VERSLAG over gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking

11.2.2008 - (2007/2182(INI))

Commissie ontwikkelingssamenwerking
Rapporteur: Feleknas Uca
Rapporteur voor advies (*): Gabriela CreţuCommissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 47 van het Reglement

Procedure : 2007/2182(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0035/2008
Ingediende teksten :
A6-0035/2008
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking

(2007/2182(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2007, getiteld "Gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking" (COM(2007)0100),

–   gezien de conclusies van de Raad (Algemene Zaken en Externe Betrekkingen) en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, van 14 mei 2007 inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking,

–   gelet op Verordening (EG) nr. 806/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de bevordering van gendergelijkheid in de ontwikkelingssamenwerking[1],

–   gelet op de artikelen 2, 3, lid 2, 137 en 141 van het EG-Verdrag,

–   gelet op het in 2000 afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie[2] en met name artikel 23 daarvan,

–   gelet op het VN-Verdrag van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

–   gelet op de in september 1995 in Beijing gehouden Vierde Wereldvrouwenconferentie, de Verklaring en het Actieplatform die in Beijing zijn aangenomen, alsmede de op de daaropvolgende, als Beijing+5 en Beijing+10 bekend staande speciale zittingen van de Verenigde Naties aangenomen slotdocumenten inzake verdere maatregelen en initiatieven ter uitvoering van de Verklaring en het Actieplatform van Beijing, die respectievelijk op 9 juni 2000 en 11 maart 2005 zijn goedgekeurd,

–   gelet op de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling zoals goedgekeurd op de Millenniumtop van de Verenigde Naties in september 2000, en in het bijzonder de MDG betreffende de bevordering van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen als een vereiste om honger, armoede en ziekte te overwinnen, waarbij naar gelijkheid wordt gestreefd op alle onderwijsniveaus en op het gebied van werkgelegenheid, gelijke controle over hulpmiddelen en gelijke vertegenwoordiging in het openbare en politieke leven,

–   gelet op het verslag van de Commissie over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling 2000-2004 (SEC(2004)1379),

–   gelet op de conclusies van voorzitterschap van de zitting van de Europese Raad op 16 en 17 december 2004 in Brussel, waarin werd bevestigd dat de Europese Unie zich volledig schaarde achter de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en de samenhang in het ontwikkelingsbeleid,

–   onder verwijzing naar zijn resoluties van 12 april 2005 over de rol van het Europees Parlement bij het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG’s)[3] en van 20 juni 2007 over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling – halverwege[4],

–   onder verwijzing naar zijn resoluties van 17 november 2005 over een ontwikkelingsstrategie voor Afrika[5] en van 25 oktober 2007 over de stand van zaken in de betrekkingen tussen de Europese Unie en Afrika[6],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 november 2007 over nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw[7],

–   gelet op resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad van 31 oktober 2000 over vrouwen, vrede en veiligheid (UNSCR 1325 (2000)), en met name paragraaf 1 daarvan, waarin de lidstaten ertoe worden opgeroepen een ruimere vertegenwoordiging van vrouwen te verzekeren op alle besluitvormingsniveaus, in nationale, regionale en internationale instellingen,

–   gelet op de op 20 december 2005 ondertekende gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: De Europese consensus (de Europese consensus inzake ontwikkeling)[8] en de Europese consensus inzake humanitaire hulp van december 2007[9],

–   gelet op de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000[10], zoals gewijzigd bij de Overeenkomst tot wijziging van de Partnerschapsovereenkomst (Overeenkomst van Cotonou), ondertekend te Luxemburg op 25 juni 2005[11],

–   gelet op de verklaring van Rome over de harmonisatie, aangenomen op 25 februari 2003 aan het slot van het Forum op hoog niveau over de harmonisatie, en de verklaring van Parijs over de efficiëntie van de ontwikkelingssamenwerking van 2 maart 2005,

–   gelet op de internationale conferentie over de financiering van de ontwikkeling te Monterrey in maart 2002 en de wereldtop over duurzame ontwikkeling in Johannesburg in september 2002,

–   gelet op het eindverslag van maart 2005 van de 49ste zitting van de Commissie inzake de positie van de vrouw van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties,

–   gelet op het ontwikkelingsprogramma van de VN uit 2006, getiteld "En Route to Equality",

–   gelet op de "State of World Population"-rapporten van het Bevolkingsfonds van de VN uit 2005 en 2006, respectievelijk getiteld "The promise of Equality: Gender Equity, Reproductive Health and the Millennium Development Goals" en "A Passage to Hope: Women and International Migration",

–   gelet op Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking[12] ("Development Cooperation Instrument" - DCI),

–   gelet op de statistieken op basis van cijfers van de leden van de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), over de gender equality policy marker 2004-2005, die in juni 2007 gepubliceerd zijn, en op het OESO-rapport over gendergelijkheid en hulpverlening uit 2006,

–   gelet op de Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid, goedgekeurd in maart 2000,

–   gelet op het protocol inzake de rechten van vrouwen in Afrika ("Maputo Protocol"), dat op 26 oktober 2005 van kracht werd,

–   gelet op de conclusies van de Raad van 5 en 6 december 2007 inzake de herziening van de tenuitvoerlegging van het Actieplatform van Beijing door de lidstaten en de Europese instellingen en in het bijzonder het begeleidende rapport met indicatoren over vrouwen en armoede dat door het Portugese voorzitterschap werd opgesteld,

–   gelet op de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD) van de VN in Caïro in september 1994, het actieprogramma dat in Caïro werd aangenomen, alsmede de op de daaropvolgende, als Caïro+5 bekend staande, speciale zitting van de Verenigde Naties, aangenomen slotdocumenten inzake verdere maatregelen ter uitvoering van het actieprogramma dat in 1999 is goedgekeurd,

–   gelet op de Brussels Call to Action to Address Sexual Violence in Conflict and Beyond (juni 2006),

–   gelet op het Maputo-actieplan voor de operationalisering van het Continentale beleidskader voor seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten 2007-2010, dat op de speciale zitting van de Afrikaanse Unie in september 2006 werd aangenomen,

–   gelet op het Brusselse kader voor acties en aanbevelingen betreffende gezondheid voor een duurzame ontwikkeling, dat door de ministers van Volksgezondheid van de groep van staten uit Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) in oktober 2007 in Brussel werd aangenomen,

–   gelet op de verklaring getiteld "Gendergelijkheid: een essentiële kwestie in een veranderende samenleving", alsook het daarmee samenhangende actieprogramma, beide aangenomen op de vijfde Europese ministersconferentie,

–   gelet op de verklaring van de ministers verantwoordelijk voor Gendergelijkheid, op 4 februari 2005 te Luxemburg bijeen,

–   gelet op Besluit nr. 14/04 inzake het OVSE-actieplan 2004 ter bevordering van gendergelijkheid, op 7 december 2004 in Sofia goedgekeurd door de Raad van ministers van de OVSE,

–   gezien het actieplan 2005-2015 voor gendergelijkheid van het Gemenebest,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6‑0035/2008),

