VERSLAG over op rechten gebaseerde beheersinstrumenten in de visserijsector

4.3.2008 - (2007/2111(INI))

Commissie visserij
Rapporteur: Elspeth Attwooll

Procedure : 2007/2111(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0060/2008
Ingediende teksten :
A6-0060/2008
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over op rechten gebaseerde beheersinstrumenten in de visserijsector

(2007/2111(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid[1],

–   gezien de mededeling van de Commissie betreffende de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (de "Roadmap") (COM(2002)0181),

–   gezien de mededeling van de Commissie betreffende op rechten gebaseerde beheersinstrumenten in de visserijsector (COM(2007)0073),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie visserij (A6‑0060/2008),

A. overwegende dat de Commissie in haar Groenboek over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid oordeelt dat de alternatieve beheersmethoden een belangrijke aanvullende functie in het beheer van de visvangst door de Gemeenschap kunnen vervullen,

B.  overwegende dat de Commissie een discussie is gestart over op rechten gebaseerd beheer (RBM) in de visserij,

C. overwegende dat enkele belanghebbenden al een bijdrage hebben geleverd aan deze discussie,

D. overwegende dat er al meerdere studies zijn uitgevoerd naar RBM, maar dat geen daarvan betrekking had op alle aan de kust gelegen lidstaten van de EU,

E.  overwegende echter dat in een aantal studies al in ingegaan op de functionering en de gevolgen van systemen die zowel binnen als buiten de EU worden toegepast en die de overdracht van rechten tegen de economische waarde mogelijk maken

F.  overwegende dat de Commissie nu een openbare aanbestedingsprocedure voor een onderzoek is gestart,

G. overwegende dat de Commissie verklaard heeft momenteel geen plannen te hebben om de bestaande beheerssystemen te wijzigen, maar haar intentie bekend gemaakt heeft om veranderingen in het gemeenschappelijk visserijbeleid te introduceren en daarom naar bruikbare alternatieven op zoek is,

H. overwegende dat de huidige beheersystemen voor de visvangst in de Europese Unie, concreet gesproken de totaal toegestane vangstregelingen en quota's, geen antwoord op de problemen van de visvangst bieden, zodat het noodzakelijk en van fundamenteel belang is om een ruim debat over de oplossingen te organiseren, met afweging van de positieve en negatieve aspecten als ze eventueel aangenomen worden,

I.   overwegende dat het daarom belangrijk is om na te denken over manieren waarop verbeteringen kunnen worden aangebracht in de werking van het GVB, vooral aan de hand van de beheersmethode over de visvangst, waarvan de huidige tekortkomingen duidelijk te voorschijn komen,

J.   overwegende dat eventuele wijzigingen alleen zullen leiden tot verbeteringen als ze garanderen dat de hulpbronnen worden geëxploiteerd op een manier die zorgt voor duurzame omstandigheden voor de economie, het milieu en de maatschappij,

1.  verwelkomt het feit dat de Commissie een discussie is gestart over op rechten gebaseerd beheer (RBM) in de visserij, als voorafgaande stap voor de noodzakelijke verandering van het bestaande beheersbeleid;

2.  meent dat de biologische rijkdommen van de zee een gemeenschappelijk openbaar goed vertegenwoordigen;

3.  is van mening dat de betreffende rechten niet moeten worden gezien als eigendomsrechten, maar als een soort vruchtgebruik of oogstrecht, dat aan passende beperkingen is gebonden;

4.   realiseert zich echter ook dat er verschillende systemen van RBM kunnen worden onderscheiden die zijn gebaseerd op verschillende begrippen:

a) wat betreft aan wie het recht moet worden verleend, wat de voorwaarden voor overdraagbaarheid zijn en welke economische waarde het recht vertegenwoordigt,

b) wat betreft de reikwijdte van het recht, in het bijzonder of het is gedefinieerd op basis van de locatie waar het mag worden uitgeoefend, de hoeveelheid die mag worden gevangen of de inspanningen die mogen worden verricht;

5.  verheugt zich over het feit dat de Commissie een openbare aanbestedingsprocedure is gestart om een volledig onderzoek naar de verschillende beheersmethoden mogelijk te maken;

6.  vindt de periode die voor het debat uitgetrokken is te kort en vraagt om ze te verlengen, om er zeker van te zijn dat de verschillende mogelijkheden die zich voordoen en hun consequenties op een degelijke manier onderzocht en bestudeerd worden;

