verwezenlijkt door middel van een breed opgezette, sectoroverstijgende en op het geheel gerichte ontwikkelingsstrategie die de gentegreerde aanpak in de praktijk brengt;
2. stelt in het kader van de tussentijdse evaluatie van het cohesiebeleid en met het oog op de voorbereiding van het cohesiebeleid voor de periode na 2013 voor om te analyseren in hoeverre de uitvoering van een gentegreerde aanpak een bindende voorwaarde kan zijn voor de programmering en de selectie van projecten van de structuurfondsen; nodigt de beslissingnemers in dit verband uit vrijwillig nieuwe samenwerkingsmethodes toe te passen;
3. verheugt zich over de tijdens de informele bijeenkomst op 24 en 25 mei 2007 in Leipzig door de EU-ministers voor stadsbeleid genomen beslissing om een intergouvernementele werkgroep onder voorzitterschap van Duitsland in te stellen die zal nagaan welke problemen er zijn in verband met de uitvoering van het JESSICA-initiatief en deze problemen zal trachten uit te klaren;
4. verwelkomt in dit verband de instelling van een gemengde werkgroep van de Commissie, die zich bezighoudt met voorstellen voor de uitvoering van de gentegreerde aanpak en roept de Commissie op nauw samen te werken met alle sociale en economische partners en ervoor te zorgen dat ze worden betrokken bij alle besluitvorming inzake territoriale samenhang; verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te houden van de voortgang van de activiteiten van deze werkgroep;
5. verzoekt bij de invulling van het cohesiebeleid na 2013 met name rekening te houden met de ruimtelijke bijzonderheden en behoeften en een daarop gebaseerde regiospecifieke differentiatie; raadt aan gebruik te maken van uitvoeringsgerichte planningsinstrumenten, als opgenomen in het Handvest van Leipzig, die zijn gebaseerd op onderzoek en permanent toezicht;
6. dringt er bij de Commissie en de Raad in het kader van de tussentijdse evaluatie van het cohesiebeleid op aan om voor de ontwikkeling van het gehele grondgebied de synergien met het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) beter te benutten; beveelt met het oog op de voorbereidingen voor het cohesiebeleid voor de periode na 2013 aan het structurele en het agrarische beleid nauw op elkaar af te stemmen met het oog op de verbetering van de levenskwaliteit in plattelandsgebieden;
7. wijst erop dat niet alleen metropoolgebieden over innovatiepotentieel beschikken, maar dat ook enkele meer perifere regio's en plattelandsgebieden vooroplopen bij de realisering van de doelstellingen van de strategie van Lissabon; dringt er bij de Commissie nadrukkelijk op aan zich intensiever dan tot nu toe met de succesfactoren van deze gebieden bezig te houden en op basis daarvan een ontwikkelingsmodel voor kleinere en middelgrote steden in plattelandsgebieden te ontwerpen;
8. benadrukt het belang van partnerschappen en functiedeling tussen steden en plattelandsgebieden voor de evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het grondgebied in zijn geheel; roept de stedelijke en plattelandsautoriteiten op in samenwerking met alle publieke en private belanghebbenden te bepalen wat hun gemeenschappelijke middelen zijn en gezamenlijke regionale en subregionale ontwikkelingsstrategien uit te denken teneinde betere leefomstandigheden en een hogere levenskwaliteit te waarborgen voor alle EU-burgers; verzoekt de komende Raadsvoorzitters informele vergaderingen van de ministers voor ruimtelijke ordening en stadsontwikkeling te organiseren, teneinde deze kwesties aan te pakken;
9. roept de Commissie en de Raad op de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig bij hun herziening van de algemene begroting van de Europese Unie te betrekken en kwalitatieve aanpassingen door te voeren, waardoor in het beleid van de EU beter rekening kan worden gehouden met de doelstellingen van territoriale samenhang; is van oordeel dat er in de komende jaren wetgevende maatregelen moeten worden genomen om deze doelstelling te bereiken;
10. verzoekt de Raad om de strategien van Lissabon en Gteborg (duurzame ontwikkelingsstrategie) tijdens de Voorjaarstop 2008 te herzien en de territoriale en stedelijke belangen als doelstelling op te nemen;
11. vraagt met klem dat de lidstaten snel maatregelen nemen om de doelstellingen van de Territoriale Agenda te bereiken en het Handvest van Leipzig uit te voeren;
12. dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan om in het kader van een bestuursstelsel op meerdere niveaus dat niet enkel rekening houdt met de territoriale verscheidenheid van de Europese Unie, maar eveneens het subsidiariteitsbeginsel eerbiedigt, de lokale en regionale overheden, met inbegrip van grensoverschrijdende openbare overheden, volledig te betrekken en met het partnerschapsbeginsel in het achterhoofd de economische en sociale partners, relevante niet-gouvernementele organisaties alsmede private belanghebbenden te betrekken bij de actieprogramma's ter uitvoering van de Territoriale Agenda en bij de uitvoering van het Handvest van Leipzig en steunt dit streven actief; benadrukt dat deze noodzaak samen te werken op een positieve manier moet worden bekeken door alle betrokkenen, aangezien gebleken is dat coherente samenwerking doeltreffend is;
13. wijst er andermaal op hoe belangrijk toegang tot informatie- en communicatietechnologien is voor de toekomstige ontwikkelingsvooruitzichten van de regio's en beveelt bijgevolg aan, in overeenstemming met de Territoriale Agenda, infrastructuren, zoals breedbandkabelnetwerken, op te nemen in nieuwe transport- en communicatieprogramma's;
14. roept de Commissie op een systematische analyse van de territoriale effecten van relevant EU-beleid uit te voeren, zoals is overeengekomen door de lidstaten krachtens de tweede actielijn van het eerste actieprogramma, en een beoordeling van de ruimtelijke gevolgen van de relevante nieuwe regelgeving te maken; wijst daarbij op de mogelijkheden van de door ESPON ontwikkelde evaluatiemethoden;
15. beseft dat een hoge kwaliteit van het onderwijs in kleuterscholen en scholen, van levenslang leren, van universiteiten en van andere onderzoeksinstellingen van fundamenteel belang is voor de toekomstige ontwikkeling van steden en regio's;
16. dringt erop aan een beleid inzake creatieve economische sectoren op te nemen in de ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling met als doel een kader te scheppen, gebruik makend van de bestaande instrumenten (cohesiebeleid, ruimtelijke en stadsplanning) en rekening houdend met de ruimtekwaliteit, om de mogelijkheden voor creatief en innovatief handelen te verbeteren;
17. acht het in het licht van de demografische ontwikkeling noodzakelijk het aanpassingsvermogen van steden en regio's te verbeteren, waarbij nadruk moet worden gelegd op zelfstandige ontwikkeling en uitbreiding van het vrijwilligerswerk;
18. benadrukt dat demografische tendensen leiden tot nieuwe uitdagingen op de arbeidsmarkt, met betrekking tot de toegang tot sociale en gezondheidsdiensten, op het vlak van de huisvesting en inzake planning in het algemeen; wijst erop dat de veroudering van de bevolking kan worden gezien als een kans om nieuwe werkgelegenheid te scheppen op een groeiende markt en kan leiden tot nieuwe producten en diensten die de levenskwaliteit van oudere mensen verbeteren; benadrukt dat de ontwikkeling van de zogenaamde zilveren economie belangrijk is op lokaal en regionaal niveau;
19. roept de lidstaten op om in alle gebieden binnen hun grenzen de beschikbaarheid, toegankelijkheid en bereikbaarheid van diensten van algemeen belang zonder uitzondering te garanderen, waardoor de mensen in de verschillende regio's in staat worden gesteld om de specifieke kansen en mogelijkheden van hun regio te benutten; wil dat er vooral rekening wordt gehouden met de behoeften van kansarme groepen, zoals mensen met een handicap, immigranten, etnische minderheden, langdurig werklozen en laaggeschoolden, en met de bijzondere behoeften van vrouwen; verzoekt de Commissie in haar richtlijnen voor de toepassing van de kaderregeling voor de financiering van diensten van algemeen belang en het verstrekken van overheidsopdrachten de lokale overheden in staat te stellen meer rekening te houden met de lokale behoeften en lokale actoren en hun aanpassingsvermogen te verhogen;
20. verzoekt de Commissie, met het oog op de nieuwe communautaire bevoegdheid op het gebied van ruimtelijke ordening krachtens het Verdrag van Lissabon, een mededeling voor te bereiden betreffende het scheppen van een E-kader voor ruimte-effectonderzoeken op projectniveau, waarbij rekening wordt gehouden met het werk van ESPON;
21. wijst erop dat in het kader van de uitvoering van het eerste actieprogramma de samenwerking en cordinatie tussen het Parlement, de Raad en de Commissie moet worden gentensiveerd zodra het Verdrag van Lissabon in werking is getreden;
22. juicht het uitdrukkelijk toe dat het Verdrag van Lissabon de territoriale samenhang naast de economische en sociale samenhang als een van de doelstellingen noemt en op dit terrein in een concurrerende wetgevende bevoegdheid voor de EU en de lidstaten voorziet; wijst erop dat in het Verdrag van Lissabon bepaald is dat de territoriale uitdagingen die eilanden, bergen, grensgebieden en zeer afgelegen en dunbevolkte regio's treffen, moeten worden aangepakt, omdat ze de algemene concurrentiekracht van de economie van de EU negatief benvloeden; dringt er bij de Commissie op aan het eerste actieprogramma aan te vullen met concrete voorstellen voor communautaire maatregelen en initiatieven;
