ONTWERPAANBEVELING VOOR DE TWEEDE LEZING betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten
8.10.2008 - (10599/2/2008 – C6‑0327/2008 – 2002/0072(COD)) - ***II
Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Harlem Désir
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten
(10599/2/2008 – C6‑0327/2008 – 2002/0072(COD))
(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (10599/2/2008 – C6‑0327/2008),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt[1] inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2002)0149),
– gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2002)0701),
– gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 67 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6‑0373/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt;
2. constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt;
3. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 254, lid 1 van het EG-Verdrag te ondertekenen;
4. verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten.
- [1] PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 368.
TOELICHTING
I. Inleiding
Op 20 maart 2002 heeft de Commissie in het kader van de Lissabon-strategie een voorstel voor een richtlijn over "de arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten" goedgekeurd. Zij beoogt hiermee uitzendkrachten een minimum beschermingsniveau te bieden en de uitzendkrachtensector te helpen bij het ontwikkelen van een kader dat zowel voor werkgevers als werknemers gunstig is.
In dit richtlijnvoorstel is het beginsel van niet-discriminatie tussen uitzendkrachten en de vaste werknemers van de inlenende ondernemingen vastgelegd, dat ook voor de salarissen geldt, in zoverre de uitzendkracht meer dan zes weken voor dezelfde werkgever werkt. In het geval van CAO's is echter een uitzondering op dit beginsel gemaakt.
Het richtlijnvoorstel van de Commissie werd ingediend nadat de onderhandelingen tussen de sociale partners, die tussen 2000 en 2001 een jaar in beslag namen, waren mislukt.
Ingevolge artikel 251 van het Verdrag heeft het Europees Parlement zich op 21 november 2002 in eerste lezing over dit richtlijnvoorstel uitgesproken. Het Parlement heeft talrijke amendementen op het Commissievoorstel ingediend om erop toe te zien dat uitzendkrachten goed worden beschermd en niet zomaar in het wilde weg uitzonderingen op het beginsel van niet-discriminatie kunnen worden gemaakt.
Op 28 november 2002 heeft de Commissie een gewijzigd voorstel goedgekeurd waarin zij met het advies van het Europees Parlement rekening heeft gehouden. Dit gewijzigde richtlijnvoorstel is zes jaar lang door de Raad van ministers geblokkeerd totdat tijdens zijn beraadslaging van 9 en 10 juni 2008 eindelijk een politiek akkoord over het gemeenschappelijk standpunt kon worden bereikt. Ingevolge artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag heeft de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt op 15 september 2008 formeel aangenomen.
II. Wijzigingen op de eerste lezing
Uw rapporteur wil erop wijzen dat rapporteur Ieke van den Burg voor de eerste lezing in 2002 enorm veel werk heeft verzet. De amendementen van het Europees Parlement op het Commissievoorstel zijn ingegeven door de drie volgende belangrijke doelstellingen van het beginsel van gelijke behandeling van werknemers.
De "gelijkheid van behandeling van uitzendkrachten ten opzichte van andere werknemers met betrekking tot het statuut en de veiligheid".
Naleving van de "sociale normen die door de inlenende ondernemingen zijn vastgesteld via de gelijke behandeling met betrekking tot het salaris en de arbeidsvoorwaarden tussen uitzendkrachten en de werknemers van de ondernemingen die uitzendkrachten gebruiken".
En tenslotte "de erkenning van de uitzendkrachtensector als een legitieme bedrijfssector door nutteloze verbodsbepalingen en beperkingen op te heffen".
Zo heeft het Europees Parlement amendementen aangenomen waaruit duidelijk blijkt dat alle uitzendkrachten vanaf hun eerste werkdag recht hebben op een wezenlijke bescherming en dat het recht van arbeid, op een gelijk salaris en sociale bescherming ook hier onder vallen.
Het Europees Parlement heeft tevens amendementen aangenomen om de uitzonderingen op het niet-discriminatiebeginsel te schrappen, afgezien van enkele uitzonderingen (bijvoorbeeld in geval van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd met een uitzendkrachtenbureau of wanneer CAO's een adequate bescherming boden.
III. Analyse van het gemeenschappelijk standpunt
In het gemeenschappelijk standpunt wordt rekening gehouden met de noodzaak een passende regeling te treffen voor het gebruik van uitzendkrachten ten einde bij te dragen aan de werkgelegenheid en de ontwikkeling van soepele arbeidsvormen zonder dat de bescherming van de werknemer hieronder lijdt.
