VERSLAG over het voorstel voor een Besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese gemeenschap van de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische oceaan
17.7.2008 - (COM(2007)0831 – C6‑0047/2008 – 2007/0285(CNS)) - *
Commissie visserij
Rapporteur: Philippe Morillon
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het voorstel voor een Besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese gemeenschap van de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische oceaan
(COM(2007)0831 – C6‑0047/2008 – 2007/0285(CNS))
(Raadplegingsprocedure)
Het Europees Parlement,
– gelet op het voorstel voor een Besluit van de Raad (COM(2007)0831),
– gelet op artikel 37 en artikel 300, lid 2, eerste alinea, van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6‑0047/2008),
- gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrondslag,
– gelet op de artikelen 51 en 35 en artikel 83, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij (A6‑0315/2008),
1. stemt in met het voorstel voor een besluit van de Raad zoals gewijzigd en stemt in met de sluiting van de overeenkomst;
2. draagt zijn Voorzitter op het standpunt van het Parlement over te brengen aan de Raad en aan de Commissie.
Amendement 1 Voorstel voor een Besluit Visum 1 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37 juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en lid 3, eerste alinea, |
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37 juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en lid 3, tweede alinea |
TOELICHTING
In 2000 hebben de visserijstaten in het zuiden van de Indische Oceaan het initiatief genomen om een nieuwe regionale visserijorganisatie op te zetten (Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan).
Na vijf intergouvernementele conferenties, waarvan de laatste in april 2005 in Mombassa, Kenia, plaatsvond, kwamen de betrokken partijen tot een ontwerp voor een visserijovereenkomst. De tekst van deze overeenkomst is toen nog eens door een groep redacteurs bekeken, waarna de definitieve tekst op 7 juli 2006 tijdens een diplomatieke conferentie in Rome is goedgekeurd en vervolgens voor ondertekening is opengesteld.
De Gemeenschap heeft visserijbelangen in het zuidelijke deel van de Indische Oceaan en is ook kuststaat vanwege het eiland Réunion. Bijgevolg moet de Gemeenschap krachtens het VN-zeerechtverdrag met de andere betrokken partijen samenwerken bij het beheer en de instandhouding van de bestanden in die regio. De Gemeenschap heeft de SIOFA-overeenkomst op 7 juli 2006 ondertekend overeenkomstig Besluit 2006/496/EG, dat op 6 juli 2006 door de Raad was goedgekeurd.
Op 21 december heeft de Europese Commissie de Raad een voorstel voor een Besluit voorgelegd, betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan.
De Raad heeft op 30 januari 2008 besloten het Parlement te raadplegen over deze overeenkomst en een verzoek tot overleg bij ons neergelegd.
Op 3 februari 2008 heeft onze commissie de Commissie juridische zaken verzocht de rechtsgrondslag van dit dossier te controleren, want wij menen dat er geen sprake was van overleg maar van instemming (artikel 35 van het Reglement van het EP).
De Commissie juridische zaken heeft tijdens haar bijeenkomst van 26 februari 2008 gevolg gegeven aan ons verzoek door te verklaren dat hier inderdaad sprake was van instemming en er op grond daarvan in de internationale overeenkomst in een specifiek institutioneel kader is voorzien (instelling van hulporganen die belangrijke beslissingen zullen nemen).
ARTIKEL 7 – HULPORGANEN
1. De vergadering van de partijen richt een Permanent Wetenschappelijk Comité op, dat, tenzij de vergadering van de partijen anders beslist, eenmaal per jaar en bij voorkeur vóór de vergadering van de partijen bijeenkomt volgens de onderstaande bepalingen:
a) het comité heeft de volgende taken:
(i) een wetenschappelijke evaluatie maken van de visbestanden en van de impact van de visserij op het mariene milieu, rekening houdend met de ecologische en oceanografische kenmerken van de zone en met de resultaten van relevant wetenschappelijk onderzoek
(ii) wetenschappelijk onderzoek bevorderen, en aanzetten tot samenwerking op dat gebied, met als doel meer kennis te verwerven over de toestand van de visbestanden,
(iii) wetenschappelijk advies en aanbevelingen geven aan de vergadering van de partijen met het oog op het formuleren van de in artikel 6, lid 1, onder d, bedoelde instandhoudings- en beheersmaatregelen,
(iv) wetenschappelijk advies en aanbevelingen geven aan de vergadering van de partijen met het oog op het formuleren van maatregelen betreffende het toezicht op visserijactiviteiten,
(v) de vergadering van de partijen wetenschappelijk advies en aanbevelingen geven betreffende geschikte normen en formaten voor het verzamelen en uitwisselen van visserijgegevens, en
(vi) alle andere wetenschappelijke taken waartoe de vergadering van de partijen kan besluiten;
b) bij de opstelling van het advies en de aanbevelingen houdt het Wetenschappelijk Comité rekening met de werkzaamheden van de Visserijcommissie voor het Zuidwestelijke Deel van de Indische Oceaan en van andere relevante onderzoeksorganisaties en regionale organisaties voor visserijbeheer.
