VERSLAG over het Bologna-proces en studentenmobiliteit
8.7.2008 - (2008/2070(INI))
Commissie cultuur en onderwijs
Rapporteur: Doris Pack
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het Bologna-proces en studentenmobiliteit
Het Europees Parlement,
– gelet op de artikelen 149 en 150 van het EG-Verdrag,
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Invulling van de moderniseringsagenda voor de universiteiten: onderwijs, onderzoek en innovatie" (COM(2006)0208),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Mobilisatie van het intellect in Europa: mogelijkheden voor universiteiten om een optimale bijdrage te leveren aan de Lissabon-strategie" (COM(2005)0152),
– gezien het Eurydicerapport van de Commissie uit 2007 getiteld "Focus on the structure of higher education in Europe National trends in the Bologna Process - 2006/07",
– gezien de Eurobarometerenquête uitgevoerd door de Commissie in maart 2007 getiteld "Perceptions of Higher Education Reforms",
– gezien zijn standpunt in eerste lezing vastgesteld op 25 september 2007 met het oog op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de productie en verdere ontwikkeling van statistieken over onderwijs en levenslang leren[1],
– gezien de resolutie van de Raad van 23 november 2007 over de modernisering van universiteiten met het oog op het concurrentievermogen van Europa in een wereldwijde kenniseconomie,
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 13 en 14 maart 2008,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en het advies van de Begrotingscommissie (A6‑0302/2008),
A. overwegende dat de vorming van een Europese ruimte voor hoger onderwijs vóór 2010, met onder meer hervormingen van het hoger onderwijs en eliminatie van de resterende hindernissen die de mobiliteit van studenten en docenten in de weg staan, de doelstelling van het Bologna-proces is, evenals de verbetering van de kwaliteit, de aantrekkingskracht en het concurrentievermogen van het hoger onderwijs in Europa,
B. overwegende dat studentenmobiliteit en de kwaliteit van het onderwijs tot de kernelementen van het Bologna-proces moeten blijven behoren,
C. overwegende dat studentenmobiliteit nieuwe culturele, sociale en academische waarden doet ontstaan en mogelijkheden voor persoonlijke groei creëert, en voor verbetering van academische normen en inzetbaarheid op de nationale en internationale arbeidsmarkt,
D. overwegende dat voornamelijk vanwege onvoldoende beurzen, terwijl de hindernissen welbekend zijn en herhaaldelijk door vele belanghebbenden in het debat naar voren zijn gebracht, studentenmobiliteit nog steeds buiten het bereik van veel studenten, onderzoekers en ander personeel ligt,vooral in de nieuwere lidstaten,
E. overwegende dat in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan de juiste financiering van het onderwijs, de kosten van levensonderhoud en de mobiliteit van studenten,
F. overwegende dat het Parlement in zijn begroting studentenmobiliteit steeds prioriteit heeft gegeven en dat het alles in het werk heeft gesteld om Europese onderwijsprogramma's voldoende te financieren; overwegende dat onder het meerjarig financieel kader 2007-2013 en in recente begrotingsprocedures zijn sterke positie op dit gebied, ondanks de schrappingen van de Raad in het voorstel van de Commissie, heeft geleid tot meer middelen voor de programma's Een leven lang leren en Erasmus Mundus,
G. overwegende dat er betrouwbare statistische gegevens over studentenmobiliteit nodig zijn voor het uitvoeren van waarnemingen, vergelijkingen en evaluaties, evenals voor het ontwikkelen van adequaat beleid en toereikende maatregelen,
H. overwegende dat de erkenning van informeel en formeel onderwijs de hoeksteen is van een strategie inzake levenslang leren, wat dus inhoudt dat volwassenenonderwijs belangrijk is in dit proces,
I. overwegende dat de keuze om naar het buitenland te gaan niet mag worden gehinderd door administratieve, financiële of taalkundige barrières,
J. overwegende dat mobiliteit het leren van vreemde talen en de verbetering van algemene communicatieve vaardigheden bevordert,
K. overwegende dat universiteiten dringend moeten worden hervormd en gemoderniseerd als het gaat om kwaliteit, studiestructuur, innovatie en flexibiliteit,
L. overwegende dat de kwaliteit van het onderwijs even belangrijk is als de kwaliteit van onderzoeken, en in de hele Europese Unie verbeterd en gemoderniseerd moet worden, en overwegende dat deze twee aspecten nauw met elkaar zijn verbonden,
M. overwegende dat verschillende nationale studiepuntensystemen een belangrijke hindernis vormen bij de gelijke behandeling van studenten en voor vooruitgang in het Europese hoger onderwijs en op de Europese arbeidsmarkt,