A. overwegende dat in de op 25 juni 1993 door de VN-Wereldconferentie over mensenrechten aangenomen Verklaring van Wenen wordt gesteld dat de mensenrechten van vrouwen en meisjes een onvervreemdbaar, volwaardig en ondeelbaar deel uitmaken van de universele mensenrechten,

B.  overwegende dat gendergelijkheid volgens de Europese consensus inzake ontwikkeling een gemeenschappelijk beginsel is en dat in de consensus wordt verklaard dat "de EU een sterke gendercomponent [zal] opnemen in al haar beleidsmaatregelen en praktijken die verband houden met ontwikkelingslanden" (deel I, paragraaf 19); overwegende dat de Overeenkomst van Cotonou de waarde van gendergelijkheid duidelijk benadrukt en dat in artikel 31 onder meer het volgende staat: "De samenwerking draagt bij tot de verbetering van de toegang van vrouwen tot alle nodige hulpbronnen voor de volwaardige uitoefening van hun fundamentele rechten.",

C. overwegende dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de universele toegang tot reproductieve gezondheid vóór 2015 als subdoel in de lijst van MDG's heeft opgenomen,

D. overwegende dat gendermainstreaming door het Actieplatform van Beijing als doeltreffende strategie ter bevordering van gendergelijkheid is aangewezen en dat regeringen en andere actoren werden opgeroepen te werken aan een actief en zichtbaar beleid voor het integreren van gelijkheid van vrouwen en mannen in alle beleidsmaatregelen en programma's, teneinde ervoor te zorgen dat voorafgaand aan beslissingen een analyse wordt gemaakt van de invloed daarvan op vrouwen, respectievelijk mannen,

E.  overwegende dat ruwweg tweederde deel van het werk in de wereld door vrouwen en meisjes wordt gedaan, die daarvoor maar 5% van het inkomen krijgen; overwegende dat vrouwen de helft van het voedsel in de wereld produceren en dat 74% van de vrouwen zonder baan voor het huishouden en de kinderen zorgt, tegen 27% van de werkloze mannen,

F.  overwegende dat 70% van de 1,3 miljard in absolute armoede levende mensen vrouwen zijn en dat armoede niet alleen een symptoom maar ook een oorzaak van de ongelijke verdeling van inkomen, bezit, hulpmiddelen, marktinvloed en zelfbeschikking is; overwegende dat de EU gendergelijkheid en vrouwenrechten in de ontwikkelingssamenwerking bevordert via een tweesporenbeleid van gendermainstreaming en gerichte acties voor de bevordering van de rechten van de vrouw en empowerment van vrouwen,

G. overwegende dat ter bestrijding van de armoede economische groei noodzakelijk maar niet voldoende is, omdat daardoor niet voldoende bestaansmogelijkheden en werkgelegenheid worden gecreëerd,

H. overwegende dat de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen kan leiden tot verdere ongelijkheid, met nadelige gevolgen voor het welzijn van vrouwen, hun gezinnen en de gemeenschappen waarvan zij deel uitmaken, alsook voor hun persoonlijke ontplooiingsmogelijkheden,

I.   overwegende dat in de meeste landen gendergerelateerde activiteiten geen hoge prioriteit hebben, omdat gender als een ondergeschikte kwestie wordt beschouwd, en culturele, religieuze, sociale en economische praktijken als excuses aangevoerd worden om de vorderingen op het gebied van gendergelijkheid en de rechten van de vrouw te belemmeren,

J.   overwegende dat is aangetoond dat de versterking van de positie van vrouwen het verwezenlijken van alle andere MDG's bespoedigt dankzij het bestrijden van armoede en het verbeteren van de demografische, sociale en economische indicatoren,

K. overwegende dat gendermainstreaming ertoe kan bijdragen dat samenlevingen billijker en democratischer worden zodat vrouwen en mannen in alle opzichten als gelijken beschouwd worden, maar dat het niet in de plaats kan komen van specifiek op gelijkheid gericht beleid en positieve actie als onderdeel van een tweesporenbeleid gericht op gendergelijkheid,

L.  overwegende dat onderwijs en scholing (inclusief uitgebreide seksuele voorlichting) in een vroeg stadium essentieel zijn voor de strijd tegen armoede en veel voorkomende ziekten, en dat vrouwen aldus hun kennis, vaardigheden en vertrouwen kunnen uitbreiden om een volwaardige inbreng in samenleving en politiek te kunnen hebben,

M. overwegende dat de volwaardige beleving door vrouwen van hun seksuele en reproductieve gezondheid en rechten een vereiste is voor gendergelijkheid, aangezien het fundamenteel is voor empowerment van vrouwen dat zij zelf hun vruchtbaarheid kunnen controleren, dat vrouwen die aan gezinsplanning kunnen doen, ook de rest van hun leven kunnen plannen, dat gezonde vrouwen productiever kunnen zijn; dat de bescherming van de reproductieve rechten, zoals gezinsplanning, en meer bepaald het tijdstip en de spreiding van geboortes, en het beslissen over reproductie zonder te vrezen voor discriminatie, dwang en geweld, zorgt voor de vrijheid om op een meer volwaardige en gelijke manier aan de samenleving deel te nemen,

N. overwegende dat het van groot belang is dat er financiële en technische bijstand aan vrouwenorganisaties wordt verleend met het oog op de bevordering van programma's voor de kwetsbaarste mensen, zoals ook de migrantenvrouwen, de in eigen land ontheemde en gevluchte vrouwen, met name beschikbaarstelling van materieel en bruikbare technologie voor voedselverwerking en verlichting van de werkdruk, meer gelegenheid voor vrouwen om land te bewerken en meer mogelijkheden voor meisjes om naar school te gaan,

O. overwegende dat vrouwen het slachtoffer zijn van discriminatie in huwelijkse aangelegenheden en op het vlak van toegang tot onroerend goed, grondeigendom, middelen van bestaan en het beheer ervan,

P.  overwegende dat veel vrouwen toegang ontzegd wordt tot basisgezondheidszorg , onderwijs op alle niveaus, economische onafhankelijkheid, carrière en deelname aan het besluitvormingsproces,

Q. overwegende dat bepaalde culturen nog steeds traditionele en religieuze vooroordelen kennen waardoor aan meisjes en jonge vrouwen de toegang tot onderwijs wordt beperkt of ontzegd,

R.  overwegende dat ten minste 130 miljoen vrouwen gedwongen waren om genitale verminking of andere gewelddadige traditionele gebruiken te ondergaan en dat elk jaar nog eens 2 miljoen vrouwen het gevaar lopen deze ernstige inbreuk op hun lichamelijke integriteit en hun mensenrechten te moeten verduren,

S.  overwegende dat migrantenvrouwen eerder dwangarbeid of seksuele uitbuiting moeten ondergaan dan mannen en ook eerder onzekere arbeidsvoorwaarden moeten accepteren,

T.  overwegende dat in landen waar een eind gekomen is aan gewapende strijd en waar wederopbouw en re-integratie gaande is, institutionele mechanismen en inzet voor gendergelijkheid doeltreffende stappen op weg naar bescherming en bevordering van de rechten van de vrouw vormen; overwegende dat de inzet van alle betrokkenen, regeringen en volksvertegenwoordigers, ngo's, maatschappelijke organisaties en academici, alsook de directe inbreng van vrouwengroepen en -netwerken essentieel is, wil er een gezamenlijke en duurzame ontwikkeling op gang komen,

