VERSLAG over een strategie voor de toekomstige toepassing van institutionele aspecten voor regelgevende agentschappen

17.9.2008 - (2008/2103(INI))

Commissie constitutionele zaken
Rapporteur: Georgios Papastamkos
Rapporteur voor advies(*):
Jutta Haug, begrotingscommissie
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies - artikel 47 van het Reglement

Procedure : 2008/2103(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0354/2008
Ingediende teksten :
A6-0354/2008
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over een strategie voor de toekomstige toepassing van institutionele aspecten voor regelgevende agentschappen

(2008/2103(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2008 "Europese agentschappen – Verdere ontwikkelingen"(COM(2008)0135),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 januari 2004 over de mededeling van de Commissie "Kader voor Europese regelgevende agentschappen"[1],

–   gezien het ontwerp voor een interinstitutioneel akkoord van 25 februari 2005 betreffende een kader voor Europese regelgevende agentschappen (COM(2005)0059),

–   gezien de samen met de Raad gestelde mondelinge vraag van de commissie Institutionele aangelegenheden en de Begrotingscommissie en het antwoord van de Raad tijdens zijn zitting van 15 november 2005 (O-0093/05),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 december 2005 over het voorstel van de Commissie betreffende een inter-institutioneel akkoord voor een kader voor Europese regelgevende agentschappen[2],

–   gezien het besluit van de Conferentie van voorzitters van 17 april 2008,

–   gezien het schrijven van 7 mei 2008 van de voorzitter van de Commissie aan de voorzitter van het Europees Parlement en aan de voorzitter van de Raad die op dat moment in functie is inzake de oprichting van een interinstitutionele werkgroep op politiek niveau,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie Institutionele aangelegenheden, de Commissie Begrotingscontrole, de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie (A6‑0354/2008),

A. overwegende dat de inspanningen van het Parlement en de Commissie ter vaststelling van een juridisch bindend kader voor Europese regelgevende agentschappen, tot niets hebben geleid,

B.  overwegende dat er geen enkele substantiële voortgang is bereikt ten aanzien van het interinstitutionele akkoord van 2005, vanwege de weigering op politieke en institutionele gronden van de Raad, dat de Commissie heeft besloten haar voorstel voor een interinstitutioneel akkoord in te trekken en in de plaats daarvan op te roepen tot het op gang brengen van een interinstitutionele dialoog om tot een gemeenschappelijke aanpak te komen,

C. opmerkende dat hoewel de regelgevende agentschappen op het eerste gezicht gelijk kunnen worden gesteld met "micro-instellingen", ze macro-effecten hebben voor het Europese bestuur,

D. oordelende dat het noodzakelijk blijft om ten minste de belangrijkste structurele kenmerken vast te stellen van de regelgevende agentschappen, voor zover dit een door de Europese Unie erkende para-institutionele parameter is geworden,

E.  wegende het voorstel van de Commissie die een interinstitutionele werkgroep wil oprichten die het kader vast gaat stellen van de regelgevende agentschappen evenals de respectieve bevoegdheden van elk van de organen van de Europese Unie ten opzichte van deze agentschappen,

F.  overwegende dat de Commissie tot 2009-2010 een horizontale evaluatie moet uitwerken van de regelgevende agentschappen en op zo kort mogelijke termijn een rapport over de conclusies van deze evaluatie moet overleggen aan het Parlement en de Raad,

G. is ingenomen met het besluit van de Commissie om geen nieuwe agentschappen op te richten zolang als de interinstitutionele werkgroep haar werkzaamheden nog niet voltooid heeft,

H. roept de Commissie op zich te houden aan de in 2005 voorgestelde richtsnoeren van het interinstitutioneel inzake aan te brengen wijzigingen in de basisbesluiten betreffende de bestaande agentschappen ten einde ze aan de nieuwe aanpak aan te passen,

I    benadrukt dat er reeds een uniform regelgevend kader[3] bestaat voor de regelgevende agentschappen die het communautaire programmabeheer, voor een beperkte periode, beheren,

1.  overweegt dat het voorstel van de Commissie een prijzenswaardig initiatief is en verklaart zich bereid om middels zijn vertegenwoordigers deel te nemen aan de interinstitutionele werkgroepen, overweegt evenwel dat "de gemeenschappelijke benadering" niet volledig voldoet aan zijn verwachtingen inzake het bereiken van een inter-institutioneel akkoord.

2.  roept de Raad op een constructieve bijdrage te leveren aan de werkzaamheden van deze werkgroep;

3.  vraagt aan de Raad en de Commissie om op zo kort mogelijke termijn en samen met het Parlement een werkprogramma voor de interinstitutionele werkgroep vast te stellen, zodat de werkgroep in het najaar van 2008 kan beginnen;

4.  overweegt dat het werkprogramma van de interinstitutionele groep zich met name moet richten op de volgende punten:

–   concretisering van de gebieden waarop de horizontale evaluatie, die door de Commissie voor het einde van 2009 uitgevoerd moet worden, zich zal moeten richten,

–   vaststelling van objectieve criteria op basis waarvan het nut van agentschappen beoordeeld kan worden, waarbij eventuele vervangende oplossingen overwogen worden;

–   

–   evaluatie van mogelijk winstverlies als gevolg van het feit dat bepaalde activiteiten niet door de diensten van de Commissie worden uitgevoerd maar door de regelgevende agentschappen;

–   maatregelen vaststellen die de transparantie van de agentschappen bevorderen, met name door aanpassing van de fundamentele structurele kenmerken.

–   vaststellen van de grenzen van de zelfstandigheid van de agentschappen en van de op hen uitgeoefende controle, en met name de vorm en reikwijdte van de verantwoordelijkheden van de Commissie vaststellen ten aanzien van hun respectieve activiteiten, waarbij uiteraard rekening gehouden wordt met het feit dat de verantwoordingsplicht van de Commissie niet groter mag zijn dan de invloed die de Commissie op de activiteiten van het agentschap uitoefent,

–   aanwijzen van de vertegenwoordigers voor de controlemechanismen van de Raad en de Commissie die de regelgevende agentschappen controleren, en het horen van kandidaten ten overstaan van de bevoegde commissie van het Parlement,

–   aanwijzen van uitvoerende organen van de agentschappen en met name hun respectieve directeuren, en de rol van het Parlement hierin verduidelijken;

–   de noodzaak van een standaardaanpak voor de agentschappen met betrekking tot de presentatie van hun activiteiten gedurende het betreffende financiële jaar en van hun financiële stukken en verslagen inzake de begroting en het financieel beheer;

–   een standaardeis voor alle directeuren van agentschappen om een betrouwbaarheidsverklaring op te stellen en te ondertekenen, zo nodig met voorbehouden;

–         een geharmoniseerd model dat van toepassing is op alle agentschappen en gelieerde organen, waarbij duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen

- een jaarverslag gericht op een algemeen publiek over de activiteiten, werkzaamheden en prestaties van de instelling;

- financiële overzichten en een verslag over de uitvoering van de begroting;

- een activiteitenverslag naar het voorbeeld van de activiteitenverslagen van de directeuren-generaal van de Commissie;

- een betrouwbaarheidsverklaring ondertekend door de directeur van de instelling, samen met eventuele voorbehouden of opmerkingen die de directeur onder de aandacht van de kwijtingsautoriteit denkt te moeten brengen;

–                    de noodzaak om de beginselen te definiëren aan de hand waarvan kan worden bepaald of en zo ja, in welke mate agentschappen zouden moeten worden gefinancierd uit honoraria of betalingen;

–         de noodzaak voortdurend de behoefte aan de bestaande agentschappen na te gaan en het vaststellen van criteria om het moment te bepalen waarop moet worden aangenomen dat een agentschap zijn taak heeft volbracht en opgeheven kan worden;

     5.  betreurt het ontbreken van een algemene strategie voor de oprichting van EU agentschappen, in het bijzonder die welke zijn opgenomen in bijlage I, die onder de opdracht van de Commissie industrie, onderzoek en energie vallen; merkt op dat nieuwe agentschappen van geval tot geval worden opgericht, wat leidt tot een ondoorzichtige lappendeken van regelgevende agentschappen, uitvoerende agentschappen en overige communautaire organen, en elk agentschap heeft zijn eigen aard;

6.  neemt kennis van het standpunt van de Commissie volgens welke de oprichting van regelgevende agentschappen, die in alle gevallen plaatsvindt in samenwerking met het Parlement, een vorm van samenwerking tussen de lidstaten is waarvan de werking gebaseerd is op interoperabiliteit en de uitoefening van bevoegdheden door andere dan uitsluitend gemeenschapsorganen ten einde bezwaren ter zake van centralistisch bestuur te voorkomen;

7.  roept de Raad en de Commissie op om samen met het Europees Parlement een duidelijk, gemeenschappelijk en samenhangend kader te formuleren voor de plaats die de regelgevende agentschappen in de toekomst zouden moeten innemen in het licht van het EU-bestuur;

8.  is van oordeel dat de transparantie van de regelgevende agentschappen verzekerd moet zijn, met name ten aanzien van hun functioneren, de openbaarmaking en toegankelijkheid van informatie en de programmering van hun werkzaamheden en het afleggen van verantwoording daarover;

9.  is van mening dat de prioriteit van het "gemeenschappelijk kader" waarnaar op het gebied van interinstitutionele samenwerking gestreefd wordt, gericht moet zijn op een rationele werking en op optimalisatie van de toegevoegde waarde van regelgevende agentschappen, door bevordering van de transparantie, zichtbare democratische controle en doeltreffendheid;