N. overwegende dat mobiliteit kan worden belemmerd doordat bijgewoonde cursussen geen volledige en passende erkenning krijgen en door het ontbreken van gelijkwaardigheid van behaalde graden,
O. overwegende dat alle landen die het Bologna-proces hebben ondertekend, dringend een samenhangende aanpak moeten implementeren, coördineren en stimuleren,
P. overwegende dat door het Barcelona-proces een nieuw progressief onderwijsmodel tot stand moet komen, dat garandeert dat iedereen een opleiding kan volgen, met als belangrijkste doel kennis en waarden over te brengen en voor de toekomst een duurzame samenleving te scheppen, die zelfbewust is en vrij van sociale ongelijkheid,
1. is van mening dat een verbetering van studentenmobiliteit en de kwaliteit van de verschillende onderwijssystemen prioriteit moeten krijgen in de context van het opnieuw definiëren van de belangrijkste doelstellingen van het Bologna-proces na 2010;
2. benadrukt dat studentenmobiliteit alleen kan worden gerealiseerd als er op uiteenlopende beleidsgebieden actie wordt ondernomen, aangezien verschillende aspecten van mobiliteit niet alleen betrekking hebben op het hoger onderwijs, maar ook op gebieden zoals sociale zaken, financiën en immigratie- en visumbeleid;
3. merkt op dat door de beperkte manoeuvreerruimte en kleine marges waarvan sprake is in hoofdstuk 1 bis van het financieel kader, de inspanningen van de lidstaten in intergouvernementeel kader worden toegejuicht om samen te werken teneinde de kwaliteit van en de mededinging in het onderwijs in de EU te verbeteren via voornamelijk promotie van mobiliteit, erkenning van kwalificaties en kwaliteitsgarantie;
4. is ervan overtuigd dat de raadpleegmethode die door alle belanghebbenden tijdens dit proces is gebruikt, moet worden blijven gebruikt, en dat instellingen en belangenorganisaties van studenten nauw moeten samenwerken om de resterende hindernissen die mobiliteit in de weg staan en om problemen die gerelateerd zijn aan de kwaliteit en de implementatie van het Bologna-proces aan te pakken;
5. wijst erop dat tijdens de implementatie van het Bologna-proces in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan een nauwe en intensieve samenwerking en coördinatie met de Europese onderzoeksruimte;
Studentenmobiliteit: kwaliteit en efficiëntie
6. benadrukt de dringende behoefte aan vergelijkbare en betrouwbare statistieken over studentenmobiliteit en het sociaal-economische profiel van studenten, zoals gemeenschappelijke indicatoren, criteria en benchmarks, zodat het huidige gebrek aan gegevens ongedaan wordt gemaakt en de uitwisseling van goede praktijken wordt gestimuleerd;
7. verzoekt universiteiten om de online en offline aangeboden informatie te verbeteren en te vereenvoudigen, voor zowel arriverende als vertrekkende studenten en verzoekt universiteiten en nationale Erasmus-agentschappen samen te werken met studentenorganisaties om alle benodigde informatie op tijd beschikbaar te stellen, waarbij universiteiten studentenrechten dienen te ondersteunen, overeenkomstig de verplichtingen die zij zijn aangegaan door zich te houden aan het Erasmus- universiteitshandvest;
8. benadrukt dat, wil het Bologna-proces aan zijn doelstellingen voldoen, wederkerigheid noodzakelijk is met betrekking tot het mobiliteitsverkeer van studenten en academici; onderstreept de wanverhouding in de huidige ontwikkelingen en met name de gebrekkige mobiliteit naar de lidstaten die in 2004 en 2007 tot de EU zijn toegetreden;
9. wijst op het belang van mentorprogramma's voor de sociale, culturele en taalintegratie van studenten die net zijn gearriveerd;
10. benadrukt dat een goede talenbeheersing aanzienlijke voordelen oplevert en bijdraagt aan studentenmobiliteit, en dat het belangrijk is dat intensieve taalcursussen aan net gearriveerde studenten, vóór en/of tijdens Erasmus-studieperioden worden aangeboden;
Hervorming van het hoger onderwijs en modernisering van universiteiten: kwaliteit, innovatie en flexibiliteit
11. verzoekt Europese universiteiten om een innovatieve, verreikende en methodische hervorming van het curriculum door te voeren: een ambitieuze en kwalitatief goede herstructurering van de inhoud en organisatie is cruciaal voor studentenmobiliteit en voor grotere flexibiliteit, en een "mobiliteitsstudieperiode" moet worden ingevoerd in alle universitaire opleidingsprogramma's zodat studenten de mogelijkheid hebben naar het buitenland te gaan;
12. verzoekt om aandacht te besteden aan de noodzaak van gezamenlijke Europese doctoraatsprogramma's ter bevordering van de mobiliteit van doctoraatsstudenten en het scheppen van een kader voor een Europees doctoraat;