7.  erkent echter dat het zelfs voor de afronding van een dergelijk onderzoek evident is dat er op dit gebied een groot aantal verschillende systemen wordt gebruikt en dat de meeste, zo niet alle, systemen gebruikmaken van een vorm van RBM, als dit in de breedst mogelijke zin wordt opgevat; erkent eveneens dat de ervaringen met beheer aan de hand van de vangstrechten in de lidstaten die het toegepast hebben, in veel opzichten zeer positieve resultaten opgeleverd hebben, bijvoorbeeld voor de capaciteitsvermindering;

8.  is van mening dat het eveneens evident is dat op communautair niveau en in ten minste enkele van de lidstaten de toegepaste vormen van RBM hybride vormen zijn, zowel als het gaat om de toekenning en de overdraagbaarheid/verhandelbaarheid van de rechten, als wat betreft de manier waarop de reikwijdte ervan is gedefinieerd;

9.  wijst op de mate van complexiteit en de moeilijkheden die dat oplevert voor een verschuiving in de richting van een enkel systeem, of dat nu wordt bereikt door harmonisering van de werkwijzen van de lidstaten of door het op communautair niveau te regelen;

10. meent niettemin dat de bewuste moeilijkheden niet overkomelijk zijn, zoals blijkt uit het feit dat beheer dat van de vangstrechten uitgaat, in gebruik is in een groot aantal landen en regio's van de wereld die in de visvangst de grootste belangen te verdedigen hebben, en aangezien het systeem zeer positief kan uitdraaien voor het beheer over een aantal vissersvloten van de Gemeenschap, dat de mogelijkheden van opname in het gemeenschappelijk visserijbeleid op zijn minst onderzocht moeten worden;

11. acht het noodzakelijk om de effecten te kennen die veranderingen, in het bijzonder de introductie van individuele overdraagbare quota en andere vormen van toegangsrechten op communautair niveau, zouden kunnen hebben met betrekking tot:

–   de relatieve stabiliteit en de rol daarvan bij het in stand houden van de levensvatbaarheid van gemeenschappen die afhankelijk zijn van de visvangst,

–   de concentratie in de eigendom van dergelijke rechten en haar sociaal-economische gevolgen,

–   voordelen die ze grote ondernemingen kan opleveren ten nadele van kleine vissers of de visvangst in gemeenschapsverband,

–   de vrees voor bijkomende kosten, die demotiverend werken voor investering in schepen, uitrusting, veiligheid en werkomstandigheden;

–   de waarschijnlijkheid dat de quota in handen vallen van personen op een hoger niveau dan degenen die zich actief bezighouden met de visvangst;

–   de problemen die zijn verbonden aan het verkrijgen van een eerste toewijzing en aan het voordelige positie van degenen aan wie het recht is toegekend,

–   het gevaar van overdreven concentratie van de rechten;

12. meent dat die zorgen behandeld moeten worden voordat er enige stap in de richting van een eenheidssysteem gezet wordt, bijvoorbeeld, zoals blijkt uit bestaande precedenten, de mogelijkheid om de verwerving van bijkomende vangstrechten te begrenzen;

13. meent dat ook de positieve kanten van beheer aan de hand van vangstrechten moeten worden belicht, waar in vrij ruime kring overeenstemming over bestaat, met inbegrip van:

– rationeler beheer, omdat degenen die de rechten bezitten onmiddellijk voor het beheer en de inachtneming van de algemene regels verantwoordelijk zijn, hetgeen over het algemeen in een bedrijfsactiviteit met grotere ondernemingszin resulteert, die minder afhankelijk is van advies, bemiddeling en financiering van overheidswege,

– eenvoudiger controle, omdat in de vissersvloten die het systeem toepassen, de schepen die bepaalde rechten bezitten, nauwkeurig aanwijsbaar zijn,

– minder teruggooi, omdat vangstrechten voor soorten waar geringere quota's voor beschikbaar zijn, gekocht kunnen worden,

– een tendens tot rendabeler gebruikmaking van de vloot, hetgeen over het algemeen op capaciteitsvermindering uitloopt door verwijdering van de oudste en minder doeltreffende eenheden,

– de eenvoudigste manier om het systeem in te voeren zou toekenning van quota's volgens de relatieve stabiliteit van elke afzonderlijke lidstaat zijn, zodat die voorwaarde evenmin in het gedrang komt;

14. vraagt zich tevens af of een enkel systeem voor RBM wel gepast zou zijn voor verschillende typen visserij;