U. overwegende dat 57% van de volwassen met hiv in Afrika bezuiden de Sahara vrouwen zijn en dat jonge vrouwen tussen de 15 en de 24 meer dan drie keer zoveel kans op besmetting lopen als jonge mannen,

V. overwegende dat er een discrepantie tussen mannen en vrouwen bestaat wat betreft kennis over overdracht van hiv/aids en preventiemaatregelen, hetgeen nog versterkt wordt door een klimaat van discriminatie en gendergerelateerd geweld; overwegende dat voorlichting over seksuele en reproductieve gezondheid en toegang tot reproductieve gezondheidszorg de beste waarborgen tegen hiv/aids en andere seksueel overdraagbare ziekten zijn,

W. overwegende dat er jaarlijks nog 536 000 vrouwen in het kraambed sterven, van wie 95% in Afrika en Azië, en dat voor elke vrouw die sterft, minstens 20 andere ernstige verwikkelingen krijgen, gaande van chronische infecties tot handicaps zoals obstetrische fistels, die gemakkelijk kunnen worden vermeden door alle vrouwen op de wereld toegang te verlenen tot verloskundige eerstelijns- en basisverzorging en tot reproductieve gezondheidszorg,

X. overwegende dat er blijkens een studie van het International Food Policy Research Institute een sterke correlatie bestaat tussen de voedingstoestand van de kinderen en de beslissingsmacht van vrouwen in het gezin, terwijl bovendien vrouwen met een lage status en zonder medebeslissingsrecht ook zelf vaker ondervoed zijn; overwegende dat door betere voeding een groot deel van de sterfgevallen onder kinderen kan worden voorkomen, waarmee het millenniumdoel de kindersterfte terug te dringen een stap dichterbij zou komen,

Y. overwegende dat de doelmatigheid van sommige projecten die tot dusverre ten uitvoer zijn gelegd, belemmerd is door de specifieke tekortkomingen van bepaalde landen, zoals instabiel bestuur op lokaal en nationaal niveau, corrupte regeringen en een gebrek aan deskundigheid en opgeleid personeel om een oplossing te vinden voor de problemen op het gebied van de gendergelijkheid en het versterken van de positie van vrouwen,

Z.  overwegende dat een grotere kans op natuurrampen en op plaatselijke en regionale schaal veroorzaakte degradatie van hulpbronnen vooral de achterstandsgroepen treffen,

1.  is verheugd over de mededeling van de Commissie, die hij beschouwt als een verder vervolg op het actieprogramma 2001-2006 voor de horizontale integratie van het gendergelijkheidsaspect in de ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap;

2.  betreurt dat er te weinig gebeurd is sinds de Raad in zijn resolutie van 20 december 1995 voor de eerste keer het genderperspectief in de ontwikkelingssamenwerking als grondbeginsel van het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap bestempelde;

3.  wijst erop dat de opvattingen van mensen over de maatschappelijke rol van vrouwen na afloop van oorlogen en van hun bijdrage tot de wederopbouw het universalistische verhaal van de "ervaring van vrouwen met oorlog" moeten overstijgen en dat de specifieke en uiteenlopende ervaringen van vrouwen erkenning moeten krijgen;

4.  betreurt dat de meeste landenstrategiedocumenten in het kader van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) naar gender verwijzen als een horizontaal aspect en dat zij geen specifieke genderdoelstellingen of -activiteiten vermelden; pleit ervoor dat in toekomstige strategieën genderdoelstellingen of -activiteiten worden opgenomen;

5.  is verheugd over het standpunt van de Commissie dat de EU derde landen steunt bij het onderschrijven en uitvoeren van internationale verbintenissen zoals het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (1979), het Actieprogramma van Caïro (1994 en 2004), het Actieplatform van Beijing (1999 en 2005) en de Verklaring van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (2000);

6.  ondersteunt het standpunt van de Commissie dat de specifieke financiële middelen voor de integratie van de genderdimensie in ontwikkelingssamenwerking verwaarloosbaar zijn gebleven vergeleken met de middelen die voor andere horizontale maatregelen uitgetrokken zijn; betreurt dat slechts 5% van de DCI-fondsen voor het thematische programma “Investeren in mensen” (2007-2013) wordt toegekend aan gendergelijkheid en dat regionale en landenstrategiedocumenten geen overzicht geven van de middelen die voor gendergelijkheid worden aangewend omdat gender slechts als een horizontaal aspect wordt behandeld en er dus geen financiële details worden over gegeven;

7.  is bezorgd over het nieuwe steunsysteem van de Commissie dat voorkeur geeft aan begrotingssteun, waardoor de vooruitgang op het gebied van gendergelijkheid nog moeilijker zal kunnen worden beoordeeld;

8.  looft de algemene aanpak van de Europese Commissie als een goede basis van waaruit de EU en haar lidstaten de gendergelijkheid kunnen integreren in hun programma's voor ontwikkelingssamenwerking, teneinde gendergelijkheid en de emancipatie van vrouwen te bewerkstelligen en als belangrijkste middel aan te wenden voor de bevordering van de mensenrechten en het bestrijden van de armoede; merkt echter op dat er ruimte is voor verbetering, met name op het gebied van de analyse van gegevens ter preventie van maatregelen die de positie van vrouwen zouden kunnen verzwakken;

9.  is van mening dat de doeltreffendheid van de integratie van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid afhankelijk is van de ontvankelijkheid voor genderkwesties van de kant van de lidstaten en de betrokken instellingen van de EU; is van mening dat dit inhoudt dat het verwezenlijken van de doelstellingen van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (COM(2006)0092) binnen de Unie een noodzakelijk eerste voorwaarde vormt voor doelmatige integratie van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de ontwikkelingssamenwerking;

10. benadrukt de noodzaak om niet alleen de aandacht te richten op vrouwen, maar tevens op genderverhoudingen, in het bijzonder de sociale verhoudingen tussen mannen en vrouwen die leiden tot het ontstaan en het voortbestaan van genderongelijkheden; is derhalve van mening dat projecten zowel op mannen als op vrouwen gericht dienen te zijn;

11 benadrukt dat globaliseringsprocessen voor arme landen nieuwe kansen met zich zouden moeten meebrengen en rekening zouden moeten houden met de specifieke behoeften van vrouwen omdat zij veelal als ongeschoolde arbeidskrachten werken en daarom reeds een sociale achterstand hebben;

12. verzoekt de Commissie concreet uiteen te zetten hoe werkgelegenheid en concrete bestaansmogelijkheden voor de grote hoeveelheid ongeschoolde vrouwen in de ontwikkelingslanden geschapen kunnen worden in de context van een toenemende globaliserende wereld;

13. verzoekt de Commissie en de lidstaten om actie te ondernemen op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking, die concrete en meetbare effecten heeft op de genderverhoudingen (wijziging van wetten, van instellingen en van bestaande patriarchale patronen, verhoging van de financiële middelen) en op de verbetering van de sociale en economische omstandigheden van vrouwen;

