VERSLAG inzake een “Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur”
12.6.2008 - (2008/2041(INI))
Commissie vervoer en toerisme
Rapporteur: Reinhard Rack
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
inzake “Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur”
Het Europees Parlement,
– gezien het groenboek “Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur” (COM(2007)0551),
– gezien het witboek “Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen” (COM(2001)0370),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Europa duurzaam in beweging: duurzame mobiliteit voor ons continent – Tussentijdse evaluatie van het Witboek Vervoer van 2001 van de Commissie” (COM(2006)0314),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Naar een veiligere, schonere en meer doelmatige mobiliteit in Europa: Eerste verslag over ’De intelligente auto’” (COM(2007)0541),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie voor de 21e eeuw – Standpunt van de Commissie over het eindverslag van de CARS 21-groep op hoog niveau – Een bijdrage tot de strategie van de EU voor groei en werkgelegenheid” (COM(2007)0022),
– gezien de mededeling van de Commissie over het initiatief “De intelligente auto”: “ICT-promotie ten behoeve van slimmere, veiligere en schonere voertuigen” (COM(2006)0059),
– gezien de mededeling van de Commissie “Goederenlogistiek in Europa – sleutel tot duurzame mobiliteit” (COM(2006)0336),
– gezien de mededeling van de Commissie “Actieplan inzake goederenlogistiek” (COM(2007)0607),
– gezien de mededeling van de Commissie over een Thematische strategie voor het stadsmilieu (COM(2005)0718),
– gezien de voorstellen en richtlijnen van de Commissie en de opvattingen van het Europees Parlement ten aanzien van het Structuurfonds, het Cohesiefonds en het zevende kaderprogramma voor onderzoek,
– gezien het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (COM(2007)0817),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 februari 2008 over de inbreng op de voorjaarszitting 2008 van de Raad met betrekking tot de strategie van Lissabon[1],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 juli 2007 over “Europa duurzaam in beweging: duurzame mobiliteit voor ons continent”[2],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 2008 over CARS 21: een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie[3],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 september 2007 over goederenlogistiek in Europa – sleutel tot duurzame mobiliteit[4],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2006 over de thematische strategie voor het stadsmilieu[5],
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake Verkeer in stedelijke en grootstedelijke gebieden,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie regionale ontwikkeling (A6‑0252/2008),
A. overwegende dat de stedelijke centra (steden en hun omgeving) in vele opzichten van groot belang zijn voor het bestaan van de burgers van de EU; in overweging van het feit dat de stedelijke centra zich, ondanks verschillen qua structuur, op het gebied van vervuiling, verkeersopstoppingen, lawaai en verkeersveiligheid als gevolg van de stedelijke mobiliteit met gelijksoortige problemen en uitdagingen geconfronteerd zien,
B. overwegende dat er dringend behoefte bestaat aan nieuwe denkwijzen en innovatieve concepten inzake mobiliteit in steden, aangezien stedelijk vervoer in belangrijke mate bijdraagt aan klimaatverandering, vervuiling en andere milieuproblemen, alsmede aan de daaraan gerelateerde negatieve effecten op de levenskwaliteit en de gezondheid van stedelingen; overwegende dat een alomvattende EU-strategie voor het aanpakken van klimaatverandering en andere milieuproblemen alleen succesvol kan zijn indien deze problemen worden aangepakt;
C. overwegende dat een adequate taakverdeling moet worden gevonden tussen de EU en steden en gemeenten, waarbij de EU een duidelijke afgebakende rol moet toekomen; overwegende dat overeenkomstig het beginsel van betere regelgeving en de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit de Gemeenschap op het vlak van stedelijke mobiliteit alleen moet optreden wanneer er sprake is van een duidelijke toegevoegde Europese waarde;
D. overwegende dat ook op het gebied van stedelijke mobiliteit rekening moet worden gehouden met de beginselen van de interne markt van de EU,
E. overwegende dat Europese steden en gemeenten in de gelegenheid gesteld moeten worden om een uit breed scala aan flexibele instrumenten te kiezen, om zo een beleidsmix op maat samen te stellen voor geïntegreerde, duurzame, maatschappelijke doeltreffende en economische betaalbare oplossingen voor hun specifieke mobiliteitsproblemen; overwegende dat voor alle vervoersmodi en op alle vervoersgebieden (voetgangers, fietsers, openbaar en privé personenvervoer, goederenvervoer en diensten) gestreefd moet worden naar betere logistieke oplossingen en een verschuiving in de richting van meer duurzame vervoersmodi, met het oog op een goede toegankelijkheid van stadscentrums en een goede doorstroming, hetgeen van groot belang is voor bewoners, bezoekers, forensen, en producenten en leveranciers van goederen en diensten (in het bijzonder het MKB); overwegende dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de interoperabiliteit van de gekozen instrumenten, teneinde de autoriteiten in een later stadium in de gelegenheid te stellen verkeersovertredingen in stedelijke gebieden grensoverschrijdend aan te pakken;
F. overwegende dat het Europese beleid inzake stadsvervoer rekening moet houden met de economische, sociale en milieucohesie; overwegende dat met name moet worden gelet op de specifieke problemen en omstandigheden in de 'nieuwe' lidstaten;
G. overwegende dat aandacht moet worden besteed aan de specifieke behoeften van werknemers (forensen), personen met een verminderde mobiliteit, kinderen (buggy's), de financieel zwakkeren en ouderen; overwegende dat niet mag worden vergeten dat de snelle vergrijzing in Europa tot een nieuwe demografische situatie en nieuwe mobiliteitsbehoeften in onze samenlevingen zal leiden;
H. overwegende dat het van essentieel belang is om een nieuwe benadering van strategische planning voor stedelijke gebieden in te voeren, om in te spelen op de milieu-, energie- en mobiliteitsuitdagingen die zich de komende decennia zullen voordoen,
I. overwegende dat de internalisering van de externe kosten een belangrijke stap is op weg naar de doorberekening van de reële kosten in de vervoerssector; overwegende dat de mogelijkheid van kruissubsidiëring ten behoeve van duurzame stedelijke vervoersmodellen dient te worden overwogen om tot een evenwichtige behandeling van het vervoer van goederen en van personen, en van de verschillende vervoersmodi te komen; overwegende dat inspanningen moeten worden ondernomen om nieuwe financieringsinstrumenten te ontwikkelen en bestaande financieringsinstrumenten zoals de Structuur- en Cohesiefondsen beter en frequenter in te zetten ten behoeve van duurzame stedelijke mobiliteitsoplossingen,
De rol van de Europese Unie
1. verwelkomt het genoemde Groenboek als goede discussiegrondslag; verwelkomt voorts het feit dat alle belanghebbenden worden betrokken bij het proces van meningsvorming en de formulering van het toekomstige EU-beleid inzake stadsvervoer;