15. wenst in dat opzicht de aandacht te vestigen op de uiteenlopende behoeften van de gerichte visserij en de Multi-speciesvisserij, alsook op de specifieke situatie van de ambachtelijke visserij;

16. meent in dat verband dat voor deze categorieën een afzonderlijke regeling moet worden uitgewerkt ofwel volgens criteria die met de geografische afstand van de kust te maken hebben, ofwel door hun een deel van het quotum te reserveren;

17. verwelkomt daarom het feit dat de Commissie op dit moment niet de intentie heeft zich te mengen in de huidige beheerssystemen;

18. is echter van mening dat niettemin verdere aandacht moet worden geschonken aan de voor- en nadelen van de verschillende RBM-systemen;

19. acht het noodzakelijk om economische verstoringen in de visvangst te voorkomen die de kleine reders en met name die uit de sector van de ambachtelijke visserij, benadelen;

20. erkent dat dergelijke systemen de economische efficiëntie kunnen stimuleren, aangenomen dat ze goed zijn ontworpen; herinnert eraan dat efficiëntie een doelstelling van elke vorm van economisch beleid is en dat het in het belang van het gemeenschappelijk visserijbeleid is om een rendabele visvangst na te streven die hoe langer hoe minder van de openbare middelen afhankelijk is;

21. meent, aangezien visvangst een gemeenschappelijk beleidsonderdeel is, dat er op Europees vlak voor de vangstrechten beheersmethoden aangenomen moeten worden die het mogelijk maken om de visrijkdommen beter te beheren;

22. gelooft dat economische efficiëntie waardevol is als het de doelstellingen van het GVB stimuleert;

23. roept de Commissie daarom op ervoor te zorgen dat eventuele onderzoeken die zij laat uitvoeren naar RBM moeten zijn gericht op:

I.  het leveren van een volledig beeld en een analyse van de beheerssystemen die op dit moment in gebruik zijn binnen de lidstaten,

II. het bekijken van de basisbegrippen die betrekking hebben op RBM als het gaat om:

a) aan wie de rechten mogen worden toegekend, aan wie ze kunnen worden overgedragen en of ze verhandelbaar zijn, en de eventuele beperkingen die hieraan zijn gekoppeld, en

b) de reikwijdte van de rechten, d.w.z. of ze zijn gedefinieerd in termen van locatie, kwantiteit (output) of inspanning (input) of een combinatie daarvan,

III. het beoordelen, aan de hand van de informatie die is verzameld over de bestaande beheerssystemen, van de effectiviteit van elk van deze begrippen voor het bereiken van de doelstellingen van het GVB als het gaat om:

a) het verbeteren van het levensonderhoud van degenen die werkzaam zijn in de visserijsector,

b) het handhaven van een duurzame oceaanecologie waarin de visstanden beschermd worden en

c) het in stand houden van de levensvatbaarheid van gemeenschappen die afhankelijk zijn van de visvangst,

e) de omvang waarin het systeem sinds zijn invoering de eigendom van de vangstrechten geconcentreerd en tot verlies van werkgelegenheid geleid heeft;

f)  de economische efficiëntie van de visserijsector;

IV. het afzonderlijk onderzoeken van deze kwesties voor verschillende typen visserijen, zowel binnen als buiten de communautaire wateren;

24. dringt er bij de Commissie op aan om meer tijd voor de bespreking van de problematiek uit te trekken;

25. verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de regionale adviesraden en het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur.

  • [1]  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Laatstelijk gewijzigd door Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).

TOELICHTING

De aard van de betreffende rechten

De eerste kwestie die moet worden aangepakt met betrekking tot op rechten gebaseerd beheer (RBM) in de visserij heeft betrekking op het type rechten waarover wordt gesproken. Velen verzetten zich, om begrijpelijke redenen, tegen het aanduiden van de rechten als eigendomsrechten, aangezien dat particulier bezit van een openbare hulpbron impliceert. Tegelijkertijd is het duidelijk dat een dergelijk eigendom geldt voor de vissen die worden gevangen.

Een geschikte parallel lijkt daarom die van het vruchtgebruik, een contractueel recht dat wordt beheerd volgens het verbintenissenrecht en niet volgens het eigendomsrecht. Dit is significant, want vruchtgebruik houdt de verplichting in de hulpbron waaruit de ‘vruchten’ afkomstig zijn intact te laten. Ook is het een recht dat slechts voor een bepaalde tijd kan gelden en/of gebonden kan zijn aan andere soorten voorwaarden.