23. benadrukt het feit dat er nog geen gezamenlijk overeengekomen definitie van territoriale samenhang bestaat; dringt er bijgevolg bij de Commissie op aan territoriale samenhang duidelijk te definiren en een opsomming te geven van de doelstellingen van ruimtelijke ontwikkeling in de Europese Unie in haar geplande Groenboek over territoriale samenhang; verwacht dat de hoogste prioriteit wordt gegeven aan de doelstelling te waarborgen dat alle EU-burgers, waar ze ook wonen in de EU, gelijke kansen inzake ontwikkeling en toegang geboden krijgen;
24. doet de aanbeveling om het EROP verder te ontwikkelen en dringt erop aan de nieuwe lidstaten volledig bij dit perspectief te betrekken;
25. acht het van belang de vorderingen bij de uitvoering van de Territoriale Agenda regelmatig te evalueren; verzoekt de Raad, de Commissie en alle betrokken actoren zowel de vorderingen bij de uitvoering van de afzonderlijke maatregelen van het eerste actieprogramma als de effecten van deze maatregelen en hun bijdrage aan duurzame ruimtelijke ontwikkeling in Europa te beoordelen;
26. roept de Raad op het zo snel mogelijk eens te worden over eenvoudige en kwantificeerbare indicatoren om toezicht te houden op ruimtelijke ontwikkelingen in de EU; beveelt aan om het jaarlijkse bodemgebruik als n van deze indicatoren voor ruimtelijke ontwikkeling te gebruiken;
27. merkt op dat deze indicatoren als ijkpunten voor het sturen van de ruimtelijke ontwikkeling zouden kunnen worden gebruikt; stelt voor dat de Raad en de Commissie de vast te stellen indicatoren gebruiken om de prestaties van de lidstaten met elkaar te vergelijken ("benchmarking") en om een gegevensbank met beste praktijken uit te werken;
28. steunt het voornemen van de Raad om aan iedere informele Raad van ministers een verslag over de uitvoering van het eerste actieprogramma voor te leggen; stelt de Raad voor een programma voor wederzijds leren (mutual learning programme) voor de Europese ruimtelijke ontwikkeling in overweging te nemen, waarbij de lidstaten ervaringen en beste praktijken uitwisselen;
29. benadrukt het belang van een betere afstemming tussen de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig en betreurt in dit opzicht het feit dat de Raad nog geen actieprogramma ter uitvoering van de doelstellingen van het Handvest van Leipzig heeft aangenomen en roept de komende Raadsvoorzitters op dit verzuim goed te maken teneinde een systematische follow-up van het Handvest van Leipzig te garanderen;
30. verwelkomt het initiatief van het Sloveense voorzitterschap om maatregelen voor te bereiden en te bevorderen waardoor met het oog op een sterkere vervlechting van de doelstellingen van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig de cordinatie tussen ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling wordt verbeterd;
31. verwijst naar de conclusies van het vierde verslag van de Commissie over de economische en sociale cohesie, waarin steden en plattelandsgebieden worden gezien als centra van bevolking, economische sterkte en innovatie; ontvangt graag voorstellen voor het creren van innovatieve regionale en stedelijke clusters, en verzoekt deze clusters zich ook in te zetten over de interne en externe grenzen van de EU heen;
32. verzoekt de Commissie en de Raad om met bijzondere inachtneming van het werk in het kader van de Urban Audit indicatoren vast te stellen waarmee de prestaties van steden op het gebied van duurzaamheid in de zin van het Handvest van Leipzig kunnen worden vergeleken, zoals het energieverbruik per inwoner, het aandeel van het gebruik van het lokale openbaar vervoer in het totale verkeersvolume of de uitstoot van broeikasgassen per inwoner;
33. benadrukt de sleutelrol die de steden spelen in de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-strategie en roept daarom op tot een holistische en goed gecordineerde strategie voor stedelijke ontwikkeling die geruggensteund wordt door alle overheidsniveaus en de priv-sector;
34. verzoekt de Commissie meer belangstelling te tonen voor ongebreidelde stadsuitbreiding (urban sprawl); roept de lidstaten op om - in het licht van de problematiek van de versnippering van het landschap en het toenemende ruimtebeslag door stedelijke groei in de lidstaten - over te gaan tot effectieve maatregelen en strategien om het bodemgebruik te beperken;
35. beveelt de lidstaten aan om aan binnenstadsontwikkeling prioriteit te geven boven stadsuitbreiding, met andere woorden prioriteit te geven aan de herbestemming van bestaande bebouwing met name door middel van een duurzaam ruimtebeheer, alvorens nieuwe gronden te gebruiken;