2. acht het noodzakelijk de bevoegdheidsgebieden van de EU duidelijk af te bakenen overeenkomstig de in de Verdragen vastgelegde beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit; erkent het beginsel dat het plaatselijke autoriteiten vrij staat hun eigen mobiliteitsbeleid te ontwikkelen, mits zij daarbij de relevante nationale en communautaire wetgevingen niet overtreden; verwacht tegelijkertijd dat de lidstaten, steden en gemeenten - met inachtneming van de hierboven genoemde beginselen - zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheden om de stedelijke mobiliteit beter te organiseren en te plannen; erkent overigens dat een gecoördineerd optreden inzake stedelijke mobiliteit in de Gemeenschap een duidelijke meerwaarde kan hebben;
3. is van mening dat de EU een algehele strategie voor stedelijke mobiliteit zou moeten formuleren die leidt tot vermindering van het hoge gebruik van particuliere auto's en een modal shift in de richting van duurzame vervoermiddelen stimuleert, ter ondersteuning van de verbintenissen van de EU op het gebied van milieubescherming en de verlaging van de uitstoot van broeikasgassen;
4. is van mening dat op de volgende gebieden actie op Europees niveau noodzakelijk is en verzoekt om:
- het uitwerken van een omvattend en geïntegreerd Europees beleidskader voor stedelijke mobiliteit, dat als een gemeenschappelijk referentiekader dient voor Europese, nationale, regionale en lokale actoren (gemeenten, burgers, het bedrijfsleven en de industrie); deze benadering dient te stoelen op de beginselen van de interne markt van de EU op het gebied van duurzame mobiliteit en dient rekening te houden met de economische levensvatbaarheid van steden en de effecten op de demografie (stadsvlucht); onderstreept dat dit een duidelijke stimulans voor steden en stedelijke gebieden moet zijn om alomvattende plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit te ontwikkelen, met nadruk op langetermijnstadsplanning en ruimtelijke planning;
- het vergaren en ter beschikking stellen van betrouwbare en vergelijkbare gegevens over alle aspecten van het vervoer in de stad en stedelijke gebieden, rekening houdend met toekomstige veranderingen in de randvoorwaarden (b.v. demografische verandering, economische groei, klimaatverandering, enz.);
- een compleet overzicht over de communautaire regelingen die momenteel direct of indirect van invloed zijn op de stedelijke mobiliteit, waarbij telkens moet worden gekeken naar mogelijkheden voor verbetering en vereenvoudiging;
- evaluatie van de omzetting en toepassing door de lidstaten van de Europese wetgeving op het gebied van stedelijk vervoer, in het bijzonder openbaar personenvervoer;
- een overzicht van de lokale initiatieven die het hoofd bieden aan een aantal in het Groenboek opgesomde problemen (bijv. inzake tolheffingen, groene zones, veiligheid in het openbaar vervoer, wetgeving ter bescherming van fietsers, etc.); wenst dat dit overzicht de basis is voor het uitwisselen van "best practices" op deze gebieden;
- toezicht op lokale maatregelen met betrekking tot de bereikbaarheid van stadscentra teneinde nieuwe handelsbarrières binnen de interne markt van de EU te voorkomen;
- een "Europees Platform voor Stedelijke Mobiliteit" of een ander efficiënt forum dat alle gegevens, goede praktijken en beleidsinformatie over stedelijke mobiliteit op een overzichtelijke manier bijeenbrengt om burgers en beleidsmakers eenvoudig toegang te verschaffen tot belangrijke informatie die nodig is voor het ontwikkelen van stedelijk mobiliteitsbeleid; benadrukt dat een dergelijk platform zo veel mogelijk gebruik zou moeten maken van bestaande databases, middelen en instellingen, teneinde onnodige formaliteiten en bureaucratie te vermijden;
- de evaluatie van de externe kosten van de verschillende vervoermiddelen, met inbegrip van een onderzoek naar de mogelijkheden om deze kosten te internaliseren;
5. dringt aan op samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten om nationale barrières voor stedelijke plannen weg te nemen, zonder evenwel EU-wetgeving voor te stellen, die de lokale flexibiliteit die nodig is voor het oplossen van mobiliteitsproblemen zou kunnen beperken;
Wetgeving
6. acht het noodzakelijk dat de EU op de beleidsgebieden waarop zij wetgevend kan optreden (b.v. begroting, milieu, sociale zaken en werkgelegenheid, mededinging, industrie, regionale ontwikkeling en cohesie, vervoer en verkeersveiligheid, energie), rekening houdt met de bijzondere vereisten van het stedelijk vervoer;
Standaardisering en harmonisering
7. verzoekt om specifieke Europese regelingen en/of richtsnoeren inzake standaardisering en harmonisering, inzonderheid met betrekking tot:
- het ontwerp en de werking van milieuzones en tolsystemen; is van mening dat besluiten hierover op lokaal niveau moeten worden genomen, met inachtneming van de specifieke situatie van elk stedelijk gebied; overwegende dat overeenkomstig de beginselen van de interne markt van de EU bijzondere aandacht moet worden besteed aan hun interoperabiliteit, teneinde de doorstroming te waarborgen en te voorkomen dat er in verschillende lidstaten met elkaar botsende initiatieven worden ontwikkeld;
- technische en organisatorische eisen met betrekking tot de interoperabiliteit van de verschillende vervoermiddelen voor personen- en goederenvervoer,
- de mobiliteit van personen met een handicap, ouderen, personen met kleine kinderen en de zwakkeren in de samenleving,
- verbetering van de verkeersveiligheid overeenkomstig de Europese en de nationale wetgevingen;
- de toegankelijkheid en interoperabiliteit van technologieën voor intelligente vervoerssystemen voor toepassing op EU-niveau;
Verspreiding en uitwisseling van goede praktijken
8. verzoekt tevens om passende maatregelen ter bevordering van de uitwisseling van goede praktijken, met name wat betreft:
- de optimalisering van het gebruik van de bestaande infrastructuur, bijvoorbeeld door flexibele concepten voor het weggebruik,
- de uitvoering van multimodale vervoers- en mobiliteitsconcepten (weg, spoor, water),
- geïntegreerde kaart- en betaalsystemen die de toegang tot en het co-modale gebruik van verschillende vervoermiddelen vereenvoudigen,
- de ontwikkeling van duurzame mobiliteitsplannen op maat, alsmede ondersteunende maatregelen bij de ruimtelijke ordening en stedelijke planning ("De compacte stad"), een proces waarbij alle belanghebbende partijen al in een vroeg stadium betrokken moeten zijn,
- innovatieve oplossingen voor een efficiënt goederenverkeer, in het bijzonder voor plaatselijke goederendistributie in steden, met inbegrip van betrouwbare laad- en lossystemen voor vervoer naar de eindbestemming,
- duurzame vervoersdiensten om de mobiliteit van toeristen in stedelijke en voorstedelijke gebieden te garanderen,
- richtsnoeren voor een milieubewust openbaar aanbestedingsbeleid,
- verbeteringen in schoon plaatselijk openbaar personenvervoer, met nadruk op efficiëntie, aantrekkelijkheid, emissiereductie en toegankelijkheid, waaronder voor personen met een handicap en personen met verminderde mobiliteit, alsook op veiligheid en zekerheid,
- de bevordering van duurzame mobiliteitsketens: lopen-fietsen-autodelen-carpoolen-taxi-collectieve/openbare mobiliteit,
- betere organisatie van korteafstandsvervoer,
- maatregelen voor verkeersbeheer om de logistiek en het mobiliteitsbeheer te optimaliseren ten gunste van vervoersreductie en/of -vermijding, zoals telewerken of flexibele begintijden op het werk en in het onderwijs;
- maatregelen ter bevordering van de virtuele mobiliteit, zoals e-learning, internetbankieren, telewinkelen en teleconferencing,
- de instelling van groene zones en tolheffingsystemen,
- parkeerbeleid en -praktijken, zoals de invoering van parkeergeleidingssystemen,
- het verbeteren en uitbreiden van het gebruik van 'intelligente' verkeerssystemen;