14. roept de lidstaten en de Commissie op, als werkgevers in ontwikkelingslanden rekening te houden met het beginsel van waardig werk, vooral door een verhoging van de lonen in overeenstemming met Aanbeveling 135 van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake de vaststelling van minimumlonen, in het bijzonder in ontwikkelingslanden;

15. is verheugd over de voorstellen tot bescherming van arbeids- en burgerrechten van tijdelijke arbeidskrachten en de bevordering van de inbreng van vrouwen in de vakbeweging zodat beter ingespeeld kan worden op de problemen van vrouwen op het werk;

16. verzoekt de Commissie met klem om bij het uitstippelen van het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking maatregelen te steunen ter versterking van de rechtspositie van vrouwen, ten einde de gelijke toegang tot waardig werk en de fundamentele menselijke en sociale rechten verder te bevorderen, alsook om aandacht te besteden aan het stijgende aantal vrouwelijke migranten en het toenemende kwetsbaarheid, om zo te voorkomen dat vrouwen de nieuwe uitgebuite bevolkingsgroep worden;

17. verzoekt de Commissie om vanuit het genderperspectief de mogelijke gevolgen van de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) te onderzoeken;

18. verzoekt de Commissie en de lidstaten om te zorgen voor samenhang tussen het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en andere beleidsterreinen van de Gemeenschap (bijv. op het gebied van handel en landbouw) om te voorkomen dat deze elkaar op nadelige wijze beïnvloeden, met name ten aanzien van de maatregelen ter versterking van de positie van vrouwen;

19. wijst erop dat de invloed van vrouwen op hun levensplanning van hun schoolopleiding afhangt; benadrukt het belang van genderbewuste opleidingsprogramma's voor zowel vrouwen als mannen;

20. verzoekt de Commissie in elk stadium van beleidsontwikkeling, -uitvoering en -evaluatie een genderanalyse uit te voeren om zich ervan te vergewissen dat alle vormen van genderdiscriminatie weggenomen zijn en om de mensenrechten van vrouwen te beschermen en bevorderen;

21. verzoekt de Commissie de gevolgen te evalueren die de nieuwe steuninstrumenten hebben gehad voor de situatie van vrouwen en daarbij rekening te houden met het feit dat de aandacht voor vrouwen en gendergelijkheid is afgenomen, deels als gevolg van deze nieuwe ontwikkelingstendens;

22. is verheugd over de vraag van de Commissie om genderbewuste prestatie-indicatoren te laten ontwikkelen en verzoekt om deze indicatoren op te nemen in alle DCI- en EOF-landenstrategiedocumenten en in de beoordeling van de resultaten van de tussentijdse en slotevaluatie van deze strategieën; verzoekt de Commissie goedkope, transparante en toetsbare parameters in de vorm van kwantitatief meetbare en kwalitatieve indicatoren te ontwikkelen om de vooruitgang bij gendergelijkheid en empowerment van vrouwen regelmatig op efficiënte wijze te kunnen evalueren; nodigt de Commissie uit om derde landen tijdens dialogen te wijzen op het belang van informatie over beide genders en over een vergelijking tussen beide; steunt de naar gender uitgesplitste indicatoren in bijlage VII als een goede basis om een gedetailleerd instrument te ontwikkelen voor de beoordeling van resultaten;

23. is blij dat de Commissie in haar strategieën rekening houdt met het fenomeen van gendergeweld;

24. benadrukt dat geweld tegen vrouwen een aanpak vergt die niet alleen gericht is op vrouwen, maar ook op mannen; verwelkomt programma’s die zich op vrouwelijke slachtoffers richten, maar verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem om programma’s te ontwikkelen die zich richten op de mannen die zich schuldig maken aan vrouwenmishandeling, om zo naast de gevolgen ook de oorzaken van dit verschijnsel te bestrijden;

25. verwelkomt de initiatieven van de Commissie om het geweld tegen vrouwen onder de aandacht te brengen middels toenemende media-aandacht en opleiding ter zake van werknemers bij het leger, de wetshandhaving en justitie; verzoekt echter met klem meer aandacht te besteden aan maatregelen ter bestrijding van de mensensmokkel, foltering en schadelijke tradities, en vooral aandacht te besteden aan de genitale verminking van vrouwen, eremoorden en vroegtijdige en gedwongen huwelijken; dringt aan op het verhogen van het aantal vrouwelijke medewerkers binnen de instellingen die rechtstreekse hulp verlenen aan slachtoffers van deze praktijken;

26. is verheugd over de expliciete koppeling tussen vrouwen en hiv (d.w.z. toename van de besmetting) in bovengenoemde mededeling van de Commissie over gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking; is van mening dat het nog beter zou zijn geweest als er daarnaast ook een expliciete oproep aan de lidstaten was gedaan om hun financiële beloften op dit punt na te komen;

27. nodigt de Europese Commissie en de lidstaten uit om specifieke, tijdgebonden en meetbare afspraken op te stellen en daarvoor de nodige middelen uit te trekken om ervoor te zorgen dat tegen 2010 alle vrouwen en meisjes ter wereld toegang hebben tot hiv-preventie, -behandeling, -verzorging en –ondersteuning;

28. is blij dat er in de bovenvermelde mededeling van de Commissie over gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking opnieuw een sterke koppeling bestaat tussen hiv/aids-beleidslijnen en –programma’s en beleidslijnen en diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten (SRHR);

29. verzoekt de Commissie om haar vooraanstaande politieke functie op het gebied van SRHR-beleid te versterken en om meer middelen vrij te maken voor SRHR als steun voor landen om de MDG’s te behalen, en meer bepaald de universele toegang tot reproductieve gezondheid als onderdeel van de MDG tot verbetering van de gezondheid van moeders (MDG 5), en een oplossing te zoeken voor de huidige problemen bij vrouwen door verwaarlozing van SRHR zoals obstetrische en traumatische fistels;

30. wijst erop dat discriminatie van vrouwen en meisjes tot een verhoogd hiv-risico bijdraagt aangezien vrouwen en meisjes door hun lage sociale rang moeite hebben op seksueel gebied zelf te bepalen wat er gebeurt;

31. betreurt ten zeerste de virtuele onderworpen positie van de vrouw in de sharia en is van mening dat deze verdrukking lijnrecht op elk belangrijk beginsel in dit rapport staat;

32. is blij dat de Commissie in haar mededeling erkent dat het belangrijk is om onderzoek naar microbiciden en vaccins, de meest belovende technologieën voor vrouwen, te steunen en verzoekt de EU om thema’s als het onderzoek naar en de ontwikkeling van het aidsvaccin en microbiciden zeker te noteren op de agenda’s over ruimere ontwikkeling en gendergelijkheid;