36. is verheugd over het feit dat in het Handvest van Leipzig de nadruk wordt gelegd op het onderling verband tussen verschillende transportwijzen; benadrukt het belang van een gentegreerd en duurzaam vervoerssysteem en de significante rol die een verbeterde infrastructuur voor fietsers en voetgangers kan spelen in met name de grotere steden; verzoekt de Commissie te zoeken naar doeltreffender mechanismen om de lokale overheden te ondersteunen bij het ontwikkelen van strategien voor gentegreerde vervoersnetwerken, met name in minder ontwikkelde regio's;
37. stelt met spijt vast dat de sociale en economische verschillen vooral in de metropoolgebieden en steden in de EU, maar ook in plattelandsgebieden, groter worden; roept de lidstaten op zich intensiever met dit probleem bezig te houden en daarmee meer rekening te houden bij de programmering voor het verstrekken van middelen uit de structuurfondsen;
38. is van mening dat steden een bijzondere verantwoordelijkheid dragen voor het realiseren van de communautaire doelstellingen om het klimaat te beschermen aangezien ze zich in de unieke positie bevinden mogelijke oplossingen te leveren om bij te dragen aan de wereldwijde vermindering van de uitstoot van broeikasgassen; dringt er bij de lidstaten op aan klimaatbescherming als horizontale doelstelling in de stedelijke ontwikkeling te verankeren;
39. beklemtoont het feit dat investeren in milieuvriendelijke technologie, zoals innovatieve maatregelen ter preventie, beheersing en aanpassing, aanzienlijke zakenkansen biedt op lange termijn;
40. stelt vast dat stedelijke gebieden erger te lijden hebben onder de gevolgen van de klimaatverandering wanneer het gebrek aan zuivereluchtcorridors leidt tot verdere opwarming en een hogere concentratie van schadelijke stoffen;
41. beijvert zich voor uitbreiding van de inspanningen om integratie en sociale en territoriale samenhang te verbeteren, met name door stedenbouwkundige tekortkomingen op te heffen en de leefomstandigheden te verbeteren, een evenwichtig ontwikkelingsbeleid voor stedelijke gebieden te voeren, met andere woorden door stabiliteit te brengen in probleemwijken en een aantrekkelijk aanbod van woon-, werk- en recreatieve functies te creren;
42. roept op tot een betere integratie van achterstandswijken; vraagt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de tekenen die een voorbode zijn van het verval van bepaalde wijken te identificeren en meer inspanningen te leveren om een beleid voor sociale integratie te implementeren om ongelijkheden te beperken en sociale uitsluiting te voorkomen; benadrukt de belangrijke rol die kleine en middelgrote ondernemingen spelen op het vlak van de economische ontwikkeling en het territoriale concurrentievermogen, niet enkel in achterstandswijken, maar in alle stedelijke gebieden;
43. dringt er bij de Commissie op aan binnen toekomstige financieringsprogramma's, waaronder het zevende kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, meer projecten te steunen die de ontwikkeling en uitwisseling van ervaringen met betrekking tot duurzaam stedelijk beheer, de bevordering van energie-efficinte werkwijzen en techniek, de oplossing van stedelijke milieuproblemen en de bijdrage van de steden aan de bestrijding van de klimaatverandering bevorderen;
44. is van mening dat de versterking van de stedelijke identiteit en van actief burgerschap in steden kan bijdragen aan een succesvolle uitvoering van het Handvest van Leipzig; verzoekt de Commissie en de lidstaten een "territoriale dialoog" op te starten om de inspraak van het publiek bij de opstelling van plannen voor de herwaardering en ontwikkeling van stadswijken te vergroten;
45. roept de lidstaten en hun regio's en steden op om bij duurzame stedelijke ontwikkeling meer dan tot nu toe rekening te houden met de kwaliteitsbouwcultuur ("Baukultur") alsmede met de beschikbaarheid van fatsoenlijke en betaalbare huisvesting als belangrijke factoren voor sociale integratie en de levenskwaliteit in de steden, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de kwaliteit van de publiek ruimte, met name wat betreft de kwaliteit van het architectuurontwerp als een middel om het welzijn van de EU-burgers te verbeteren;
46. verzoekt de Raad, en inzonderheid de Sloveense en Franse voorzitters, voort te bouwen op de vooruitgang die onder het Duitse en Portugese voorzitterschap is geboekt op het gebied van territoriale samenhang en desbetreffende voorstellen te blijven aannemen; is van oordeel dat, aangezien tot nu toe de nadruk lag op steden, de relatie tussen stad en platteland, en ruimtelijke ordening, de toekomstige maatregelen meer rekening moeten houden met de vereisten van territoriaal benadeelde regio's, zoals eilanden, bergen, grensgebieden en zeer afgelegen of dunbevolkte gebieden;
47. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan het Comit van de regio's.