9. roept op tot een zo breed mogelijke verspreiding van gegevens over zaken die relevant zijn voor de stedelijke mobiliteit, zoals de statistieken van Eurostat en CARE (Community data base on accidents on the roads in Europe); verzoekt om het toegankelijk maken van de CARE-database, die een krachtig hulpmiddel zou zijn voor de uitwisseling van informatie en expertise tussen beroepsbeoefenaren in de vervoerssector;
10. roept de Commissie op lokale autoriteiten te steunen door proefprojecten en experimentele projecten te bevorderen, in het bijzonder met betrekking tot de toepassing van een geïntegreerde aanpak op het punt van de mobiliteit in de stad, en door bijstand te bieden voor onderzoek op het gebied van stadsplanning;
Onderzoek en ontwikkeling
11. onderstreept de noodzaak van onderzoek en ontwikkeling op het gebied van duurzaam vervoer, vooral om technologische vooruitgang op het gebied van de ontwikkeling van schone voertuigen te bevorderen; verzoekt de Commissie en de Raad te investeren in schone, efficiëntere, consumentgerichte en veilige stedelijke vervoersstelsels en maatregelen te nemen om een markt voor dergelijke stelsels te creëren;
12. wijst erop dat de EU een rol toekomt bij de ontwikkeling en bevordering van intelligente verkeerssystemen en bij het financieren van innovatieve technologieën, aangezien zij een belangrijke bijdrage kunnen leveren tot onder meer de verhoging van de verkeersveiligheid, de verbetering van de verkeersdoorstroming en de vergroting van de logistieke efficiëntie; is derhalve van mening dat de verdere ontwikkeling van die systemen en met name de toepassing ervan op bredere schaal in de EU dient te worden bevorderd;
13. verzoekt de Commissie toegankelijke en op elkaar aansluitende lijsten op te stellen van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten op het gebied van stedelijke mobiliteit binnen de verschillende kaderprogramma's van de EU, waarop in de praktijk toegepaste voorbeelden zijn vermeld;
Coördinatie tussen overheden
14. onderstreept dat uitwisseling van goede praktijken met betrekking tot mobiliteitsbeheer en betere coördinatie essentieel zijn voor het verbeteren van vervoer en mobiliteit in de stad, aangezien tekortkomingen zoals het ontbreken van een goede takenverdeling, te weinig coördinatie tussen de verschillende lokale, regionale en nationale overheden, en gebrek aan coördinatie tussen de planning van stedelijke, voorstedelijke en rurale vervoersstelsels zichtbaar worden; wijst erop dat gebrekkige coördinatie tussen lokale autoriteiten leidt tot hogere bezorgkosten, meer verkeer en dus meer milieuvervuiling;
15. acht het van essentieel belang om coördinatie tussen naburige lokale autoriteiten aan te moedigen om tot een bepaalde mate van consistentie te komen en voor een duurzame en harmonieuze ontwikkeling van lokale en regionale vervoersinfrastructuren in grensgebieden en elders te zorgen;
Geïntegreerde aanpak
16. acht het noodzakelijk dat stedelijke ontwikkeling en planning op een geïntegreerde wijze wordt uitgevoerd, waarbij rekening wordt gehouden met de huidige en toekomstige stedelijke vervoersbehoeften; de invoering van snelle treinverbindingen naar stadscentra, rivier-, spoor- en luchtvaartterminals en in het bijzonder afgelegen regio's zou een prioriteit moeten zijn ten gunste van grootschalige stedelijke ontwikkeling en modernisering;
17. herinnert eraan dat met het oog op de steeds snellere urbanisatie meer aandacht zou moeten worden besteed aan de voorsteden, stadsrandzones en agglomeraties;
Individuele verantwoordelijkheid
18. benadrukt de individuele verantwoordelijkheid van burgers en acht het noodzakelijk hen aan te moedigen om kritisch over hun gedrag als verkeersdeelnemers na te denken en, indien mogelijk, actief aan plaatselijke stedelijkemobiliteitsforums deel te nemen; is van opvatting dat bijna elke burger zijn oude gewoonten, bijvoorbeeld met betrekking tot het gebruik van de eigen auto en alternatieve vervoersmiddelen (lopen, fietsen, openbaar vervoer) kan wijzigen en zo een individuele bijdrage kan leveren tot een verbetering van de schoonheid en de levenskwaliteit in stedelijke gebieden; dringt er bij de nationale, regionale en plaatselijke overheden op aan alternatieve mobiliteitsopties aan te bieden om deze wijziging mede te bewerkstelligen; verzoekt de Europese, nationale, regionale en lokale autoriteiten daarnaast hun educatie- en voorlichtingscampagnes te intensiveren om burgers meer bewust te maken van hun vervoersgedrag; benadrukt het specifieke belang van op de jongere generaties gerichte educatiecampagnes;
19. wijst in dit verband op het belang en het groeiend succes van de "Autoloze dag" in het kader van de EU-mobiliteitsweek; stelt vast dat in 2007 1909 steden uit 23 lidstaten deelnamen aan dit initiatief; roept de Commissie en de lidstaten op dit initiatief verder aan te moedigen en te veralgemenen;
20. is van mening dat er een onderzoek zou moeten worden uitgevoerd dat inzicht verschaft over en gedetailleerde informatie oplevert over alle aspecten van de stedelijke mobiliteitsopties van burgers (particulier versus openbaar vervoer); roept op tot nieuwe en gestandaardiseerde verzameling van gegevens over onderwerpen waarnaar minder onderzoek is gedaan, zoals het gedrag van voetgangers en fietsers en de motivaties van burgers voor de keuze voor bepaalde vervoermiddelen;
Financiering
21. merkt op dat de EU een belangrijke bijdrage kan leveren tot de financiering van maatregelen op het gebied van stedelijk personen- en goederenvervoer, bijvoorbeeld uit middelen van het Structuurfonds en het Cohesiefonds, en roept de Commissie op in dezen haar verantwoordelijkheid te nemen; wijst op de verantwoordelijkheid die de lidstaten dragen in verband met de door het Gemeenschapsrecht voorgeschreven maatregelen op milieu- en vervoersgebied;
22. verzoekt de Commissie specifieke markteconomiegerichte instrumenten te ontwikkelen voor het scheppen van een evenwichtig en gunstig raamwerk voor duurzame mobiliteit in stedelijke centra;
23. verzoekt er in het kader van de aanstaande herziening van de EU-begroting om de financiering van projecten met middelen van de EU in de toekomst sterker te koppelen aan voorwaarden en verplichtingen op het gebied van duurzaam vervoer en milieubescherming, en beschouwt een dergelijke koppeling als een geschikt instrument voor de bevordering van milieuvriendelijke en gemakkelijk toegankelijke vervoersconcepten;
24. roept de Commissie op om, zowel alleen als in samenwerking met de Europese Investeringsbank, te kijken naar de bestaande en toekomstige mogelijkheden voor het ontwikkelen van financieringsinstrumenten voor stadsvervoer; oppert het idee van een alomvattende gids met een gedetailleerd overzicht van alle voor stedelijk vervoer beschikbare financiële middelen; roept de Commissie er voorts toe op de kwestie van kruissubsidiëring op vervoersgebied te onderzoeken om tot een gelijke behandeling te komen van alle vervoersmodi en tussen passagiers- en goederenvervoer; verder zou er een evaluatie moeten worden gemaakt van alle aspecten van publiek-private partnerschappen en hun mogelijke bijdrage aan concepten voor duurzame mobiliteit;
25. verzoekt het Bureau van het Europees Parlement en zijn diensten het goede voorbeeld te geven door zijn eigen besluiten ten uitvoer te leggen en de maatregelen voor mobilititeitsbeheer voor leden, personeel en bezoekers te intensiveren, teneinde duurzame mobiliteit te integreren in de toepassing van de EMAS-verordening door het Parlement;
26. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- [1] Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0057.