33. is van mening dat de versterking van de positie van vrouwen middels het garanderen van volledige toegang tot voorlichting, diensten en voorzieningen op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid vrouwen beter in staat stelt veilige geslachtsgemeenschap te eisen en zichzelf te beschermen tegen seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA), waaronder hiv; ondersteunt de maatregelen die zijn voorgesteld door de Commissie tot bescherming van vrouwen tegen SOA, met name de financiële steun voor de ontwikkeling van microbiciden en vaccinaties, alsmede de maatregelen ter bevordering van reproductieve gezondheid en rechten;

34. moedigt de lidstaten aan om als een van de vele hiv-maatregelen de preventie van prenatale overdracht te bevorderen;

35. benadrukt dat het van groot belang is vrouwen een centrale rol toe te kennen bij watervoorziening en hygiëne en onderstreept daarom het belang van een betere toegang tot proper drinkwater, goede sanitaire voorzieningen en water voor productiedoeleinden;

36. heeft scherpe kritiek op het feit dat de bestrijding van traditioneel geweld tegen vrouwen geen deel uitmaakt van de strategie van de Commissie; veroordeelt alle wettelijke, culturele en religieuze praktijken die vrouwen discrimineren, hen uitsluiten van deelname aan het politieke en openbare leven en hen in het dagelijkse leven afzonderen, alsook de tolerantie van verkrachting, huiselijk geweld, gedwongen huwelijk, ongelijke rechten in echtscheidingsprocedures, eermoord, de verplichting tegen de eigen wil van de vrouw in om bepaalde kledingvoorschriften toe te passen, intimidatie wanneer gendergerelateerde normen of regels niet worden nageleefd, mensenhandel en gedwongen arbeid; roept de Commissie en de lidstaten op om deze praktijken in het beleid voor ontwikkelingssamenwerking te bestrijden; verzoekt de Commissie om bij landenprogrammering zware inspanningen te leveren om informatieve en adviserende bewustmakingsprogramma’s te steunen die de publieke opinie kan ombuigen en om maatregelen ter bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen, alsook traditionele, pijnlijke praktijken, te beschouwen als een criteria van goed bestuur voor partnerlanden;

37. vestigt met verontrusting de aandacht op het “State of World Population”-rapport van het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA) van vorig jaar waaruit blijkt dat er over de hele wereld een tekort is van 60 miljoen vrouwen en dat dit tekort te wijten is aan genderselectie voor de geboorte, abortus, en overlijden tijdens de jeugd- en kinderjaren;

38. verzoekt de Commissie en de EU-lidstaten om het Verzoek tot actie van Brussel om seksueel geweld tijdens conflicten en daarbuiten aan te pakken, uit te voeren;

39. roept de Commissie op om tijdens humanitaire acties, maar ook tijdens de naoorlogse wederopbouw, prioriteit te geven aan seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten in crisis- en conflictgebieden, zoals aan de strijd tegen seksueel geweld;

40. acht het noodzakelijk dat het beeld van vrouwen als kwetsbare slachtoffers aangevuld wordt met het beeld van vrouwen als sterk gedifferentieerde groep sociale actoren die over waardevolle hulpmiddelen en capaciteiten beschikken en die hun eigen weg willen bewandelen; wijst erop dat vrouwen de loop der dingen beïnvloeden en met hun inzet vorm moeten geven aan het ontwikkelingsproces;

41. is van mening dat de betrokkenheid van vrouwen op alle niveaus van het besluitvormingsproces een noodzakelijke voorwaarde is voor goed bestuur en verwelkomt alle steunmaatregelen, zoals stimulansen voor het behalen van quota, steun voor vrouwenbewegingen en -organisaties, actieve bevordering van de rechten van vrouwen in de landenstrategiedocumenten, enz.; herhaalt de noodzaak om de rol van vrouwen in het politieke besluitvormingsproces te vergroten, en erop toe te zien dat vrouwen volledig betrokken worden bij alle inspanningen ter bevordering van vrede en conflictoplossing; steunt de aanbevelingen van resolutie 1325 (2000) van de Veiligheidsraad van de VN;

42. verzoekt de EU om meer inspanningen te leveren voor de uitvoering van resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, waarin om een grotere deelname van vrouwen wordt verzocht op alle besluitvormingniveaus in conflictoplossing en vredesprocessen;

43. benadrukt dat verkrachting werd gebruikt als een oorlogswapen en dat dit fenomeen moet worden aangepakt door hulpprogramma’s voor de slachtoffers;

44. verzoekt de Commissie zich er sterk voor in te zetten dat gendergelijkheid bij de landenprogrammering een volwaardige plaats krijgt; wijst erop dat er nog steeds zeer veel moet worden gedaan aan de horizontale integratie van het gendergelijkheidsaspect in de dagelijkse praktijk van de ontwikkelingssamenwerking van de EU; verzoekt de Commissie een genderevenwicht na te streven bij de delegaties van de Commissie door meer vrouwelijk personeel aan te werven, ook in topfuncties zoals delegatiehoofd;

45. benadrukt de mogelijkheid om microkredieten te gebruiken als een hulpmiddel dat bij een ontwikkelingssamenwerkingsbeleid kan worden gebruikt om de ontwikkeling van lokale gemeenschappen en empowerment van vrouwen te bevorderen;

46. verzoekt de Commissie om beleidslijnen te ontwikkelen die vrouwen aanmoedigen om zelfhulpgroepen op te zetten en autonoom te worden, en in samenwerking met internationale instanties (zoals Finance PlaNet) het microfinancieringsnetwerk uit te breiden, zodat meer vrouwen toegang krijgen tot leningen om zo hun economische positie te verbeteren;

47. verzoekt de Commissie om duidelijke informatie te verschaffen over de beschikbare mechanismen om de uitvoering van de huidige strategie te controleren en te evalueren, onder meer door middel van controle van de financiële en personele hulpmiddelen die zullen worden ingezet voor een efficiënte uitvoering;

48. wijst erop dat gendergelijkheid op nationaal niveau kan worden bereikt indien er voldoende financiële hulpmiddelen en gekwalificeerde specialisten in gendergelijkheid zijn die lokaal zijn gevestigd als lid van een projectteam;

49. roept de Commissie op om aan haar personeel in ontwikkelingslanden een gendertraining te geven;

50. verwelkomt de maatregelen die de Commissie op het gebied van onderwijs heeft voorgesteld, aangezien de versterking van de positie van vrouwen door middel van een hoger opleidingsniveau bijdraagt aan de verbetering van de positie van zowel vrouwen als hun kinderen;

51. benadrukt de noodzaak van verdere bevordering van de toegang van meisjes tot onderwijs en beroepsopleiding op alle niveaus, om vroegtijdige schoolverlating te voorkomen, alsmede van de ondersteuning van een rechtvaardig en hoogwaardig onderwijsbeleid door het onderwijzend personeel op te leiden in gendergerelateerde aangelegenheden en door de onderwijsprogramma’s zodanig te hervormen dat ze onderwerpen als gendergelijkheid, seksuele en reproductieve gezondheid, en versterking van de positie van vrouwen behelzen, daar in het merendeel van de ontwikkelingslanden meisjes nog steeds gediscrimineerd worden met betrekking tot de toegang tot het onderwijs;

