VERSLAG betreffende verkiezingswaarnemingsmissies van de EU: doelstellingen, praktijken en uitdagingen voor de toekomst

9.4.2008 - (2007/2217(INI))

Commissie buitenlandse zaken
Rapporteurs: Véronique De Keyser, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra
Rapporteur voor advies(*) :
Jürgen Schröder, Commissie ontwikkelingssamenwerking
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies - artikel 47 van het Reglement

Procedure : 2007/2217(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0138/2008

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

betreffende verkiezingswaarnemingsmissies van de EU: doelstellingen, praktijken en uitdagingen voor de toekomst

(2007/2217(INI))

Het Europees Parlement,

 gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, met name artikel 25,

 gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de OVSE-verbintenissen die in 1990 in Kopenhagen zijn overeengekomen en tijdens de top in Istanboel in 1999, waar alle deelnemende OVSE-staten zich ertoe hebben verbonden om internationale waarnemers, en voornamelijk het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR), op hun verkiezingen uit te nodigen, het Afrikaans Handvest voor de rechten van mensen en volkeren, en het Amerikaans Verdrag inzake de rechten van de mens,

 gezien de Verklaring inzake de beginselen voor internationale verkiezingswaarneming en de Gedragscode voor internationale verkiezingswaarnemers, die op 27 oktober 2005 in de Verenigde Naties in New York zijn aangenomen,

 gezien alle overeenkomsten tussen de EU en derde landen en de mensenrechten- en democratieclausules die in deze overeenkomsten zijn vervat,

 gelet op de artikelen 3, 6 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 3, 177, 179 en 181a van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

 gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat op 12 december 2007 in Straatsburg is afgekondigd

 gezien Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld[1] (EIDHR),

 gezien de mededeling van de Commissie over verkiezingsondersteuning en verkiezingswaarneming door de EU, van 11 april 2000,

 onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 maart 2001 over de mededeling van de Commissie over verkiezingsondersteuning en verkiezingswaarneming door de EU[2],

 gezien de EU-richtsnoeren inzake verkiezingswaarneming[3] en de EU-richtsnoeren inzake gemeenschappelijke criteria voor de selectie van verkiezingswaarnemers[4],

 gezien het document van de Raad betreffende verkiezingsondersteuning en verkiezingswaarneming[5],

 gezien zijn resolutie van 25 april 2002 over de mededeling van de Commissie betreffende de rol van de Europese Unie bij de bevordering van mensenrechten en democratisering in derde landen [6],

 gezien het Jaarverslag van de EU over de mensenrechten,

 gezien zijn jaarverslagen over de rechten van de mens in de wereld,

 gezien de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 21 november 2007 over verkiezingen en verkiezingsprocessen in ACS- en EU-landen[7],

 gezien het besluit van de Conferentie van voorzitters van 8 november 2001 tot instelling van de Coördinatiegroep verkiezingen[8], van 12 mei 2005 betreffende uitvoeringsbepalingen inzake verkiezingswaarnemingsmissies[9], van 21 september 2006 betreffende uitvoeringsbepalingen inzake de werkzaamheden van de delegaties[10], en van 8 juni 2006 betreffende richtsnoeren voor verkiezingswaarnemingsdelegaties van het Europees Parlement[11],

 gezien de voorlopige verklaringen en eindverslagen van EU-verkiezingswaarnemingsmissies en de verslagen van zijn verkiezingswaarnemingsdelegaties,

 gezien de jaarverslagen van de Coördinatiegroep verkiezingen,

 gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking(A6-0138/2008),

A. overwegende dat verkiezingen overeenkomstig internationaal erkende normen moeten worden georganiseerd,

B.  overwegende dat de Universele Verklaring van de rechten van de mens stelt dat alle burgers het recht hebben om middels periodieke en eerlijke verkiezingen, gehouden bij geheime stemming en op basis van algemeen en gelijkwaardig kiesrecht, vrijelijk hun vertegenwoordigers te kiezen, welk recht tevens is verankerd in alle andere belangrijke internationale en regionale mensenrechteninstrumenten en dat een essentieel bestanddeel van ware democratie vormt, een recht dat de Europese Unie bovendien in haar Verdragen heeft onderschreven,

C. overwegende dat de fundamentele mensenrechten, en meer bepaald de burgerrechten en de politieke rechten, dankzij verkiezingswaarnemingsmissies worden bevorderd en beschermd; voorts overwegende dat een echt democratisch verkiezingsproces respect impliceert voor vrije meningsuiting en persvrijheid, instemming met de rechtsstaat, het recht om politieke partijen op te richten en te wedijveren voor openbare ambten, non-discriminatie en gelijke rechten voor alle burgers, en andere fundamentele mensenrechten en vrijheden die alle deelnemende OVSE-staten zouden moeten beschermen en promoten,

D. overwegende dat internationale verkiezingswaarneming is bedoeld voor het versterken van de legitimiteit van een verkiezingsproces, het vergroten van het vertrouwen van het publiek in verkiezingen, het ontmoedigen en, bij vaststelling, het blootstellen van verkiezingsfraude, en het analyseren, uitbrengen van verslag en maken van aanbevelingen ter verbetering van alle aspecten van het verkiezingsproces met de volledige samenwerking van het gastland, het oplossen van geschillen en de bescherming van de mensenrechten en democratie in het algemeen,

E.  overwegende dat verkiezingswaarneming in nieuwe democratieën en in democratieën in ontwikkeling een prioriteit is voor de EU, wat aantoont dat de EU zich inzet om nieuwe democratieën en landen die een democratie nastreven, te helpen bij de opbouw van stevige democratische structuren,

F.  overwegende dat voor het tegengaan van armoede, de voornaamste doelstelling van het ontwikkelingsbeleid van de EU, het bestaan van een participerende democratie en verantwoordelijke regeringen zonder corruptie is vereist, zoals vermeld in de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de samenwerking en deelname van de ACS-EU aan het verkiezingproces in ACS-landen alsmede de rol van de Paritaire Vergadering, aangenomen op 1 april 1999 in Straatsburg[12],

G. overwegende dat het partnerschap tussen de ACS-landen en de EU de bevordering van de mensenrechten, democratiseringsprocessen, de consolidatie van de rechtsstaat en goed bestuur actief zal ondersteunen, zoals wordt benadrukt in de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000[13],

H. overwegende dat in 2005 onder auspiciën van de Verenigde Naties en met steun van de Europese Commissie en het Parlement, alsook van 32 andere internationale gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties, een verklaring inzake de beginselen voor internationale verkiezingswaarneming en een gedragscode voor internationale verkiezingswaarnemers is aangenomen,

I.   overwegende dat in die verklaring beginselen worden benadrukt als volledig bereik, onafhankelijkheid en onpartijdigheid, doorzichtigheid en openheid, professionalisme, analyse en advies, respect voor de soevereiniteit van het gastland (zo mag waarneming enkel plaatsvinden op uitnodiging), samenwerking tussen de verschillende waarnemersorganisaties, en verwerping van verkiezingsprocessen die duidelijk ondemocratisch zijn,