- [2] Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0345.
- [3] Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0007.
- [4] Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0375.
- [5] Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0367.
TOELICHTING
Inleiding
Bij de presentatie van de resultaten van de tussentijdse evaluatie van het Witboek Vervoer heeft de Europese Commissie in 2006 aangekondigd een Groenboek inzake stedelijk vervoer te zullen voorleggen. Na een uitvoerige publieke raadpleging in het eerste halfjaar van 2007 heeft de Commissie op 25 september 2007 een groenboek gepubliceerd met de titel “Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur” (COM(2007)0551). Met de publicatie van dit groenboek begint een raadplegingsfase die op 15 maart 2008 eindigt en waarin de betrokkenen hun standpunt ten aanzien van de Commissievoorstellen kenbaar kunnen maken. Vervolgens zal de Commissie tegen het eind van het jaar met een actieplan met concrete maatregelen komen.
De rapporteur is verheugd over de publicatie van dit groenboek, waarin de Commissie probeert zoveel mogelijk aspecten van stedelijke mobiliteit te behandelen en samen te vatten. De Commissie volgt een benadering waarin de afzonderlijke punten thematisch zijn gerangschikt (vlotter verkeer, groenere agglomeraties en steden, intelligent, toegankelijk en veilig stedelijk vervoer), maar de rapporteur is van mening dat er een centrale vraag is die moet worden beantwoord en die in het middelpunt moet staan van een nieuwe systematische indeling: “Welke rol kan / behoort / moet de Europese Unie op het gebied van stadsvervoer spelen en hoe kan / behoort / moet zij dat aanpakken?”
De rol van de Europese Unie
Hiervan uitgaand zal hier in een eerste deel worden gepoogd om een eerste lijst[1] op te stellen van gebieden waarop een duidelijke meerwaarde kan worden bereikt door activiteiten op Europees niveau. De rapporteur zou in dit verband het belang van een omvattend en geïntegreerd Europees beleidskader willen onderstrepen. Verder moet de nadruk worden gelegd op het vergaren van betrouwbare en vergelijkbare gegevens die enerzijds de stand van zaken weergeven, maar anderzijds ook rekening houden met toekomstige veranderingen in de randvoorwaarden (b.v. demografische verandering). Voorts is een opsomming en analyse van de geldende regelingen op het gebied van stadsvervoer van belang, met name met het oog op mogelijke deregulering. Niet in de laatste plaats moet hier ook worden ingegaan op de evaluatie van de externe kosten en de mogelijke internalisering daarvan.
‘Hard law’ / ‘soft law’
In een tweede stap gaat het ontwerpverslag in op de rol van de EU als wetgever. Het stedelijk vervoer is een horizontale kwestie, dat wil zeggen dat hierop een groot aantal beleidsgebieden die reeds op Europees niveau worden gereguleerd van invloed is, onder meer het beleid op het gebied van milieu, sociale zaken en werkgelegenheid, mededinging, industrie, regionale ontwikkeling en cohesie, vervoer. Alleen al uit dit oogpunt wordt duidelijk en begrijpelijk waarom de Europese Commissie terecht aandacht besteedt aan dit onderwerp.
Bovendien moet worden gewezen op de aanvullende meerwaarde die de EU op het gebied van de verbetering van de stedelijke mobiliteit tot stand kan brengen. Deze meerwaarde is gelegen in de mogelijkheid van de EU om bij de ontwikkeling van nieuwe oplossingen fundamentele maatstaven en normen te definiëren. Dergelijke oplossingen dienen in de gehele Gemeenschap tot op zekere hoogte aan dezelfde grondbeginselen te voldoen, zodat de burger en de industrie in de verschillende lidstaten met onderling op elkaar afgestemde structuren te maken hebben.
De problemen met het vervoer in de verschillende steden vertonen doorgaans grote gelijkenis, maar zijn op grond van de heterogeniteit van de Europese steden nooit identiek aan elkaar. Daarom is het wenselijk om steden en gemeenten instrumenten voor het aanpakken van hun verkeersproblemen aan de hand te kunnen doen die in details van elkaar verschillen, maar principieel vergelijkbaar zijn. De gemeenten dienen aldus in staat te worden gesteld uit een duidelijk gedefinieerd aanbod aan oplossingen de voor hen meest geschikte uit te kiezen om deze vervolgens in de praktijk om te zetten. Het gaat er in de eerste plaats om de gemeenten in de gelegenheid te stellen een individuele beleidsmix samen te stellen op basis van in beginsel gestandaardiseerde oplossingen. Op zichzelf staande oplossingen moeten in elk geval worden vermeden.
Opdat de burgers, maar ook het bedrijfsleven en de industrie, binnen de Gemeenschap steeds van vergelijkbare beginselen kunnen uitgaan, dienen milieuzones respectievelijk lage-emissiezones of stedelijke tolsystemen in principe op gelijksoortige wijze te zijn opgebouwd en gestructureerd. In dit verband is vooral de interoperabiliteit van technische oplossingen van groot belang. De toepassing van het beginsel van een zo groot mogelijke compatibiliteit moet echter ook worden overwogen voor gebieden waar de techniek een minder grote rol speelt (b.v. bij het gebruik van vignetten of stickers die het recht verlenen om met een voertuig in een bepaald gebied te rijden). Bijzondere aandacht moet worden besteed aan zwakkere verkeersdeelnemers zoals minder validen, kinderen en ouderen. Dit moet worden gezien in het licht van een geïntegreerd concept van verkeersveiligheid, waarbij rekening moet worden gehouden met alle gebieden van vervoer en infrastructuur.
Naast dergelijke maatregelen op het vlak van ‘hard law’ kunnen op vele andere gebieden maatregelen op het vlak van ‘soft law’ worden toegepast, dat wil zeggen de verspreiding en uitwisseling van goede praktijken. Een belangrijk punt bij het aanpakken van de stedelijke vervoersproblematiek is een optimaal gebruik van de bestaande infrastructuur, niet in de laatste plaats omdat ruimte in de steden de meest waardevolle, want schaarse, rijkdommen is. Innovatieve oplossingen zoals concepten voor weggebruik die naar bepaalde uren van de dag zijn opgesplitst, kunnen in deze zin bijdragen tot het oplossen van de verkeersproblemen. Ook wat betreft de multimodale vervoersconcepten ligt er nog een groot potentieel braak. Zo worden met betrekking tot de integratie van de binnenvaart in stedelijke vervoersconcepten nog lang niet alle mogelijkheden benut. De Europese Commissie zou ook een ondersteunende rol kunnen spelen waar het om ruimtelijke ordening en stedelijke planning gaat. Met name het belang van op maat gemaakte mobiliteitsplannen verdient meer aandacht in de discussie. Hieronder valt onder meer de gehele forensenproblematiek, maar ook de “kunstmatige” groei van het verkeer (bijvoorbeeld door grote winkelcentra in de stedelijke periferie vs. de “compacte stad”). Bovendien moet – met het oog op de economische prestaties van een stad – bijzondere aandacht worden besteed aan een goed doordacht logistiek concept, met name ook in de vorm van een goed georganiseerd en doeltreffend goederen- en vrachtvervoer.