Volgens het Romeins recht kon de houder van het vruchtgebruik weliswaar het gebruik ervan verhuren of verkopen, maar hij kon het vruchtgebruik zelf niet verkopen en bleef hij tegenover de eigenaar verantwoordelijk voor eventuele schade die was veroorzaakt door de huurder of koper. Het is daarom belangrijk om op te merken dat er beperkingen kunnen worden verbonden aan de overdraagbaarheid van de rechten, evenals aan de voorwaarden waaronder men het recht zelf heeft.

Systemen voor de toekenning van rechten

Aan de grote verscheidenheid en schijnbare complexiteit van de bestaande systemen ligt een aantal basisbegrippen ten grondslag.

Ten eerste zijn er de begrippen met betrekking tot de toewijzing en overdraagbaarheid van het recht om te vissen.

· Het recht kan worden verleend aan zowel gemeenschappen als individuen.

· Het heeft de mogelijkheid te worden overgedragen van gemeenschappen op individuen (en van individuen terug op gemeenschappen), tussen gemeenschappen en van het ene individu op het andere.

· Deze overdraagbaarheid kan echter op een aantal manieren worden beperkt. Soms mag een individu het recht bijvoorbeeld alleen teruggeven aan de gemeenschap of aan een ander individu binnen dezelfde gemeenschap.

· De overdraagbaarheid wordt verhandelbaar als overdracht tegen economische waarde is toegestaan.

· De voorwaarden waaronder het recht verhandelbaar is, helpen de reikwijdte van die economische waarde te bepalen.

Ten tweede zijn er de begrippen die betrekking hebben op de reikwijdte van het recht.

· Deze wordt meestal gedefinieerd door

- de locatie waar het recht mag worden uitgeoefend,

- de hoeveelheid vis die mag worden gevangen (de output van de uitoefening van het recht)

- de toegestane inspanningen (de input die is toegestaan bij het uitoefenen van het recht)

- of een combinatie hiervan.

· De reikwijdte kan verder worden verfijnd met specifieke regels, zoals het verbieden van teruggooien of het afsluiten van bepaalde gebieden.

· De reikwijdte van het recht op een bepaald moment is een andere factor voor het bepalen van de economische waarde van dat recht.

Beide typen begrippen worden gehanteerd op het niveau van de EU.

Ten eerste kent zij als gemeenschap het recht toe aan andere gemeenschappen, in de vorm van de lidstaten. Zij laat de verdere overdracht grotendeels over aan de lidstaten, die het recht naar eigen inzicht verdelen over gemeenschappen en/of individuen binnen hun grenzen.

Zij staat ook uitwisselingen tussen lidstaten toe, hoewel zij in toenemende mate haar eigen autoriteit laat gelden om vismogelijkheden opnieuw te verdelen als ze niet optimaal worden benut.

In elk geval in bepaalde omstandigheden ziet zij de rechten als verhandelbaar – bijvoorbeeld bij onderhandelingen over quotumuitwisselingen en het aangaan van partnerschapsovereenkomsten met derde landen op het gebied van visserij.

Ten tweede is er, als het gaat op de reikwijdte van het recht, duidelijk sprake van een hybride benadering, waarbij de locatie terugkomt in het beginsel van relatieve stabiliteit, de kwantiteit (output) wordt vertegenwoordigd door totaal toegestane vangstvolumes en quota en de inspanning (input) wordt beperkt door regels voor capaciteit, uitrusting, dagen op zee enzovoort.

De meeste, zo niet alle, lidstaten lijken ook hybride systemen te hebben als het gaat om toekenning en overdraagbaarheid van het recht of van de reikwijdte of van beide. Het beeld is echter zeer gevarieerd. Dat is met name het geval met betrekking tot de mate waarin en de manier waarop eventuele overdraagbaarheid van het recht om te vissen wettig wordt erkend.

Er is op dit moment onvoldoende informatie om een beoordeling van deze systemen te kunnen maken en het onderzoek van de Commissie is dan ook zeer welkom.

Hoe zijn de systemen te vergelijken vanuit het perspectief van economische efficiëntie?

Een onderzoek van de OESO in 2006 bekeek negen verschillende RBM-systemen. Het analyseerde elk type, waarbij hoofdzakelijk werd gekeken naar de economische efficiëntie. Die kan worden samengevat als het vermogen van het systeem om te voorkomen dat te veel vissers op te weinig vis vissen.

