VERSLAG over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement tot wijziging van zijn Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van 9 maart 1994 inzake het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt
13.3.2008 - (2006/2223(INI))
Commissie constitutionele zaken
Rapporteur: Anneli Jäätteenmäki
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement tot wijziging van zijn Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van 9 maart 1994 inzake het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt
Het Europees Parlement,
– gezien het schrijven van de Europese Ombudsman aan zijn Voorzitter d.d. 11 juli 2006,
– gezien het schrijven van zijn Voorzitter aan de Commissie constitutionele zaken d.d. 21 september 2006,
– gelet op artikel 195, lid 4 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 107 D, lid 4 van het Euratom-Verdrag,
– gelet op zijn Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van 9 maart 1994 inzake het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt[1]1, opgenomen in Bijlage X bij het Reglement van het Europees Parlement,
– gelet op artikel 45, lid 2 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en het advies van de Commissie verzoekschriften (A6‑0076/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het bijgevoegde besluit tot wijziging van zijn Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met het oog op de tenuitvoerlegging van artikel 195, lid 4 van het EG-Verdrag, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie;
3. verzoekt zijn Voorzitter ervoor zorg te dragen dat het bijgevoegde besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt gepubliceerd zodra de Commissie haar advies over het besluit heeft uitgebracht en de Raad er zijn goedkeuring aan heeft gehecht.
- [1] 1 PB L 113 van 4.5.1994, blz. 15. Besluit zoals gewijzigd bij Besluit 2002/262/EG, EGKS, Euratom (PB L 92 van 9.4.2002, blz. 13).
BIJLAGE
Besluit van het Europees Parlement
tot wijziging van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van 9 maart 1994 inzake het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt
HET EUROPEES PARLEMENT,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 195, lid 4,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 107 D, lid 4,
Onder verwijzing naar zijn resolutie van ... over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement tot wijziging van zijn Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van 9 maart 1994 inzake het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt
Gezien het advies van de Commissie,
Met goedkeuring van de Raad,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Het Handvest van de grondrechten Europese Unie[1] erkent het recht op goed bestuur als grondrecht van de Europese burgers.
(2) Het vertrouwen van de burgers in het vermogen van de Ombudsman om vermeende gevallen van wanbestuur grondig en onpartijdig te onderzoeken is van fundamenteel belang voor een succesvolle vervulling van zijn taken.
(3) Het is wenselijk om het statuut van de Ombudsman aan te passen teneinde iedere twijfel weg te nemen omtrent het vermogen van de Ombudsman om vermeende gevallen van wanbestuur grondig en onpartijdig te onderzoeken.
(4) Het is wenselijk om het statuut van de Ombudsman aan te passen teneinde rekening te kunnen houden met eventuele wijzigingen van de wettelijke bepalingen of ontwikkelingen in de rechtspraak inzake interventies van organen, bureaus en agentschappen van de Europese Unie in procedures voor het Hof van Justitie.
(5) Het is wenselijk om het statuut van de Ombudsman aan te passen teneinde rekening te kunnen houden met de wijzigingen die in de afgelopen jaren zijn ingevoerd met betrekking tot de rol van de Europese instellingen en organen bij de bestrijding van fraude ten koste van de financiële belangen van de Europese Unie, met name met de oprichting van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), teneinde de Ombudsman in staat te stellen aan die instellingen en organen informatie door te geven die onder hun bevoegdheid valt.
(6) Het is wenselijk om stappen te ondernemen om de Ombudsman in de gelegenheid te stellen zijn samenwerking met soortgelijke instellingen op nationaal en internationaal niveau evenals met nationale en internationale instellingen, die een bredere taakstelling – bijvoorbeeld op het gebied van de bescherming van de mensenrechten – kunnen hebben dan die van de Europese Ombudsman, uit te bouwen, aangezien een dergelijke samenwerking een positieve bijdrage kan leveren tot de verbetering van de doeltreffendheid van zijn optreden.
(7) Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal is op 23 juli 2002 komen te vervallen.