Een ander aspect is de verantwoordelijkheid voor het milieu op het gebied van het vervoersbeleid. Centrale belangen op het gebied van levenskwaliteit en gezondheid behoren namelijk tot de belangrijkste beweegredenen voor de opstelling van dit groenboek. Een milieubewust openbaar aanbestedingsbeleid speelt in dit verband een rol van rechtstreeks belang. Het aanbestedingsbeleid is onder meer relevant waar het om de internalisering van externe kosten gaat, aangezien hiermee belangrijke (financiële) prikkels kunnen worden gegeven voor het overstappen op meer milieuvriendelijke vormen van vervoer. Op het gebied van het plaatselijk openbaar personenvervoer zijn verdere inspanningen nodig: het moet doeltreffender, aantrekkelijker en toegankelijker worden gemaakt om de burgers tot een “modal shift” te bewegen en te voorkomen dat vooral de sociaal zwakkeren in de samenleving worden “gedwongen” zich in de stad met behulp van een wellicht minder aantrekkelijk openbaar vervoer te verplaatsen. Naast deze maatregelen moet het potentieel van alternatieve vervoermiddelen zoals de fiets worden benut. In het algemeen kan een betere organisatie van het vervoer over korte afstanden een cruciale bijdrage leveren tot het ontlasten van het stedelijk verkeer, onder andere tijdens de spitsuren. Voorts mogen maatregelen ter voorkoming van verkeer, bijvoorbeeld door een omvangrijker toepassing van concepten voor telewerken, niet worden onderschat. Ook is het van belang zich in te spannen om het verkeer letterlijk te “ontvlechten”, d.w.z. te proberen het verkeer in de ochtend- en avondspits te reduceren, bijvoorbeeld door middel van flexibele werktijden die door de werknemers zelf kunnen worden bepaald. Tevens kunnen licht uiteenlopende begintijden in de scholen hier een ondersteunende rol spelen.
Over het algemeen is er nog veel potentieel op het gebied van onderzoek en ontwikkeling dat tot dusver nog niet is benut, bijvoorbeeld wat betreft een betere organisatie van de verkeersstromen of wat de verkeersveiligheid aangaat. Door de technologische vooruitgang is het ook mogelijk milieuvriendelijkere voertuigen te bouwen. Daarom moeten bijzondere inspanningen worden ondernomen om deze nieuwe ontwikkelingen te stimuleren en dergelijke concepten en oplossingen ook in ruimere mate toe te passen.
Maar ook de burgers in de steden en gemeenten moeten zich bewust worden van het feit dat ook zij een persoonlijke bijdrage moeten leveren tot een schone en leefbare stad. Aan de ene kant dienen de burgers ertoe worden aangezet kritisch na te denken over hun gedrag als verkeersdeelnemers. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat zij per geval zouden moeten beoordelen of het gebruik van de eigen auto per se nodig is. Ook het rijgedrag kan zonder al te veel moeite beter worden afgestemd op ecologische gezichtspunten. Aan de andere kant is dit alleen mogelijk op voorwaarde dat zij de beschikking hebben over een concurrerend vervoermiddel op het gebied van het plaatselijk openbaar personenvervoer. En ten slotte moeten de burgers, niet alleen vanwege een gezondere levensstijl, worden aangemoedigd om vaker kortere afstanden te voet af te leggen. Dat dit dan ook in de ‘frisse lucht’ kan gebeuren, moet een van onze voornaamste doelstellingen zijn.
Financiering
Op financieringsgebied beschikt de Commissie onder andere over middelen uit het Structuurfonds en het Cohesiefonds of uit het kaderprogramma voor onderzoek. Op grond van het bijzonder belang van het stadsvervoer voor alle betrokkenen en op grond van het feit dat er, zoals gezegd, reeds een groot aantal Europese regelingen bestaat dat betrekking heeft op de stedelijke situatie, dient de Commissie te worden opgeroepen haar verantwoordelijkheid op financieringsgebied te nemen. De nodige investeringen in de verbetering van de stedelijke mobiliteit en in dit verband ook de naleving van de Europese voorschriften vergen omvangrijke financiële middelen, waarvoor voornamelijk de betrokken lokale overheden moeten opkomen. Daarom dient ook te worden gewezen op de financiële verantwoordelijkheid van de lidstaten ten aanzien van de door het Gemeenschapsrecht voorgeschreven maatregelen op milieu- en vervoersgebied. Dat betekent dat de lidstaten in dit verband moeten waarborgen dat de steden en gemeenten over de financiële middelen beschikken voor de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht.
Van bijzonder belang is naar mening van de rapporteur ook de ontwikkeling van nieuwe financieringsinstrumenten, bijvoorbeeld in samenwerking met de EIB. Voorts moet in deze context aan het potentieel worden gedacht van kruissubsidiëring op het gebied van vervoer. Een belangrijk, namelijk financieel sturingsinstrument is ook de koppeling van subsidies aan bepaalde verplichtingen. Zo kan bijvoorbeeld aan dergelijke steun de voorwaarde worden verbonden dat milieuvriendelijke oplossingen moeten worden toegepast.
- [1] Met dien verstande dat met dergelijke opsommingen in dit ontwerpverslag geen volledigheid wordt beoogd; zij dienen in de eerste plaats ter illustratie van de hier beschreven beginselen.