J.   overwegende dat sinds de goedkeuring van de bovenvermelde mededeling van de Commissie op 11 april 2000 al meer dan 50 verkiezingswaarnemingsmissies hebben plaatsgevonden in 32 Afrikaanse, Aziatische en Latijns-Amerikaanse landen; overwegende dat het opvallend is dat veel minder landen van het zuidelijke Middellandse‑Zeegebied verkiezingswaarnemingsmissies mochten ontvangen,

K. overwegende dat onder het EIDHR per jaar meer dan 30 miljoen EUR aan verkiezingswaarnemingsmissies wordt toegekend;

L.  overwegende dat in bepaalde landen waar verkiezingen werden gehouden, het democratisch gekozen parlement maar een beperkte waarde heeft als het geen belangrijke macht krijgt toebedeeld en door de uitvoerende macht wordt gedomineerd,

M. overwegende dat er in de toekomst ook nog enkele belangrijke uitdagingen zullen zijn op het gebied van verkiezingswaarnemingsmissies van de EU, zoals het toenemende belang van de elektronische stemming,

N. overwegende dat de hierboven genoemde mededeling van de Commissie van 11 april 2000 een keerpunt vormde in de aanpak die de EU ten aanzien van verkiezingswaarnemingen volgt en de Commissie in deze mededeling een veelomvattende methode beschrijft voor het volledige verkiezingsproces, van de pre-electorale tot de postelectorale fase, die zeer succesvol is gebleken en de EU tot een toonaangevende organisatie op het terrein van internationale verkiezingswaarneming heeft gemaakt,

O. overwegende dat het uitzenden van verkiezingswaarnemingsmissies een wezenlijk onderdeel van het buitenlands beleid van de EU vormt en in de context van het bevorderen van de waarden van democratie, ontwikkeling en vrede met name een essentieel instrument vormt – samen met verkiezingsondersteuning – voor het ondersteunen van verkiezingen,

P.  overwegende dat geslaagde verkiezingen enkel kunnen plaatsvinden in een maatschappij die al lange tijd democratische waarden nastreeft, rekening houdend met de noodzaak van het tot stand brengen van een Europese consensus over de bevordering van democratie, met voorlichting aan de kiezers en burgers, sterke steunmechanismen voor de rechten van de mens, aanwezigheid van een onafhankelijke en pluralistische burgermaatschappij, en een echte scheiding tussen de wetgevende en de uitvoerende macht;

Q. overwegende dat verkiezingswaarneming een langetermijnproces is, bestaande uit drie perioden: de pre-verkiezingsfase, de verkiezingsdag zelf en de post-verkiezingsfase; verder overwegende dat elk van deze perioden gedetailleerd en op onpartijdige wijze moet worden geanalyseerd op grond van uit eerste hand verkregen gegevens,

R.  overwegende dat verkiezingswaarneming gedurende deze drie perioden weliswaar door verschillende waarnemers kan geschieden, maar dat er sprake moet zijn van aanvulling en gedegen coördinatie,

S.  overwegende dat niet betwist kan worden dat parlementariërs en oud-parlementariërs door hun deelname aan verkiezingswaarnemingen waarde aan deze activiteit toevoegen en dat deze waarde complementair is aan die van de EU-verkiezingswaarnemingsmissies, maar dat deze waarneming alleen onvoldoende is voor een nauwgezette beoordeling van het verkiezingsproces,

T.  overwegende dat het Parlement een sleutelrol speelt in de verkiezingswaarnemingsmissies van de EU, omdat een van zijn leden wordt benoemd tot hoofdwaarnemer en in de meeste gevallen een verkiezingswaarnemingsdelegatie van het Parlement volledig in de missie is geïntegreerd,

U. overwegende dat verkiezingswaarnemingsmissies van de EU, zowel op technisch als op politiek gebied, een meer coherente en veelomvattende follow-up nodig hebben,

V. overwegende dat verkiezingswaarnemingsmissies steeds moeten worden uitgevoerd onder omstandigheden die het personeel in staat stellen in alle veiligheid onpartijdig en uitvoerig hun taken uit te voeren, maar dat de Europese Unie verkiezingen die onder andere omstandigheden plaatsvinden, niet mag negeren,

1.  is vastbesloten om middels een grotere betrokkenheid bij verkiezingswaarneming, bij de follow-up van EU-verkiezingswaarnemingsmissies en bij het opbouwen van de capaciteit van parlementen een bijdrage te leveren aan de versterking van democratische processen;

2.  is van mening dat uitschrijving van verkiezingen niet kan worden gezien als de enige indicator van democratie, maar dat dit niettemin toch een positief effect op het democratiseringsproces heeft als wordt gekeken naar verbeteringen in burgerlijke vrijheden, op voorwaarde dat politiek pluralisme, vrijheid van vergadering en vereniging, vrijheid van meningsuiting, gelijke toegang tot de media, geheime stemming en respect voor mensenrechten gewaarborgd zijn;

3.  benadrukt dat de verkiezingswaarneming in nieuwe democratieën en in democratieën in ontwikkeling een prioriteit moet blijven, omdat deze staten in het algemeen veel baat hebben bij internationale verkiezingswaarneming en de daaruit vloeiende aanbevelingen;

4.  betreurt dat de EU nog steeds geen gemeenschappelijke, veelomvattende strategie voor het bevorderen van democratie heeft, en dringt er bij alle EU-instellingen en lidstaten op aan zich te blijven inspannen voor de aanneming van een dergelijke strategie; dringt er in dit verband bij alle EU-instellingen en lidstaten op aan samen een Europese consensus over democratie op te stellen;

5.  is in het licht hiervan van mening dat verkiezingswaarneming niet meer dan een eerste stap is naar democratie en moet worden aangevuld met andere, voldoende gefinancierde, activiteiten en postelectorale maatregelen voor de bevordering van democratie, met name door de opbouw van capaciteit voor nationale parlementen, politieke partijen, het ambtenarenkorps, niet-overheidsactoren en het maatschappelijk middenveld, en middels het bevorderen van de mensenrechten en goed bestuur; verzoekt derhalve om handhaving van het door de Commissie overeengekomen begrotingsplafond van om en nabij 25% van het EIDHR voor verkiezingswaarnemingsmissies voor de periode van zeven jaar van de financiële vooruitzichten 2007-2013; verzoekt de Commissie middelen van haar begroting opzij te zetten voor voorbereidingsactiviteiten in afwachting van verkiezingen, inclusief de training van plaatselijke verkiezingswaarnemers, voorlichting aan de kiezer en andere activiteiten die van fundamenteel belang zijn voor het duurzaam tot stand brengen van vrije en eerlijke verkiezingen;

6.  spreekt zijn waardering uit voor het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) van de OVSE, dat met zijn pionierswerk van grote invloed is geweest op de wijze waarop de EU aan verkiezingswaarneming doet;