13. benadrukt de essentiële rol van de kwaliteit en voortreffelijkheid van het onderwijs: op alle studiegebieden spelen bevoegde docenten, hun ontwikkeling en voortdurende scholing een cruciale rol bij de aantrekkingskracht en doeltreffendheid van een studie en bij het realiseren van de doelstellingen van het Bologna-proces;
14. herhaalt de noodzaak van meer grensoverschrijdende dialoog en uitwisseling van informatie en ervaringen om te zorgen voor betere convergentie van lerarenopleidingen, met inbegrip van lerarenopleidingen voor het basisonderwijs, en voor een doeltreffender voortgaande professionele ontwikkeling;
Financiering van en investering in studentenmobiliteit en de sociale dimensie hiervan
15. verzoekt om de beschikbaarstelling van speciale ondersteuning voor studenten uit minder bevoorrechte groepen uit de samenleving door, bijvoorbeeld, goedkope en goede accommodatie aan te bieden; vaak is extra ondersteuning na aankomst nodig;
16. stelt de invoering voor van één Europese identiteitskaart voor studenten waarmee studenten hun mobiliteit kunnen vergroten en kortingen kunnen krijgen op de kosten van huisvesting en levensonderhoud;
17. verzoekt de lidstaten en de bevoegde autoriteiten om gelijke en universele toegang tot mobiliteit te garanderen door het hanteren van eenvoudige, flexibele en transparante procedures bij het toekennen van beurzen en door het geven van extra financiële steun voor dure bestemmingen en aan die studenten die deze steun nodig hebben; acht het essentieel dat studenten deze steun krijgen voordat ze vertrekken, om te voorkomen dat ze financieel te zwaar worden belast;
18 is verheugd over het feit dat in het kader van de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader bedoeld in de verklaring bij het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer van 17 mei 2006, versterking van de financiële middelen voor de programma's op het gebied van onderwijs en met name voor Erasmus-beurzen in overweging zou kunnen worden genomen, afhankelijk van de resultaten van de opvolging en de evaluatie van het programma;
19. wijst erop dat er nieuwe manieren voor het financieren van studentenmobiliteit moeten worden ingevoerd en gestimuleerd, zoals rentevrije en/of overdraagbare leningen;
20. nodigt Europese universiteiten uit om samen te werken met de particuliere sector (bijvoorbeeld economische of zakelijke instellingen zoals kamers van koophandel) om nieuwe effectieve mechanismen te vinden voor het cofinancieren van studentenmobiliteit in elke fase (bachelor/master/doctoraal) en daardoor de kwaliteit van onderwijssystemen te verbeteren;
21. stelt een vruchtbare dialoog en een uitwisselingsprogramma tussen bedrijven en universiteiten voor om innovatieve partnerschappen te ontwikkelen en nieuwe manieren van samenwerking te verkennen;
Kwaliteit en volledige erkenning van diploma's
22. verzoekt de Commissie en de lidstaten om implementatie van de Europese referentiekaders (het kwalificatiekader van Bologna, het Europese kwalificatiekader voor een leven lang leren, Europese normen en richtsnoeren voor kwaliteitsborging en het Erkenningsverdrag van Lissabon), teneinde de Europese ruimte voor hoger onderwijs te grondvesten;
23. benadrukt daarom de urgentie van het implementeren van het uitgebreide, eenduidige en effectieve ECTS-systeem voor het overdragen van studiepunten: kwalificaties van studenten en geleerden moeten in heel Europa gemakkelijk overdraagbaar zijn dankzij een gemeenschappelijk raamwerk;
24. onderstreept dat het driefasensysteem (bachelor/master/doctoraat) flexibeler zou kunnen worden, vooral door gebruik te maken van een "4 +1"- in plaats van het "3 +2"-systeem voor de eerste en tweede fase; voor sommige studies zou dit geschikter zijn om een grotere mobiliteit en inzetbaarheid van afgestudeerden mogelijk te maken;
25. verzoekt om de toekenning van ECTS-punten voor stages en andere informele en niet-formele door universiteiten goedgekeurde ervaring, en om erkenning hiervan als integraal onderdeel van studiecurricula;
Implementatie van het Bologna-proces in alle betrokken landen
26. verzoekt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en Europese universiteiten beste praktijken en bekendheid vergrotende initiatieven te stimuleren en aan te moedigen;
27. dringt er bij lidstaten op aan visumprocedures te vergemakkelijken en de kosten hiervan voor mobiele studenten te verlagen, vooral in geval van studenten uit Oost-Europese lidstaten en kandidaat-lidstaten overeenkomstig de EU-richtlijnen betreffende visa;
-o0o-
28. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
- [1] Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0400.