ADVIES van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (8.4.2008)
aan de Commissie vervoer en toerisme
inzake een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur
(2008/2041(INI))
Rapporteur voor advies: Justas Vincas Paleckis
SUGGESTIES
De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie vervoer en toerisme onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. wijst erop dat meer mensen dan ooit tevoren geconcentreerd zijn in stedelijke gebieden en hun agglomeraties; benadrukt de noodzaak om stedelijk vervoer duurzaam, milieuvriendelijk, toegankelijk en gebruiksvriendelijk te maken, vooral voor gebruikers met een verminderde mobiliteit, zoals gehandicapten en ouderen;
2. meent dat de straten in grote steden door het toenemend verkeer de grenzen van hun capaciteit hebben bereikt en dat die grenzen vaak worden overschreden, hetgeen betekent dat het wegennetwerk van grote steden uitermate gevoelig voor verstoringen en te weinig flexibel is, waardoor al bij kleine problemen verkeersopstoppingen ontstaan. Het is daarom van groot belang het wegennetwerk in grote steden minder gevoelig te maken voor verstoringen (bijvoorbeeld met intelligente vervoerssystemen (ITS) en door nieuwe rij- en vervoergewoonten in te voeren en te steunen);
3. wijst op de noodzaak voor aanname en uitvoering van een allesomvattende benadering die rekening houdt met alle toegangsaspecten en die alle vervoermiddelen omvat;
4. benadrukt dat toegang tot mobiliteit voor iedereen (ook voor wie niet over een eigen auto beschikt) een sociale factor is die in overweging moet worden genomen;
5. wijst met het oog op het toenemend aantal forenzen, op het belang van het creëren van parkeerfaciliteiten in de buitenwijken, met flexibele toegang tot andere vervoermiddelen aldaar;
6. is van mening dat milieuvriendelijk openbaar vervoer een middel is om de uitstoot in stedelijke gebieden te verminderen, waar de luchtkwaliteit niet alleen de gezondheid van de inwoners aantast maar ook die van bezoekers en mensen die in de steden werken;
7. wijst erop dat door het aanpakken van verkeersopstoppingen de luchtkwaliteit zal verbeteren en geluidsoverlast zal verminderen; meent dat dit op doeltreffende wijze kan worden bereikt door middel van beleid dat is gericht op de controle van de fysieke toegang tot rijwegen en door het wegverkeer naar bepaalde gebieden te beïnvloeden door middel van parkeerbeleid;
8. wijst erop dat de ontwikkeling van het stedelijk vervoer moet worden losgekoppeld van een negatieve invloed op het milieu, door een samenhangend beleid in de context van het pakket maatregelen van de Commissie inzake klimaatverandering en hernieuwbare energie;
9. benadrukt de noodzaak om volgens sociale criteria, de tarieven voor reizigers in al het openbaar vervoer te verlagen, teneinde het aantal reizigers dat dagelijks gebruikmaakt van het openbaar vervoer te doen toenemen en daardoor het gebruik van vervuilende particuliere vervoermiddelen terug te dringen;
10. wijst op de behoefte aan een strategie om een halt toe te roepen aan het afnemend gebruik van het openbaar vervoer in nieuwe lidstaten en het toenemend individueel gebruik van de auto;
11. stelt een verschuiving voor van ten minste 1% passagierskilometers per jaar van individueel vervoer zoals auto’s naar duurzame manieren van vervoer zoals openbaar vervoer en de fiets, zoals vermeld in de resolutie van het Europees Parlement van 26 september 2006 over de thematische strategie voor het stadsmilieu [1];
12. onderstreept dat al het openbaar vervoer toegankelijker en vriendelijker moet worden voor gehandicapten;
13. benadrukt dat het stimuleren van het gebruik van openbaar vervoer een van de meest doeltreffende manieren is om de aan verkeer gerelateerde geluidsoverlast, luchtvervuiling en verkeersopstoppingen in stedelijke gebieden te verminderen, vooral bij systemen die niet over de rijweg gaan, zoals ondergrondse en bovengrondse spoorwegsystemen;
14. wijst erop dat fietsen en ander ongemotoriseerd vervoer, met name in steden, energie en ruimte besparen, geruisloos en vrij van CO 2-uitstoot zijn, geen luchtvervuiling veroorzaken en zeer doeltreffend zijn bij het bestrijden van overgewicht en ziekten die verband houden met een gebrek aan lichaamsbeweging; benadrukt ook dat dergelijke alternatieve vervoerswijzen bevorderd moeten worden door speciale, hiervoor geschikte zones te creëren, zoals fietspaden en voetgangervriendelijke gebieden, en dat de mobiliteit van voetgangers en van fietsen moet worden bevorderd door middel van campagnes voor bewuster reizen en reisplannen en het verspreiden van kaarten met netwerken van een gebied en bestaande fietsroutes;
15. roept de Commissie en lokale autoriteiten op onmiddellijk stappen te ondernemen voor meer onderwijs- en informatiecampagnes om burgers bewuster te maken van hun reisgedrag, waarbij vooral de nadruk moet worden gelegd op onderwijscampagnes voor de jongere generatie;
16. benadrukt dat voor elke stad van meer dan 100 000 inwoners een plan voor duurzaam stadsvervoer (SUTP) volgens het Gemeenschapsrecht vereist zou moeten zijn; meent dat een dergelijke wetgeving duidelijke deadlines en bindende doelen op lokaal en Europees niveau zou kunnen bevatten;
17. meent dat in SUTP’s zou kunnen worden beschreven hoe lokale autoriteiten van plan zijn:
- ongemotoriseerde wijzen van vervoer zoals fietsen en lopen te bevorderen, door de aanleg van een uitgebreid netwerk van fietspaden en door te zorgen voor veilige voetpaden en gelijkvloerse voetgangersoversteekplaatsen,
- openbaar vervoer te bevorderen met behulp van Europese gelden voor de ontwikkeling van infrastructuur voor openbaar vervoer, en informatie te verspreiden over bestaande goede voorbeelden, zoals invoering van integrale systemen voor het bepalen van de prijs en de afgifte van vervoersbewijzen en de ontwikkeling van "Park and Ride"-regelingen,
- het toenemend individueel autogebruik aan te pakken, door middel van parkeerbeperkingen en fileheffingen alsook lage-emissiezones en autovrije zones;
18. benadrukt dat NGO’s en andere belanghebbenden betrokken zouden moeten zijn bij de voorbereiding van de SUTP’s, die openbaar zouden moeten zijn; meent verder dat periodieke voortgangsevaluaties en verspreiding van de resultaten van dergelijke evaluaties eveneens van essentieel belang zijn;
19. steunt de Commissie in haar streven milieuvriendelijke openbare aanbestedingen te bevorderen, terwijl daarbij het subsidiariteitsbeginsel wordt nageleefd, en is van mening dat dit een voorbeeld kan stellen en kan overslaan naar andere gebieden; is ervan overtuigd dat het hanteren van strenge milieunormen als belangrijkste selectievoorwaarde een geschikte manier is om duurzaam stedelijk vervoer te bevorderen;
20. moedigt de Commissie aan hulp te bieden en informatie te verschaffen aan steden die de nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur bevorderen;
21. onderstreept dat duurzame steden ook verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van de omringende gebieden; benadrukt dat de ontwikkeling van het stedelijk vervoer daarom ook de ontwikkeling van duurzame interregionale vervoersverbindingen zou moeten omvatten en verzoekt de bevoegde autoriteiten speciale aandacht te schenken aan over de grens gelegen stedelijke gebieden in de omgeving;
22. is het met de Commissie eens dat openbaar vervoer in stedelijke gebieden moet worden verbeterd door middel van een combinatie van maatregelen, waarbij op de aanbodzijde georiënteerde economische maatregelen worden ondersteund door passend beleid gericht op het creëren van een duurzame vraag, met speciale aandacht voor maatregelen die het autogebruik kunnen terugdringen en telecommunicatie kunnen bevorderen, zoals:
- demonstratie - of proefprojecten voor lokale en regionale publieke autoriteiten;
- stadsontwikkeling van vervoersassen anders dan voor auto’s;
- campagnes ter ontmoediging van het autogebruik en om alternatieve wijzen van vervoer voor te stellen;
- fiscale stimulansen;