10. oordeelt dat het vaststellen van regels en minimale gemeenschappelijke beginselen inzake de structuur, de werking en controle over de regelgevende agentschappen, ongeacht hun aard, noodzakelijk is;

11. is van mening dat de inspraak in de activiteiten van de regelgevende agentschappen gegarandeerd moet worden door het overleg en de dialoog met de belanghebbenden formeel te structureren;

12. overweegt dat de uiteenlopende structuren en takenpakketten van de agentschappen ernstige vragen oproept ten aanzien van regelgevingsfactoren, goed bestuur en institutionele toenadering op het vlak van centralisatie-decentralisatie;

13. pleit met het oog op de inachtneming van de beginselen van goed bestuur voor een gemeenschappelijke benadering op het gebied van personeelsselectie, budgettering en middelenbeheer, efficiënt management en prestatiebeoordeling;

14. ???overweegt dat een mogelijk nieuw agentschap pas na het verstrijken van de lopende financieringperiode opgericht mag worden, met andere woorden na 2013, en dat onderzocht dient te worden of de door de Commissie aangegane verbintenis om geen nieuwe agentschappen meer toe te laten ook betrekking moet hebben op de huidige twee hangende voorstellen voor de oprichting van twee agentschappen in de energie- en telecommunicatiesector;

15. benadrukt de noodzaak van de invoering van een parlementaire controle over de vorming en de werking van regelgevende agentschappen, die hoofdzakelijk gebaseerd zou moeten zijn op:

–         de presentatie aan het Parlement van het jaarverslag van de agentschappen,

–         de mogelijkheid om de directeur van elk agentschap uit te nodigen tijdens zijn benoeming voor de bevoegde parlementaire commissie, en

–         de verlening door het Parlement van de begrotingskwijting bij de uitvoering van de begroting van de agentschappen die gemeenschapsgeld ontvangen;

16. roept de Commissie op om voor het einde van de periode 2009-2010 de conclusies van de horizontale evaluatie van de regelgevende agentschappen te overleggen, zodat de conclusies in overweging kunnen worden genomen door de interinstitutionele werkgroep;

17. roept de Commissie op om de resultaten van haar horizontale evaluatie van agentschappen op zijn laatst aan het eind van de zomer van 2009 te presenteren; vraagt de Commissie om criteria te bedenken om die resultaten te kunnen vergelijken en duidelijke regels vast te stellen voor het beëindigen van het mandaat van agentschappen wanneer deze slecht presenteren;

18. vraagt aan de voorzitter en aan de Conferentie van voorzitters om prioriteit toe te kennen aan het vraagstuk om de door de Commissie voorgestelde werkgroep op te richten, en acht het wenselijk dat het Parlement in deze groep wordt vertegenwoordigd door de voorzitter of de rapporteur van de Commissie constitutionele zaken, van de Begrotingscommissie, alsmede van twee andere commissies die praktische ervaring hebben met de controle op de werking van regelgevende agentschappen;

19. herhaalt de oproep van zowel het Parlement als de Commissie in het ontwerp van 2005 voor een interinstitutioneel akkoord om de vaststelling van de zetel van een agentschap op te nemen in het basisbesluit;

Budgettaire overwegingen

20. wenst het belang te herhalen van het systematisch waarborgen op interinstitutioneel niveau van de toepassing van de procedure die wordt genoemd in punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer[4] (IIA van 17 mei 2006) en benadrukt de noodzaak om te zorgen voor een passende opvolging van de Gezamenlijke Verklaring van 13 juli 2007 van het Parlement, de Raad en de Commissie over gedecentraliseerde agentschappen;

21. is er van overtuigd dat een gedetailleerde procedure voor de toepassing van die bepaling absoluut noodzakelijk is; is van mening dat een dergelijke procedure een mogelijke gelegenheid kan bieden voor het onderbrengen van enkele belangrijke aspecten van het geblokkeerde ontwerp van de interinstitutionele overeenkomst van 2005, wellicht in combinatie met enkele aanpassingen aan de financiële kaderregeling voor agentschappen[5];

22. concludeert dat indien uit de evaluaties blijkt dat kosteneffectiviteit en efficiëntie van gedecentraliseerd bestuur niet gewaarborgd zijn, de Europese Unie niet zou moeten aarzelen om de huidige neiging tot uitbesteden van Commissietaken terug te draaien en duidelijke regels zou moeten opstellen voor het beëindigen van het mandaat van gedecentraliseerde agentschappen;

23. ondersteunt de intentie van de Commissie om geen nieuwe gedecentraliseerde agentschappen voor te stellen totdat de evaluatiewerkzaamheden zijn voltooid, met name tegen de achtergrond van het feit dat de marges van het huidige meerjarig financieel kader het uiterst moeilijk zouden maken om op dit moment een nieuw communautair orgaan te financieren zonder serieuze herprogrammering;

24. is vanuit begrotingsoogpunt van mening dat de onderstaande onderwerpen belangrijke kwesties zijn voor de agenda van de interinstitutionele werkgroep over de toekomst van EU-agentschappen;

Vaststellen van de definitie van een agentschap

25. herinnert in dit opzicht aan de definitie van een "agentschap" die werd vastgesteld in de trialoog van 7 maart 2007, toen werd overeengekomen dat voor de toepassing van punt 47 van de IIA van 17 mei 2006 de definitie van een "agentschap" zou worden bepaald door de vraag of het orgaan in kwestie was opgesteld volgens artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen[6] (Financieel Reglement);

26. wil het belang benadrukken dat het toekent aan een duidelijke en samenhangende algemene terminologie met betrekking tot agentschappen die moet worden vastgesteld voor gemeenschappelijk gebruik; herinnert er aan dat 'regelgevende agentschappen' slechts een subgroep vormen van gedecentraliseerde agentschappen;

Nieuwe agentschappen: koppeling tussen wetgevende procedures en begrotingsprerogatieven

27. vindt het belangrijk om zowel agendaproblemen als juridische en procedurele aspecten te bespreken die zich zouden kunnen voordoen indien er geen tijdige overeenkomst over de financiering van een nieuw agentschap kan worden bereikt krachtens artikel 47 van de IIA van 17 mei 2006, parallel aan de besluiten die door de wetgever worden genomen; vindt het net zo belangrijk om na te denken over enkele procedurele beschermingsconstructies om de volledige betrokkenheid van de begrotingsautoriteit te waarborgen in alle kwesties die gevolgen hebben voor de begroting, zoals de uitbreiding van de takenlijst van een agentschap;

28. herhaalt dat het Parlement al in 2005 vroeg om verplichte kosten-batenanalyses voordat er een nieuw agentschap werd voorgesteld, waarbij die analyse zich met name zou moeten richten op de vraag of de "optie van een agentschap (met inbegrip van de waarschijnlijke toezichts- en coördinatiekosten) meer kosteneffectief is dan de relevante taken te laten uitvoeren door de diensten van de Commissie zelf", maar ook op kwesties zoals het mandaat en de werkmethoden van het agentschap of de mate van onafhankelijkheid van de Commissie, die vaak van specifiek belang is voor de wetgever;

Bestaande agentschappen: toezicht

29. onderstreept de noodzaak van een regelmatige en gecoördineerde evaluatie en controle, waarbij duplicatie en overlap moeten worden voorkomen, om de toegevoegde waarde van reeds bestaande gedecentraliseerde agentschappen te beoordelen die niet meer onder het bereik van punt 47 van de IIA van 17 mei 2006 vallen; ziet dit als een vervolg van de werkzaamheden die eerder zijn uitgevoerd en die hebben geleid tot de gezamenlijke verklaring over communautaire agentschappen die tijdens de trialoog van 18 april 2007 is overeengekomen "om de bestaande communautaire agentschappen regelmatig te evalueren, zich daarbij met name richtend op hun kosten-baten en met een gedetailleerde verklaring van de gebruikte criteria voor de selectie van de agentschappen die moeten worden geëvalueerd";

30. merkt op dat de uitgevoerde analyse enkele kosten-batenkwesties moet beantwoorden en onder andere moet worden uitgevoerd overeenkomstig de volgende criteria:

- Relevantie: in hoeverre waren de doelstellingen die zijn voorzien door de oprichtingsregeling van een agentschap relevant voor het niveau aan openbare uitgaven dat is goedgekeurd in de begroting?

- Effectiviteit: welke effecten (gevolgen) zijn bereikt door de activiteit van het agentschap?