TOELICHTING
1. Achtergrond
Het Bologna-proces, dat in 1999 is gestart, is een intergouvernementeel initiatief dat er naar streeft niet later dan 2010 een Europese ruimte voor hoger onderwijs te creëren. De idee achter dit initiatief is om het voor studenten gemakkelijker te maken te kiezen uit een breed scala aan hoogwaardige opleidingen en om ervoor te zorgen dat studenten algemene erkenning krijgen voor de door hun gekozen opleidingen. Om dit te realiseren stelt het Bologna-proces drie actiegebieden die prioriteit hebben voor: invoering van een driefasensysteem (bachelor/master/doctoraal), kwaliteitsborging en erkenning van bevoegdheden en studieperioden. Over de voortgang van de realisatie van deze doelstellingen is op 4 oktober 2007 gediscussieerd in een door de Commissie cultuur en onderwijs gehouden openbare hoorzitting over het Bologna-proces. Bovendien organiseerde de PPE-DE op 6 maart 2008 nog een hoorzitting over dit onderwerp onder de titel "Higher education: from the Bologna process to educational governance in the EU?". Deze hoorzitting werd geleid europarlementariër Doris Pack. Tijdens deze zitting kwamen vele interessante opvattingen naar voren over de invloed van het Bologna-proces op studentenmobiliteit. Ook kwamen belangrijke kwesties ter sprake, zoals de cruciale rol van een efficiënt universiteitsbestuur, het grote belang van kwaliteitsonderwijs en innovatieve curricula, en de vele gemeenschappelijke interne en externe uitdagingen die het Europees hoger onderwijs moet aangaan om concurrerend en succesvol te blijven in de globaliserende wereld van de eenentwintigste eeuw.
Er wordt doorgewerkt aan het Bologna-proces aan de hand van een werkprogramma dat instructies ontvangt van tweejaarlijkse ministeriële conferenties, namelijk Praag 2001, Berlijn 2003, Bergen 2005, Londen 2007 en Leuven/Louvain-la-Neuve 2009. Deze conferenties worden voorbereid door een werkgroep voor de follow-up van het Bologna-proces[1], die wordt voorgezeten door het land dat op dat moment voorzitter van de Europese Unie is. Tevens worden deze conferenties ondersteund door een Bologna-secretariaat, dat wordt georganiseerd door het gastland of de gastlanden van de volgende ministeriële conferentie.
De sleutel van het succes van de samenwerking bij het Bologna-proces is de onderliggende partnerschapsbenadering, zowel bij de beleidsvorming als bij de implementatie. Vandaag verenigt het Bologna-proces 46 landen, die allemaal het Europees Cultureel Verdrag hebben ondertekend en die op een flexibele manier samenwerken. Bij deze samenwerking zijn ook internationale organisaties en Europese instanties betrokken die instellingen voor hoger onderwijs, studenten, personeel en werkgevers vertegenwoordigen. Het Bologna-proces is een schoolvoorbeeld van Europese samenwerking, zowel binnen als buiten het raamwerk van de EU.
We weten allemaal dat hoger onderwijs aan de basis ligt van de ontwikkeling van mensen. Het stimuleert sociale, culturele en economische groei, actief burgerschap en ethische waarden. Wat de Europese Unie betreft is hoger onderwijs echter niet een van de verantwoordelijkheden van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Het is nog steeds vooral een nationale kwestie en de bevoegdheid voor de inhoud en de organisatie van studies blijft op nationaal niveau.