52. wijst erop dat in de strategie onder "EU-optreden op internationaal en regionaal niveau" helaas geen EU-standpunt inzake de hervorming van de VN op het gebied van gendergelijkheid is geformuleerd;

53. is ingenomen met het EC/VN-partnerschap inzake gendergelijkheid voor ontwikkeling en vrede[13]; benadrukt dat het Europees Parlement wilt geïnformeerd worden over en betrokken worden bij wat door deze partnerschap wordt gerealiseerd;

54. benadrukt dat het belangrijk is om donorcoördinatie voor gendermainstreaming aan te moedigen en via een betere dialoog en communicatie tot een gemeenschappelijke overeenstemming op het gebied van genderconcepten en tot een gepaste methodologie te komen;

55. verwelkomt het voornemen van de Commissie om de uitbetaling van middelen voor begrotingssteun te koppelen aan prestatienormen welke worden beoordeeld op basis van naar gender uitgesplitste prestatie-indicatoren; dringt er echter op aan dat besluiten ter bestraffing van incompetente overheidsinstanties op zorgvuldige wijze dienen te worden genomen om te voorkomen dat de eindbegunstigden van de steun, dat wil zeggen vrouwen, benadeeld worden;

56. wijst erop dat geringere ongelijkheid van vrouwen niet door participatie op zich tot stand wordt gebracht, maar alleen door gerichte en competente inzet aan de basis om alle belemmeringen voor participatie van vrouwen uit de weg te ruimen;

57. wijst erop dat goed bestuur de fundamentele vrijheden respecteert, de rechten van de vrouw en gendergelijkheid als een fundamenteel basisrecht beschouwt en dat dit essentieel is om de MDG’s en andere ontwikkelingsdoelstellingen te behalen;

58. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

  • [1]  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 40.
  • [2]  PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.
  • [3]  PB C 33 E van 9.2.2006, blz. 311.
  • [4]  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0274.
  • [5]  PB C 280 E van 18.11.2006, blz. 475.
  • [6]  Aangenomen teksten P6_TA(2007)0483.
  • [7]  Aangenomen teksten P6_TA(2007)0577.
  • [8]  PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.
  • [9]  De Verklaring betreffende de Europese consensus inzake humanitaire hulp werd door de Raad op 19 november en door het Europees Parlement op 29 november goedgekeurd en werd door de voorzitters van de Commissie, de Raad en het Europees Parlement op 18 december 2007 ondertekend.
  • [10]  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.
  • [11]  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.
  • [12]  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.
  • [13]  Het EC/VN-partnerschap inzake gendergelijkheid voor ontwikkeling en vrede is een initiatief van de Europese Commissie (EC), het VN-ontwikkelingsfonds voor vrouwen (UNIFEM) en het Internationaal Trainingscentrum van de IAO (ITCILO). Het is voortgevloeid uit de conferentie over Owning Development. Promoting Gender Equality in New Aid Modalities and Partnerships in november 2005, die de Commissie en UNIFEM samen hadden georganiseerd.

TOELICHTING

De rapporteur is in grote lijnen ingenomen met de strategie van de Commissie. In de mededeling van de Commissie zijn vele aanbevelingen van de maatschappelijke organisaties verwerkt. Niettemin ontbreken er bepaalde centrale elementen en zijn vele vereisten te zwak geformuleerd. Volgens de rapporteur is het nodig de EU en de lidstaten verantwoordelijk te maken voor de tenuitvoerlegging van het document zodat het ook werkelijk in praktijk wordt gebracht en geen dode letter blijft.

Situatie

In het kader van de duurzame ontwikkeling zijn gelijke kansen en gendergelijkheid bij de toegang tot hulpbronnen van doorslaggevende betekenis. In Afrika bijvoorbeeld maken vrouwen 52% van de totale bevolking uit, maar zij verrichten 75% van het werk in de landbouw en produceren en verkopen 60 tot 80% van de voedingswaren. Niettemin is meer dan tweederde van alle analfabeten ter wereld vrouw en in de ontwikkelingslanden is de kans op voortgezet onderwijs voor meisjes 11% kleiner dan voor jongens. In de landen bezuiden de Sahara komt slechts 10% van het totale inkomen bij vrouwen terecht en bezitten zij slechts 1% van het totale vermogen. Ook op besluitvormingsniveau vormen vrouwen slechts een marginale groep. Zij vormen de helft van het kiezerscorps maar bezetten slechts 12% van alle parlementszetels. Gezondheidsstatistieken laten een nog fatalere kloof tussen de geslachten zien. Bezuiden de Sahara is 60% van de hiv-positieve volwassenen vrouw; 75% van alle nieuwe aidsbesmettingen bij jongeren betreft meisjes. Bij oorlogen tussen staten of gewapende conflicten binnen staten worden de zwakkeren, namelijk vrouwen, kinderen en ouderen, altijd het eerst het slachtoffer. Dit geldt voor vrouwen en meisjes omdat zij door hun biologische natuur blootstaan aan risico's met betrekking tot de reproductieve gezondheid, seksueel overdraagbare aandoeningen en met name aids, terwijl het in een oorlogs- of conflictsituatie zeer moeilijk is een beroep te doen op de gezondheidszorg.

Geactualiseerde strategie van de Commissie

De strategie behelst voorstellen voor concrete maatregelen op vijf voor gendergelijkheid fundamentele terreinen: bestuur, werkgelegenheid, onderwijs, gezondheid en gendergerelateerd geweld. De strategie omvat richtsnoeren voor verbetering van gendermainstreaming in het ontwikkelingsbeleid en laat zien wat het potentieel van directe begrotingssteun ter bevordering van gendergelijkheid is.

Als onderdeel van een maatregelenpakket ter verbetering van de coördinatie van de ontwikkelingshulp tussen de lidstaten en de EU wordt met de mededeling over gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking voor de eerste keer een Europese strategie ter bevordering van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen gepresenteerd. Met het oog op dat doel bestrijkt de EU-strategie drie actieterreinen:

Ten eerste worden er 41 concrete maatregelen op de gebieden bestuur, werkgelegenheid, onderwijs, gezondheid en gendergerelateerd geweld voorgesteld. De rapporteur is er verheugd over dat de Commissie de 41 maatregelen uitvoerig heeft uiteengezet en dat de verbetering van de positie van de vrouw ook centraal komt te staan bij succesvolle "governance". Wel dient daarbij te worden opgemerkt dat de Commissie bij de uiteenzetting van de 41 maatregelen niet consequent te werk is gegaan: terwijl er bij sommige parameters geen ruimte voor interpretatie overblijft, zijn de formuleringen op het punt van de handelspolitiek volgens de rapporteur met opzet vaag gehouden.

Ten tweede wordt in de strategie gepleit voor daadwerkelijke integratie van gendergelijkheid in de politieke dialoog met de partnerlanden. Dit moet gebeuren door de vorming van echte partnerschappen voor de dialoog over het thema gender en ontwikkeling, waar overheid, civil society, wetenschappers en internationale organisaties bij betrokken moeten worden. Het ontbreekt in de mededeling op dit punt aan concrete voorstellen voor de totstandbrenging van een permanente dialoog met de civil society.