- Efficiëntie (kosteneffectiviteit): hoe is de diverse invoer economisch omgezet in uitvoer en resultaten? Zijn de (verwachte) effecten bereikt tegen een redelijke kostprijs, in het bijzonder met betrekking tot het ingezette personeel en de interne organisatie?19.  wijst erop dat, gezien de totale impact van de agentschappen op de begroting, de Commissie overtuigend moet aantonen dat Europees bestuur via de agentschappen de meest kosteneffectieve, efficiënte en passende optie is om het Europees beleid uit te voeren, zowel nu als in de nabije toekomst;

31. wijst erop dat, gezien de totale impact van de agentschappen op de begroting, de Commissie overtuigend moet aantonen dat Europees bestuur via de agentschappen de meest kosteneffectieve, efficiënte en passende optie is om het Europees beleid uit te voeren, zowel nu als in de nabije toekomst;

Algemeen gemeenschappelijk kader

32. benadrukt de noodzaak om minimale gemeenschappelijke normen vast te stellen met betrekking tot onder andere de rol en de politieke verantwoordelijkheid van de Commissie ten aanzien van het agentschap, de steun die moet worden verleend door gastheerlanden en het tijdige en transparante besluit over de vestigingsplaats van een agentschap waarnaar kan worden verwezen in de oprichtingsregeling van de agentschappen;

33. herinnert eraan dat de activiteiten van de agentschappen dienen te worden geleid door duidelijke verantwoordingsregels, in overeenstemming met de bepalingen van het Financieel Reglement; legt de nadruk op de verplichting van de agentschappen betreffende de dechargeprocedure;

34. is daarnaast van mening dat het uiterst belangrijk is om te trachten enkele gemeenschappelijke regels te definiëren voor de presentatie van de begrotingen van de agentschappen met het oogmerk om begrotingsindicatoren, zoals uitvoeringssnelheden van de agentschappen of de individuele aandelen waaruit hun inkomsten en uitgaven bestaan, transparanter en meer vergelijkbaar te maken; meent dat de algemene presentatie van de subsidie voor agentschappen in de EU-begroting eventueel moet worden aangepast aan de taken en rollen van de nieuwe generatie agentschappen;

35. wijst erop dat er, volgens de cijfers die de Commissie in haar mededeling heeft verstrekt, op dit moment 29 regelgevende agentschappen zijn, die zo’n 3 800 personeelsleden in dienst hebben en een jaarlijks budget hebben van ongeveer 1 100 miljoen euro, inclusief een bijdrage van de Gemeenschap van ongeveer 559 miljoen euro;

36. is van mening dat het controle-/kwijtingsproces evenredig moet zijn aan de relatieve grootte van het totale budget van de agentschappen; merkt in het bijzonder op dat de middelen die de Europese Rekenkamer tot zijn beschikking heeft de afgelopen jaren niet evenredig zijn toegenomen met de uitbreiding van het aantal agentschappen;

37. benadrukt nogmaals de wens die is uitgedrukt in paragraaf 7 van haar kwijtingsbesluiten inzake de agentschappen van 22 april 2008, dat de prestaties van de agentschappen regelmatig (en op ad hoc basis) gecontroleerd dienen te worden door de Europese Rekenkamer of een andere onafhankelijke controlerende instantie; is van mening dat deze controle niet beperkt zou moeten worden tot traditionele elementen van financieel beheer en de correcte besteding van overheidsgeld, maar dat er ook zou moeten worden gelet op administratieve efficiëntie en effectiviteit en dat een beoordeling van het financieel beheer van elk agentschap er deel van zou moeten uitmaken;

38. is van oordeel dat alle agentschappen, afgezien van de openbaarmaking van hun personeelsformatie, een overzicht van hun vaste en tijdelijke personeel moeten geven alsmede een overzicht van het aantal contractmedewerkers en nationale deskundigen en de veranderingen ten opzichte van de twee voorafgaande jaren;

39. vraagt aandacht voor het binnenkort te verschijnen speciale verslag van de Europese Rekenkamer over het solide financieel beheer van agentschappen, met speciale aandacht voor prestatiecontroles;

40. verzoekt de Commissie de administratieve functies van de kleinere agentschappen samen te voegen om de vereiste kritische massa te scheppen waarmee de agentschappen op een bevredigende manier kunnen voldoen aan de geldende regels inzake openbare aanbestedingen en zich aan het Financieel Reglement en de dienstvoorschriften[7] kunnen houden;

41. verzoekt de Commissie om een kritische blik te werpen op de aangevraagde begrotingsmiddelen van de agentschappen, omdat de meeste agentschappen de aangevraagde kredieten niet benutten;

42. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, aan de Commissie en aan de regeringen van de lidstaten.

  • [1]  PB C 92 E van 16.4.2004, blz. 119.
  • [2]  PB C 285 E van 22.11.2006, blz. 123.
  • [3]  Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002, tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1).
  • [4]  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
  • [5]  Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 23 december 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72).
  • [6]  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
  • [7]  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

TOELICHTING

Inleidende opmerkingen

De afgelopen jaren is het aantal regelgevende agentschappen aanzienlijk toegenomen, zowel op Europees als op nationaal niveau. Ten aanzien van de twee referentieniveaus bestaan er overeenkomsten, maar ook verschillen. De uiteenlopende structuren en takenpakketten van de agentschappen op Europees en nationaal niveau roepen ernstige vragen op ten aanzien van regelgevende aspecten, goed bestuur en de institutionele toenadering op het vlak van centralisatie versus decentralisatie. De reikwijdte van de parlementaire wettigheid is een van de fundamentele verschillen tussen de nationale en Europese regelgevende agentschappen, in het eerste geval wordt deze versterkt en is in het tweede geval onvoldoende.

Het Europees Parlement heeft zich al diverse malen gebogen over bestuursrechtelijke, financiële (zie hierover de adviezen van de medeverantwoordelijke commissies, waaronder de Begrotingscommissie en de Commissie Begrotingscontrole) en procedurele vragen ten aanzien van de werking van de Europese agentschappen. Nadat de Raad een juridisch bindend besluit niet wilde aannemen en het voorstel voor een interinstitutioneel akkoord heeft verworpen (schrijven van 22 juni 2007 van de Voorzitter van de Raad die op dat moment in functie was aan de voorzitter van het Europees Parlement), heeft de Commissie van haar initiatiefrecht gebruik gemaakt en een vervangend voorstel ingediend. Concreet gesproken heeft ze besloten het voorstel voor een interinstitutioneel akkoord in te trekken en daarvoor in de plaats een interinstitutionele werkgroep in het leven te roepen die het kader vast gaat stellen van de regelgevende agentschappen evenals de respectieve bevoegdheden van elke van de organen van de Europese Unie ten opzichte van deze agentschappen.

Indeling van de Europese regelgevende agentschappen

Bestuursrechtelijk Europa telt een groot aantal gedecentraliseerde organen of organen die vrijwel zelfstandige manier functioneren. Deze agentschappen worden ook wel "regelgevende agentschappen" genoemd. De 29 Europese agentschappen (voor een volledige lijst van de regelgevende Europese agentschappen, zie bijlage) vormen op het eerste gezicht "micro-instellingen" die evenwel in wezen duidelijke "macro-effecten" hebben.

Er zijn twee grote categorieën agentschappen: "regelgevende agentschappen" en "uitvoerende agentschappen". De taken van de eerste categorie worden in de rechtsgrondslag van de afzonderlijke agentschappen van geval tot geval vastgesteld, dat wil zeggen in hun eigen sectorale basisverordening (12 van de 23 agentschappen vallen onder het EG-verdrag en zijn gebaseerd op artikel 308). De uitvoerende agentschappen vervullen specifieke taken, die verband houden met het beheer van de communautaire programma's, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002, met andere woorden overeenkomstig een gemeenschappelijke rechtsgrond.

Een tussentijdse beoordeling van de werkzaamheden van beide categorieën agentschappen en de door hen bereikte resultaten lijkt noodzakelijk. Het nut van de oprichting van een regelgevend agentschap kan enkel per geval beoordeeld worden. De aard van de bevoegdheden van deze agentschappen, hun behoeften aan personele middelen en de vraag of het wenselijk is om beslissingsbevoegdheden over te dragen dienen voorwerp te zijn van een kosten/baten-analyse, en met name een externe evaluatie.

Er zullen geen nieuwe agentschappen worden opgericht, met inbegrip van bestaande voorstellen op het gebied van energie en telecommunicatie, totdat de positieve, meetbare en transparante beoordelingen in termen van gecentraliseerd en gedecentraliseerd bestuur van de bestaande agentschappen zijn afgerond. Een nieuw agentschap mag pas na het verstrijken van de lopende financieringperiode opgericht worden, met andere woorden na 2013, waarbij rekening gehouden wordt met de resultaten van de horizontale beoordeling die in 2009-2010 zal plaatsvinden.

De plaats van de Europese regelgevingsagentschappen in bestuurlijk Europa

De werking van de Europese agentschappen is niet alleen nauw verweven met het Europese bestuur op verschillende niveaus maar ook met de Europese strategie "Beter wetgeven" .

De diversiteit is kenmerkend voor de conceptuele aanpak en het functioneel onderzoek door de regelgevende agentschappen in de Europese Unie. De explosieve groei van het aantal regelgevende agentschappen heeft zeker geleid tot een buitensporig toegenomen hoeveelheid Europees beleid, tot een gebrek aan samenhang en transparantie van het Europees beleid, met als gevolg dat de praktische coördinatie wordt bemoeilijkt. In zijn mededeling aan het Europees Parlement en de Raad, getiteld "Europese Agentschappen - Verdere ontwikkelingen" [COM(2008)0135 definitief, Brussel, van 11 maart 2008], erkent de Commissie zelf dat het nodig is om "duidelijkheid te scheppen over de rol en de mechanismen voor de verantwoordingsplicht van agentschappen." (blz. 2).

Het is noodzakelijk dat de structuur, werking en controle van de agentschappen voldoen aan een minimum aantal regels en gemeenschappelijke beginselen. Op deze manier kunnen de basisbeginselen van de verdragen op harmonieuze wijze in het functioneren van de agentschappen worden toegepast.

De structuur van de verschillende agentschappen is namelijk zeer verschillend. Terwijl de Raad van Bestuur normaal gesproken bestaat uit minstens een vertegenwoordiger per lidstaat, wordt de uitvoerend directeur van het agentschap in de meeste gevallen benoemd door de Raad van Bestuur op voordracht van de Commissie en in andere gevallen door de Commissie op voorstel van de Raad van Bestuur, dan wel door de Raad op basis van een kandidatenlijst die of door de Raad van Bestuur of door de Commissie is opgesteld. In dit kader zou het nuttig zijn om gemeenschappelijke interinstitutionele richtsnoeren te ontwikkelen op grond waarvan de organen van de Europese Unie kunnen samenwerken waarbij goed gelet wordt op de taken en bevoegdheden van de afzonderlijke agentschappen.