In artikel 149 van het Verdrag van Nice staat echter het volgende: "De Gemeenschap draagt bij tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen". Het gaat hierbij om een breed scala aan activiteiten zoals het bevorderen van de mobiliteit van burgers, het ontwerpen van gezamenlijke studieprogramma's, het opzetten van netwerken, het uitwisselen van informatie en het onderwijzen van de talen van de Europese Unie.
2. Benadering van de rapporteur
De rapporteur is in het bijzonder bezorgd over studentenmobiliteit binnen de Europese Unie en de mogelijke impact die het Bologna-proces hierop heeft. Stimuleert de nieuwe Europese ruimte voor hoger onderwijs de mobiliteit van Europese studenten of wordt hun mobiliteit hierdoor juist ontmoedigd en gehinderd? Er moet niet worden vergeten dat mobiliteit een van de zes hoofddoelstellingen van de Bologna-verklaring is. Volgens de tekst van de verklaring willen de ondertekenende landen mobiliteit bevorderen door de hindernissen te verwijderen die een effectieve uitoefening van het vrije verkeer in de weg staan. Het gaat hier niet alleen om studenten, maar ook om docenten, onderzoekers en administratief personeel. Mobiliteit is daarom een van de hoekstenen bij het grondvesten van de Europese ruimte van hoger onderwijs en is tevens een van de belangrijkste zaken op de agenda voor 2007-2009.
De rapporteur spreekt haar goedkeuring uit over de progressieve aanpak die door de Europese Commissie wordt gehanteerd en ondersteunt tevens het werk dat momenteel wordt uitgevoerd. Lidstaten moeten worden ondersteund bij hun pogingen hun hoger onderwijs te moderniseren en innovatief te hervormen. Dit is essentieel om de uitdagingen van globalisering aan te kunnen gaan.
Desalniettemin is de rapporteur bezorgd over de implementatie van het Bologna-proces in het verleden en de toekomst, omdat er in sommige lidstaten ontwikkelingen plaatsvinden die niet de bedoelde of gewenste richting uit gaan. Nu het bijna tien jaar is geleden dat het Bologna-proces is gestart, denkt de rapporteur dat het tijd is voor een evaluatie van wat het proces wel en niet heeft bereikt en een debat hierover. We moeten proberen te bepalen in welk opzicht de onderwijssystemen in de hele Europese Unie zijn veranderd als gevolg van het Bologna-proces, en welke invloed deze ontwikkelingen en veranderingen op de kwaliteit van het Europees hoger onderwijs hebben gehad.
Ten eerste wil de rapporteur benadrukken dat elke burger van Europa toegang moet hebben tot hoogwaardig onderwijs, ongeacht nationaliteit, land of geboorteplaats.
Mobiliteit heeft niet alleen veel positieve effecten op de mobiele persoon, maar ook op instellingen voor hoger onderwijs en de samenleving als geheel. Bovendien moet het sociale aspect hiervan niet worden vergeten. Mobiliteit biedt immers een ervaring van onschatbare waarde als het gaat om academische, culturele en sociale diversiteit. Ten slotte maakt mobiliteit het voor instellingen voor hoger onderwijs gemakkelijker om te netwerken en samen te werken. Dit is een absolute vereiste voor de kwalitatieve ontwikkeling van het Europees hoger onderwijs en de onderzoekssector.
De rapporteur wil in het bijzonder de aandacht vestigen op de volgende kwesties:
1. Studentenmobiliteit: kwaliteit en efficiëntie
2. Hervorming van het hoger onderwijs en modernisering van universiteiten: kwaliteit, innovatie en flexibiliteit
3. Financiering van en investering in studentenmobiliteit en de sociale dimensie hiervan
4. Kwaliteit en volledige erkenning van diploma's
5. Implementatie van het Bologna-proces in alle betrokken landen.
Hoewel de rapporteur erkent dat een dergelijk intergouvernementeel initiatief van cruciaal belang is, wil ze benadrukken dat de implementatie van dit initiatief op nationaal niveau erg versnipperd is. Daarom is het voorlopig nogal moeilijk om het Europese gezicht van het Bologna-proces te herkennen. Dit is de reden waarom er een juridisch raamwerk moet worden gecreëerd, waarin altijd rekening wordt gehouden met het feit dat studenten centraal moeten staan bij alle vragen en initiatieven op het gebied van onderwijs.