TOELICHTING
Achtergrond
Op 24 en 25 mei 2007 hebben de verantwoordelijke EU-ministers voor ruimtelijke ordening en stadsontwikkeling tijdens een informeel ministerieel overleg in Leipzig de Territoriale agenda (TA) en het Handvest van Leipzig (HL) aangenomen.
Op basis van een gemeenschappelijke analyse van toekomstige uitdagingen voor de ruimtelijke ordening in Europa zijn de EU-ministers het eens geworden over territoriale prioriteiten voor de ontwikkeling van de Europese Unie en over aanbevelingen voor een gentegreerd stedelijk ontwikkelingsbeleid dat speciaal rekening houdt met achterstandswijken.
De TA is het resultaat van een jarenlange samenwerking tussen de regeringen van de lidstaten en stoelt op drie belangrijke doelstellingen uit het nog steeds geldige Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP):
ontwikkeling van een evenwichtig en polycentrisch stedelijk systeem en een nieuwe verhouding tussen stad en platteland;
garantie van een gelijkwaardige toegang tot infrastructuur en kennis;
duurzame ontwikkeling, in het bijzonder door beheer en bescherming van natuur en cultureel erfgoed.
De goedkeuring van de TA versterkt de territoriale dimensie en sluit aan bij het streven het begrip territoriale cohesie nauwkeuriger te definiren en te ontwikkelen. Op grond van de artikelen 2, 6, 16 en 158 van het EG-Verdrag werd al rekening gehouden met territoriale samenhang als de derde dimensie van het cohesiebeleid. Het Hervormingsverdrag noemt territoriale samenhang als n van de doelstellingen en voorziet op dit terrein in een concurrerende wetgevende bevoegdheid voor de EU en de lidstaten.
De EU-ministers voor stedelijke ontwikkeling zijn het over het HL eens geworden, hoewel de EU op dit gebied geen wetgevende bevoegdheid heeft. Maar de stedelijke dimensie krijgt op Europees niveau steeds meer aandacht, vooral in verband met de ontwikkeling van het cohesiebeleid. Voortschrijdende agglomeratieprocessen leiden tot tal van problemen, zoals het verval van stadswijken, de overbelasting van de verkeersnetten in de steden, bodemafdichting, milieuschade of sociale problemen. Het HL bouwt vooral voort op:
het Actieprogramma van Lille uit 2000;
het Urban Acquis van 2004;
het Akkoord van Bristol van 2005.
Naar de aanname van het eerste actieprogramma
Op de informele ministerraad van 23 november 2007 op de Azoren zullen de EU-ministers het eerste actieprogramma ter uitvoering van de TA aannemen. Het actieprogramma biedt een kader voor concrete maatregelen ter verwezenlijking van de TA-doelen, tot de eerste evaluatie in 2010. Daarbij moeten 5 werkterreinen worden onderscheiden:
Uitvoering van de TA, ressorterend onder de bevoegdheid van de ministers;
benvloeding van belangrijke EU-dossiers en versterking van de territoriale en stedelijke dimensie van het sectoraal beleid;
versterking van het bestuur op verschillende niveaus (multi-level-governance);
het evalueren en vergelijken van de territoriale ontwikkeling in de EU;
cordinatie en evaluatie van de uitvoering van het eerste actieprogramma en ontwikkeling van een communicatiestrategie voor territoriale cohesie en duurzame ruimtelijke ontwikkeling.
Het actieprogramma moet een dynamisch proces op gang brengen dat het mogelijk maakt de Europese ruimtelijke ontwikkeling conform de doelstellingen van de TA en het HL positief te benvloeden.
De rol van het EP
Het Europees Parlement was als belanghebbende betrokken bij de uitwerking van de TA en het HL, heeft daar actief aan meegedaan, en wil de uitvoering ervan kritisch begeleiden.
Op 27 februari 2007 heeft de Commissie regionale ontwikkeling (REGI) een standpuntnota met aanbevelingen voor de TA en het HL aangenomen, met daarin onder andere een pleidooi voor een actieprogramma met nauwkeurig omschreven evaluatiecriteria en meetbare doelstellingen.
Nog een belangrijke bijdrage aan een evenwichtige, duurzame en territoriale ontwikkeling van de EU is het initiatiefverslag, dat voortborduurt op de actieve bijdrage van de REGI aan het besluit over de TA, het HL en het eerste actieprogramma.