Tevens zou het nuttig zijn om niet een alleen een kader te creëren om de werking van de Europese regelgevende agentschappen te standaardiseren, maar er tevens voor te zorgen dat hun werking op democratische beginselen rust. Daarom heeft het Parlement de Commissie herhaaldelijk verzocht om een constructieve bijdrage te leveren aan de uitwerking van een gemeenschappelijke aanpak en een consequente politieke aanpak van de Europese regelgevende agentschappen, die een belangrijk deel vormen van de institutionele mechanismen van de Europese Unie.

Rechtsstatuut sui generis van de Europese regelgevende agentschappen

Regelgevende agentschappen hebben een bijzonder rechtsstatuut. Behalve bestuurlijke bevoegdheden die grenzen aan de bestuurlijke taken van de overheid (dit geldt met name voor besluiten die juridisch bindend zijn voor derden) hebben ze gerechtelijke bevoegdheden voor zover ze sancties mogen opleggen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen agentschappen die juridisch bindende besluiten goedkeuren, die technische en/of wetenschappelijke advies geven en agentschappen die zich bezighouden met operationele activiteiten [COM(2008)0135 definitief, blz. 8]. Overigens zijn de agentschappen in organisatorisch en financieel opzicht zelfstandig en zijn ook de medewerkers veelal persoonlijk en/of functioneel onafhankelijk. Op grond van deze elementen kunnen de agentschappen niet ingedeeld worden in traditionele juridische categorieën, alhoewel ze binnen de Europese Unie een erkende para-institutionele status hebben. In onderhavige geval vallen de Europese regelgevende agentschappen en met name de agentschappen die onder het EU-verdrag vallen, onder de "uitvoerende macht".Verduidelijkt dient te worden dat "regelgevend" niet betekent dat de agentschappen bevoegdheden hebben om algemeen regelgevende maatregelen goed te keuren, maar uitsluitend individuele beslissingen op specifieke terreinen mogen nemen in het kader van duidelijk geformuleerde communautaire wetgeving ter bescherming van het beginsel van het institutioneel evenwicht als genoemd in artikel 7 van het EG-verdrag. Zoals algemeen bekend heeft het Hof van Justitie een uitspraak hierover gedaan (Meroni-leer, Zaak 98/80, Romano) Voorts kan de communautaire wetgever tijdens de gewone wetgevingsprocedure en op initiatief van de Commissie altijd oordelen of de oprichting van een nieuw specifiek regelgevend agentschap nuttig is en een specifieke regelgevend besluit goedkeuren dat het bestuur, werking en de verhoudingen met de instellingen en de betrokken instellingen regelt. Ook kan de gemeenschapswetgever altijd besluiten om een specifiek agentschap op te heffen dan wel te handhaven.

Transparantie en democratische controle

Daar de Europese regelgevende agentschappen grotendeels gedecentraliseerd en zelfstandig zijn, zijn transparantie en democratische controle aangaande de oprichting en werking van groot belang. Een teveel aan regelgevende of uitvoerende organen die exclusief bevoegd zijn - of zich daarop voor laten staan - tot het ontwikkelen van beleid op maatschappelijk belangrijke terreinen, dreigen afbreuk te doen aan de waarde van de EU-instellingen, deze weg te vagen en zou leiden tot een bovenmatige toename van de bureaucratie. De thans voorgestelde aanpak – die zoveel mogelijk gemeenschappelijk dient te zijn – van de structuur en werking van bedoelde agentschappen beoogt de bureaucratie te verminderen zodat de agentschappen hun regelgevende taken zo correct en doeltreffend mogelijk kunnen vervullen. Tegelijk moeten de agentschappen (deels) voldoen aan controlevoorschriften (audit) alsmede aan de maatschappelijk vereiste verantwoordingsplicht.

De parlementaire controle die uitgeoefend wordt op de structuur en werkzaamheden van de regulerende agentschappen past binnen het klassieke democratische beginsel waarin elk orgaan met uitvoerende bevoegdheden politieke verantwoording af dient te leggen. De mogelijkheid van het Europees Parlement om politieke verantwoordelijkheid toe te kennen aan de betrokken agentschappen is een van de basisbeginselen van de vertegenwoordigende democratie die eruit bestaat de wettigheid en gegrondheid van de beslissingen van de uitvoerende macht te toetsen. Een gemeenschappelijk kader voor een institutionele aanpak moet ook een strategie voor communicatie tussen het Europees Parlement en de regelgevende agentschappen bevatten. Deze communicatie berust voornamelijk op het jaarverslag van de agentschappen zelf, op de mogelijkheid de directeur van het agentschap bij zijn benoeming uit te nodigen voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement en tot slot op de door het Europees Parlement verleende kwijting van de begroting van de agentschappen die gemeenschapsgeld ontvangen. De terreinen waarop de parlementaire controle wordt uitgeoefend zouden helderder en doeltreffender geformuleerd kunnen worden. Het zou bijvoorbeeld een mogelijkheid zijn om tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement te debatteren over de jaarverslagen van de Europese regelgevende agentschappen. Hierdoor wordt tevens de informatieplicht aan de burgers gewaarborgd.

Naar een gemeenschappelijk kader voor interinstitutionele controle

Uw rapporteur is van mening dat het voorstel van de Commissie "op weg naar een gemeenschappelijk kader" betreffende de interinstitutionele dialoog die zal leiden tot een "gemeenschappelijke aanpak", niet voldoet aan zijn verwachtingen inzake het bereiken van een interinstitutioneel akkoord. Hij beschouwt de gemeenschappelijke aanpak dan ook als een tussenstap op weg naar een juridisch bindende tekst. Het Parlement begrijpt evenwel dat de Commissie de langdurige interinstitutionele impasse wil doorbreken. Het door de Commissie voorgestelde kader voor de Europese regelgevende agentschappen [COM(2008)0135 definitief] zou ongetwijfeld veel vollediger kunnen zijn. Het kan echter wel dienen als constructief uitgangpunt voor een dialoog. Overigens is uw rapporteur ingenomen met de instelling van een interinstitutionele werkgroep, die als forum kan dienen voor een gezamenlijke evaluatie van de ervaringen van de agentschappen en hun plaats binnen de verschillende niveaus van het Europees bestuur. Tevens is uw rapporteur van mening dat optimalisering in algemene zin van de toegevoegde waarde van regelgevende agentschappen prioritair is binnen het te ontwikkelen "gemeenschappelijk kader" op het gebied van samenwerking en interinstitutionele aanpak. Dit kan bereikt worden door transparantie, zichtbare democratische controle en doeltreffendheid te bevorderen.

BIJLAGE - LIJST VAN AGENTSCHAPPEN VAN DE EUROPESE UNIE EN SAMENVATTING VAN DE VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN HET EP

(Bron: Directoraat-generaal – Intern beleid, coördinatie van de wetgeving en bemiddelingeenheid)

Regelgevend agentschap

Jaar van oprichting

Medebeslissing op de datum van oprichting/

herziening

Vestigingsplaats

Verantwoordelijke commissie

Lid van de Raad van Bestuur benoemd door het EP

Deelname aan de benoeming van de uitvoerend directeur

Europees centrum voor de ontwikkeling van de beroepsontwikkeling (Cedefop)

1975

Nee/Nee

Thessaloniki

EMPL*

-

Nee

Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound)

1975

Nee/Nee

Dublin

EMPL*

-

Nee

Europees Milieu Agentschap (EEA)

1990

Nee/Ja

Kopenhagen

ENVI*

2

Nee

Europese Stichting voor Opleiding (ETF)

1990

Nee/Ja

Turijn

EMPL*

-

Nee

Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (OEDT)

1993

Nee/Ja

Lissabon

LIBE*

2

Ja

Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA)

1993

Nee/Ja

Londen

ENVI*

2

Ja

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (OHMI)

1993

Nee/Nee

Alicante

JURI*

-

Nee

Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA)

1994

Nee/Nee

Bilbao

EMPL*

-

Nee

Communautair Bureau voor plantenrassen (CBP)

1994

Nee/Nee

Angers

AGRI*

-

Nee

Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT)

1994

Nee/Nee

Luxemburg

-

-

Nee

Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat (EUMC) – vervangen door FRA

1997

Nee

Wenen

LIBE*

-

Nee

Europees Bureau voor wederopbouw (AER)

2000

Nee/Nee

Thessaloniki

AFET

-

Nee

Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA)

2002

Ja

Parma

ENVI*

-

Ja

Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid (EMSA)

2002

Ja

Lissabon

TRAN

-

Nee

Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA)

2002

Ja

Keulen

TRAN

-

Nee

Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA)

2004

Ja

Heraklion

ITRE

-

Ja

Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC)

2004

Ja

Stockholm

ENVI*

2

Ja

Europees Spoorwegbureau (AFE)

2004

Ja

Valenciennes

TRAN

-

Ja

Wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS)

2004

Nee/Nee

Brussel (voorlopig)

ITRE

-

Nee

Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex)

2004

Nee

Warschau

LIBE

-

Nee

Communautair Bureau voor visserijcontrole (ACCP)

2005

Nee

Brussel (voorlopig) – Vigo

PECH

-

Nee

Instituut van de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen

2006

Ja

Vilnius

FEMM

-

Ja

Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

2006

Ja

Helsinki

ENVI

2

Ja

Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA, vervangt l'EMCDDA)

2007

Nee

Wenen

LIBE

-

Ja

Agentschappen voor gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (tweede pijler):

Gedecentraliseerde agentschappen

Jaar van goedkeuring

Stad

Bevoegde commissie

Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie (IESUE)

2001

Parijs

AFET/SEDE

Satellietcentrum van de Europese Unie (CSUE)

2002

Madrid

AFET/SEDE

Europees Defensieagentschap (AED)

2004

Brussel

AFET/SEDE

Agentschappen voor politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (derde pijler):

Gedecentraliseerde agentschappen

Jaar van goedkeuring

Stad

Bevoegde commissie

Europese Politiedienst (Europol)

1992

Den Haag

LIBE*

Europese Politieacademie (CEPOL)

2000

Bramshill

LIBE*

Europese Eenheid voor justitiële samenwerking (Eurojust)

2002

Den Haag

LIBE*

* Verantwoordelijke commissie, overeenkomstig bijlage VI van het Reglement.