BESLUIT:
Artikel 1
Visum 1, overweging 3, artikel 1, lid 1, alinea's 1 en 5 van artikel 3, lid 2, artikel 4 en artikel 5 van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom worden als volgt gewijzigd:
Statuut van de Ombudsman | Wijzigingsvoorstel |
Amendement 1 Visum 1 | |
gelet op de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, inzonderheid artikel 195, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, artikel 20 D, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en artikel 107 D, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, |
gelet op de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, inzonderheid artikel 195, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en artikel 107 D, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, |
Motivering | |
Aangezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal op 23 juli 2002 is komen te vervallen, zijn verwijzingen naar bepalingen van dit verdrag inmiddels achterhaald, zodat zij dienen te worden geschrapt. | |
Amendement 2 Overweging 3 | |
overwegende dat de ombudsman, die ook op eigen initiatief kan optreden, moet kunnen beschikken over alle elementen die voor de uitoefening van zijn ambt nodig zijn; dat de communautaire instellingen en organen de ombudsman daartoe desgewenst de door hem verlangde inlichtingen dienen te verstrekken, tenzij dat om met redenen omklede motieven van geheimhouding niet mogelijk is en onverminderd de plicht die op de ombudsman rust om die gegevens niet te verspreiden; dat de autoriteiten van de lidstaten de ombudsman alle nodige inlichtingen dienen te verstrekken, tenzij die inlichtingen onder wettelijke bepalingen of andere voorschriften op het gebied van de geheimhouding vallen of onder andere voorschriften waardoor zij niet doorgegeven mogen worden; dat wanneer de ombudsman de gevraagde bijstand niet wordt verleend, hij hiervan melding maakt aan het Europees Parlement, dat passende stappen dient te ondernemen; |
overwegende dat de ombudsman, die ook op eigen initiatief kan optreden, moet kunnen beschikken over alle elementen die voor de uitoefening van zijn ambt nodig zijn; dat de communautaire instellingen en organen de ombudsman daartoe desgewenst de door hem verlangde inlichtingen dienen te verstrekken, onverminderd de plicht die op de ombudsman rust om die gegevens niet te verspreiden en vertrouwelijke informatie en documenten te behandelen volgens regels die strikt gelijkwaardig zijn aan die welke gelden in de instellingen en organen in kwestie en overwegende dat de instellingen of organen die vertrouwelijke informatie verstrekken de ombudsman van het vertrouwelijke karakter daarvan op de hoogte dienen te stellen en voorts overwegende dat de ombudsman en de desbetreffende instellingen en organen voorwaarden overeen dienen te komen waaronder de vertrouwelijke informatie of documenten worden verstrekt; dat de autoriteiten van de lidstaten de ombudsman alle nodige inlichtingen dienen te verstrekken, tenzij die inlichtingen onder wettelijke bepalingen of andere voorschriften op het gebied van de geheimhouding vallen of onder andere voorschriften waardoor zij niet doorgegeven mogen worden; dat wanneer de ombudsman de gevraagde bijstand niet wordt verleend, hij hiervan melding maakt aan het Europees Parlement, dat passende stappen dient te ondernemen; |
Motivering | |
Dit amendement heeft ten doel de formulering van deze overweging in overeenstemming te brengen met de door amendement 4 ingevoerde wijzigingen van artikel 3, lid 2, alinea 1. | |
Amendement 3 Artikel 1, lid 1 | |
1. Het statuut van de ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt worden overeenkomstig artikel 195, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, artikel 20 D, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en artikel 107 D, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie vastgesteld in het onderhavige besluit. |
1. Het statuut van de ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt worden overeenkomstig artikel 195, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en artikel 107 D, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie vastgesteld in het onderhavige besluit. |
Motivering | |
Aangezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal op 23 juli 2002 is komen te vervallen, zijn verwijzingen naar bepalingen van dit verdrag inmiddels achterhaald, zodat zij dienen te worden geschrapt. | |
Amendement 4 Artikel 3, lid 2, alinea 1 | |
2. De communautaire instellingen en organen zijn gehouden de gevraagde inlichtingen aan de ombudsman te verstrekken en hem inzage te verlenen van de desbetreffende stukken. Zij kunnen dit alleen weigeren om met redenen omklede motieven van geheimhouding. |