Het verslag moet voor de voorjaarstop van de EU aangenomen zijn, waar gedebatteerd zal worden over de strategien van Lissabon en Gteborg, opdat in het kader van deze strategien beter rekening kan worden gehouden met de territoriale en stedelijke dimensie.
Voorwaarden voor een succesvolle uitvoering
De in de TA en het HL geformuleerde doelstellingen kunnen slechts door een op het geheel gerichte, alle sectoren omvattende ontwikkelingsstrategie worden bereikt. Daartoe is een gentegreerde aanpak, zowel verticaal als horizontaal, dringend noodzakelijk.
Een verticaal gentegreerde aanpak betekent een betere cordinatie en samenwerking tussen de verschillende bestuursniveaus (locaal, regionaal, nationaal en Europees), met inbegrip van alle betrokken locale en regionale actoren en het maatschappelijk middenveld (stakeholders). Het actieprogramma moet niet alleen de verantwoordelijke EU-ministers tot handelen aansporen, maar alle bestuurlijke niveaus betrekken bij het realiseren van de doelstellingen. Met name locale en regionale actoren moeten zich met de doelstellingen vertrouwd maken, omdat vooral zij belangrijk zijn voor het bereiken van planologische doelen.
Stadsontwikkeling kan alleen dan succesvol zijn, wanneer ze zowel de steden als de omliggende regios omvat. Want terwijl de regio van het veelzijdige aanbod van de stad profiteert, heeft de stad ook de regio dringend nodig voor zaken waarin zijzelf niet in voldoende mate kan voorzien, zoals rust en recreatie of watervoorziening. Gelet op de intensieve wisselwerking tussen stad en regio, in het bijzonder van materiaal-, kapitaal- en mensenstromen, wordt duidelijk dat de steden met hun regios partnerschappen moeten sluiten. Daartoe moeten adequate bestuursstructuren worden geschapen, die het mogelijk maken synergien te benutten en ongezonde concurrentie om ressources te voorkomen. Bureaucratische en politieke barrires moeten worden geslecht. Territoriale en regionale samenwerking spelen een belangrijke rol bij het voorkomen van polarisatie tussen stedelijke en landelijke gebieden en het optimaal benutten van synergie. De specifieke kwaliteiten van landelijke gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de territoriale verscheidenheid van Europa.
Duurzame ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling vergt ook een horizontaal gentegreerde aanpak. Beleid voor specifieke sectoren mag de doelstellingen voor de ruimtelijke ordening noch die voor stadsontwikkeling doorkruisen, maar dient daarmee in overeenstemming te zijn. Daartoe moet sectorspecifiek beleid, zoals vervoersbeleid of energiebeleid, op zijn gevolgen voor grotere of kleinere gebieden worden beoordeeld. Zon aanpak draagt ook bij aan het voorkomen van sociale uitsluiting en het verbeteren van achterstandswijken. Daarom is er een gentegreerde ontwikkelingsstrategie nodig die met de meest uiteenlopende aspecten rekening houdt, zoals opleiding, arbeidsmarkt, vervoersbeleid en bouwcultuur.
Bovendien is het cohesiebeleid bij uitstek geschikt om de doelstellingen van de TA en het HL te bereiken. Het cohesiebeleid is vanwege de bedragen die ermee zijn gemoeid het belangrijkste stuurmiddel voor een duurzame ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling. De verstrekking van middelen uit de structuurfondsen zou sterker dan tot dusver gericht moeten zijn op ruimtelijke ordeningsdoelstellingen, zoals het bevorderen van een polycentrische structuur van de steden of een trans-Europees risicobeheer met het oog op de klimaatverandering.
Steden dragen een bijzondere verantwoordelijkheid voor het realiseren van de communautaire doelstellingen om het klimaat te beschermen. Naar het voorbeeld van de klimaatvriendelijke stad moet klimaatbescherming in alle activiteiten worden verankerd en bij alle belangen worden meegewogen. De structuurfondsen kunnen hieraan bijdragen door bijvoorbeeld klimaatvriendelijkere vervoersoplossingen en energie-efficintere bouwmaatregelen meer prioriteit te geven.
Concrete voorstellen om de doelstellingen van de TA en het HL beter te realiseren
Alleen een samenspel van economische, ecologische, sociale en culturele factoren maakt een evenwichtige ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling mogelijk. Ruimtelijke ontwikkeling houdt zich bezig met de inrichting van hele gebieden (bouw van wijken, handel, nijverheid, industrie, vervoer, infrastructuur, ruimte voor natuur, landbouw), waarbij stedelijke gebieden op grond van hun economische en maatschappelijke functie en vanwege hun complexiteit altijd een bijzondere rol hebben gespeeld.