ADVIES van de Begrotingscommissie (16.7.2008)

aan de Commissie constitutionele zaken

inzake een strategie voor de toekomstige regeling van de institutionele aspecten van regelgevende agentschappen
(2008/2103(INI))

Rapporteur voor advies (*): Jutta Haug

(*) Medeverantwoordelijke commissies - Artikel 47 van het Reglement

SUGGESTIES

De Begrotingscommissie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie constitutionele zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

Inleiding

1.    verwelkomt de intentie van de Commissie om een internationale dialoog te stimuleren over de toekomst van de agentschappen van de Europese Unie en hun plaats in het Europees bestuur; is er van overtuigd dat de tijd nu is aangebroken om een beslissing te nemen over de algemene richting die het Europees bestuur moet nemen en vindt een interinstitutionele werkgroep een haalbare structuur voor het constructief en op resultaat gericht debat dat voor dit doel nodig is; onderstreept dat alle belangrijke actoren op institutioneel en wetgevend gebied, evenals vertegenwoordigers van de begrotingsautoriteit moeten participeren in deze werkgroep om positieve resultaten te waarborgen;

2.    verwelkomt de intentie van de Commissie om een grondige horizontale evaluatie te doen plaatsvinden van de regelgevende agentschappen, waarbij de werkelijke implicaties van de oprichting en de werking van dergelijke agentschappen in de Unie worden onderzocht; is van mening dat in dat kader coherente evaluatieregels opgesteld dienen te worden;

3.    herinnert eraan dat alle EU-agentschappen achter elkaar zijn opgezet om per geval aan specifieke eisen te voldoen en dat zij zodoende op een ongecoördineerde manier zijn opgezet zonder een gemeenschappelijk kader; merkt echter op dat geen van de inspanningen die in de afgelopen jaren zijn gedaan om enige gemeenschappelijke regels en beginselen toe te passen op alle agentschappen, erg succesvol is geweest; betreurt dat er tijd verloren is gegaan en roept de Raad op zich aan de zijde van alle andere instellingen te scharen door alles in het werk te stellen om op dit gebied vooruitgang te boeken;

4.    is bereid rekening te houden met de bezorgdheid van lidstaten met betrekking tot het ontwerp interinstitutioneel akkoord betreffende een kader voor de Europese regelgevende agentschappen (IIA), dat door de Commissie in 2005 werd gepresenteerd en was gericht op het opzetten van een horizontaal kader voor de oprichting, de structuur, de werking, de evaluatie en de controle van Europese gedecentraliseerde regelgevende agentschappen, om een passend instrument in te stellen dat met succes kan worden toegepast op al deze agentschappen;

5.    is dan ook van mening dat het besluit van de Commissie om haar voorstel voor deze IIA in te trekken een pragmatische stap is die tegelijkertijd een mogelijkheid kan creëren om naar andere oplossingen te zoeken, die dringend moeten worden gevonden; is ervan overtuigd dat vanwege de transparantie enige wijze van horizontaal kader noodzakelijk is voor de agentschappen, ondanks hun verscheidenheid in karakter;

6.    kan zich ook de ontwikkeling van andere instrumenten dan een IIA voorstellen teneinde de rollen van de Europese instellingen beter te definiëren, evenals de noodzakelijke procedures voor het opzetten van nieuwe gedecentraliseerde agentschappen of het werken met bestaande agentschappen;

7.    wenst het belang te herhalen van het systematisch waarborgen op interinstitutioneel niveau van de toepassing van de procedure die wordt genoemd in punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer[1] (IIA van 17 mei 2006) en benadrukt de noodzaak om te zorgen voor een passende opvolging van de Gezamenlijke Verklaring van 13 juli 2007 van het Parlement, de Raad en de Commissie over gedecentraliseerde agentschappen;

8.    is er van overtuigd dat een gedetailleerde procedure voor de toepassing van die bepaling absoluut noodzakelijk is; is van mening dat een dergelijke procedure een mogelijke gelegenheid kan bieden voor het onderbrengen van enkele belangrijke aspecten van het geblokkeerde ontwerp-IIA, wellicht in combinatie met enkele aanpassingen aan de financiële kaderregeling voor agentschappen;

9.    dringt er bovendien op aan dat er voor de bestaande agentschappen regelmatig evaluatie moet worden uitgevoerd, op een gecoördineerde en samenhangende manier, over de vraag of de optie van een agentschap meer kosteneffectief is dan het uitvoeren van de betreffende taken door de diensten van de Commissie zelf;

10.  concludeert dat indien uit de evaluaties blijkt dat kosteneffectiviteit en efficiëntie van gedecentraliseerd bestuur niet gewaarborgd zijn, de Europese Unie niet zou moeten aarzelen om de huidige neiging tot uitbesteden van Commissietaken terug te draaien en duidelijke regels zou moeten opstellen voor het beëindigen van het mandaat van gedecentraliseerde agentschappen;

11.  ondersteunt de intentie van de Commissie om geen nieuwe gedecentraliseerde agentschappen voor te stellen totdat de evaluatiewerkzaamheden zijn voltooid, met name tegen de achtergrond van het feit dat de marges van het huidige meerjarig financieel kader het uiterst moeilijk zouden maken om op dit moment een nieuw communautair orgaan te financieren zonder serieuze herprogrammering;

12.  is vanuit begrotingsoogpunt van mening dat de onderstaande onderwerpen belangrijke kwesties zijn voor de agenda van de interinstitutionele werkgroep over de toekomst van EU-agentschappen;

Vaststellen van de definitie van een agentschap

13.  herinnert in dit opzicht aan de definitie van een "agentschap" die werd vastgesteld in de trialoog van 7 maart 2007, toen werd overeengekomen dat voor de toepassing van punt 47 van de IIA van 17 mei 2006 de definitie van een "agentschap" zou worden bepaald door de vraag of het orgaan in kwestie was opgesteld volgens artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen[2] (Financieel Reglement);

14.  wil het belang benadrukken dat het toekent aan een duidelijke en samenhangende algemene terminologie met betrekking tot agentschappen die moet worden vastgesteld voor gemeenschappelijk gebruik; herinnert er aan dat 'regelgevende agentschappen' slechts een subgroep vormen van gedecentraliseerde agentschappen;

Nieuwe agentschappen: koppeling tussen wetgevende procedures en begrotingsprerogatieven

15.  vindt het belangrijk om zowel agendaproblemen als juridische en procedurele aspecten te bespreken die zich zouden kunnen voordoen indien er geen tijdige overeenkomst over de financiering van een nieuw agentschap kan worden bereikt krachtens artikel 47 van de IIA van 17 mei 2006, parallel aan de besluiten die door de wetgever worden genomen; vindt het net zo belangrijk om na te denken over enkele procedurele beschermingsconstructies om de volledige betrokkenheid van de begrotingsautoriteit te waarborgen in alle kwesties die gevolgen hebben voor de begroting, zoals de uitbreiding van de takenlijst van een agentschap;

16.  herhaalt dat het Parlement al in 2005 vroeg om verplichte kosten-batenanalyses voordat er een nieuw agentschap werd voorgesteld, waarbij die analyse zich met name zou moeten richten op de vraag of de "optie van een agentschap (met inbegrip van de waarschijnlijke toezichts- en coördinatiekosten) meer kosteneffectief is dan de relevante taken te laten uitvoeren door de diensten van de Commissie zelf", maar ook op kwesties zoals het mandaat en de werkmethoden van het agentschap of de mate van onafhankelijkheid van de Commissie, die vaak van specifiek belang is voor de wetgever;

Bestaande agentschappen: toezicht

17.  onderstreept de noodzaak van een regelmatige en gecoördineerde evaluatie en controle, waarbij duplicatie en overlap moeten worden voorkomen, om de toegevoegde waarde van reeds bestaande gedecentraliseerde agentschappen te beoordelen die niet meer onder het bereik van punt 47 van de IIA van 17 mei 2006 vallen; ziet dit als een vervolg van de werkzaamheden die eerder zijn uitgevoerd en die hebben geleid tot de gezamenlijke verklaring over communautaire agentschappen die tijdens de trialoog van 18 april 2007 is overeengekomen "om de bestaande communautaire agentschappen regelmatig te evalueren, zich daarbij met name richtend op hun kosten-baten en met een gedetailleerde verklaring van de gebruikte criteria voor de selectie van de agentschappen die moeten worden geëvalueerd";

18.  merkt op dat de uitgevoerde analyse enkele kosten-batenkwesties moet beantwoorden en onder andere moet worden uitgevoerd overeenkomstig de volgende criteria:

- Relevantie: in hoeverre waren de doelstellingen die zijn voorzien door de oprichtingsregeling van een agentschap relevant voor het niveau aan openbare uitgaven dat is goedgekeurd in de begroting?