2. De communautaire instellingen en organen zijn gehouden de gevraagde inlichtingen aan de ombudsman te verstrekken en hem inzage te verlenen van de desbetreffende stukken. Voor de toegang tot vertrouwelijke informatie of documenten, met name gevoelige documenten in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) 1049/2001, moet de ombudsman zich houden aan regels die strikt gelijkwaardig zijn aan die welke gelden in de desbetreffende instellingen of organen. De instellingen die de in de eerste alinea bedoelde vertrouwelijke informatie of documenten verstrekken, stellen de ombudsman van de vertrouwelijkheid daarvan op de hoogte Voor de tenuitvoerlegging van de in de eerste alinea bedoelde regels, dient de ombudsman met de instellingen overeenstemming te bereiken over de voorwaarden waaronder toegang wordt verleend tot vertrouwelijke informatie en andere informatie die valt onder de verplichting inzake beroepsgeheim. |
Motivering | |
De huidige formulering zou afbreuk doen aan het vertrouwen van de burgers in het optreden van de ombudsman en dient te worden geschrapt. Er komen echter speciale regels voor de toegang tot vertrouwelijke informatie of documenten waarin de plichten van de ombudsman en de desbetreffende instellingen worden vastgelegd Bovendien zijn de ombudsman en zijn personeel verplicht geheimhouding te betrachten ten aanzien van dergelijke inlichtingen en stukken; deze verplichting wordt versterkt. (zie hieronder, amendement 6 op artikel 4, lid 1). | |
Amendement 5 Artikel 3, lid 2, alinea 5 | |
De ambtenaren en andere personeelsleden van de communautaire instellingen en organen dienen te getuigen als de ombudsman hun daarom verzoekt; zij spreken in naam van en in opdracht van hun diensten en blijven gebonden door hun verplichting inzake beroepsgeheim. |
De ambtenaren en andere personeelsleden van de communautaire instellingen en organen dienen te getuigen als de ombudsman hun daarom verzoekt; zij blijven gebonden door de toepasselijke bepalingen van het Statuut van de ambtenaren, met name door hun verplichting inzake beroepsgeheim. |
Motivering | |
De geschrapte zin kon mogelijk afbreuk doen aan het vertrouwen van de burgers in het vermogen van de ombudsman om een grondig onderzoek uit te voeren, aangezien die zin dusdanig kon worden opgevat dat ambtenaren tegenover de ombudsman niet de waarheid zouden hoeven te zeggen. De verplichtingen van het Statuut van de ambtenaren moeten evenwel naar behoren in aanmerking worden genomen. | |
Amendement 6 Artikel 4 | |
1. De ombudsman en zijn personeel - op wie artikel 287 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, artikel 47, lid 2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en artikel 194 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van toepassing zijn - mogen de gegevens en documenten waarvan zij bij hun onderzoek kennis hebben genomen niet verspreiden. Zij zijn tevens gehouden geheimhouding te betrachten ten aanzien van gegevens die de indiener van de klacht of andere betrokken personen schade zouden kunnen berokkenen, zulks onverminderd lid 2. |
1. De ombudsman en zijn personeel - op wie artikel 287 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en artikel 194 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van toepassing zijn - mogen de gegevens en documenten waarvan zij bij hun onderzoek kennis hebben genomen niet verspreiden. Zij zijn tevens gehouden gevoelige documenten of informatie, die de ombudsman worden verstrekt en beschouwd dienen te worden als gevoelige documenten in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) 1049/2001 en documenten die vallen onder de communautaire wetgeving ten aanzien van de bescherming van persoonsgegevens, evenals gegevens die de indiener van de klacht of andere betrokken personen schade zouden kunnen berokkenen, niet te verspreiden, zulks onverminderd lid 2. De ombudsman en zijn personeel behandelen aanvragen van derden voor de toegang tot documenten die door de ombudsman zijn verkregen in de loop van een onderzoek, overeenkomstig de voorwaarden en beperkingen van Verordening (EG) 1049/2001, met name artikel 4. |
2. Indien hij in het kader van een onderzoek kennis heeft genomen van feiten die zijns inziens onder het strafrecht vallen, brengt de ombudsman via de Permanente Vertegenwoordigingen van de lidstaten bij de Europese Gemeenschappen de ter zake bevoegde nationale autoriteiten, alsmede, in voorkomend geval, de communautaire instelling waartoe de betrokken ambtenaar of het betrokken personeelslid behoort hiervan onverwijld op de hoogte. Deze instelling kan dan eventueel artikel 18, tweede alinea van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen toepassen. De ombudsman kan ook de betrokken communautaire instellingen of organen op de hoogte brengen van feiten die ongeoorloofd gedrag van een van hun ambtenaren of personeelsleden aan het licht brengen. |
2. Indien hij in het kader van een onderzoek kennis heeft genomen van feiten die zijns inziens onder het strafrecht vallen, brengt de ombudsman via de Permanente Vertegenwoordigingen van de lidstaten bij de Europese Gemeenschappen de ter zake bevoegde nationale autoriteiten of de bevoegde communautaire instelling of het communautaire orgaan, hiervan onverwijld op de hoogte, in voorkomend geval stelt de ombudsman de communautaire instelling of het communautaire orgaan waartoe de betrokken ambtenaar of het betrokken personeelslid behoort hiervan ook op de hoogte. . Deze instelling kan dan eventueel artikel 18, tweede alinea van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen toepassen. De ombudsman kan ook de betrokken communautaire instellingen of organen op de hoogte brengen van feiten die ongeoorloofd gedrag van een van hun ambtenaren of personeelsleden aan het licht brengen. |