Het Portugese voorzitterschap legt een duidelijk accent op de verwezenlijking van de doelstellingen van de TA. De lidstaten zijn het er in de TA over eens geworden dat een eerste evaluatie van de TA in 2010 onder het Hongaarse voorzitterschap plaatsvindt. Zon evaluatie is alleen zinvol wanneer de concrete doelstellingen van de TA worden getoetst aan de werkelijke ontwikkeling. Daartoe is het noodzakelijk dat in het kader van de verwezenlijking van het eerste actieprogramma concrete, meetbare indicatoren voor de te behalen doelen worden gedefinieerd die het mogelijk maken de ruimtelijke ontwikkeling van de EU te beoordelen. Daartoe zouden de voorstellen uit de ESPON-onderzoeken (bijvoorbeeld ESPON 1.1.1 over polycentrisme, ESPON 1.1.4 over demografische ontwikkeling, ESPON 1.2.1 over verkeer) geraadpleegd moeten worden.
Het Hervormingsverdrag van Lissabon legt de doelstelling van territoriale cohesie verdragsmatig vast en geeft de EU op dit gebied een concurrerende bevoegdheid met de lidstaten. De Commissie zou op basis hiervan initiatieven moeten nemen om de uitvoering van de TA te bespoedigen en haar in het kader van de open method of coordination verder te ontwikkelen.
Daartoe behoort naast een beoordeling van de ruimtelijke gevolgen van nieuwe wetsvoorstellen op EU-niveau een nauwkeuriger analyse van de territoriale effecten van het EU-beleid. Enkele ESPON-projecten laten op dit terrein al eerste resultaten zien waarmee bij het beleid rekening gehouden zou moeten worden. Een meer systematisch onderzoek naar de territoriale effecten van het sectorspecifieke EU-beleid is een voorwaarde voor een effectieve gentegreerde aanpak. Op dit gebied heeft ESPON methoden ontwikkeld om territoriale effecten te evalueren: het TEQUILA-model biedt een methode voor een multidimensionele analyse. Het nieuwe ESPON-programma 2013 zou met zijn budget van 32 miljoen euro daaraan een verdere bijdrage kunnen leveren.
Door een debat over de uitvoering van de TA en het HL in het kader van de discussie over de structuurfondsen tijdens de EU-voorjaarstop, moet het besef van de territoriale effecten van regionaal beleid en sectorspecifiek EU-beleid worden aangescherpt. De betekenis van een gentegreerde aanpak en het waarborgen van territoriale verscheidenheid verdienen bijzondere aandacht.
Op voorstel van de Commissie en op basis van het werk van ESPON moet een uniform Europees kader voor ruimte-effectonderzoeken worden uitgewerkt op projectniveau. Enkele lidstaten, zoals Duitsland, Oostenrijk en Portugal, hebben al zon instrument, evenals Walloni in Belgi. De daarmee opgedane ervaringen kunnen tijdens het debat ter sprake komen. Een dergelijk evaluatiekader moet met name worden gebruikt bij uit de structuurfondsen gesubsidieerde grootschalige projecten. Dit is in het bijzonder noodzakelijk om de ruimtelijke effecten bij de keuze van subsidiabele projecten sterker te kunnen meewegen. Ook vermindering van het bodemgebruik voor bebouwing en infrastructuur en het multifunctioneel benutten van de stedelijke centra voor zowel werken als wonen zijn doelstellingen van de ruimtelijke ordening, die veel meer dan tot nu toe voorwaarde zouden moeten zijn voor het verstrekken van middelen uit de structuurfondsen.
In het kader van de toepassing van de strategie van Lissabon moet in de nationale strategische kaderplannen veel meer rekening worden gehouden met de territoriale en stedelijke dimensie. Ook voor de Commissie behoort dit - in het kader van de "open method of coordination" - een ijkpunt te zijn. Bovendien moeten territoriale en stedelijke aspecten bij de ontwikkeling en evaluatie van Europees beleid meer aandacht krijgen, bijvoorbeeld in het kader van de begrotingsherziening, het plattelandsbeleid of het vervoersbeleid van de EU.