- Effectiviteit: welke effecten (gevolgen) zijn bereikt door de activiteit van het agentschap?

- Efficiëntie (kosteneffectiviteit): hoe is de diverse invoer economisch omgezet in uitvoer en resultaten? Zijn de (verwachte) effecten bereikt tegen een redelijke kostprijs, in het bijzonder met betrekking tot het ingezette personeel en de interne organisatie?

19.  wijst erop dat, gezien de totale impact van de agentschappen op de begroting, de Commissie overtuigend moet aantonen dat Europees bestuur via de agentschappen de meest kosteneffectieve, efficiënte en passende optie is om het Europees beleid uit te voeren, zowel nu als in de nabije toekomst;

Algemeen gemeenschappelijk kader

20.  benadrukt de noodzaak om minimale gemeenschappelijke normen vast te stellen met betrekking tot onder andere de rol en de politieke verantwoordelijkheid van de Commissie ten aanzien van het agentschap, de steun die moet worden verleend door gastheerlanden en het tijdige en transparante besluit over de vestigingsplaats van een agentschap waarnaar kan worden verwezen in de oprichtingsregeling van de agentschappen;

21.  herinnert eraan dat de activiteiten van de agentschappen dienen te worden geleid door duidelijke verantwoordingsregels, in overeenstemming met de bepalingen van het Financieel Reglement; legt de nadruk op de verplichting van de agentschappen betreffende de dechargeprocedure;

22.  is daarnaast van mening dat het uiterst belangrijk is om te trachten enkele gemeenschappelijke regels te definiëren voor de presentatie van de begrotingen van de agentschappen met het oogmerk om begrotingsindicatoren, zoals uitvoeringssnelheden van de agentschappen of de individuele aandelen waaruit hun inkomsten en uitgaven bestaan, transparanter en meer vergelijkbaar te maken; meent dat de algemene presentatie van de subsidie voor agentschappen in de EU-begroting eventueel moet worden aangepast aan de taken en rollen van de nieuwe generatie agentschappen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

16.7.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

36

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Laima Liucija Andrikienė, Richard James Ashworth, Reimer Böge, Simon Busuttil, Valdis Dombrovskis, James Elles, Hynek Fajmon, Salvador Garriga Polledo, Ingeborg Gräßle, Ville Itälä, Alain Lamassoure, Margaritis Schinas, László Surján, Herbert Bösch, Brigitte Douay, Vicente Miguel Garcés Ramón, Louis Grech, Catherine Guy-Quint, Jutta Haug, Vladimír Maňka, Cătălin-Ioan Nechifor, Gary Titley, Ralf Walter, Daniel Dăianu, Nathalie Griesbeck, Anne E. Jensen, Jan Mulder, Kyösti Virrankoski, Helga Trüpel, José Albino Silva Peneda, Esko Seppänen, Sergej Kozlík

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Michael Gahler, Juan Andrés Naranjo Escobar, Bárbara Dührkop Dührkop, Thijs Berman

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

  • [1]  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
  • [2]  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

ADVIES van de Commissie begrotingscontrole (16.7.2008)

aan de Commissie constitutionele zaken

inzake een strategie voor de toekomstige vaststelling van de institutionele aspecten van regelgevende agentschappen
(2008/2103(INI))

Rapporteur voor advies: Edit Herczog

SUGGESTIES

De Commissie begrotingscontrole verzoekt de ten principale bevoegde Commissie constitutionele zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  herinnert eraan dat de Commissie in 2005 een voorstel heeft gedaan voor een interinstitutionele overeenkomst met als doel een horizontaal raamwerk te creëren voor het opzetten, structureren, uitvoeren, evalueren en controleren van Europese regelgevende agentschappen;

2.  merkt op dat de onderhandelingen met de Raad over deze ontwerpovereenkomst, ondanks de algemene steun van het Parlement, in 2006 zijn vastgelopen, waarbij twijfel ontstond over de vraag of een interinstitutionele overeenkomst wettelijk gepast was;

3.  is het ermee eens dat het vaststellen van agentschappen niet vergezeld is gegaan van een algemene visie op de rol van agentschappen in de Europese Unie en dat het ontbreken van een dergelijke algemene visie het voor agentschappen moeilijker heeft gemaakt effectief te werken;

4.  benadrukt het belang van agentschappen in het bestuurskader van de EU; roept op tot een gemeenschappelijk begrip onder de EU-instellingen van het doel en de rol van agentschappen, dat op dit moment ontbreekt;

5.  wijst op het voornemen van de Commissie, in afwachting van een besluit over haar voorstel voor een interinstitutionele werkgroep voor het toekomstig bestuur van agentschappen, om:

· haar voorstel voor een interinstitutionele overeenkomst in te trekken;

· eind 2009 een horizontale evaluatie van de regelgevende agentschappen uit te voeren en zo spoedig mogelijk verslag uit te brengen aan het Parlement en de Raad over de resultaten hiervan;

· geen nieuwe regelgevende agentschappen voor te stellen tot de evaluatie is voltooid;

· een onderzoek uit te voeren naar haar eigen interne systemen voor het beheren van haar relaties met de agentschappen, alsmede naar de methodologie voor de uitvoering van effectbeoordelingen van agentschappen;

6.  wijst erop dat er, volgens de cijfers die de Commissie in haar mededeling heeft verstrekt, op dit moment 29 regelgevende agentschappen zijn, die zo’n 3 800 personeelsleden in dienst hebben en een jaarlijks budget hebben van ongeveer 1 100 miljoen euro, inclusief een bijdrage van de Gemeenschap van ongeveer 559 miljoen euro;

7.  is van mening dat het controle-/kwijtingsproces evenredig moet zijn aan de relatieve grootte van het totale budget van de agentschappen; merkt in het bijzonder op dat de middelen die de Europese Rekenkamer tot zijn beschikking heeft de afgelopen jaren niet evenredig zijn toegenomen met de uitbreiding van het aantal agentschappen;

8.  benadrukt nogmaals de wens die is uitgedrukt in paragraaf 7 van haar kwijtingsbesluiten inzake de agentschappen van 22 april 2008, dat de prestaties van de agentschappen regelmatig (en op ad hoc basis) gecontroleerd dienen te worden door de Europese Rekenkamer of een andere onafhankelijke controlerende instantie; is van mening dat deze controle niet beperkt zou moeten worden tot traditionele elementen van financieel beheer en de correcte besteding van overheidsgeld, maar dat er ook zou moeten worden gelet op administratieve efficiëntie en effectiviteit en dat een beoordeling van het financieel beheer van elk agentschap er deel van zou moeten uitmaken;

9.  is van oordeel dat alle agentschappen, afgezien van de openbaarmaking van hun personeelsformatie, een overzicht van hun vaste en tijdelijke personeel moeten geven alsmede een overzicht van het aantal contractmedewerkers en nationale deskundigen en de veranderingen ten opzichte van de twee voorafgaande jaren;

10. vraagt aandacht voor het binnenkort te verschijnen speciale verslag van de Europese Rekenkamer over het solide financieel beheer van agentschappen, met speciale aandacht voor prestatiecontroles;

11. verzoekt de Commissie de administratieve functies van de kleinere agentschappen samen te voegen om de vereiste kritische massa te scheppen waarmee de agentschappen op een bevredigende manier kunnen voldoen aan de geldende regels inzake openbare aanbestedingen en zich aan de begrotingsverordening en dienstvoorschriften kunnen houden;

12. verzoekt de Commissie om een kritische blik te werpen op de aangevraagde begrotingsmiddelen van de agentschappen, omdat de meeste agentschappen de aangevraagde kredieten niet benutten;

13. verzoekt de verantwoordelijke commissie dit speciale verslag in aanmerking te nemen alvorens haar verslag in te dienen voor de plenaire vergadering;

14. doet de suggestie dat de volgende zaken moeten worden beschouwd door de voorgestelde interinstitutionele werkgroep voor het toekomstige bestuur van agentschappen:

· de noodzaak van een standaardaanpak voor de agentschappen met betrekking tot de presentatie van hun activiteiten gedurende het betreffende financiële jaar en van hun financiële stukken en verslagen inzake de begroting en het financieel beheer;

· een standaardeis voor alle directeuren van agentschappen om een betrouwbaarheidsverklaring op te stellen en te ondertekenen, zo nodig met voorbehouden;

· een geharmoniseerd model dat van toepassing is op alle agentschappen en gelieerde organen, waarbij duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen

- een jaarverslag gericht op een algemeen publiek over de activiteiten, werkzaamheden en prestaties van de instelling;

- financiële overzichten en een verslag over de uitvoering van de begroting;

- een activiteitenverslag naar het voorbeeld van de activiteitenverslagen van de directeuren-generaal van de Commissie;

- een betrouwbaarheidsverklaring ondertekend door de directeur van de instelling, samen met eventuele voorbehouden of opmerkingen die de directeur onder de aandacht van de kwijtingsautoriteit denkt te moeten brengen;

· de noodzaak om de beginselen te definiëren aan de hand waarvan kan worden bepaald of en zo ja, in welke mate agentschappen zouden moeten worden gefinancierd uit honoraria of betalingen;

· de noodzaak voortdurend de behoefte aan de bestaande agentschappen na te gaan en het vaststellen van criteria om het moment te bepalen waarop moet worden aangenomen dat een agentschap zijn taak heeft volbracht en opgeheven kan worden.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