De volgende aspecten van de rechten werden beoordeeld: exclusiviteit, duur, zekerheid van behoud van het recht, overdraagbaarheid, verdeelbaarheid en flexibiliteit. (Aan elk aspect werd hetzelfde gewicht toegekend – een benadering waarbij vraagtekens kunnen worden gezet, zelfs als alleen de economische efficiëntie wordt beoordeeld.)

De vier systemen die het hoogst scoorden waren territoriale gebruiksrechten (TURF’s), vangstquota op basis van gemeenschappen (CQ’s), individuele overdraagbare quota (ITQ’s) en individuele overdraagbare inspanningsquota (ITE’s)

Op basis van de punten in de vorige paragraaf kunnen ITQ’s en ITE’s beter verhandelbaar dan overdraagbaar worden genoemd.

Hoe efficiënt is economische efficiëntie?

Op macroniveau draait economische efficiëntie om het bereiken van overeenkomst tussen de aantallen personen die zich bezighouden met de visserij en de beschikbaarheid van vis. Als het eerste groter is dan het tweede, wordt overdraagbaarheid/verhandelbaarheid gezien als een mechanisme om de gewenste reductie te bereiken.

Met name verhandelbaarheid kan dienen als een middel om een compensatiewaarde te leveren als het recht om te vissen van eigenaar verandert en helpt zo met het afstoten van visserijactiviteiten.

Overdraagbaarheid/verhandelbaarheid op de korte termijn is duidelijk ook een efficiënte manier om overschreden quota en quotumtekorten aan te pakken.

Overdraagbaarheid is weliswaar nodig om te kunnen beginnen met visserijactiviteiten, maar er bestaat ook bezorgdheid dat verhandelbaarheid hiervoor een barrière kan vormen.

Men is tevens bezorgd dat de kosten voor het verwerven van het recht om te vissen afbreuk kunnen doen aan het vermogen van vissers om te investeren in andere aspecten van hun activiteiten, zoals het verbeteren van hun boten en uitrusting.

Ten slotte kan verhandelbaarheid zonder afdoende controle leiden tot een te grote concentratie van het recht om te vissen en kan het er tevens voor zorgen dat dit recht in handen komt van personen en organisaties buiten de actieve visserijsector.

Er zijn ook economische vraagstukken met betrekking tot het publieke domein, zoals het terugverdienen van kosten, overdrachtsbelasting enzovoort, aangezien deze factoren van invloed kunnen zijn op de economische efficiëntie.

In hoeverre draagt economische efficiëntie bij aan de doelstellingen van het GVB?

Economische efficiëntie heeft op zichzelf geen waarde, maar is slechts waardevol als het bijdraagt aan de doelstellingen van het GVB. Deze kunnen als volgt worden samengevat:

· Verbetering van het levensonderhoud van degenen die zich bezighouden met visserijactiviteiten;

· Het behoud van de visstanden in de context van een duurzame oceaanecologie en, daaraan gekoppeld, de regelmatige en doorlopende aanvoer van vis van goede kwaliteit naar de markten;

· Het handhaven van de levensvatbaarheid van gemeenschappen die afhankelijk zijn van de visvangst.

De voorgaande paragraaf heeft enige twijfel gewekt over de rol van economische efficiëntie als een middel om de eerste van deze doelstellingen te bereiken. Vooral het feit dat er bijkomende kosten moeten worden betaald, kan nadelige effecten hebben op de veiligheid en de werkomstandigheden.

Als het gaat om de instandhouding van de visstand, kan worden opgemerkt dat er niet noodzakelijkerwijs een verband bestaat tussen economische efficiëntie en het tegengaan van overbevissing. Sommige deskundigen zijn van mening dat het vissers aanmoedigt te handelen naar hun eigen belang op de lange termijn, namelijk de duurzaamheid van de visstanden. Maar in dit verband is meer bewijs nodig. Het kan gesteld worden dat dit afhankelijk is van de beperking van de overdraagbaarheid tot diegenen die actief betrokken zijn bij de visserij, omdat financiële instellingen immers simpelweg ergens anders kunnen investeren als de visstanden teruglopen.

Eer bestaat ook bezorgdheid dat economische efficiëntie juist zou kunnen leiden tot ongewenste praktijken, zoals teruggooien en roofbouw, als manieren om de kosten voor het verwerven van verhandelbare rechten terug te verdienen.