Ook in de ontwikkelingssamenwerking zelf moet de genderthematiek daadwerkelijk een plaats krijgen. De rapporteur wijst in dat verband op de gebrekkige uitwerking van gendermainstreaming in de nationale strategiedocumenten. Er moet ook bij de formulering en implementatie van de samenwerkingsstrategieën veel meer gewicht worden toegekend aan de sleutelrol van vrouwen in economische groei en ontwikkeling. In de strategie wordt voorgesteld elke maatregel te toetsen op haar bijdrage tot gendergelijkheid om te bereiken dat deze aspecten bij de afzonderlijke ontwikkelingsprojecten werkelijk een rol spelen.

Ten aanzien van de verantwoordingsplicht wijst de rapporteur erop dat de Commissie in haar mededeling verzuimt haar verantwoordelijkheid jegens de burgers van Europa en het Europees Parlement te onderstrepen. Alle actoren, van media tot nationale overheden, worden aan hun verantwoordingsplicht herinnerd, maar de Commissie zwijgt over haar eigen rol.

Ten derde wordt in de strategie nagegaan welke meerwaarde voor gendergelijkheid verwacht kan worden van begrotingssteun aan ontwikkelingslanden en van steun op specifieke gebieden zoals onderwijs en gezondheidszorg, vergeleken bij steunverlening aan individuele projecten. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in de mededeling geen duidelijke uitspraken worden gedaan over herkomst en verdeling van de gelden. Met een verwijzing naar de desbetreffende fondsen zouden de opmerkingen van de Commissie in de mededeling er meer als toezeggingen uit hebben gezien.

Belangrijke kritiekpunten

Hieronder wordt kort ingegaan op de belangrijkste punten van kritiek op de strategie.

De strategie en het economisch en handelsbeleid

Het is jammer dat de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) niet in de strategie vermeld worden. Nergens is sprake van de samenhang tussen versterking van de rol van de vrouw en de economische overeenkomsten tussen de EU en de ACS-landen ‑ zelfs niet als de Commissie haar standpunt over handelsliberalisatie verduidelijkt en stelt dat die "op korte termijn ook [kan] leiden tot negatieve gevolgen voor kwetsbare groepen", maar "op lange termijn een positief effect op de meeste economieën heeft gehad".

"Harmful traditional practices" ‑ Traditionele vormen van geweld tegen vrouwen

Vele traditionele gebruiken maken inbreuk op de fundamentele rechten van meisjes ‑ op onderwijs, persoonlijke ontplooiing en lichamelijke integriteit. Genitale verminking, gedwongen huwelijken, eerwraak, bruidsschatmoorden ‑ deze schendingen van de mensenrechten weerspiegelen de grootschalige discriminatie van vrouwen in samenlevingen waar deze tradities in ere worden gehouden. Een punt van kritiek op de mededeling van de Commissie is dat de bestrijding van deze vormen van geweld geen plaats bij de 41 maatregelen van de strategie heeft gekregen.

Vrouwen in fragiele staten en in de MOL's (minst ontwikkelde landen)

De Commissie gaat in haar mededeling niet in op de rol van vrouwen in de fragiele staten en de MOL's. De toch al zwakke sociale positie van vrouwen is in fragiele staten nog zwakker ten gevolge van de instabiliteit en het ontbreken van organisatiestructuren die het algemeen belang dienen.

Vrouwen en landbouw ‑ het Europese landbouwbeleid

In de strategie van de Commissie wordt, evenals in de conclusies van de Raad, gewezen op de sleutelrol van vrouwen in de landbouw. Een punt van kritiek is dat de Commissie in dit verband niet ingaat op het sterk gesubsidieerde gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU, dat onder meer voor de ellende op de landbouwmarkten in de ontwikkelingslanden verantwoordelijk gesteld moet worden.

ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (22.11.2007)

aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking

inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking
(2007/2182(INI))

Rapporteur voor advies (*): Gabriela Creţu

(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – artikel 47 van het Reglement

SUGGESTIES

De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie ontwikkelingssamenwerking onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A.  overwegende dat vrouwen het slachtoffer zijn van discriminatie in huwelijkse aangelegenheden en op het vlak van toegang tot onroerend goed, grondeigendom, middelen van bestaan en het beheer ervan,

B.  overwegende dat veel vrouwen toegang ontzegd wordt tot basisgezondheidszorg , onderwijs op alle niveaus, economische onafhankelijkheid, carrière en deelname aan het besluitvormingsproces, enz.,

C.  overwegende dat de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen kan leiden tot verdere ongelijkheid, met nadelige gevolgen voor het welzijn van vrouwen, hun gezinnen en de gemeenschappen waarvan zij deel uitmaken, alsook voor hun persoonlijke ontplooiingsmogelijkheden,

D.  overwegende dat in de meeste landen gendergerelateerde activiteiten geen hoge prioriteit hebben, omdat gender als een ondergeschikte kwestie wordt beschouwd, en culturele, religieuze, sociale en economische praktijken als excuses aangevoerd worden om de vorderingen op het gebied van gendergelijkheid en de rechten van de vrouw te belemmeren,

E.  overwegende dat is aangetoond dat de versterking van de positie van vrouwen het verwezenlijken van alle andere millenniumontwikkelingsdoelstellingen bespoedigt dankzij het bestrijden van armoede en het verbeteren van de demografische, sociale en economische indicatoren,

F.  overwegende dat de doelmatigheid van sommige projecten die tot dusverre ten uitvoer zijn gelegd, belemmerd is door de specifieke tekortkomingen van bepaalde landen, zoals instabiel bestuur op lokaal en nationaal niveau, corrupte regeringen of een gebrek aan deskundigheid en opgeleid personeel om een oplossing te vinden voor de problemen op het gebied van de gendergelijkheid en het versterken van de positie van vrouwen,

1.  looft de algemene aanpak van de Europese Commissie als een goede basis van waaruit de Europese Unie en haar lidstaten de gendergelijkheid kunnen integreren in hun programma's voor ontwikkelingssamenwerking, teneinde gendergelijkheid en de emancipatie van vrouwen te bewerkstelligen en als belangrijkste middel aan te wenden voor de bevordering van de mensenrechten en het bestrijden van de armoede; merkt echter op dat er ruimte is voor verbetering, met name op het gebied van de analyse van gegevens ter preventie van maatregelen die de positie van vrouwen zouden kunnen verzwakken;

2.  is van mening dat de doeltreffendheid van de integratie van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid afhankelijk is van de ontvankelijkheid voor genderkwesties van de kant van de lidstaten en de betrokken instellingen van de EU; dit houdt in dat het verwezenlijken van de doelstellingen van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (COM(2006)0092) binnen de Unie een noodzakelijk eerste voorwaarde vormt voor doelmatige integratie van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de ontwikkelingssamenwerking;

3.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om actie te ondernemen op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking, die concrete en meetbare effecten heeft op de genderverhoudingen (wijziging van wetten, van instellingen en van bestaande patriarchale patronen, verhoging van de financiële middelen) en op de verbetering van de sociale en economische omstandigheden van vrouwen;