2. Zodra de in artikel 6 bedoelde maatregelen zijn genomen, richt de vergadering van de partijen een Handhavingscomité op, dat de uitvoering en de naleving van die maatregelen moet controleren. Het Handhavingscomité komt, samen met de vergadering van de partijen, bijeen zoals bepaald in het reglement van orde, brengt verslag uit bij de vergadering van de partijen en geeft haar advies en aanbevelingen.
3. De vergadering van de partijen kan ook, voorzover nodig, tijdelijke, bijzondere of permanente comités oprichten die onderwerpen in verband met de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst moeten bestuderen en daarover verslag moeten uitbrengen, alsmede werkgroepen die specifieke technische problemen moeten bestuderen en daarover aanbevelingen moeten geven.
Overeenkomstig de artikelen 37 en 300, lid 2, eerste alinea, en lid 3, tweede alinea van het EG-verdrag, is de instemmingsprocedure van toepassing.
Bijgevolg moet er een wijziging worden doorgevoerd inzake de rechtsgrondslag van het voorstel voor een Besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese gemeenschap van de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische oceaan.
ADVIES VAN DE COMMISSIE JURIDISCHE ZAKEN INZAKE DE RECHTSGRONDSLAG
De heer Philippe Morillon
Voorzitter
Commissie visserij
BRUSSEL
Betreft: Advies inzake de rechtsgrondslag van het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan (COM(2007)0831 – 2007/0285(CNS)).
Geachte voorzitter,
Bij schrijven van 3 januari 2008 hebt u, overeenkomstig artikel 35, lid 2 van het Reglement, de Commissie juridische zaken verzocht de geldigheid en juistheid van de rechtsgrondslag van bovengenoemd Commissievoorstel na te gaan.
De commissie behandelde dit punt op haar vergadering van 26 februari 2008.
Het voorstel is gebaseerd op artikel 37[1] junctis artikel 300, lid 2, eerste alinea[2] en artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag. Van belang is dat artikel 300, lid 3, eerste alinea alleen de raadpleging van het Parlement voorschrijft.
De Commissie visserij merkt op dat soortgelijke voorstellen, zoals bijvoorbeeld het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (COM (2003) 855), niet op de eerste maar op de tweede alinea van artikel 300, lid 3 waren gebaseerd, met als gevolg dat de instemmingsprocedure van toepassing was.
Relevante bepalingen van het EG-Verdrag
Artikel 300, lid 3
3. Behalve in het geval van de in artikel 133, lid 3, bedoelde akkoorden, sluit de Raad de akkoorden na raadpleging van het Europees Parlement, ook wanneer het akkoord betrekking heeft op een gebied waarvoor de procedure van artikel 251 of van artikel 252 vereist is wat de aanneming van interne voorschriften betreft. Het Europees Parlement brengt advies uit binnen de termijn die de Raad naar gelang van de urgentie kan vaststellen. Indien er binnen die termijn geen advies is uitgebracht, kan de Raad een besluit nemen.
In afwijking van het bepaalde in de vorige alinea, worden akkoorden zoals bedoeld in artikel 310, andere akkoorden die een specifiek institutioneel kader in het leven roepen door het instellen van samenwerkingsprocedures, akkoorden die aanzienlijke gevolgen hebben voor de Gemeenschapsbegroting en akkoorden die een wijziging behelzen van een volgens de procedure van artikel 251 aangenomen besluit, gesloten nadat het Europees Parlement zijn instemming heeft gegeven.[3]
Rechtsgrondslag
Voor beantwoording van de vraag van de ten principale bevoegde commissie moet worden nagegaan of the Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan een "specifiek institutioneel kader" in het leven roept door het instellen van samenwerkingsprocedures als bedoeld in artikel 300, lid 3, tweede alinea. In dat geval namelijk is de instemmingsprocedure van toepassing. Hierbij zij aangetekend dat het Hof van Justitie zich tot dusver nog niet heeft uitgesproken over de uitlegging van het begrip "specifiek institutioneel kader" in de zin van de tweede alinea van artikel 300, lid 3.
Alle wetsvoorstellen van de Gemeenschap moeten een in het Verdrag (of in een andere wetstekst voor de tenuitvoerlegging waarvan zij bedoeld zijn) verankerde rechtsgrondslag hebben. Door de rechtsgrondslag wordt de bevoegdheid van de Gemeenschap ratione materiae gedefinieerd en wordt aangegeven op welke wijze deze bevoegdheid moet worden uitgeoefend, te weten het/de wetgevende instrument(en) die kunnen worden gebruikt en de besluitvormingsprocedure.