Motivering | |
De ombudsman en zijn personeel zijn reeds verplicht geheimhouding te betrachten ten aanzien van informatie waarvan zij bij hun onderzoek kennis hebben genomen. Het amendement op lid 1 heeft ten doel deze verplichting te versterken met betrekking tot gevoelige documenten en documenten die betrekking hebben op de bescherming van persoonsgegevens. Ook wordt de toegang van het publiek tot documenten die de ombudsman in de loop van het onderzoek heeft verworven aan de orde gesteld. Het amendement op lid 2 heeft ten doel te verduidelijken dat de ombudsman kan beslissen om ofwel de nationale autoriteiten of de Europese instellingen en organen (OLAF of de toekomstige Europese openbaar aanklager) op de hoogte te brengen van hem bekende informatie met betrekking tot mogelijke criminele activiteiten, fraude of corruptie waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. | |
Amendement 7 Artikel 5 | |
Indien zulks de doeltreffendheid van zijn onderzoek kan vergroten en de rechten en belangen van degenen die klachten bij hem indienen beter kan beschermen, kan de ombudsman, met eerbiediging van de nationale wetgeving die van toepassing is, samenwerken met soortgelijke functionarissen die in bepaalde lidstaten fungeren. De ombudsman kan langs die weg geen documenten opeisen die op grond van artikel 3 niet voor hem toegankelijk zijn. |
Indien zulks de doeltreffendheid van zijn onderzoek kan vergroten en de rechten en belangen van degenen die klachten bij hem indienen beter kan beschermen, kan de ombudsman, met eerbiediging van de nationale wetgeving die van toepassing is, samenwerken met soortgelijke functionarissen die in bepaalde lidstaten fungeren. De ombudsman kan langs die weg geen documenten opeisen die op grond van artikel 3 niet voor hem toegankelijk zijn. De ombudsman kan onder dezelfde voorwaarden ook met andere instellingen voor de bevordering en bescherming van grondrechten samenwerken. |
Motivering | |
Doel van dit amendement is de ombudsman in staat te stellen om ook samen te werken met andere nationale of internationale instellingen die op het gebied van grondrechten actief zijn. De term ‘grondrechten’ heeft een meer algemene strekking dan ‘mensenrechten’, en omvat ook het laatstgenoemde begrip. Het gebruik van deze term is in overeenstemming met de huidige praktijk en het Handvest van de grondrechten, waarin het recht van burgers op een goed bestuur is verankerd en hun recht om bij de Europese ombudsman een klacht in te dienen. |
Artikel 2
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
- [1] PB C303, 14.12.2007, blz.1
TOELICHTING
Bij schrijven van 11 juli 2006 aan Voorzitter Pöttering verzocht de Europese Ombudsman, de heer Diamandouros, het Europees Parlement om de procedure te starten voor een aanpassing van het statuut van de Ombudsman wat betreft de formulering van een aantal bepalingen die hij niet geheel adequaat acht.
Dit verzoek had betrekking op de volgende punten:
1. de bevoegdheid om te interveniëren in procedures voor het Hof van Justitie van de Europese Unie (artikel 1, lid 3)
2. de toegang tot documenten van de instellingen (artikel 3, lid 2, eerste alinea)
3. getuigenissen van ambtenaren (artikel 3, lid 2, vijfde alinea)
4. informatie over mogelijke criminele activiteiten (artikel 4, lid 2)
5. samenwerking met internationale instellingen op het gebied van de mensenrechten en grondrechten (artikel 5)
Het Parlement heeft zich reeds in 2001 op initiatief van de toenmalige Ombudsman, de heer Söderman, over een aantal van deze kwesties gebogen. Het nam vervolgens op 6 september 2001 een resolutie aan op basis van een door mevrouw Teresa Almeida Garrett opgesteld verslag van de Commissie constitutionele zaken dat ten doel had een aantal wijzigingen in te voeren die grote overeenkomst vertonen met de nu door de heer Diamandouros voorgestelde aanpassingen. Een overeenkomst met de Raad, gesteund door de Commissie, leek toen binnen bereik, maar de onderhandelingen zijn nooit afgerond omdat het mandaat van de heer Söderman afliep.
1. De bevoegdheid om te interveniëren in procedures voor het Hof van Justitie van de Europese Unie
.
Dit voorstel heeft tegenstrijdige reacties opgeroepen. Na een aantal besprekingen heeft de ombudsman de commissie laten weten dat hij het voorstel wil intrekken. De rapporteur is van mening dat het door haar geplande amendement een stap in de goede richting is waarmee recht wordt gedaan aan de wijzigingen die door het Verdrag van Lissabon in artikel 40, lid 2 van het Statuut van het Hof van Justitie zijn aangebracht. Zij realiseert zich echter dat het gezien de verdeeldheid tussen de fracties over dit onderwerp raadzaam is er niet mee door te gaan. Wanneer de ombudsman de tijd gekomen acht, kan hij zich natuurlijk tot het Hof richten voor een uitspraak over de specifieke definitie van de reikwijdte en de voorwaarden van dit eventuele recht van interventie.