- trainingscampagnes voor ecorijden;
23. benadrukt dat voor het uitwisselen van beste praktijken, ervaringen en maatregelen, de discussie en samenwerking tussen lokale autoriteiten in alle lidstaten moet worden bevorderd;
24. hecht grote waarde aan de werkzaamheden die zijn uitgevoerd als gevolg van het "City-VITAlity-Sustainability" (CIVITAS)-initiatief[2] en benadrukt de rol van de Commissie in de actieve verspreiding van de opgedane ervaringen en de beste (en slechtste) praktijken, ten gunste van steden die niet aan het initiatief deelnemen;
25. acht het met het oog op de grote regionale kwaliteitsverschillen in het vervoer in de EU zinvol know-how in de vorm van niet-bindende richtsnoeren aan alle lokale autoriteiten ter beschikking te stellen;
26. roept de Commissie op tot het stimuleren van investeringen in onderzoek en proefprojecten voor energie-efficiënte, milieuvriendelijke wijzen van vervoer en ITS; steunt het verwijderen van technische barrières voor het gebruik van groene, intelligente vervoerssystemen door middel van standaardisering en interoperabiliteit van systemen;
27. wijst erop dat de juiste internalisering van externe kosten de basis moet vormen voor elk duurzaam vervoerssysteem; de keuze van de methode en de belastingen ter bestrijding van deze externe kosten (vooral files, luchtvervuiling, lawaai) moeten in stedelijke gebieden echter onder het subsidiariteitsbeginsel vallen, zodat duidelijk moet worden gemaakt dat het heffen van milieubelasting op snelwegen van het Trans-Europese Netwerk (TEN) in stedelijke gebieden voor alle voertuigen (personenauto’s en vrachtwagens) onder het subsidiariteitsbeginsel valt;
28. roept de Commissie op ervoor te zorgen dat haar beleidsprioriteiten van duurzaam stedelijk vervoer en reductie van CO2 -uitstoot verenigbaar zijn met de manier waarop de middelen van de structuurfondsen en het Cohesiefonds worden uitgegeven;
29. roept de Commissie op milieuvereisten op te nemen in de toewijzing van regionale fondsen voor stedelijke mobiliteitsprojecten;
30. roept de Commissie op om de plaatselijke autoriteiten aan te moedigen financiële en niet-financiële stimulansen te geven aan bedrijven en particulieren voor het overstappen op lage-emissievervoerswijzen, en/of bestaande wagenparken te vernieuwen of ze op te waarderen met reeds beschikbare milieuvriendelijke technologieën; herinnert eraan dat er voor geïntegreerde projecten voor stedelijk en landelijk herstel, waarbij sprake kan zijn van investeringen in relatie tot vervoer, op EU-niveau verschillende financieringsbronnen beschikbaar zijn, zoals de structuurfondsen, het Cohesiefonds en leningen van de Europese Investeringsbank; herinnert eraan dat steden en regio’s voor onderzoek en innovatie kunnen deelnemen aan de uitwisseling van beste praktijken en gemeenschappelijke projecten (Kennisregio’s en Regio’s voor economische verandering) en projecten op het gebied van infrastructuur, management van autoverkeer, mobiliteitsmanagement en communicatie door middel van de kaderprogramma’s van de EU voor onderzoek en ontwikkeling en innovatie (bijv. CIVITAS);
31. benadrukt dat de positieve invloed alleen kan worden gemaximaliseerd als lokale en nationale autoriteiten stedelijke mobiliteit geïntegreerd en systematisch benaderen, waarbij de nadruk vooral moet liggen op stadsplanning voor de lange termijn;
32. stelt met voldoening vast dat plaatselijke autoriteiten, om te zorgen dat de luchtkwaliteitsnormen in hun gebied beter in acht worden genomen, steeds meer maatregelen nemen om de toegang tot steden voor de meest vervuilende voertuigen te beperken en om gebieden zonder vervuiling en opstoppingen, bekend als groenzones, te creëren ; roept de Commissie op richtsnoeren te geven voor het definiëren van groene zones in steden, die zijn gebaseerd op standaard EU-markeringen voor groene zones en geharmoniseerde aanduidingen voor schone voertuigen;
33. benadrukt dat de efficiëntie van groene zones in steden afhangt van het grensoverschrijdend toezicht op regels met betrekking tot deze zones; roept de Commissie op maatregelen te nemen om het grensoverschrijdend opleggen van verkeersboetes te faciliteren, met inbegrip van overtredingen waar geen straf op staat, om buitenlandse voertuigen die deze zones illegaal binnenrijden, te kunnen traceren;
34. benadrukt dat maatregelen van de Commissie vooral van pas zouden komen bij het opstellen van enkele richtsnoeren voor groene zones, om te waarborgen dat de systemen in verschillende lidstaten en steden van de EU met elkaar verenigbaar zijn;
35. wijst erop dat luchtvervuiling nog steeds een belangrijke oorzaak van gezondheidsproblemen in de EU is; benadrukt daarom dat steden met een hoge luchtvervuilingsgraad zouden moeten overwegen om strenge maatregelen te nemen, met inbegrip van fileheffingen en lage-emissie- en autovrije zones; benadrukt eveneens dat het invoeren van een snelheidsbeperking van 30km/uur in stadscentra niet alleen het verkeer en de luchtvervuiling terugdringt, maar ook het aantal dodelijke verkeersslachtoffers kan verminderen;
36. wijst op de mogelijkheden van wiskundige modellen (bij bepaling van de verkeersdoorstroming en de emissie van verontreinigende stoffen) voor een efficiënter beheer van de stedelijke vervoersinfrastructuur;
37. verzoekt de Commissie reductie van vervuilende vervoermethoden in historische stadscentra en uitbreiding van voetgangerszones te bevorderen, met een garantie voor de toegankelijkheid en het behoud van het traditionele gebruik;
38. wijst erop dat de nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur in een vroeg stadium in het onderwijs, vanaf de basisschool, moet worden geïntroduceerd;
39. benadrukt dat stedelijke groene zones geen nieuwe grenzen moeten worden die de mobiliteit van burgers en goederen beperken; roept de Commissie in dit verband op richtsnoeren op te stellen die beschrijven hoe mobiliteit in groene zones mogelijk blijft (voetgangers, fietsen, openbaar vervoer en goederen); verzoekt de Commissie als eerste stap een Europese website in het leven te roepen met informatie over de regels voor de verschillende stedelijke groene zones in de gehele EU en over de toegang tot deze zones;
40. wijst op het belang van goed onderhoud van voertuigen;
41. wijst op het belang van de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten;
42. wijst op de algemene behoefte aan economischer vervoer. Dit kan betekenen dat er niet alleen een verschuiving van de auto naar het openbaar vervoer of de fiets plaatsvindt, maar ook van een grote auto naar een kleine auto of van een auto die niet helemaal bezet is naar een auto die helemaal bezet is. Al dergelijke verschuivingen moeten verwelkomd en gesteund worden;
43. wijst op het belang van ruimtelijke ordening. Stadsplanning is in veel opzichten de sleutel tot duurzaam vervoer, zodat onderzoek en begeleiding op EU-niveau in een leemte zou voorzien.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
2.4.2008 |
||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
[41] [3] [0] |
|
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Adamos Adamou, Georgs Andrejevs, Margrete Auken, Johannes Blokland, John Bowis, Frieda Brepoels, Hiltrud Breyer, Martin Callanan, Chris Davies, Avril Doyle, Mojca Drčar Murko, Edite Estrela, Jill Evans, Anne Ferreira, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Satu Hassi, Gyula Hegyi, Jens Holm, Marie Anne Isler Béguin, Dan Jørgensen, Christa Klaß, Urszula Krupa, Jules Maaten, Linda McAvan, Marios Matsakis, Roberto Musacchio, Riitta Myller, Vladko Todorov Panayotov, Vittorio Prodi, Guido Sacconi, Richard Seeber, Kathy Sinnott, Bogusław Sonik, Evangelia Tzampazi, Thomas Ulmer, Marcello Vernola, Anja Weisgerber, Glenis Willmott |
||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) |
Christofer Fjellner, Johannes Lebech, Kartika Tamara Liotard, Miroslav Mikolášik, Bart Staes |
||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
|
||
- [1] PB C 306 E van 15.12.2006, blz.182.