7.  bevestigt opnieuw dat de verkiezingswaarnemingsmissies van het ODIHR in OVSE-gebied belangrijk zijn omdat de EU daar gewoonlijk geen verkiezingswaarnemingsmissies organiseert; looft het ODIHR om de kwaliteit van zijn werk, dat van grote invloed is geweest op de wijze waarop de EU aan verkiezingswaarneming doet, en omdat het hoge transparantie- en onafhankelijkheidsnormen hanteert; is bezorgd om de uitspraken en acties van enkele deelnemende OVSE-staten die het mandaat van het ODIHR in twijfel trekken en de efficiëntie, de financiering en de onafhankelijkheid van zijn missies ondermijnen; verzoekt de deelnemende OVSE-staten en de Europese Raad om de positie van het ODIHR te verdedigen als het belangrijkste orgaan in het OVSE-gebied voor verkiezingswaarneming; veroordeelt in het bijzonder het feit dat sommige deelnemende OVSE-staten recentelijk beperkingen hebben opgelegd aan de duur van verkiezingswaarnemingsmissies van de EU en dat zij waarnemers geen visum verstrekken of met grote vertraging, waardoor ODIHR zijn mandaat niet kan vervullen;

8.  is verheugd over de positieve bijdrage van de EU-verkiezingswaarnemingsmissies aan het versterken van democratische processen, aan het bevorderen van respect voor de mensenrechten, fundamentele vrijheden, goed bestuur en de rechtsstaat, en in het bijzonder aan het versterken van verkiezingsprocessen over de hele wereld;

9.  herinnert aan de conclusies van het seminar van de Europese Commissie en het Europees Parlement op 11 september 2007, dat stelde dat de EU-verkiezingswaarnemingsmissies om redenen van methodiek, identiteit en zichtbaarheid, onafhankelijk van andere internationale en nationale waarnemers moeten blijven opereren; is evenwel van mening dat dit een regelmatige en nauwe samenwerking met andere waarnemingsmissies ter plaatse of verdere steun van de EU voor capaciteitsopbouw bij nationale en regionale waarnemingsmissies niet uitsluit;

10. onderstreept het succes van de EU-methode van verkiezingswaarneming, maar verzoekt de Commissie deze methode verder te verbeteren en te actualiseren door het introduceren van gevestigde praktijken en het richten van de aandacht op nieuwe uitdagingen;

11. benadrukt dat dit succes de EU tot een toonaangevende organisatie op het gebied van internationale verkiezingswaarneming heeft gemaakt en dat de aandacht voor professionalisme bij deze missies belangrijk bijdraagt aan de opkomst van een significant aantal hooggekwalificeerde en ervaren verkiezingsdeskundigen; benadrukt eveneens dat dankzij het professionalisme van haar verkiezingswaarnemingsmissies, de EU meer kan bijdragen aan een dieper en duurzamer bewustzijn van de verschillende elementen van een democratisch verkiezingsproces; is in dit verband van mening dat rekening moet worden gehouden met de ervaringen van de voormalige leden van het Europees Parlement als korte- en langetermijnwaarnemers;

12. verzoekt de Commissie passende maatregelen te nemen om de deelname van maatschappelijke organisaties en plaatselijke waarnemers in verkiezingsprocessen te bevorderen;

13. benadrukt dat het belangrijk is dat kortetermijn- en langetermijnwaarnemers van de EU zich van gedrag onthouden dat door de lokale bevolking als neerbuigend, superieur of met weinig respect voor de lokale cultuur kan worden beschouwd; is van mening dat EU-waarnemers zich binnen deze context, en waar nodig, zouden moeten aansluiten bij lokale waarnemers;

14. is ingenomen met het feit dat het de gewoonte is geworden om bij EU-verkiezingswaarnemingsmissies een Parlementslid tot hoofdwaarnemer te benoemen; vraagt dat de aanstellingsprocedure voor de hoofdwaarnemer duidelijk en transparant is zodat de geloofwaardigheid van de functie niet wordt ondermijnd; benadrukt dat de hoofdwaarnemer tijdens de duur van zijn mandaat weliswaar nauw met de Commissie en andere EU-instellingen samenwerkt, maar toch altijd duidelijk zichtbaar zijn onafhankelijkheid moeten bewaren en niet open moet staan voor inmenging;

15. verwelkomt het beleid van gendergelijkheid dat als onderdeel van de EU-methode van verkiezingswaarneming bij de selectie van waarnemers, met inbegrip van de hoofdwaarnemer, wordt gevolgd, ongeacht de moeilijkheidsgraad van de missie;

16. is van mening dat kennis van de taal die wordt gesproken in het land waar de verkiezingen worden gehouden (bijv. Spaans in Bolivia) een indicatief criterium moet zijn bij de aanstelling van waarnemers omdat zij meer vertrouwd geraken met de sociale en politieke situatie van dat land als zij rechtstreeks met de plaatselijke bevolking kunnen communiceren;

17. is van mening dat in de pre-electorale periode de waarnemers niet alleen kandidaten en leden van de verkiezingscommissie moeten ontmoeten, maar ook andere groepen uit het land waar de verkiezingen worden gehouden;

18. is verheugd over de positieve ervaringen die zijn verkiezingswaarnemingsdelegaties in het kader van de EU-verkiezingswaarnemingsmissies hebben gemaakt, waaraan zij aanzienlijke waarde toevoegen doordat ze legitimiteit geven aan de conclusies ervan en de zichtbaarheid en de aanvaarding van de missies vergroten, maar benadrukt dat deze conclusies alleen geloofwaardig zijn als de EU-methode over het gehele waarnemingsproces nauwgezet wordt toegepast;

19. juicht het werk toe van de Vereniging van de voormalige leden van het Europees Parlement die in samenwerking met de Voormalige leden van het Canadees Parlement en de Vereniging van de voormalige leden van het congres van de Verenigde Staten het Internationaal Instituut voor Verkiezingswaarnemers (IEMI) heeft opgericht; merkt op dat de leden van het Instituut meerdere verkiezingen hebben waargenomen en vestigt de aandacht op het feit dat alle huidige leden van het Europees Parlement ooit tot de groep van voormalige leden zullen behoren en dat hun deskundigheid van onschatbare waarde zal zijn voor de verdere ontwikkeling van het democratische proces;

20. verzoekt alle Parlementssleden die deelnemen aan verkiezingswaarnemingsdelegaties, de richtsnoeren die voor dergelijke delegaties zijn vastgesteld, te blijven volgen; benadrukt het belang van de gedragscode voor verkiezingswaarnemers, die ook van toepassing is voor leden van het Europees Parlement;

21. erkent dat de waarnemingsdelegaties van het Europees Parlement in een aantal gevallen niet voldoende talrijk waren en is van mening dat het nuttig zou kunnen zijn de tekorten in die situaties aan te vullen met voormalige leden; dringt er bij de bevoegde politieke overheden van het Europees Parlement op aan om aan deze suggestie gevolg te geven;

22. benadrukt dat waarnemingsdelegaties van de fracties niet het Parlement vertegenwoordigen, en verzoekt deze delegaties zich te onthouden van acties, van welke aard ook, die mogelijk de geloofwaardigheid ondermijnen en de zichtbaarheid verminderen van de officiële verkiezingswaarnemingsdelegaties van het Europees Parlement en de verkiezingswaarnemingsmissies van de EU;