2. Toegang tot documenten en informatie
Artikel 3, lid 2 van het Statuut van de Ombudsman bepaalt:
“2. De communautaire instellingen en organen zijn gehouden de gevraagde inlichtingen aan de ombudsman te verstrekken en hem inzage te verlenen van de desbetreffende stukken. Zij kunnen dit alleen weigeren om met redenen omklede motieven van geheimhouding.”
In zijn schrijven verzoekt de Ombudsman erom de laatste zin over een mogelijke beperking van de toegang tot informatie te schrappen, aangezien deze afbreuk kan doen aan het vertrouwen van het publiek “vermogen van de Ombudsman om een grondig onderzoek uit te voeren”.
Het ligt voor de hand dat de Ombudsman toegang moet kunnen krijgen tot alle relevante informatie om zich een goedgefundeerd oordeel te kunnen vormen over de gegrondheid van de door hem ontvangen klachten van burgers.
Hoewel hij benadrukt dat de instellingen hem tot dusver in geen enkel geval toegang tot de relevante documenten of gegevens hebben geweigerd is de Ombudsman van mening dat de zin in kwestie tot conflicten kan leiden en het vertrouwen van het publiek in het optreden van de Ombudsman zou kunnen beschadigen.
Bovendien is de formulering dat de instellingen de Ombudsman “om met redenen omklede motieven van geheimhouding” de toegang tot de relevante documentatie mogen weigeren die hij nodig heeft om zich een oordeel over het optreden van de bestuurlijke instanties te kunnen vormen, wel erg vaag; de instellingen beschikken hierdoor over een te ruime beoordelingsmarge. Een eventuele beperking van de toegang van de Ombudsman tot informatie dient te zijn gebaseerd op strenge wettelijke criteria, en niet op zo’n rekbare bepaling die het aan de bestuurlijke instanties zelf overlaat om te definiëren in welke gevallen die geheimhouding van toepassing is. Daarenboven is niet in te zien welke “met redenen omklede motieven” een dergelijke “geheimhouding” en onthouding van informatie door de bestuurlijke instanties aan de Ombudsman zouden kunnen rechtvaardigen, aangezien deze, evenals zijn personeel, tot dezelfde geheimhouding verplicht is als de instellingen.
De in de laatste zin van lid 2 geformuleerde beperking moet in dit licht onwenselijk worden geacht. Zij is een teken van ongerechtvaardigd wantrouwen jegens de Ombudsman. Daarom lijkt het gepast deze zin te schrappen.
Dit betekent natuurlijk niet dat de ombudsman onvoorwaardelijke toegang zou moeten hebben tot alle informatie en documenten. Het is wenselijk objectieve regels in te voeren waarin de plichten van de ombudsman worden vastgesteld in verband met de toegang tot vertrouwelijke informatie of documenten, met name gevoelige documenten in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) 1049/2001 van 30 mei 2001, inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Dit kan gebeuren door de ombudsman te verplichten zich te houden aan regels die gelijkwaardig zijn aan die welke van kracht zijn in de instellingen of organen die bedoelde documenten verstrekken. Dit is zonder meer in overeenstemming met de interne regels die in de diverse instellingen bestaan ten aanzien van de toegang tot vertrouwelijke informatie, met name de regels die in de Commissie van kracht zijn voor interne veiligheidsregels (Commissiebesluit van 29 november 2001 tot wijziging van het reglement).
Tegelijkertijd dient te worden beklemtoond dat de instellingen die de vertrouwelijke informatie of documenten aan de ombudsman verstrekken hem op de hoogte stellen van het vertrouwelijke karakter daarvan .
Tenslotte is het nuttig er bij de ombudsman en de instellingen op aan te dringen uitvoeringsregels overeen te komen voor het verstrekken van dergelijke documenten, als de beste manier om geschillen in de toekomst te voorkomen.
In de preambule van het Statuut van de Ombudsman zal een soortgelijke wijziging moeten worden aangebracht.