- [1] De Europese Commissie is een volwaardig lid van de werkgroep voor de follow-up van het Bologna-proces evenals van het Bologna-bestuur.
ADVIES van de Begrotingscommissie (7.5.2008)
aan de Commissie cultuur en onderwijs
inzake het Bologna-proces en studentenmobiliteit
(2008/2070(INI))
Rapporteur voor advies: Monica Maria Iacob-Ridzi
SUGGESTIES
De Begrotingscommissie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie cultuur en onderwijs onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
A. overwegende dat het Parlement in zijn begroting studentenmobiliteit steeds prioriteit heeft gegeven en dat het alles in het werk heeft gesteld om Europese onderwijsprogramma's voldoende te financieren; overwegende dat onder het meerjarig financieel kader 2007-2013 en in recente begrotingsprocedures zijn sterke positie op dit gebied, ondanks de schrappingen van de Raad in het voorstel van de Commissie, heeft geleid tot meer middelen voor de programma's Een leven lang leren en Erasmus Mundus,
1. merkt op dat door de beperkte manoeuvreerruimte en kleine marges waarvan sprake is in hoofdstuk 1 bis, de inspanningen van de lidstaten worden toegejuicht om op intergouvernementeel gebied samen te werken teneinde de kwaliteit van en de mededinging in het onderwijs in de EU te verbeteren via voornamelijk promotie van mobiliteit, erkenning van kwalificaties en kwaliteitsgarantie;
2. benadrukt dat, gezien van de beperkte middelen in de EU-begroting, de impact van de programma's Een leven lang leren en Erasmus Mundus op het gebied van mobiliteit nauwkeurig zou moeten worden gevolgd, en in het bijzonder de bedragen die individueel worden toegekend en het aantal personen dat deze toelage krijgt, zodat er naar een gezond evenwicht kan worden gezocht tussen het maximumaantal personen dat een toelage krijgt en het bedrag van de individuele toelage;
3. merkt op dat bij de tussentijdse evaluatie van het meerjarig financieel kader die werd voorzien in de verklaring bij het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer, een verhoging van de financiële middelen voor onderwijsprogramma's kan worden overwogen, afhankelijk van de resultaten van de opvolging en de evaluatie van het programma;
4. herhaalt zijn standpunt, dat ook werd vermeld in lid 15 van zijn resolutie van 13 december 2007 over het ontwerp van algemene begroting 2008[1], dat de uitvoering van de programma's Een leven lang leren en Erasmus Mundus door een uitvoerend agentschap er niet mag toe leiden dat een groter deel van het totale budget wordt aangewend voor administratieve kosten.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
6.5.2008 |
|
|
|
||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
23 0 0 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Laima Liucija Andrikienė, Reimer Böge, Paulo Casaca, Daniel Dăianu, Valdis Dombrovskis, Brigitte Douay, Hynek Fajmon, Salvador Garriga Polledo, Ingeborg Gräßle, Louis Grech, Nathalie Griesbeck, Catherine Guy-Quint, Jutta Haug, Anne E. Jensen, Wiesław Stefan Kuc, Janusz Lewandowski, Vladimír Maňka, Mario Mauro, Francesco Musotto, Theodor Dumitru Stolojan, László Surján, Kyösti Virrankoski, Ralf Walter |
|||||
- [1] Aangenomen teksten P6_TA(2007)0616.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
24.6.2008 |
|
|
|
||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
30 1 0 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Maria Badia i Cutchet, Katerina Batzeli, Ivo Belet, Giovanni Berlinguer, Nicodim Bulzesc, Marie-Hélène Descamps, Milan Gaľa, Claire Gibault, Vasco Graça Moura, Luis Herrero-Tejedor, Ruth Hieronymi, Mikel Irujo Amezaga, Ramona Nicole Mănescu, Manolis Mavrommatis, Dumitru Oprea, Doris Pack, Zdzisław Zbigniew Podkański, Mihaela Popa, Christa Prets, Pál Schmitt, Hannu Takkula, Helga Trüpel, Thomas Wise, Tomáš Zatloukal |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Victor Boştinaru, Mary Honeyball, Ewa Tomaszewska, Cornelis Visser, Jaroslav Zvěřina |
|||||