23. merkt op dat de coördinatie tussen de EU-instellingen en binnen de Commissie in het algemeen positief is geweest; betreurt echter dat ondanks die positieve coördinatie in sommige gevallen sprake was van een ernstig gebrek aan cohesie, waardoor er ruimte is voor verdere verbetering;

24. onderstreept met name dat alle publieke verklaringen ten aanzien van de bevindingen van de verkiezingswaarnemingsmissies met elkaar in overeenstemming dienen te zijn en dat geen enkele verklaring vóór de presentatie door de verkiezingswaarnemingsmissie van de voorlopige bevindingen mag worden afgelegd, en wijst er in dit verband met nadruk op dat als het gaat om zichtbaarheid en geloofwaardigheid een sleutelrol is weggelegd voor de persconferentie, waar de voorlopige bevindingen voor het eerst openbaar worden gemaakt; vraagt dat zowel de persverklaringen als de verslagen van de bevindingen niet openbaar worden gemaakt op een moment dat zij de verkiezingen in kwestie nog kunnen beïnvloeden;

25. meent dat het voor het verbeteren van de relatie tussen Parlement en Raad aanbeveling verdient dat de Raad de vergaderingen van de Coördinatiegroep verkiezingen bijwoont en dat het Parlement bij de vergaderingen van de Werkgroep mensenrechten van de Raad (COHOM) als waarnemer aanwezig is;

26. verzoekt de Commissie om tijdens de onderhandelingen over associatieovereenkomsten of strategische partnerschappen na te denken over een manier om verkiezingswaarnemingsmissies in landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten te organiseren;

27. is van mening dat een efficiënte en resultaatgerichte follow-up van verkiezingswaarnemingsmissies nog steeds de belangrijkste uitdaging vormt – waarbij onderscheid moet worden gemaakt tussen een technische en een politieke follow-up – en dat alle EU-instellingen en lidstaten op alle niveaus bij deze follow-up moeten worden betrokken;

28. stelt voor om de uitvoering van de aanbevelingen van de verkiezingswaarnemingsmissies nauw op te volgen, vooral als er geen verkiezingsondersteuning is;

29. verzoekt alle EU-instellingen, en in het bijzonder de Raad en de regeringen van de lidstaten, de bevindingen en aanbevelingen van verkiezingswaarnemingsmissies in hun politieke dialogen met de desbetreffende landen aan de orde te stellen en ze verder ook in hun demarches, verklaringen, resoluties en communiqués en andere handelingen ter sprake te brengen;

30. verzoekt met name de Commissie om de aanbevelingen van de verkiezingswaarnemingsmissies op te nemen in alle actieplannen voor de landen van het Europees nabuurschapsbeleid waar de verkiezingswaarnemingsmissies worden uitgevoerd;

31. verzoekt de Commissie om volledig en langdurig gebruik te maken van deze aanbevelingen bij het opstellen van de landenstrategiedocumenten/jaarlijkse actieprogramma’s in het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds en in het kader van de externe financieringsinstrumenten van de EU, met name Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 waarin een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking wordt ingevoerd[14] en Verordening (EG) Nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 waarin algemene bepalingen zijn opgesteld tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument[15];

32.  veroordeelt gevallen uit het verleden waarbij na ernstige kritiek van een verkiezingswaarnemingsmissie op het verkiezingsproces in een land, ten aanzien van dat land een houding van "business as usual" werd aangenomen; betreurt aan de andere kant dat democratische verkiezingen niet altijd door de EU worden gelegitimeerd en gelooft dat deze inconsistenties het fragiele idee van democratie in de desbetreffende landen ondermijnt en het imago van de EU schade berokkent;

33. verzoekt de Commissie de resultaten van elke verkiezingswaarnemingsmissie zorgvuldig te beoordelen, daaruit lering te trekken en in de eindverslagen aan te geven wat de beperkingen van de gevolgde methode van verkiezingswaarneming zijn; verzoekt de Commissie voorts alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat wat op democratisch gebied met de verkiezingswaarnemingsmissies werd bereikt (methodologie, technische uitvoering, financiële middelen, verkiezingsstructuren, enz.) niet in twijfel te trekken of verloren te laten gaan na afloop van het verkiezingsproces;

34. verzoekt de Commissie de haalbaarheid te onderzoeken van het uitzenden van gespecialiseerde missies voor het volgen van bepaalde sleutelonderdelen van een verkiezingsproces, zoals het opstellen van de verkiezingswetgeving, de registratie van kiezers en de behandeling van klachten en beroepen na afloop van de verkiezingen, waar de verkiezingswaarnemingsmissies in sommige gevallen niet volledig zicht op hebben;

35. beveelt een politieke dialoog aan als de aanbevelingen van de verkiezingswaarnemingsmissies niet worden uitgevoerd;

36. stelt in het kader van het vorige punt voor dat het Europees Parlement aanwezig zou moeten zijn bij de instelling van een nieuw parlement waaraan een verkiezingswaarnemingsmissie voorafging en dat met dit nieuwe parlement beter zou moeten worden samengewerkt;

37. bepleit invoering van een specifieke strategie ter ondersteuning van nieuw en democratisch gekozen parlementen met het oog op een duurzame consolidatie van de democratie en de rechtsstaat en goed bestuur;

38. wijst erop dat het Europees Parlement te dien einde nieuwe manieren en middelen moet verkennen om nieuw gekozen parlementen te helpen bij de uitvoering van hun taken, en zich daarbij in het bijzonder te richten op ontwikkelingslanden;

39. doet de Commissie de aanbeveling om naast de verkiezingswaarnemingsmissies nog andere mechanismen voor verkiezingswaarneming op te zetten voor gevallen waarin het uitzenden van een volledige missie niet mogelijk is; verzoekt de Commissie en de Raad maatregelen te treffen zodat zij in deze omstandigheden op het juiste moment sterke publieke verklaringen over verkiezingen kunnen geven;

40. is van mening dat, wat de technische follow-up betreft, verkiezingsondersteuning voor de volledige duur van een verkiezingscyclus de noodzakelijke strategische verbintenis voor de lange termijn vormt die het beste aansluit bij het werk van de missies; is voorts van mening dat speciale aandacht moet worden gegeven aan het vergroten van de onafhankelijkheid en rechtmatigheid van de organen die toezicht houden op verkiezingen, en dat eerder steun moet worden verleend aan de oprichting van permanente verkiezingscommissies dan van ad hoc verkiezingscommissies;

41. benadrukt dat het Parlement, als de democratisch gekozen instelling van de EU, een speciale rol zal vervullen bij de politieke follow-up van verkiezingswaarnemingsmissies en met name bij het opbouwen van de capaciteit van parlementen;