Volgens het Hof van Justitie "mag de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling niet alleen afhangen van de opvatting van een instelling omtrent het nagestreefde doel, maar moet zij berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn"[4]. Tot die gegevens behoren met name het doel en de inhoud van de handeling [5]. In dit verband zijn volgens het Hof niet relevant "(...) de wens van een instelling om intensiever deel te nemen aan de vaststelling van een bepaalde handeling, het werk dat op het werkterrein waaronder de handeling valt, op een andere grond is verricht, of de context waarbinnen de handeling is vastgesteld"[6].
Het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (COM (2003) 855), dat de Commissie visserij als voorbeeld noemt, betrof een verdrag waarbij een goed gestructureerde internationale organisatie in het leven werd geroepen en de beslissingsbevoegdheid in handen van een speciale visserijcommissie werd gelegd. Daardoor was duidelijk dat dat verdrag een specifiek institutioneel kader in het leven riep in de zin van de tweede alinea van artikel 300, lid 3.
Met betrekking tot de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan is de situatie als volgt:
(I) Artikel 7 handelt over de oprichting van hulporganen, waaronder een Permanent Wetenschappelijk Comité en een Handhavingscomité. Uit artikel 8 (besluitvorming)[7] valt op te maken dat deze organen besluiten kunnen nemen over "kwesties van wezenlijk belang".
Het Wetenschappelijk Comité heeft tot taak a) wetenschappelijke evaluaties te maken van de visbestanden en van de impact van de visserij, b) wetenschappelijk onderzoek te bevorderen en aan te zetten tot wetenschappelijke samenwerking aan te moedigen en te bevorderen en c) wetenschappelijk advies en aanbevelingen te geven voor het formuleren van instandhoudings- en beheersmaatregelen, en voor het verzamelen en uitwisselen van visserijgegevens, terwijl het de taak is van het Handhavingscomité om de uitvoering en de naleving van de maatregelen van de vergadering van de partijen te controleren. Voorts is het bevoegd aan die vergadering verslag uit te brengen, en adviezen en aanbevelingen te verstrekken.
(II) De vergadering van de partijen "kan ook, voor zover nodig, tijdelijke, bijzondere of
permanente comités oprichten die onderwerpen in verband met de verwezenlijking van
de doelstellingen van deze overeenkomst moeten bestuderen en daarover verslag moeten
uitbrengen, alsmede werkgroepen die specifieke technische problemen moeten
bestuderen en daarover aanbevelingen moeten geven".
(III) Ofschoon in de overeenkomst is bepaald dat besluiten van de vergadering
van de partijen en haar hulporganen over "kwesties van wezenlijk belang" bij
consensus worden genomen, worden de andere besluiten genomen bij gewone
meerderheid.
In het licht van deze elementen is de commissie van mening dat de overeenkomst een specifiek institutioneel kader in de zin van artikel 300, lid 3, tweede alinea in het leven roept. Dat betekent dat de instemmingsprocedure van toepassing is.
In haar vergadering van 26 februari 2008 besloot de Commissie juridische zaken met algemene stemmen[8] aan te bevelen dat de rechtsgrondslag van het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan wordt gebaseerd op de tweede alinea van artikel 300, lid 3 en niet op de eerste alinea van die bepaling.
Hoogachtend,
Giuseppe Gargani
- [1] Artikel 37
1. Teneinde de hoofdlijnen van een gemeenschappelijk landbouwbeleid uit te stippelen, roept de Commissie, zodra het Verdrag in werking is getreden, een conferentie van de lidstaten bijeen, om hun landbouwbeleid onderling te vergelijken met name door een overzicht op te stellen van hun middelen en behoeften.
2. Rekening houdend met de werkzaamheden van de in lid 1 bedoelde conferentie, doet de Commissie, na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag voorstellen inzake de totstandbrenging en de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, daarbij inbegrepen de vervanging van de nationale organisaties door een van de in artikel 34, lid 1, genoemde vormen van gemeenschappelijke ordening, alsook de uitvoering van de in deze titel speciaal vermelde maatregelen.
Deze voorstellen dienen rekening te houden met de onderlinge samenhang tussen de in deze titel genoemde landbouwvraagstukken.