15.7.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

17

0

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jean-Pierre Audy, Herbert Bösch, Paulo Casaca, Jorgo Chatzimarkakis, Antonio De Blasio, Esther De Lange, Petr Duchoň, James Elles, Szabolcs Fazakas, Christofer Fjellner, Ingeborg Gräßle, Ashley Mote, Bart Staes

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Edit Herczog, Pierre Pribetich, Paul Rübig, Margarita Starkevičiūtė, Petya Stavreva

ADVIES van de Commissie economische en monetaire zaken (23.7.2008)

aan de Commissie constitutionele zaken

inzake een strategie voor het in de toekomst afhandelen van de internationale aspecten van regelgevende agentschappen
(2008/2103(INI))

Rapporteur voor advies: Eoin Ryan

SUGGESTIES

De Commissie economische en monetaire zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie constitutionele zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  betreurt het dat het ontwerp van 2005 voor een interinstitutioneel akkoord betreffende een kader voor Europese regelgevende agentschappen op Raadsniveau is gestagneerd; verwelkomt het initiatief van de Commissie om het debat over de rol van de agentschappen binnen de bestuurlijke structuur van de Europese Unie te heropenen;

2.  wijst op de belangrijke rol die regelgevende agentschappen als aparte, ondersteunende organen van de communautaire instellingen en de lidstaten met rechtspersoonlijkheid kunnen spelen bij de continue uitvoering van specifieke taken op gebieden waarop de EU bevoegd is en intracommunautair wordt samengewerkt;

3.  onderstreept dat regelgevende agentschappen volgens uniforme criteria moeten worden opgericht en dat zij qua opzet en werkwijze moeten voldoen aan de gemeenschappelijke beginselen van institutioneel evenwicht, goed bestuur en goed beheer;

4.  wijst erop dat de oprichting van een regelgevend agentschap moet berusten op een wetgevingsbesluit en om redenen van noodzaak, doelmatigheid en evenredigheid gerechtvaardigd moet zijn; wijst erop dat met betrekking tot gebieden waarop de Europese Unie en de lidstaten de bevoegdheid delen, de oprichting eveneens gerechtvaardigd moet zijn overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel;

5.  gelooft dat, indien de regelgevende agentschappen een legitieme rol binnen de Europese Unie willen spelen, zij moeten opereren binnen een gemeenschappelijk kader met een helder mandaat en een efficiënte administratieve en uitvoerende structuur; is van mening dat de kracht van de besluiten van regelgevende agentschappen voortvloeit uit het onderliggende oprichtingsbesluit en dat die besluiten geen wetgevingskarakter hebben tenzij zij daarna volgens de toepasselijke wetgevingsprocedure worden goedgekeurd door de EU-instellingen;

6.  sluit zich volledig aan bij de bezorgdheid van de Commissie dat regelgevende agentschappen zich bij afwezigheid van een gemeenschappelijk kader en een duidelijk omschreven mandaat zouden kunnen begeven op terreinen die buiten hun taakomschrijving liggen;

7.  onderstreept dat de beginselen van goed bestuur vereisen dat het volgende volledig gewaarborgd is: onafhankelijkheid, democratische controle, transparantie en inspraak van de belanghebbenden in de werking van het regelgevend agentschap;

8.  herinnert eraan dat regelgevende agentschappen, om onafhankelijk te kunnen functioneren, aan de volgende voorwaarden moeten voldoen: hun leden moeten geschikt en bekwaam zijn , zij moeten objectief en onpartijdig zijn in hun handelen, er moet een verbod bestaan op instructies en aanbevelingen van buitenaf, er moeten strenge regels bestaan ter voorkoming van partijdigheid en belangenconflicten, er moet sprake zijn van een zeer grote mate van loyaliteit en transparantie, de leden moeten periodiek rouleren en kunnen worden verwijderd, de regels en codes moeten samen met de belanghebbenden worden opgesteld, illegale gedragingen of andere vormen van inmenging moeten worden vervolgd en er moeten andere passende mechanismen worden ingesteld;

9.  stelt dat voor een democratische controle van de regelgevende agentschappen een doeltreffende juridische, economische, politieke en publieke controle vereist is;

10. herhaalt dat alle agentschappen een democratische verantwoordingsplicht jegens de EU-instellingen moeten hebben, moeten worden opgezet met inachtneming van het Meroni-arrest[1] en zich in hun handelen te allen tijde moeten houden aan het evenredigheidsbeginsel en, als zij zich bezighouden met kwesties op het gebied van gedeelde bevoegdheden, aan het subsidiariteitsbeginsel;

11. acht het van het grootste belang dat de rol van het Parlement bij het functioneren van de agentschappen wordt versterkt, zodat gewaarborgd is dat het inspraak heeft bij de benoeming van verwijdering van de verantwoordelijke leden en regelmatig en stelselmatig toezicht uitoefent op de uitvoering van hun mandaat;

12. betwijfelt de noodzaak van het instellen van regelgevende agentschappen wanneer zij geen toegevoegde waarde opleveren op terreinen die al binnen het werkterrein van nationale of andere onafhankelijke agentschappen vallen; is van mening dat in dat geval de middelen beter kunnen worden besteed aan het versterken van de nationale organen en dat overleg en uitwisseling van goede praktijkvormen moeten plaatsvinden in het kader van netwerkstructuren of communautaire fora; onderstreept het belang van effectbeoordelingen voorafgaande aan de oprichting van regelgevende agentschappen om te voorkomen dat taken en verantwoordelijkheidsterreinen elkaar overlappen;

13. dringt aan op de vaststelling van duidelijke regels voor de evaluatie van het werk van regelgevende agentschappen; is van mening dat kosten-batenanalyses een nuttig instrument zijn voor de beoordeling van het werk en de prestaties van agentschappen;

14. is van oordeel dat de transparantie van de regelgevende agentschappen verzekerd moet zijn, met name ten aanzien van hun functioneren, de openbaarmaking en toegankelijkheid van informatie en de programmering van hun werkzaamheden en het afleggen van verantwoording daarover;

15. is van mening dat de inspraak in de activiteiten van de regelgevende agentschappen gegarandeerd moet worden door het overleg en de dialoog met de belanghebbenden formeel te structureren;

16. pleit met het oog op de inachtneming van de beginselen van goed bestuur voor een gemeenschappelijke benadering op het gebied van personeelsselectie, budgettering en middelenbeheer, efficiënt management en prestatiebeoordeling;

17. steunt het besluit van de Commissie om geen nieuwe regelgevende agentschappen voor te stellen totdat haar evaluatie eind 2009 gereed is; steunt echter het besluit om door te gaan met het voorstel tot oprichting van nieuwe regelgevende agentschappen op het vlak van energie en telecommunicatie; wijst erop dat die twee nieuwe agentschappen en de bestaande agentschappen zullen moeten passen in het toekomstige algemene kader waarin de rol, de structuur, het mandaat, de verantwoordingsplicht, de legitimiteit en de transparantie van regelgevende agentschappen worden vastgesteld; verzoekt om een evaluatie van de bestaande agentschappen wanneer er overeenstemming is bereikt over een gemeenschappelijk kader; moedigt ertoe aan de basisbesluiten inzake bestaande regelgevende agentschappen zodanig aan te passen dat zij aansluiten bij een dergelijk overeen te komen gemeenschappelijk kader;

18. dringt aan op samenwerking tussen de regelgevende agentschappen in de Europese Unie en wenst dat in het jaarlijkse horizontale verslag over de agentschappen wordt nagegaan of agentschappen met soortgelijke verantwoordelijkheden kunnen worden geconsolideerd, zodat zij gezamenlijk kunnen functioneren, en of agentschappen die geen reden van bestaan meer hebben, kunnen worden opgeheven;

19. herhaalt de oproep van zowel het Parlement als de Commissie in het ontwerp van 2005 voor een interinstitutioneel akkoord om de vaststelling van de zetel van een agentschap op te nemen in het basisbesluit.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

16.7.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

33

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Mariela Velichkova Baeva, Zsolt László Becsey, Pervenche Berès, Slavi Binev, Sebastian Valentin Bodu, Sharon Bowles, David Casa, Manuel António dos Santos, Elisa Ferreira, Jean-Paul Gauzès, Donata Gottardi, Benoît Hamon, Gunnar Hökmark, Sophia in ‘t Veld, Othmar Karas, Wolf Klinz, Andrea Losco, Astrid Lulling, Gay Mitchell, Joseph Muscat, John Purvis, Heide Rühle, Eoin Ryan, Antolín Sánchez Presedo, Salvador Domingo Sanz Palacio, Ivo Strejček, Ieke van den Burg, Sahra Wagenknecht

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Dragoş Florin David, Thomas Mann, Gianni Pittella, Bilyana Ilieva Raeva, Theodor Dumitru Stolojan

  • [1]  Zaak 9/56, Meroni & Co., Industrie Metallurgiche, SpA tegen Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, jurispr. 1957/58, blz. 133.

ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie (17.7.2008)

aan de Commissie constitutionele zaken

inzake een strategie voor de toekomstige regeling van de institutionele aspecten van regelgevende agentschappen
(2008/2103(INI))

Rapporteur voor advies: Paul Rübig

SUGGESTIES

De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie constitutionele zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1. verwelkomt de Mededeling van de Commissie, getiteld: "Europese agentschappen - Verdere ontwikkelingen" (COM(2008)0135) over een strategie voor de toekomstige regeling van de institutionele aspecten van regelgevende agentschappen, in het algemeen, en haar intentie om opnieuw een interinstitutionele dialoog aan te gaan over de toekomst van EU-agentschappen en hun rol in het Europees bestuur; is echter van mening dat deze bijdrage bescheiden is en mogelijk ineffectief voor wat betreft het bereiken van een duidelijk en concreet resultaat van die dialoog;

2. betreurt het ontbreken van een algemene strategie voor de oprichting van EU‑agentschappen, in het bijzonder die welke zijn opgenomen in bijlage I, die onder de opdracht van de Commissie industrie, onderzoek en energie vallen; merkt op dat nieuwe agentschappen van geval tot geval worden opgericht, wat leidt tot een ondoorzichtige lappendeken van regelgevende agentschappen, uitvoerende agentschappen en overige communautaire organen, en elk agentschap heeft zijn eigen aard;

3. benadrukt de noodzaak om alle bestaande 29 regelgevende agentschappen op een lijn te brengen, alsook om een duidelijke strategie te bepalen voor nieuwe agentschappen of andere communautaire organen; roept de Commissie op om een voorstel voor een kaderregeling te doen waarin duidelijke horizontale regels voor de oprichting, structuur, werking, evaluatie en controle van agentschappen worden gegeven;

4. dringt er op aan dat er stelselmatig een verplichte effectbeoordeling moet worden uitgevoerd waarin relevantie, kosteneffectiviteit en efficiëntie moeten worden beoordeeld voordat een nieuw agentschap of een ander communautair orgaan wordt opgericht, en dat zonder enige twijfel moet blijken dat het delegeren van bepaalde taken van de Commissie aan zo'n nieuw agentschap of ander communautair orgaan toegevoegde waarde heeft;

5. stelt voor om alle begrotingsonderdelen betreffende agentschappen en andere communautaire organen te herstructureren om de transparantie en controle te vergroten; stelt voor om het idee te evalueren om alle begrotingsonderdelen in kwestie onder één begrotingslijn te groeperen;

6. roept de Commissie op om de resultaten van haar horizontale evaluatie van agentschappen op zijn laatst aan het eind van de zomer van 2009 te presenteren; vraagt de Commissie om criteria te bedenken om die resultaten te kunnen vergelijken en duidelijke regels vast te stellen voor het beëindigen van het mandaat van agentschappen wanneer deze slecht presenteren.

BIJLAGE

Regelgevend agentschap

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

AGENTSCHAP

ZETEL

TERMIJN VAN AGENTSCHAP

BEGROTING

Bron: COM(2007)300in mln EUR

 

PERSONEEL

Bron: COM (2007)300

BELANGRIJKSTE TAKEN

EVALUATIE

ENISAEuropees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging

 

HeraklionGR

 

14. 3. 2004 - 14. 3. 2009

2008 VOB: 8,1

2008: 44

- Versterken van de mogelijkheid van de EU en de lidstaten om netwerk- en informatiebeveiligingsproblemen te voorkomen, op te lossen en te beantwoorden

Retrospectieve evaluatie: 2007Ten principale verantwoordelijk voor de evaluatie: Commissie

 

Europese GNSS-toezichtautoriteit GALILEO

Nog te besluiten

Nog te besluiten

2008 VOB: 10,5

2008: 50

Vergunningsautoriteit voor het concessieplan GALILEO- Ontwikkelen van het Europese GNSS

‑systeem- Waarborgen van veiligheid en certificering

- Beheren van de EGNOS-overeenkomst

 

Ten principale verantwoordelijk voor de evaluatie: Autoriteit

EECMAEuropese Autoriteit voor de elektronische

‑communicatiemarkt

 

(in beraad)

Nog te besluiten

2009 - nog te besluiten

Nog te besluiten

Nog te besluiten

EG-voorstel:- Verbeteren van de consistentie van de regelgeving in de EU

- Versterken van de samenwerking tussen de NRA's en de Commissie

- A14Opzetten van een expertisecentrum voor regelgevende kwesties die zijn gerelateerd aan marktanalyse en het bieden van diensten die meerdere gemeenschappen betreffen

 

Nog te besluiten

ACERAgentschap voor de samenwerking tussen energieregelgevers

 

 

(in beraad)

Nog te besluiten

2009 - nog te besluiten

Nog te besluiten

Nog te besluiten

EG-voorstel:- herzienen "van geval tot geval" van besluiten die door nationale regelgevers zijn genomen in grensoverschrijdende kwesties en waarborgen van voldoende samenwerking tussen netwerkbeheerders

 

Nog te besluiten

Uitvoerende agentschappen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

AGENTSCHAP

ZETEL

TERMIJN VAN AGENTSCHAP

BEGROTING

Bron: COM(2007)300in mln EUR

 

PERSONEEL

Bron: COM (2007)300

BELANGRIJKSTE TAKEN

EVALUATIE

EACIUitvoerend agentschap voor concurrentievermogen en innovatie

 

BrusselBE

 

1. 1. 2003 - 31. 12. 2015

Onder de algemene begroting: 9,9 Onder Marco Polo: 0,8

Goedgekeurde posten onder Gemeenschapsbegroting: 36

- Beheren van het IEE-programma (Intelligente energie voor Europa)- Beheren van ook het Eco-innovatie-initiatief, het Enterprise Europe Network en het Marco Polo-programma

 

--

EORUitvoerend agentschap Europese Onderzoeksraad

 

BrusselBE

 

1. 1. 2008 - 31. 12. 2017

2008: 19,9 2009: 35,6

Totaal 7 PC: 231,3

 

2008: 2202013: 389

 

- Europees financieringsorgaan, opgezet om grensonderzoek op basis van investeerders te ondersteunen

--

REAUitvoerend agentschap Onderzoek van de Europese Commissie

 

BrusselBE

 

1. 1. 2008 - 31. 12. 2017

2008: 14,62009: 35,2

Totaal 7 PC: 251,8

 

2008: 2742013: 558

 

- Beheren van een groot deel van het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (KP7)

--

Overige communautaire organen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

AGENTSCHAP

ZETEL

TERMIJN VAN AGENTSCHAP

BEGROTINGin mln EUR

 

PERSONEEL

Bron: COM (2007)300

BELANGRIJKSTE TAKEN

EVALUATIE

 

 

 

 

 

 

 

ETIEuropees Instituut voor innovatie en technologie

 

Oostenrijk, Hongarije of Polen, moet nog worden besloten

start gepland voor de tweede helft van 2008

Financiële bijdrage van de Gemeenschap: 308,7

Zal bestaan uit meerdere kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) en een centrale administratie van ongeveer 60 personen

- versnellen van kennisoverdracht om innovatie te stimuleren- aanmoedigen van de oprichting van van onderzoek afgeleide activiteiten en starts

 

--

GTI'sGezamenlijke technologie-initiatieven

 

- FCH- Clean Sky

- IMI

- ENIAC

- ARTEMIS

- GMES

 

Afhankelijk van het GTI

Afhankelijk van het GTI

Afhankelijk van het GTI

Afhankelijk van het GTI

- langdurige publiek-private samenwerking- ondersteunen van grootschalige, multinationale onderzoeksactiviteiten op gebieden van aanzienlijk belang voor het Europees concurrentievermogen en kwesties van grote sociale relevantie

 

--

GU ITEREuropese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-enenergie

 

BarcelonaESP

 

Start: 19. 4. 2007

9 653 met een bijdrage van Euratom ter hoogte van 7 649

2008: 145 posten (60 permanent en 85 tijdelijk)

- ondersteunen van projecten om de ontwikkeling van fusie als een heldere en duurzame energiesoort te versnellen

--

GU SESAR Luchtverkeersbeheer

 

BrusselBE

 

 

EU-bijdrage: 700

2008: 23 geplande posten

- ontwikkelen van de nieuwe generatie systemen voor het luchtverkeersbeheer die de veiligheid en doorstroming kunnen garanderen van wereldwijd luchtvervoer voor de komende 30 jaar.

--

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

16.7.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

46

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

John Attard-Montalto, Šarūnas Birutis, Jan Březina, Jerzy Buzek, Jorgo Chatzimarkakis, Dragoş Florin David, Pilar del Castillo Vera, Adam Gierek, Norbert Glante, András Gyürk, Fiona Hall, David Hammerstein, Rebecca Harms, Erna Hennicot-Schoepges, Ján Hudacký, Romana Jordan Cizelj, Werner Langen, Anne Laperrouze, Angelika Niebler, Reino Paasilinna, Atanas Paparizov, Francisca Pleguezuelos Aguilar, Anni Podimata, Miloslav Ransdorf, Vladimír Remek, Herbert Reul, Teresa Riera Madurell, Paul Rübig, Andres Tarand, Britta Thomsen, Patrizia Toia, Claude Turmes, Nikolaos Vakalis, Alejo Vidal-Quadras

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Danutė Budreikaitė, Zdzisław Kazimierz Chmielewski, Dorette Corbey, Avril Doyle, Juan Fraile Cantón, Françoise Grossetête, Satu Hassi, Toine Manders, Pierre Pribetich, Esko Seppänen, Silvia-Adriana Ţicău, Vladimir Urutchev

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

16.9.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

19

2

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jim Allister, Richard Corbett, Jean-Luc Dehaene, Andrew Duff, Maria da Assunção Esteves, Ingo Friedrich, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Timothy Kirkhope, Jo Leinen, Íñigo Méndez de Vigo, Ashley Mote, József Szájer, Riccardo Ventre, Andrzej Wielowieyski

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Costas Botopoulos, Catherine Boursier, Klaus Hänsch, Urszula Krupa, Gérard Onesta, Georgios Papastamkos, Sirpa Pietikäinen, Reinhard Rack, Luis Yañez-Barnuevo García, Mauro Zani