42. vraagt tevens om serieus te bezien, welke toegevoegde waarde de raadpleging, samenwerking en kennisdeling tussen parlementaire delegaties en missies van de ACS‑landen en die van de EU heeft in de bredere context van het externe optreden van de EU, in relatie tot andere nationale en internationale waarnemingsmissies; stelt voor werkgroepen op te richten zodat, in het kader van de nieuwe strategie EU-Afrika, de partners van de Afrikaanse Unie kunnen leren uit de knowhow en de ervaringen van de verkiezingswaarnemingsmissies, zoals de Europese Unie ook heeft verder gebouwd op de werkmethodes en de ervaringen van het ODIHR/OVSE;

43. verzoekt om een analyse van de voorwaarden voor gezamenlijke verkiezingswaarnemingsdelegaties op korte termijn met leden van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de euromediterrane Parlementaire Vergadering en de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering;

44. bepleit om op gezette tijden gezamenlijke ACS-EU waarnemingsmissies te organiseren wanneer er in de EU verkiezingen worden gehouden;

45. is van mening dat de elektronische stemming nu al een belangrijke rol speelt in verkiezingsprocessen en dat het belang daarvan in de toekomst nog verder zal toenemen en daardoor aanleiding geeft tot een nieuwe soort van fraude; dringt er bij de Commissie op aan om de juiste maatregelen te nemen voor een betrouwbare waarneming van dergelijke stemming en om waarnemers hiervoor goed op te leiden;

46. verzoekt het Parlement een jaarverslag van de verkiezingswaarnemingsmissies aan te nemen;

47. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de ondervoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de voorzitter van de euromediterrane Parlementaire Vergadering, de covoorzitters van de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de OVSE en de directeur van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten.

  • [1]  PB L 386 van 29.12.2006 blz. 1.
  • [2]  PB C 343 van 5.12.2001, blz. 270.
  • [3]  Besluit van de Raad 9262/98 – GBVB 157 – COHOM 6, 3.6.1998.
  • [4]  Besluit van de Raad 8728/99 – GBVB 165 – COHOM 4, 28.5.1999.
  • [5]  Document van de Raad 9990/01 - GBVB 236 - DEVGEN 103 - COHOM 17, 26.6.2001.
  • [6]  PB C 131 E van 5.6.2003, blz. 147.
  • [7]  ACS-EU/100.123/07def.
  • [8]  PE 309/025/BUR.
  • [9]  PE 395.623/CPG/ANN.
  • [10]  PE 375/270/CPG/Rev1.
  • [11]  PE 375/117/CPG.
  • [12]  PB C 271 van 24.9.1999, blz.57.
  • [13]  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.
  • [14]  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.
  • [15]  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.

TOELICHTING

Verkiezingswaarnemingsmissies van de EU: doelstellingen, praktijken en uitdagingen voor de toekomst

Inleiding

Verkiezingen alleen maken nog geen democratie, maar zijn wel een essentieel onderdeel van elk democratisch systeem en bovendien een fundamenteel mensenrecht. Internationale verkiezingswaarneming is een van de instrumenten die in het kader van het bevorderen van democratie worden ingezet voor het ondersteunen van verkiezingsprocessen. De buitengewone ontwikkeling die dit instrument de laatste jaren heeft doorgemaakt, was aanleiding voor het aannemen van de Verklaring inzake de beginselen voor internationale verkiezingswaarneming (hierna: "de Verklaring"), waarvoor de Commissie en het Parlement respectievelijk in november 2005 en mei 2007 hun steun hebben uitgesproken.

Toen in 1993 in Rusland parlementsverkiezingen werden gehouden waaraan meerdere partijen deelnamen, steurde de EU voor het eerst verkiezingswaarnemers naar dat land. Deze betrokkenheid bij het verkiezingsproces in Rusland bleef in de rest van de jaren negentig gehandhaafd. Het duurde echter nog tot april 2000 voordat de Commissie met haar mededeling over verkiezingsondersteuning en verkiezingswaarneming door de EU, de aanzet gaf tot de invoering van een veelomvattende EU-methode voor verkiezingswaarneming. Deze mededeling werd door het Parlement in zijn resolutie van maart 2001 beoordeeld en ondersteund. In die resolutie gaf het Parlement ook in grote lijnen aan wat zijn eigen betrokkenheid op dit terrein zou moeten zijn.

Verkiezingswaarnemingsmissies in het kader van het buitenlands beleid van de Unie

Het bevorderen van democratie is een centrale doelstelling van het buitenlands beleid van de EU. Verkiezingswaarnemingsmissies zijn hiervoor erg succesvol gebleken. Dit succes heeft van de EU niet alleen een toonaangevende organisatie op het terrein van internationale verkiezingswaarneming gemaakt, maar ook haar aanzien als mondiale speler aanzienlijk vergroot. Maar de EU is helaas nog niet in staat gebleken een gemeenschappelijke strategie vast te stellen voor het bevorderen van democratie buiten haar grenzen. Het ontbreken van een dergelijke strategie beperkt duidelijk de effectiviteit van de missies. Het is bijgevolg van essentieel belang dat alle EU-instellingen en lidstaten zich blijven inspannen voor een veelomvattende EU-strategie voor het bevorderen van democratie.

Net zo belangrijk is het om de aandacht niet eenzijdig te concentreren op verkiezingswaarneming. Verkiezingen zijn weliswaar een essentieel bestanddeel van democratie, maar niet het enige. Er moeten voldoende ruimte en middelen worden overgelaten voor activiteiten die zijn gericht op het versterken van andere aspecten van democratisch bestuur. In dit licht is het wenselijk dat de gevestigde praktijk om de uitgaven voor verkiezingswaarnemingsmissies te beperken tot maximaal 25% van de EIDHR-begroting – wat neerkomt op ongeveer € 40 miljoen per jaar – wordt gehandhaafd.

De methode

De Commissie heeft zich bij haar mededeling over verkiezingsondersteuning en verkiezingswaarneming door de EU, in grote mate laten inspireren door de methode van de OVSE/ODIHR, wat een van de eerste organisaties was die serieus nadachten over een manier waarop verkiezingen op professionele wijze kunnen worden gemonitord. Tegenwoordig hebben deze twee organisaties niet alleen een gemeenschappelijke aanpak, maar werken ze ook nauw samen en hebben ze zich door de uitwisseling van deskundigen en waarnemers wederzijds verrijkt.

Bij deze gemeenschappelijke aanpak wordt ervan uitgegaan dat verkiezingswaarneming een langetermijnproces is, dat veel meer omvat dan waarneming tijdens de verkiezingsdag alleen: ook de aanloop naar de verkiezingen en de periode erna worden gevolgd. Verder is de EU-methode grotendeels in overeenstemming met de beginselen van de Verklaring. De EU doet alleen aan verkiezingswaarneming op uitnodiging van het gastland. De missies volgen het gehele verkiezingsproces en zijn onafhankelijk en onpartijdig. Daar komt nog bij dat ze op een zeer transparante manier werken en degelijke analyses en adviezen geven. De EU streeft ernaar om behalve met de OVSE/ODIHR ook met andere organisaties die betrokken zijn bij verkiezingswaarneming een goede samenwerking te onderhouden. Er wordt geen missie uitgezonden onder omstandigheden die het waarschijnlijk maken dat de aanwezigheid van die missie in het desbetreffende land zal worden geïnterpreteerd als het geven van legitimiteit aan een verkiezingsproces dat onmiskenbaar ondemocratisch is. Dit was bijvoorbeeld in eerste instantie het geval met de verkiezingen van 2008 in Pakistan: de EU weigerde een missie uit te zenden zolang de door president Musharraf uitgevaardigde noodtoestand niet was opgeheven. Verder houdt de EU-methode in dat missies worden uitgevoerd door goed opgeleide, ervaren professionals, waarmee belangrijk wordt bijgedragen aan de opkomst van hooggekwalificeerde verkiezingsdeskundigen.