- [2] www.civitas-initiative.eu
ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (10.4.2008)
voor de Commissie vervoer en toerisme
“Naar een nieuwe cultuur van stedelijke mobiliteit”
(2008/2041(INI))
Rapporteur voor advies: Jan Olbrycht
SUGGESTIES
De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie vervoer en toerisme onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. is het eens met de stelling van de Commissie in haar Groenboek “Naar een nieuwe cultuur van stedelijke mobiliteit” (COM(2007)0551) dat stedelijke mobiliteit een belangrijke facilitator is van economische groei en werkgelegenheid en van een evenwichtige ontwikkeling van de regio’s in de EU, en bijdraagt aan de verwezenlijking van de Lissabon-doelstellingen en de Göteborg-strategieën;
2. wijst erop dat waarborging van gelijke en gemakkelijke toegang voor iedereen tot gecoördineerd hoogwaardig vervoer, o.m. collectief vervoer, in en rond steden van wezenlijke betekenis is voor de territoriale samenhang in de EU; dringt met name aan op bijzondere aandacht voor de behoeften van gehandicapten en ouderen;
3. benadrukt dat stedelijke mobiliteit een belangrijke rol speelt bij het bereiken van interne cohesie in stadsgebieden en dat strategieën voor de ontwikkeling van stedelijk vervoer daarom in nauwe verbinding moeten staan met bredere strategieën inzake ruimtelijke ontwikkeling en de ontwikkeling van stedelijke gebieden;
4. is ervan overtuigd dat de kwaliteit van vervoersinfrastructuren en –diensten weliswaar essentieel is voor de aantrekkelijkheid en concurrentiepositie van stadscentra, maar dat investeringen in de vervoerssector pas effectief zijn wanneer ze worden verbonden aan een duurzame ontwikkelingsstrategie voor afzonderlijke stadsgebieden; acht het daarom van wezenlijke betekenis dat er in de stadsplanning op agglomeratieniveau rekening wordt gehouden met de huidige en toekomstige gevolgen van vervoer in de steden;
5. roept de Commissie, de lidstaten en de regionale en plaatselijke autoriteiten op tot een geïntegreerde benadering van de planning van investeringen op het gebied van het vervoer in en rond steden, en rekening te houden met maatschappelijke, economische en milieufactoren; benadrukt dat het, om duurzame strategieën voor stedelijke planning te doen slagen, van belang is dat de burger wordt geraadpleegd;
6. roept de Commissie op de ontwikkeling van een geïntegreerde aanpak te vergemakkelijken, door onderzoek naar de positieve effecten van een dergelijke aanpak te laten uitvoeren en aan te tonen welke kosten een niet-geïntegreerde aanpak met zich mee zou brengen; roept de Commissie verder op een leidraad op te stellen voor de direct betrokkenen, die aanwijzingen bevat voor het ten uitvoer leggen van een geïntegreerde aanpak, bijvoorbeeld door middel van een checklist;
7. verzoekt de Commissie de communautaire wetgeving en richtsnoeren die direct of indirect invloed hebben op de manier waarop een duurzame stedelijke ontwikkeling wordt uitgevoerd te herzien, teneinde regio’s en steden een gemeenschappelijk referentiekader te bieden, zodat zij gemakkelijker keuzes kunnen maken over de planning en de tenuitvoerlegging van een bepaalde ontwikkelingsstrategie;
8. roept de Commissie op een uitvoerige leidraad op te stellen, waarin op een overzichtelijke manier alle beschikbare fondsen op het gebied van plaatselijk verkeer (onderzoekskaderprogramma’s, regionale middelen, Life+, Marco Polo) en de faciliteiten die EIB biedt, worden gepresenteerd , en wel volgens het voorbeeld van de onlangs gepubliceerde leidraad voor steden van het Directoraat-generaal Regionaal beleid van de Commissie;
9. verwijst ernaar dat de Commissie die lokale spelers moet stimuleren tot het creëren van publiek-private samenwerkingsverbanden;
10. benadrukt dat de planning van stedelijke ontwikkeling onder de bevoegdheid van de plaatselijke autoriteiten valt; roept de Commissie op lokale autoriteiten te steunen door proefprojecten en experimentele projecten te bevorderen, in het bijzonder met betrekking tot de toepassing van een geïntegreerde aanpak op het punt van de mobiliteit in de stad, en door bijstand te bieden voor onderzoek op het gebied van stadsplanning en het gebruik van de in de lidstaten beschikbare financiële middelen aan te moedigen;
11. roept de Commissie op aan de hand van voorbeelden uit de lidstaten de voordelen te tonen van optimale werkmethoden met betrekking tot een geïntegreerde mobiliteitsplanning bij de uitvoering van grote projecten, en te overwegen een systeem van beloningen in te voeren voor steden die kiezen voor grensverleggende oplossingen tegen de overbelasting van de stedelijke vervoerssystemen;
12. is ervan overtuigd dat toegang tot steun uit de Structuurfondsen en het Cohesiefonds afhankelijk moet zijn van het opstellen van een geïntegreerde strategie voor de duurzame ontwikkeling van steden en gebieden rond steden;
13. benadrukt het belang van samenwerking tussen steden en regio’s voor de totstandkoming van optimale ontwikkelingsstrategieën en verzoekt de Commissie bij van het uitwisselen van ervaringen en goede praktijken, met name bij het URBACT-programma en het initiatief “Regio’s voor economische ontwikkeling”, rekening te houden met het vraagstuk van de stedelijke mobiliteit.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
8.4.2008 |
||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
470 3
|
|
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Emmanouil Angelakas, Stavros Arnaoutakis, Elspeth Attwooll, Rolf Berend, Jana Bobošíková, Victor Boştinaru, Antonio De Blasio, Petru Filip, Gerardo Galeote, Iratxe García Pérez, Eugenijus Gentvilas, Gábor Harangozó, Filiz Hakaeva Hyusmenova, Mieczysław Edmund Janowski, Rumiana Jeleva, Gisela Kallenbach, Tunne Kelam, Evgeni Kirilov, Miloš Koterec, Constanze Angela Krehl, Miguel Angel Martínez Martínez, Sérgio Marques, Miroslav Mikolášik, James Nicholson, Lambert van Nistelrooij, Jan Olbrycht, Maria Petre, Markus Pieper, Pierre Pribetich, Elisabeth Schroedter, Grażyna Staniszewska, Catherine Stihler, Margie Sudre, Kyriacos Triantaphyllides, Vladimír Železný. |
||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) |
Bernadette Bourzai, Jan Březina, Brigitte Douay, Den Dover, Emanuel Jardim Fernandes, Francesco Ferrari, Madeleine Jouye de Grandmaison, Ramona Nicole Mănescu, Ljudmila Novak, Mirosław Mariusz Piotrowski, Zita Pleštinská, Samuli Pohjamo, Manfred Weber |
||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Jean-Paul Gauzès, Jacques Toubon. |
||
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
29.5.2008 |
|
|
|
||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
27 2 0 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Inés Ayala Sender, Paolo Costa, Arūnas Degutis, Petr Duchoň, Saïd El Khadraoui, Robert Evans, Emanuel Jardim Fernandes, Francesco Ferrari, Brigitte Fouré, Mathieu Grosch, Georg Jarzembowski, Timothy Kirkhope, Sepp Kusstatscher, Jörg Leichtfried, Marian-Jean Marinescu, Erik Meijer, Seán Ó Neachtain, Willi Piecyk, Paweł Bartłomiej Piskorski, Luís Queiró, Reinhard Rack, Brian Simpson, Yannick Vaugrenard |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Nathalie Griesbeck, Zita Gurmai, Leopold Józef Rutowicz |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Astrid Lulling, Rovana Plumb, Bart Staes |
|||||