4.  benadrukt de noodzaak om niet alleen de aandacht te richten op vrouwen, maar tevens op genderverhoudingen, dat wil zeggen de sociale verhoudingen tussen mannen en vrouwen die leiden tot het ontstaan en het voortbestaan van genderongelijkheden; derhalve dienen projecten zowel op mannen als op vrouwen gericht te zijn;

5.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om te zorgen voor samenhang tussen het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en andere beleidsterreinen van de Gemeenschap (bijv. op het gebied van handel en landbouw) om te voorkomen dat deze elkaar op nadelige wijze beïnvloeden, met name ten aanzien van de maatregelen ter versterking van de positie van vrouwen;

6.  is van mening dat de betrokkenheid van vrouwen op alle niveaus van het besluitvormingsproces een noodzakelijke voorwaarde is voor goed bestuur en verwelkomt alle vormen van interventiesteun, zoals stimulansen voor het behalen van quota, steun voor vrouwenbewegingen en -organisaties, actieve bevordering van de rechten van vrouwen in de landenstrategiedocumenten, enz.; herhaalt de noodzaak om de rol van vrouwen in het politieke besluitvormingsproces te vergroten, en erop toe te zien dat vrouwen volledig betrokken worden bij alle inspanningen ter bevordering van vrede en conflictoplossing; steunt de aanbevelingen van resolutie 1325 (2000) van de Veiligheidsraad van de VN;

7.  verzoekt de Commissie de gevolgen te evalueren die de nieuwe steuninstrumenten hebben gehad voor de positie van vrouwen en daarbij rekening te houden met het feit dat de aandacht voor vrouwen en gendergelijkheid is afgenomen, deels als gevolg van deze nieuwe ontwikkelingstendens;

8.  verwelkomt het voornemen van de Commissie om de uitbetaling van middelen voor begrotingssteun te koppelen aan prestatienormen welke worden beoordeeld op basis van naar gender uitgesplitste prestatie-indicatoren; dringt er echter op aan dat besluiten ter bestraffing van incompetente overheidsinstanties op zorgvuldige wijze dienen te worden genomen om te voorkomen dat de eindbegunstigden van de steun, dat wil zeggen vrouwen, benadeeld worden;

9.  verzoekt de Commissie om beleidslijnen te ontwikkelen die vrouwen aanmoedigen om zelfhulpgroepen op te zetten en autonoom te worden, en in samenwerking met internationale instanties (zoals Finance PlaNet) het microfinancieringsnetwerk uit te breiden, zodat meer vrouwen toegang krijgen tot leningen om zo hun economische positie te verbeteren;

10.  verzoekt de Commissie met klem om bij het uitstippelen van het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking maatregelen te steunen ter versterking van de rechtspositie van vrouwen, ten einde de gelijke toegang tot waardig werk en de fundamentele menselijke en sociale rechten verder te bevorderen, alsook om aandacht te besteden aan het stijgende aantal steeds kwetsbaardere vrouwelijke migranten, om zo te voorkomen dat vrouwen de nieuwe uitgebuite bevolkingsgroep worden;

11.  verwelkomt de maatregelen die de Commissie op het gebied van onderwijs heeft voorgesteld, aangezien de versterking van de positie van vrouwen middels een hoger opleidingsniveau bijdraagt aan de verbetering van de positie van zowel vrouwen als hun kinderen;

12.  benadrukt de noodzaak van verdere bevordering van de toegang van meisjes tot onderwijs en beroepsopleiding op alle niveaus, om vroegtijdige schoolverlating te voorkomen, alsmede van de ondersteuning van een rechtvaardig en hoogwaardig onderwijsbeleid door het onderwijzend personeel op te leiden in gendergerelateerde aangelegenheden en door de onderwijsprogramma’s zodanig te hervormen dat ze onderwerpen als gendergelijkheid, seksuele en reproductieve gezondheid, en versterking van de positie van vrouwen behelzen, daar in het merendeel van de ontwikkelingslanden meisjes nog steeds gediscrimineerd worden met betrekking tot de toegang tot het onderwijs;

13.  is van mening dat de versterking van de positie van vrouwen middels het garanderen van volledige toegang tot voorlichting, diensten en voorzieningen op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid vrouwen beter in staat stelt veilige geslachtsgemeenschap te eisen en zichzelf te beschermen tegen seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA), waaronder hiv; ondersteunt de maatregelen die zijn voorgesteld door de Commissie, met name de financiële steun voor de ontwikkeling van microbiciden en vaccinaties die vrouwen beschermen tegen SOA, alsmede de maatregelen ter bevordering van reproductieve gezondheid en rechten;

14.  benadrukt dat geweld tegen vrouwen een aanpak vergt die niet alleen gericht is op vrouwen, maar ook op mannen; verwelkomt programma’s die zich op vrouwelijke slachtoffers richten, maar verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem om programma’s te ontwikkelen die zich richten op de mannen die zich schuldig maken aan vrouwenmishandeling, om zo naast de gevolgen ook de oorzaken van dit verschijnsel te bestrijden;

15.  verwelkomt de initiatieven van de Commissie om het geweld tegen vrouwen onder de aandacht te brengen middels toenemende media-aandacht en opleiding ter zake van werknemers bij het leger, de wetshandhaving en justitie; verzoekt echter met klem meer aandacht te besteden aan maatregelen ter bestrijding van de mensensmokkel, foltering en schadelijke tradities, en vooral aandacht te besteden aan de genitale verminking van vrouwen, eremoorden en vroegtijdige en gedwongen huwelijken; dringt aan op het verhogen van het aantal vrouwelijke medewerkers binnen de instellingen die rechtstreekse hulp verlenen aan slachtoffers.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

20.11.2007

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

16

0

7

Bij de eindstemming aanwezige leden

Edit Bauer, Hiltrud Breyer, Ilda Figueiredo, Věra Flasarová, Lívia Járóka, Piia-Noora Kauppi, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Esther De Lange, Roselyne Lefrançois, Siiri Oviir, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Zita Pleštinská, Anni Podimata, Christa Prets, Teresa Riera Madurell, Eva-Britt Svensson, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Jill Evans, Iratxe García Pérez, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Donata Gottardi, Anna Hedh, Filiz Hakaeva Hyusmenova

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

RESULTAAT VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

29.1.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

18

13

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Thijs Berman, Josep Borrell Fontelles, Marie-Arlette Carlotti, Corina Creţu, Marek Aleksander Czarnecki, Nirj Deva, Koenraad Dillen, Fernando Fernández Martín, Alain Hutchinson, Romana Jordan Cizelj, Madeleine Jouye de Grandmaison, Filip Kaczmarek, Glenys Kinnock, Maria Martens, Gay Mitchell, Luisa Morgantini, Horst Posdorf, José Ribeiro e Castro, Toomas Savi, Frithjof Schmidt, Jürgen Schröder, Feleknas Uca, Johan Van Hecke, Jan Zahradil

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Gabriela Creţu, Sorin Frunžaverde, Miguel Angel Martínez Martínez, Manolis Mavrommatis, Atanas Paparizov, Anne Van Lancker, Ralf Walter, Renate Weber

 

Catherine Neris