De Commissie heeft er een gewoonte van gemaakt om een lid van het Parlement te benoemen tot hoofdwaarnemer van een missie. Dit draagt er in belangrijke mate toe bij dat de missies beschikken over een degelijk leiderschap en goede zichtbaarheid. Hoofdwaarnemers dienen voor de duur van hun mandaat met de Commissie, andere EU-instellingen en de leden van de missie samen te werken. Ze moeten echter steeds duidelijk zichtbaar hun onafhankelijkheid bewaren en mogen niet openstaan voor inmenging.

Tot slot volgt de EU ten aanzien van de missies een beleid van gendergelijkheid, ongeacht de moeilijkheidsgraad van een missie. Dit geldt met name voor de selectie van waarnemers, met inbegrip van de hoofdwaarnemer. Dit moet worden gezien als een zeer positief kenmerk.

Alles bij elkaar genomen kan de EU-methode van verkiezingswaarneming als zeer succesvol worden beschouwd. De mededeling van de Commissie waarop deze methode is gebaseerd, is echter al acht jaar oud. De Commissie zou een herziening en actualisering van de mededeling moeten overwegen, bijvoorbeeld door het opnemen van gevestigde praktijken, zoals die welke zijn gebaseerd op de in de Verklaring genoemde beginselen, en het aan de orde stellen van toekomstige uitdagingen.

Rol van het Parlement

Wat zijn interne organisatie betreft, heeft het Parlement in november 2001 de Coördinatiegroep verkiezingen opgericht, die belast is met de coördinatie van alle activiteiten op het gebied van verkiezingswaarneming en het vaststellen van de prioriteiten hiervoor.

Als de enige gekozen instelling van de EU heeft het Parlement volgens de mededeling van de Commissie een speciale rol. De betrokkenheid van leden van het Parlement bij verkiezingswaarneming verschaft de missies een toegevoegde politieke waarde doordat hun deelname meer media- en publieksaandacht genereert en daardoor meer zichtbaarheid creëert. Het Parlement dient zijn verkiezingswaarnemingsdelegaties uit te zenden in het kader van langetermijnmissies, omdat een verkiezingsproces alleen in het kader van dergelijke missies op veelomvattende en degelijke wijze kan worden beoordeeld.

De rol van Parlementsleden is echter noodzakelijkerwijs een andere dan die van andere kortetermijnwaarnemers, omdat eerstgenoemde, als gekozen volksvertegenwoordigers, verkiezingswaarneming vanuit een eigen gezichtspunt benaderen en bijzondere ervaringen bijdragen die ertoe kunnen leiden dat een verkiezingsproces aan een zorgvuldige politieke beoordeling wordt onderworpen.

De ervaringen van het Parlement met de verkiezingswaarnemingsmissies van de EU zijn alles bij elkaar genomen bijzonder positief, hoewel sommige punten nog verbeterd kunnen worden. Een zeer belangrijk punt is het feit dat de richtsnoeren die door de Conferentie van voorzitters voor deelnemende Parlementsleden zijn vastgesteld, soms onvoldoende worden gevolgd. Zo zijn er voorbeelden van Parlementsleden die in het verleden niet de onpartijdigheid hebben getoond die van een verkiezingswaarnemer mag worden verlangd. Parlementsleden die aan verkiezingswaarnemingsdelegaties willen deelnemen, dienen zich in de toekomst strikt te houden aan de vastgestelde richtsnoeren.

Een ander punt dat steeds controversiëler wordt, is de rol van eigen waarnemingsdelegaties van de fracties. Het staat de fracties weliswaar vrij om zelf een delegatie voor verkiezingswaarneming naar een derde land te sturen en op dit punt een eigen agenda uit te voeren, maar hun activiteiten mogen niet de geloofwaardigheid en zichtbaarheid ondermijnen van de officiële delegatie van het Parlement en evenmin die van de EU-missie.

Interinstitutionele betrekkingen

EU-verkiezingswaarnemingsmissies worden uitgevoerd onder de communautaire peiler en involveren dus alle EU-instellingen en lidstaten, inclusief de Commissiedelegaties en de diplomatieke missies van de lidstaten in het gastland. De Commissie heeft hierbij een leidinggevende rol en is verantwoordelijk voor de planning en uitvoering van de missies. De Raad wordt geraadpleegd via de COHOM, de geografische werkgroepen en de Commissie mensenrechten, en het Parlement via de Coördinatiegroep verkiezingen.

De coördinatie tussen de EU-instellingen is in het algemeen goed geweest. Een goed voorbeeld hiervan zijn de gezamenlijke conferenties en seminars, zoals het seminar over EU-verkiezingswaarneming dat de Commissie en het Parlement in september 2007 gezamenlijk hielden.

De interinstitutionele coördinatie heeft in het verleden echter te lijden gehad van enkele ernstige gevallen van incoherentie. Het is van essentieel belang dat alle publieke verklaringen over de bevindingen van EU-verkiezingswaarnemingsmissies met elkaar in overeenstemming zijn, aangezien deze cruciaal zijn voor de effectiviteit, geloofwaardigheid en zichtbaarheid van de missies. In dit opzicht is de persconferentie een cruciaal moment, omdat dat de plaats is waar de voorlopige bevindingen voor het eerst openbaar dienen te worden gemaakt. Dat is helaas niet altijd gebeurd. Zo werd bijvoorbeeld het werk van de EU-missie die in 2007 werd uitgezonden voor het waarnemen van de verkiezingen in Togo, ernstig ondermijnd doordat een paar uur voordat in Lomé de officiële persconferentie werd gehouden, de Commissie zelfstandig een persbericht uitgaf waarin ze haar commentaar op de verkiezingen gaf.

Verder dienen de instellingen uitgebreider met elkaar te overleggen. Zo zou de Raad regelmatig de vergaderingen van de Coördinatiegroep verkiezingen moeten bijwonen en zou het Parlement voor de vergaderingen van de COHOM de status van waarnemer moeten krijgen.