Daarnaast zou het goed zijn om de bepalingen te versterken waarin is neergelegd dat de Ombudsman en zijn personeel eveneens gebonden zijn door de verplichting om geen informatie bekend te maken waarvan zij in de loop van hun onderzoeken kennis nemen. In deze zin dient te worden gespecificeerd dat zij de inhoud van “gevoelige” documenten, volgens Verordening (EG) nr. 1049/2001[1] niet zullen verspreiden, noch documenten die van belang zijn voor de bescherming van persoonsgegevens en dient te worden beklemtoond dat de toegang van het publiek tot documenten die tijdens het onderzoek door de ombudsman zijn verkregen, moeten vallen onder de voorwaarden en beperkingen die zijn opgenomen in bedoelde Verordening (EG) 1049/2001.
Er zij op gewezen dat het Parlement deze kwestie reeds in 2001 in behandeling heeft genomen, in het kader van voornoemde resolutie van 6 september. Destijds heeft het Parlement een soortgelijke aanpassing van lid 2 goedgekeurd, samen met andere door de toenmalige Ombudsman, de heer Söderman, voorgestelde wijzigingen, die niet door de heer Diamandouros zijn overgenomen. Deze wijzigingen hadden voornamelijk betrekking op documenten van de lidstaten. Daar de heer Diamandouros voor de Commissie constitutionele zaken benadrukte dat hij het niet noodzakelijk acht deze regels aan te passen die nogal gevoelig liggen bij de lidstaten, hoeft het Parlement die aanpassingen niet weer op te pakken.
3. Getuigenissen van ambtenaren
Artikel 3, lid 2, laatste alinea van het Statuut van de Ombudsman stipuleert dat:
“De ambtenaren en andere personeelsleden van de communautaire instellingen en organen dienen te getuigen als de ombudsman hun daarom verzoekt; zij spreken in naam van en in opdracht van hun diensten en blijven gebonden door hun verplichting inzake beroepsgeheim.”
De Ombudsman betoogt in zijn schrijven dat de laatste zin van dit artikel “vage” voorwaarden stelt, die door het publiek verkeerd zouden kunnen worden begrepen in de zin van: “getuigen hoeven misschien niet altijd de waarheid te zeggen”. Dit kan afbreuk doen aan het vertrouwen van de burgers in het vermogen van de Ombudsman om een grondig onderzoek uit te voeren. Derhalve stelt de heer Diamandouros voor deze zin te schrappen.
Het is aan het publiek inderdaad moeilijk uit te leggen waarom ambtenaren voor de Ombudsman “in naam van en in opdracht van hun diensten” dienen te getuigen, en niet op basis van de kennis die zij hebben van de feiten waarnaar de Ombudsman een onderzoek heeft ingesteld. Deze formulering zou zelfs zo kunnen worden geïnterpreteerd dat ambtenaren tegen de Ombudsman mogen liegen als zij daartoe de opdracht krijgen. Dat is duidelijk een norm die niet strookt met de voorwaarden voor een moderne en transparante administratie en niet voldoet aan de vereisten van goed bestuur zoals dat erkend is als grondrecht van de Europese burgers (artikel 41 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie). Het is dus duidelijk dat deze zin dient te worden geschrapt.
4. Informatie over mogelijke criminele activiteiten
De heer Diamandouros stelt voor om ook artikel 4 van het Statuut van de Ombudsman te wijzigen om de Ombudsman bepaalde discretionaire bevoegdheden te verlenen wat betreft de vraag welke autoriteiten hij informeert wanneer hij in de loop van door hem ingestelde onderzoeken kennis neemt van feiten die naar zijn oordeel verband zouden kunnen houden met criminele activiteiten. In plaats van een verwittiging van de bevoegde nationale autoriteiten, zoals voorzien in de huidige versie van artikel 4, stelt hij voor dat de Ombudsman kan beslissen of hij de nationale autoriteiten dan wel de bevoegde instellingen en organen van de Unie, zoals bijvoorbeeld OLAF of de toekomstige Europese openbaar aanklager, dan wel ieder ander orgaan dat bevoegdheden op dit terrein bezit en dat in de toekomst in het leven zou kunnen worden geroepen, waarschuwt, .
In sommige gevallen kan het inderdaad raadzamer zijn de Europese autoriteiten of organen direct te waarschuwen. Dit is mogelijkerwijs het geval wanneer door de Ombudsman ontdekte twijfelachtige activiteiten in verband met fraude ten koste van de financiële belangen van de Europese Unie of corruptie beter via de disciplinaire bevoegdheden van de Europese instellingen kunnen worden aangepakt of door OLAF of de toekomstige Europese openbaar aanklager beter kunnen worden onderzocht dan door de nationale autoriteiten van één van de lidstaten.
Bovendien zij erop gewezen dat volgens artikel 22 A van het Statuut van de ambtenaren alle ambtenaren van de Europese instellingen, met inbegrip van het personeel van de Ombudsman, gehouden zijn hun meerderen of OLAF in kennis te stellen van mogelijke illegale activiteiten, waaronder ook fraude of corruptie waardoor de financiële belangen van de Europese Unie worden geschaad.