Op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement stelt de Raad, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, verordeningen of richtlijnen vast of geeft beschikkingen onverminderd de aanbevelingen die hij zou kunnen doen
3. De in artikel 34, lid 1, genoemde gemeenschappelijke ordening kan overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande lid door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de plaats worden gesteld van de nationale marktorganisaties:(a)
indien de gemeenschappelijke ordening aan de lidstaten welke tegen deze maatregelen gekant zijn en zelf over een nationale organisatie voor de betrokken productie beschikken, gelijkwaardige waarborgen biedt inzake de werkgelegenheid en de levensstand van de betrokken producenten, met inachtneming van het ritme van de mogelijke aanpassing en van de noodzakelijke specialisatie, en
(b)
) indien deze ordening aan het handelsverkeer binnen de Gemeenschap analoge voorwaarden waarborgt als op een nationale markt bestaan.
4. Wanneer voor bepaalde grondstoffen een gemeenschappelijke ordening in het leven wordt geroepen, voordat er reeds een gemeenschappelijke ordening voor de overeenkomstige verwerkte producten bestaat, mogen de betrokken grondstoffen, gebruikt voor de producten die voor uitvoer naar derde landen zijn bestemd, van buiten de Gemeenschap worden ingevoerd. - [2] 2. Onder voorbehoud van de aan de Commissie te dezer zake toegekende bevoegdheden, neemt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie een besluit over de ondertekening, die vergezeld kan gaan van een besluit inzake de voorlopige toepassing vóór de inwerkingtreding, en over de sluiting van de akkoorden. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen wanneer het akkoord betrekking heeft op een gebied waarvoor, wat de aanneming van de interne voorschriften betreft, eenparigheid vereist is, alsook wanneer het gaat om akkoorden als bedoeld in artikel 310.
- [3] Vetgedrukt door ons.
- [4] Zaak 45/86, Commissie vs. Raad, Jurisprudentie (1987) 1439, punt 5.
- [5] Zaak C-300/89, Commissie vs. Raad, Jurisprudentie (1991) I-287, punt 10.
- [6] Zaak C-269/97, Commissie vs. Raad, Jurisprudentie (2000) I-2257, punten 43 en 44.
- [7] Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, worden de besluiten van de vergadering
van de partijen en haar hulporganen over kwesties van wezenlijk belang genomen bij
consensus van de aanwezige overeenkomstsluitende partijen, waarbij consensus betekent
dat geen enkel formeel bezwaar wordt gemaakt op het ogenblik dat een besluit wordt
genomen. De vraag of een kwestie van wezenlijk belang is, wordt behandeld als een
kwestie van wezenlijk belang.
2. Besluiten over andere dan de in lid 1 bedoelde kwesties worden genomen bij gewone
meerderheid van de aanwezige overeenkomstsluitende partijen die hun stem uitbrengen.
3. De door de vergadering van de partijen genomen besluiten zijn bindend voor alle
overeenkomstsluitende partijen. - [8] Bij de eindstemming waren aanwezig: Giuseppe Gargani (voorzitter), Titus Corlăţean (ondervoorzitter), Rainer Wieland (ondervoorzitter), Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (ondervoorzitter), Francesco Enrico Speroni (ondervoorzitter), Diana Wallis (rapporteur voor advies), Monica Frassoni, Neena Gill, Piia-Noora Kauppi, Klaus-Heiner Lehne, Katalin Lévai, Antonio López-Istúriz White, Hans-Peter Mayer, Manuel Medina Ortega, Hartmut Nassauer, Aloyzas Sakalas, Vicente Miguel Garcés Ramón (namens Giulietto Chiesa), Sajjad Karim (namens Carlo Casini), Gabriele Stauner (namens Bert Doorn), József Szájer (namens Othmar Karas) and Jacques Toubon (namens Jaroslav Zvěřina).
PROCEDURE
Titel |
Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan |
|||||||
Document- en procedurenummers |
COM(2007)0831 – C6-0047/2008 – 2007/0285(CNS) |
|||||||
Datum raadpleging EP |
30.1.2008 |
|||||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking |
PECH 19.2.2008 |
|||||||
Rapporteur(s) Datum benoeming |
Philippe Morillon 23.1.2008 |
|
|
|||||
Betwisting rechtsgrondslag Datum JURI-advies |
JURI 26.2.2008 |
|
|
|
||||
Datum goedkeuring |
15.7.2008 |
|
|
|
||||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
21 1 0 |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Stavros Arnaoutakis, Elspeth Attwooll, Marie-Hélène Aubert, Iles Braghetto, Niels Busk, David Casa, Paulo Casaca, Zdzisław Kazimierz Chmielewski, Emanuel Jardim Fernandes, Carmen Fraga Estévez, Ioannis Gklavakis, Pedro Guerreiro, Heinz Kindermann, Rosa Miguélez Ramos, Seán Ó Neachtain, Struan Stevenson, Margie Sudre, Cornelis Visser |
|||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Ole Christensen, Constantin Dumitriu, Carl Schlyter, Thomas Wise |
|||||||