Follow-up

Nog steeds is er in veel gevallen sprake van onvoldoende en zelfs onsamenhangende follow-up van verkiezingswaarnemingsmissies, wat het effect en de effectiviteit van de missies duidelijk beperkt. Er zijn voorbeelden uit het verleden waarbij de EU en haar lidstaten een houding van "business as usual" aannamen ten aanzien van landen die eerder door een verkiezingswaarnemingsmissie ernstig waren bekritiseerd over daar gehouden verkiezingen. Het uitblijven van een reactie van de EU op de verkiezingen van 2005 in Ethiopië is daarvan een betreurswaardig voorbeeld: ondanks de gewelddadige onderdrukking van de oppositie en uitgebreide arrestaties, deed de EU geen beroep op artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou.

Anderzijds stuitten veel verkiezingsprocessen die naar de waarneming van EU-missies democratisch en conform internationale normen waren verlopen, op kritiek van de EU en haar lidstaten. Dit was het geval bij de parlementsverkiezingen van 2006 op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza.

Deze incoherenties zijn ten zeerste te betreuren en ondergraven in ernstige mate het fragiele idee van democratie in deze landen alsook het imago van de EU als een mondiale speler. Follow-up vormt bijgevolg nog steeds de belangrijkste uitdaging, waarbij duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen een technische en een politieke follow-up.

Om te beginnen vallen sommige onderdelen van het verkiezingsproces ten dele buiten het huidige waarnemingsmodel. Het opstellen van verkiezingswetgeving of het registreren van kiezers alsook het behandelen van klachten en beroepen in verband met verkiezingen, vallen niet altijd binnen het temporele werkterrein van een verkiezingswaarnemingsmissie, die in de regel voor ongeveer drie maanden wordt uitgezonden. Als oplossing van dit probleem zou de Commissie een standaard-reactieprocedure moeten vaststellen, waarbij gespecialiseerde missies worden uitgezonden voor het beoordelen van deze specifieke onderdelen van het verkiezingsproces.

Wat technische follow-up betreft, blijft verkiezingsondersteuning de beste manier om te zorgen voor een strategische langetermijnbetrokkenheid voor de volledige duur van de verkiezingscyclus die het beste aansluit bij het werk van de missies. Met het oog hierop heeft de EU buiten de verkiezingswaarneming aanzienlijke aandacht besteed aan verkiezingsondersteuning, waarin aanzienlijk meer middelen zijn geïnvesteerd: meer dan € 400 miljoen sinds 2000. In dit verband moet speciale aandacht worden gegeven aan het vergroten van de onafhankelijkheid en geloofwaardigheid van de organen die toezicht houden op verkiezingen, omdat dit van essentieel belang is om het vertrouwen van het publiek in de verkiezingen te vergroten en kan helpen het optreden van geweld na de verkiezingen te verminderen.

De grondoorzaak voor een gebrekkige verkiezingspraktijk is in sommige gevallen echter minder van technische dan politieke aard. Het is in dit soort gevallen dat een politieke follow-up effect kan sorteren en van alle instellingen een gezamenlijke, gecoördineerde boodschap moet uitgaan.

De Raad en de Commissie dienen de bevindingen van de verkiezingswaarnemingsmissies in hun politieke dialogen met de desbetreffende landen ter sprake te brengen en mogen niet verzuimen om er in hun verklaringen en communiqués naar te verwijzen. Het Parlement moet op zijn beurt de bevindingen in zijn resoluties blijven opnemen. Een positieve ervaring in dit opzicht waren de prompte verklaringen van het Parlement en de Raad onmiddellijk na de verkiezingen van 2007 in Kenia, waarin uitvoerig werd verwezen naar de bevindingen van de verkiezingswaarnemingsmissie.

Verder is het evident dat een democratische parlementsverkiezing van weinig waarde is wanneer de gekozen instelling geen noemenswaardige bevoegdheden heeft en wordt beheerst door de uitvoerende macht. Met het oog hierop moet het Parlement vastbesloten zijn om een belangrijke rol te spelen bij de opbouw van parlementaire instellingen.

Wat verder belangrijk is voor toekomstige verkiezingswaarnemingen, is het organiseren van gezamenlijke delegaties met leden van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de euromediterrane Parlementaire Vergadering en de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering. Dit komt het wederzijds begrip ten goede, bevordert de uitwisseling van expertise en versterkt de opbouw van parlementaire capaciteit.

ADVIES van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (4.3.2008)

aan de Commissie buitenlandse zaken

inzake verkiezingswaarnemingsmissies van de EU: doelstellingen, praktijken en uitdagingen voor de toekomst
(2007/2217(INI))

Rapporteur voor advies (*): Jürgen Schröder

(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies - Artikel 47 van het reglement

SUGGESTIES

De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de ten principale bevoegde Commissie buitenlandse zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat voor het tegengaan van armoede, de voornaamste doelstelling van het ontwikkelingsbeleid van de EU, het bestaan van een participerende democratie en verantwoordelijke regeringen zonder corruptie is vereist, zoals vermeld in de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de samenwerking en deelname van de ACS-EU aan het verkiezingproces in ACS-landen alsmede de rol van de Paritaire Vergadering, aangenomen op 1 april 1999 in Straatsburg[1],

B.  overwegende dat het partnerschap tussen de ACS-landen en de EU de bevordering van de mensenrechten, democratiseringsprocessen, de consolidatie van de rechtsstaat en goed bestuur actief zal ondersteunen, zoals wordt benadrukt in de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou in Benin op 23 juni 2000[2],

1.  is van mening dat uitschrijving van verkiezingen niet kan worden gezien als de enige indicator van democratie, maar dat dit niettemin toch een positief effect op het democratiseringsproces heeft als wordt gekeken naar verbeteringen in burgerlijke vrijheden, op voorwaarde dat politiek pluralisme, vrijheid van vergadering en vereniging, vrijheid van meningsuiting, gelijke toegang tot de media, geheime stemming en respect voor mensenrechten gewaarborgd zijn;

2.  benadrukt dat het waarnemen van verkiezingen door de EU alleen als volwaardig middel voor extern EU-optreden kan worden gezien als de waarnemingsactiviteiten structureel worden gekoppeld aan een overkoepelend EU-optreden gericht op een bepaald land of een bepaalde regio, en als al het externe beleid van de EU in overeenstemming is met de doelstelling van democratisering en institutionele opbouw; van cruciaal belang is eveneens een adequate voorbereiding - waartoe ook de opleiding van waarnemers behoort evenals vervolgaandacht voor de mate waarin de plaatselijke overheid de aanbevelingen van de EU-verkiezingswaarnemingsmissie overneemt;

3.  benadrukt dat EU-verkiezingswaarnemingsmissies onafhankelijk en professioneel dienen te zijn; beklemtoont dat de EU-verkiezingswaarnemingsmissies hun werk vrij moeten kunnen uitvoeren zonder politieke druk of inmenging van de Europese Commissie of de lidstaten; merkt op dat een EU-verkiezingswaarnemingsmissie bij de uitvoering van haar mandaat het verkiezingsproces beoordeelt en niet de uitslag van de verkiezingen; beklemtoont dat EU-verkiezingswaarnemingsmissies afgescheiden en afgeschermd moeten worden van diplomatieke activiteiten van de EU voor en na een verkiezing;