Als het gaat om de levensvatbaarheid van gemeenschappen die afhankelijk zijn van visserij, is de voornaamste kwestie het effect van verhandelbare rechten op relatieve stabiliteit. Men vreest dat rechten die te breed verhandelbaar zijn hen in een relatief korte tijd kunnen beroven van het recht om te vissen en dus van hun voornaamste middel van bestaan. Deze angst is het sterkst als het gaat om kleinschalige kustvisserij.

Conclusie

Er zijn duidelijk zowel voordelen als nadelen, daadwerkelijk en potentieel, verbonden aan RBM. Deze variëren afhankelijk van de aard van het systeem wat wordt gebruikt en de manieren waarop het recht wordt toegekend, in hoeverre het overdraagbaar/verhandelbaar wordt gemaakt en hoe de reikwijdte ervan is bepaald.

De Commissie heeft duidelijk gemaakt dat zij op dit moment niet de intentie heeft in te grijpen in de bestaande beheerssystemen, die de verantwoordelijkheid blijven van de lidstaten. En het hybride karakter van de systemen die op dit moment worden toegepast, zou een overstap op één enkel systeem, of dat nu uitsluitend intern zou worden gebruikt door de lidstaten of zou worden toegepast op communautair niveau, ook erg moeilijk maken.

Dit is niet alleen het gevolg van de verschillende rechtsstelsels. Het komt voort uit bezorgdheid over de basis waarop de aanvankelijke toekenning plaatsvindt, over welke compensatie wordt geboden voor verloren rechten en over de eerlijkheid van het creëren van een onbedoeld voordeel voor diegenen aan wie de rechten worden toegekend.

Een ander probleem is dat bepaalde typen RBM-systemen als ze eenmaal zijn ingevoerd in wezen niet meer terug te draaien zijn.

Dit alles maakt het noodzakelijk dat er geen stappen worden ondernomen, zelfs niet op het niveau van uitwisseling van beste praktijken tussen lidstaten, zonder veel meer informatie, overleg en onderzoek. Alleen op die manier is het mogelijk te bepalen wat werkelijk de beste aanpak is.

Bovendien kan deze benadering aantonen dat voor verschillende typen visserij verschillende systemen het meest geschikt zijn.

Aanbevelingen

Eventuele onderzoeken naar RBM die door de Commissie worden uitgevoerd, moeten gericht zijn op:

1.  Het leveren van een volledig beeld en een analyse van de beheerssystemen die momenteel binnen de lidstaten worden gehanteerd.

2.  Het verwerven van inzicht in de basisbegrippen van RBM als het gaat om:

a)  hoe de rechten kunnen worden toegewezen, aan wie ze kunnen worden overgedragen en of ze verhandelbaar zijn, samen met eventuele beperkingen in dat opzicht; en

b)  de reikwijdte van de rechten, d.w.z. of ze zijn gedefinieerd in termen van locatie, kwantiteit (output) of inspanning (input) of een combinatie daarvan.

3.  Het beoordelen, aan de hand van de informatie die is verzameld over de bestaande beheerssystemen, van de effectiviteit van elk van deze begrippen voor het bereiken van de doelstellingen van het GVB als het gaat om:

a)  het verbeteren van het levensonderhoud van degenen die werkzaam zijn in de visserijsector,

b)  het in stand houden van een duurzame oceaanecologie waarin de visstanden worden beschermd; en

c)  het handhaven van de levensvatbaarheid van gemeenschappen die afhankelijk zijn van de visserij

4.  Het afzonderlijk onderzoeken van deze kwesties voor de verschillende typen visserij die zowel binnen als buiten de communautaire wateren worden beoefend.

RESULTAAT VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

28.2.2008

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

21

3

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Alfonso Andria, Elspeth Attwooll, Marie-Hélène Aubert, Iles Braghetto, Luis Manuel Capoulas Santos, Paulo Casaca, Zdzisław Kazimierz Chmielewski, Avril Doyle, Emanuel Jardim Fernandes, Carmen Fraga Estévez, Duarte Freitas, Ioannis Gklavakis, Hélène Goudin, Pedro Guerreiro, Ian Hudghton, Heinz Kindermann, Rosa Miguélez Ramos, Marianne Mikko, Philippe Morillon, Seán Ó Neachtain, Struan Stevenson, Catherine Stihler, Margie Sudre, Cornelis Visser

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Thomas Wise

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Francesco Ferrari