Samenvatting
De verwezenlijking van de in de TA en het HL gestelde doelen vormt geen doel op zich, maar staat in het teken van een duurzame ontwikkelingsstrategie ter verbetering van de levenskwaliteit voor alle burgers van de EU. De EU kenmerkt zich niet alleen door grote territoriale verscheidenheid in een kleine ruimte, maar ook door een hoge kwaliteit van leven, niet in de laatste plaats dankzij een Europees gevoel voor ruimtelijke ordening en een duurzaam stedelijk en regionaal beleid. Deze schat moet de EU blijven koesteren. Een geslaagde uitvoering van de TA en het HL kan hiertoe een zeer belangrijke bijdrage leveren.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring23.1.2008Uitslag eindstemming+:
-:
0:51
1
3Bij de eindstemming aanwezige ledenAlfonso Andria, Emmanouil Angelakas, Stavros Arnaoutakis, Elspeth Attwooll, Jean Marie Beaupuy, Rolf Berend, Jana Bobokov, Victor Bostinaru, Antonio De Blasio, Bairbre de Brn, Petru Filip, Gerardo Galeote, Iratxe Garca Prez, Eugenijus Gentvilas, Ambroise Guellec, Pedro Guerreiro, Zita Gurmai, Marian Harkin, Jim Higgins, Filiz Hakaeva Hyusmenova, Mie c z y s Ba w E d m u n d J a n o w s k i , G i s e l a K a l l e n b a c h , T u n n e K e l a m , E v g e n i K i r i l o v , C o n s t a n z e A n g e l a K r e h l , J a m i l a M a d e i r a , M a r i o M a n t o v a n i , S r g i o M a r q u e s , M i r o s l a v M i k o l ai k , J a m e s N i c h o l s o n , L a m b e r t v a n N i s t e l r o o i j , J a n O l b r y c h t , M a r i a P e t r e , M a r k u s P i e p e r , P i e r r e P r i b e t i c h , W o j c i e c h R o s z k o w s k i , G r a |y n a S t a n i s z e w s k a , M a r g i e S u d r e , O l d Yi c h V l a s k , V l a d i m r }e l e z n B i j d e e i n d s t e m m i n g a a n w e z i g e v a s t e p l a a t s v e r v a n g e r ( s ) P e t e r B a c o , J a n B Ye z i n a , B r i g i t t e D o u a y , D e n D o v e r , J i l l E v a n s , E m a n u e l J a r d i m F e r n a n d e s , L i d i a J o a n n a G e r i n g e r d e O e d e n b e r g , D a r i u s z M a c i e j G r a b o w s k i , M i r o s Ba w M a r i u s z P i o t r o w s k i , F r a n c i s c a P l e g u e z u e l o s A g u i l a r , C h r i s t a P r e t s , M i l o s l a v R a n s d o r f , C z e s Ba w A d a m S i e k i e r s k i , L s z l S u r j n B i j d e e i n d s t e m m i n g a a n w e z i g e p l a a t s v e r v a n g e r ( s ) ( a r t . 1 7 8 , l i d 2 ) ! ' ( / ? @ I U _ ` f r { M U V ^ _ h n w x Ƹܘ͘zh&= h$ 0J h&= h$ h&= h#$ h&= h{N h&= hi 0J 5mHnH u hN hN 0J hN hN hN hN 0J mHnH u hN hi hN j h&= hi Uh&= hi h&= hM7 h&= h2 h&= hi 0J mHnH u 0 " ' ) . / @ ` V x t r p n l j h h ! " , - ) kd $$If l 4 F R4 L E 0 4
l af4+ $If %
B
C
]
^
_
`
a
b
n
o
ɳud j{ haCG UmH nH u j haCG UmH nH u haCG haCG aJ mH nH u j haCG UmH nH u j haCG UmH nH u haCG mH nH u hD 5h&= hi 5j h&= hi 5U h&= hM7 h&= h2 h&= h$ h&= hi 0J mHnH u h&= hi ' b
\ " L gd$ gdD
$
$
E1$a$ !
U V W \ ! ^
!
5
M
, . / 1 7 ; žŷŷ̡̰̩ũŋũ}̋} h&= hQT h&= hgO h&= h
D3 hgO h&= hcG hcG h&= h~ 6h&= h$ h&= h2 h&= h#$ h&= h{N h&= h~ h&= hi j h&= hi 5OJ QJ U haCG haCG aJ mH nH uj haCG UmH nH u/; < Z [ \ ] ^ r s } ~ ! 8 : ; ! " $ & 0 8 J ƽٹ祜 h&= h
hD aJ h&= h aJ h&= h
D3 aJ h&= h aJ h#3 h#3 h#3 h
h&= hQT aJ hcG hcG hD
hcG hD h&= h
D3 h&= h$ h&= hi h&= hQT hgO h&= h
= 4J K N ! - 1 a i j w . 0 9 = w ǾǵǾǣǚǬǔNjǂysyssi h!J h!J \]
h!J aJ h&= h` aJ h&= hu aJ h&= h$[ aJ
h~! aJ h&= h#3 aJ h&= h#$ aJ h&= h]96 aJ h&= hM aJ h&= hf aJ h&= h