4.  benadrukt dat het belangrijk is dat kortetermijn- en langetermijnwaarnemers van de EU zich van gedrag onthouden dat door de lokale bevolking als neerbuigend, superieur of met weinig respect voor de lokale cultuur kan worden beschouwd; is van mening dat EU-waarnemers zich binnen deze context, en waar nodig, zouden moeten aansluiten bij lokale waarnemers;

5.  is van mening dat de uitdaging die de follow-up van verkiezingswaarnemingsmissies met zich mee brengt, kan worden aangepakt door ervoor te zorgen dat er bij het identificeren van concrete gebieden waar de EU een bepaald land in kan ondersteunen, er voldoende rekening wordt gehouden met de aanbevelingen in de definitieve rapporten die aan het eind van verkiezingen door de verkiezingswaarnemingsmissies worden opgesteld; verzoekt de Commissie om volledig en langdurig gebruik te maken van deze aanbevelingen bij het opstellen van de landenstrategiedocumenten/jaarlijkse actieprogramma’s in het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds en in het kader van de externe financieringsinstrumenten van de EU, met name Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 waarin een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking wordt ingevoerd[3] en Verordening (EG) Nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 waarin algemene bepalingen zijn opgesteld tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument[4];

6.  is er van overtuigd dat verkiezingswaarnemingsactiviteiten van de EU alleen effectief kunnen zijn wanneer deze hand in hand gaan met een passend ontwikkelingsbeleid voor de lange termijn en met resolute en sterke EU-ondersteuning voor het verstevigen van de democratische en politieke mechanismen, met name door capaciteitsopbouw voor nationale parlementen, politieke partijen, het ambtenarenapparaat, niet-overheidsactoren en het maatschappelijk middenveld, en door de bevordering van de mensenrechten en goed bestuur;

7.  bepleit invoering van een specifieke strategie ter ondersteuning van nieuw en democratisch gekozen parlementen met het oog op een duurzame consolidatie van de democratie en de rechtsstaat en goed bestuur;

8.  wijst erop dat het Europees Parlement te dien einde nieuwe manieren en middelen moet verkennen om nieuw gekozen parlementen te helpen bij de uitvoering van hun taken, en zich daarbij in het bijzonder te richten op ontwikkelingslanden;

9.  erkent dat er op het gebied van verkiezingswaarneming een goede samenwerking bestaat tussen het Europees Parlement en de Commissie en benadrukt het belang van de "gedragscode" voor verkiezingswaarnemers die ook geldt voor de leden van het Europees Parlement; vraagt om geschikte constructies te vinden om parlementsleden, met hun democratische legitimiteit en specifieke expertise, een sterkere rol te laten spelen bij het EU-toezicht op verkiezingen, en verzoekt tevens om versterkte samenwerking tussen de instellingen en de lidstaten, tussen de instellingen onderling, en tussen de verkiezingswaarnemingsmissies van de EU en andere nationale en internationale verkiezingswaarnemingsmissies, zodat zij mettertijd een eensgezind en krachtiger commentaar kunnen laten horen over de verkiezingsuitslagen;

10. vraagt tevens om serieus te bezien, welke toegevoegde waarde de raadpleging, samenwerking en kennisdeling tussen parlementaire delegaties en missies van de ACS‑landen en die van de EU heeft in de bredere context van het externe optreden van de EU, in relatie tot andere nationale en internationale waarnemingsmissies;

11. herinnert aan de conclusies van het seminar van de Europese Commissie en het Europees Parlement van 11 september 2007 waarin is gesteld dat de EU-verkiezingswaarnemingsmissies om redenen van methodiek, identiteit en zichtbaarheid, onafhankelijk van andere internationale en nationale waarnemers moeten blijven opereren, hetgeen echter een regelmatige en nauwe samenwerking met andere waarnemingsmissies ter plaatse of verdere steun van de EU voor capaciteitsopbouw bij nationale en regionale waarnemingsmissies niet uitsluit;

12. onderstreept de doorslaggevende bijdrage van de parlementaire missies – georganiseerd onder auspiciën van het Europees Parlement of in samenwerking met de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU – aan het Europees beleid inzake verkiezingswaarneming, dankzij hun democratische legitimiteit en hun specifieke expertise, die de politieke invloed van deze missies vergroten;

13. bepleit om op gezette tijden gezamenlijke ACS-EU waarnemingsmissies te organiseren wanneer er in de EU verkiezingen worden gehouden;

14. merkt op dat elektronisch stemmen een nieuwe ontwikkeling is in verkiezingsprocessen, die een belangrijke invloed heeft op de beoordeling van verkiezingswaarnemingen; roept de Commissie derhalve op richtsnoeren te ontwikkelen voor de waarneming bij deze bijzondere wijze van stemmen die in verschillende landen over de hele wereld wordt gebruikt.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

3.3.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

20

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Thijs Berman, Danutė Budreikaitė, Ryszard Czarnecki, Nirj Deva, Alain Hutchinson, Romana Jordan Cizelj, Glenys Kinnock, Maria Martens, Luisa Morgantini, Horst Posdorf, Pierre Schapira, Frithjof Schmidt, Jürgen Schröder, Johan Van Hecke

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

John Bowis, Fiona Hall, Manolis Mavrommatis, Csaba Őry, Ralf Walter

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Glyn Ford

  • [1]  PB C 271 van 24.9.1999, blz.57.
  • [2]  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.
  • [3]  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.
  • [4]  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

2.4.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

60

0

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Roberta Alma Anastase, Bastiaan Belder, André Brie, Elmar Brok, Colm Burke, Marco Cappato, Giorgos Dimitrakopoulos, Hélène Flautre, Hanna Foltyn-Kubicka, Michael Gahler, Bronisław Geremek, Maciej Marian Giertych, Alfred Gomolka, Klaus Hänsch, Richard Howitt, Jana Hybášková, Jelko Kacin, Ioannis Kasoulides, Metin Kazak, Maria Eleni Koppa, Helmut Kuhne, Vytautas Landsbergis, Johannes Lebech, Francisco José Millán Mon, Philippe Morillon, Pasqualina Napoletano, Annemie Neyts-Uyttebroeck, null Nicholson of Winterbourne, Raimon Obiols i Germà, Vural Öger, Ria Oomen-Ruijten, Cem Özdemir, Justas Vincas Paleckis, Béatrice Patrie, Alojz Peterle, Hubert Pirker, Samuli Pohjamo, Michel Rocard, Raül Romeva i Rueda, Libor Rouček, Christian Rovsing, Katrin Saks, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Jacek Saryusz-Wolski, György Schöpflin, Inese Vaidere, Ari Vatanen, Kristian Vigenin, Zbigniew Zaleski, Josef Zieleniec

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Laima Liucija Andrikienė, Giulietto Chiesa, Árpád Duka-Zólyomi, Milan Horáček, Marie Anne Isler Béguin, Tunne Kelam, Doris Pack, Aloyzas Sakalas, Antolín Sánchez Presedo, Csaba Sándor Tabajdi, Luis Yañez-Barnuevo García