5. Samenwerking met internationale instellingen
De heer Diamandouros wenst tevens een aanpassing van artikel 5 van het Statuut van de Ombudsman[2], teneinde de Ombudsman in de gelegenheid te stellen samen te werken met andere instellingen ter bevordering en bescherming van de grondrechten.
In dit verband zij erop gewezen dat weliswaar een klein aantal ombudsmannen van de lidstaten specifieke bevoegdheden hebben met betrekking tot de bescherming van de grondrechten van de burgers (met inbegrip van het recht om een beroep te doen op de rechter), maar dat dit voor de meeste nationale ombudsmannen en de Europese Ombudsman niet geldt. Evenwel valt niet te ontkennen dat contacten en uitwisseling van ervaring tussen de Ombudsman en dergelijke internationale structuren, wanneer deze de vorm aannemen van eenvoudige samenwerking waaraan geen nieuwe bevoegdheden zijn verbonden die tot conflicten met de bevoegdheden van andere instellingen of organen van de Unie zouden kunnen leiden, voor beide partijen voordelen kan opleveren en zou kunnen bijdragen tot een verbetering van de prestaties van de Ombudsman waar het gaat om de bevordering van “goed bestuur”, zoals dat in het Handvest van de grondrechten is erkend als grondrecht van de Europese burgers. In deze zin lijkt het voorstel van de heer Diamandouros redelijk.
6. Andere kwesties
De heer Diamandouros stelt tevens voor de verwijzingen naar de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal te schrappen, aangezien dit verdrag in 2002 is komen te vervallen. Dit is de reden voor de amendementen 1, 3 en 6 (eerste deel).
- [1] Verordening (EG) 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, PB L 145, 31.5.2001, blz.43.
- [2] “Indien zulks de doeltreffendheid van zijn onderzoek kan vergroten en de rechten en belangen van
degenen die klachten bij hem indienen beter kan beschermen, kan de ombudsman, met
eerbiediging van de nationale wetgeving die van toepassing is, samenwerken met soortgelijke
functionarissen die in bepaalde lidstaten fungeren. De ombudsman kan langs die weg geen
documenten opeisen die op grond van artikel 3 niet voor hem toegankelijk zijn.”
ADVIES van de Commissie verzoekschriften (8.1.2008)
aan de Commissie constitutionele zaken
inzake het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement tot wijziging van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van het Europees Parlement van 9 maart 1994 inzake het Statuut van de Europese Ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt
(2006/2223(INI))
Rapporteur voor advies: Maria Matsouka
BEKNOPTE MOTIVERING
De Europese Unie heeft ter waarborging van haar democratische karakter altijd behoefte gehad aan steun van haar burgers en naarmate de Unie groter wordt, neemt ook deze behoefte verder toe. Die steun is onder andere direct afhankelijk van de overtuiging bij burgers dat er zich een systeem van waarden ontwikkelt die zijn fundamentele rechten beschermen.
Het Europees eenwordingsproces bevindt zich in een historische fase, waarin meer dan ooit tevoren het besef bestaat van het belang van communicatie tussen de Unie en haar burgers. Communicatie in dit verband betekent dat de Unie luistert naar de ongerustheid onder de burgers en hen ervan weet te overtuigen dat haar instellingen voortdurend werken aan het tegemoet komen aan hun verwachtingen. Hierbij kan de Unie alleen geloofwaardig zijn wanneer zij de historische ontwikkelingen en de nieuwe eisen ten aanzien van de goede werking van de Unie die daar uit voortvloeien, op de voet volgt.
De institutionele opzet van de Europese Unie is een weerspiegeling van en eerbiedigt haar dubbele karakter van 'Unie van staten' en 'Unie van volken'. De instellingen van de Unie vertegenwoordigen zowel de staten, als de burgers. De vertegenwoordiging van de burgers is institutioneel weliswaar verankerd, maar krijgt ook vorm buiten het Europees Parlement. De Europees Ombudsman heeft een bij uitstek controlerende en toezichthoudende taak. Hij ijvert voor een correcte opstelling van de instellingen en organen van de Europese Unie ten opzichte van de burgers, d.w.z. voor respect voor de burgers. Zo kan hij mede bijdragen aan vertrouwen van de burgers in de instellingen en, uiteindelijk, in 'Europa'.
Het voorgaande maakt duidelijk hoe belangrijk de voorstellen voor de herziening van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van het Europees Parlement van 9 maart 1994 inzake het Statuut van de Europese Ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt, opgenomen in bijlage X bij het Reglement van het Europees Parlement[1], zijn. Met de veranderingen krijgt hij de beschikking over het nodige instrumentarium om zijn taken krachtens de primaire wetgeving doeltreffend uit te voeren. De rapporteur beveelt dan ook met klem aan de voorstellen goed te keuren.
SUGGESTIES
De Commissie verzoekschriften verzoekt de ten principale bevoegde Commissie constitutionele zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. Tussenkomst in voor rechtbanken aanhangige zaken
Gelet op de bepalingen van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (artikel 40, alinea 2) en het Reglement voor de procesvoering van dit Hof (artikel 93) kan de mogelijkheid het Hof bewijzen voor te leggen, alleen het juridische onderzoeksproces vergemakkelijken. In geen geval kan dit worden beschouwd als een tussenkomst, aangezien het Hof zelf beslist, nadat hiertoe een verzoek is ingediend, of al dan niet gebruik van een getuigenverklaring wordt gemaakt. Als dit niet zo was, zou het erop neerkomen dat de juistheid van het oordeel van het Hof in twijfel word getrokken;
2. Toegang tot documenten
Via toegang tot alle documenten zonder uitzondering die zich in het bezit van de communautaire instellingen bevinden, kan ervoor worden gezorgd dat de Ombudsman zo volledig geïnformeerd is als mogelijk, zodat hij in een positie verkeert om adequatere aanbevelingen te doen en de burger doeltreffender wordt beschermd. Bovendien heeft de Ombudsman in geen geval het recht om de inhoud van de documenten in kwestie openbaar te maken;
3. Getuigenverklaring van ambtenaren van de communautaire instellingen
Wat een getuigenverklaring van een ambtenaar of ander personeelslid van de Europese instellingen overeenkomstig instructies van zijn instelling betreft, bestaat het risico dat de formulering van de desbetreffende bepaling de autoriteit van de communautaire instellingen ondermijnt, doordat de indruk wordt gewekt dat deze iets te verbergen zouden kunnen hebben en het feit uit het oog wordt verloren dat zij ten dienste staan of moeten staan van de burgers. Ambtenaren mogen alleen gebonden zijn door de desbetreffende bepalingen van het Statuut;
4. Inlichtingen over feiten die aangeven dat een strafrechtelijk strafbaar feit is gepleegd
Als de Ombudsman feiten onthult die aangeven dat een strafrechtelijk strafbaar feit is gepleegd, zijn er geen argumenten om zich te verzetten tegen de mogelijkheid de verantwoordelijke communautaire instelling op de hoogte te brengen of zelfs OLAF van de zaak in kennis te stellen, voor zover dit helpt om te zorgen voor meer doeltreffendheid met betrekking tot de toerekening van de verantwoordelijkheid en de rechtsbedeling;
5. Samenwerking op het gebied van de mensenrechten
Samenwerking met organisaties ter verdediging van de grondrechten moet vanzelfsprekend mogelijk zijn. Niettemin zij onderstreept dat deze samenwerking moet verlopen overeenkomstig de voorwaarden in artikel 5 van het besluit van het Parlement inzake het Statuut van de Europese Ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
20.12.2007 |
||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
23 1 0 |
|
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Robert Atkins, Inés Ayala Sender, Thijs Berman, Simon Busuttil, Carlos Carnero González, Marie-Hélène Descamps, Glyn Ford, David Hammerstein, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, András Gyürk, José Javier, Marcin Libicki, Manolis Mavrommatis, David Martin, Jean-Claude Martinez, Maria Matsouka, Kathy Sinnott, Margie Sudre, Antonios Trakatellis, Dushana Zdravkova, Rainer Wieland |
||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) |
|
||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Jorgo Chatzimarkakis, José Javier Pomés Ruiz, Mihaela Popa, Grażyna Staniszewska |
||
- [1] PB L 113 van 4.5.1994, blz. 15. Besluit gewijzigd bij Besluit van het Europees Parlement van 14 maart 2002, 2002/262/EG, EGKS, Euratom (PB L 92 van 9 april 2002, blz. 13).
RESULTAAT VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
10.3.2008 |
|
|
|
||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
19 0 3 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Jim Allister, Enrique Barón Crespo, Jens-Peter Bonde, Richard Corbett, Brian Crowley, Jean-Luc Dehaene, Andrew Duff, Maria da Assunção Esteves, Ingo Friedrich, Bronisław Geremek, Anneli Jäätteenmäki, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Timothy Kirkhope, Jo Leinen, Íñigo Méndez de Vigo, József Szájer, Riccardo Ventre, Dushana Zdravkova |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Costas Botopoulos, Carlos Carnero González, Kathy Sinnott, Alexander Stubb |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Claude Turmes |
|||||