In het kader van dit gemeenschappelijk standpunt zijn de meeste amendementen die het Parlement in eerste lezing had goedgekeurd, aangenomen, met name de amendementen die de gelijkheid van behandeling, ook op salarieel gebied, tussen de werknemers van de inlenende onderneming.
De Raad was bijvoorbeeld van mening dat het beginsel van gelijke behandeling vanaf de eerste dag de algemene regel moest zijn en dat om het even welke uitzondering op dit beginsel door de sociale partners via CAO-onderhandelingen of overeenkomsten met de sociale partners op nationaal niveau moest worden goedgekeurd (artikel 5).
In het gemeenschappelijk standpunt zijn de amendementen van het Parlement over de definities van de essentiële arbeids- en aanwervingsvoorwaarden van uitzendkrachten eveneens overgenomen, met name de amendementen over de salarissen (artikel 3).
In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zijn ook de amendementen van het Europees Parlement terug te vinden die betrekking hebben op toegang tot de arbeidsmarkt, collectieve voorzieningen en beroepsopleiding (artikel 6) en de vertegenwoordiging van uitzendkrachten (artikel 7).
Uw rapporteur benadrukt overigens dat hoewel kwesties zoals gezondheid en de veiligheid en hygiëne op de arbeidsplek niet als essentiële arbeidsvoorwaarden zijn bestempeld zoals het Parlement had gevraagd, maar dat deze vraagstukken reeds goed geregeld zijn in richtlijn 91/383/EEG van de Raad van 25 juni 1991 ter aanvulling van de maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van de werknemers met arbeidsbetrekkingen voor bepaalde tijd of uitzendarbeidbetrekking.
IV. Aanbevelingen voor de tweede lezing
Momenteel lopen nationale wetgevingen inzake uitzendarbeid nog steeds sterk uiteen. Daarnaast bestaan er nog steeds grote verschillen op het gebied van de bezoldiging, en zijn de arbeidsomstandigheden voor uitzendkrachten minder aantrekkelijk. Zo zijn uitzendkrachten meer dan andere werknemers aan lichamelijke risico's blootgesteld en moeten zij vaak sneller en harder werken dan andere werknemers.
In Duitsland, Nederland en Spanje is het werk van uitzendkrachten grotendeels in de algemene wetgeving geregeld, zonder dat er een speciale regeling voor is getroffen. In het Verenigd Koninkrijk en Ierland is de betrokken wetgeving heel soepel. In België, Frankrijk en Italië bestaan er specifieke wettelijke voorschriften voor uitzendkrachten die de relatie tussen het uitzendbureau, de inlenende onderneming en de werknemer regelt, alsmede het statuut van werknemer.
Maar in alle landen van de Europese Unie neemt uitzendarbeid toe, hoewel het aantal uitzendkrachten per land sterk uiteenloopt. Meer nog dan zes jaar geleden is het van essentieel belang dat een wetgeving wordt aangenomen die uitzendkrachten beschermt en die een duidelijk kader schept voor uitzendbureaus.
In verband met het verslag in tweede lezing heeft uw rapporteur vertegenwoordigers van alle betrokken partijen ontmoet en met name de Europese Confederatie van Vakbonden en leden van Eurociett en Uni-Europa, die uitzendbureaus op Europees niveau vertegenwoordigen.
De Europese Confederatie van Vakbonden heeft positief op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad gereageerd. Voor de Confederatie is dit akkoord met name belangrijk omdat hierin het beginsel van gelijke behandeling wordt nageleefd en versterkt en omdat uitzonderingen op de regeling alleen mogelijk zijn via tussentijdse collectieve overeenkomsten. In zodanige zin heeft de Confederatie zich op 10 juni 2008 in een persbericht ook uitgelaten.
Eurociett en Uni-Europa hebben uw rapporteur ook toegezegd het gemeenschappelijk standpunt van de Raad te zullen steunen. Eurociett en Uni-Europa hebben dit in hun persbericht van 10 juni 2008 al laten blijken.
Het is dus belangrijk dat op zeer korte termijn een communautaire wetgeving wordt goedgekeurd om uitzendkrachten in Europa te beschermen. Volgens uw rapporteur kan het Europees Parlement, dat al zes jaar lang voor goedkeuring van deze richtlijn pleit en tot zijn vreugde constateert dat zijn verbeteringen op het oorspronkelijke voorstel door de Raad zijn overgenomen, thans via zijn goedkeuring in tweede lezing zonder amendementen ervoor zorgen dat deze wetgeving ter bescherming van werknemers onverwijld wordt goedgekeurd.
Uw rapporteur beveelt derhalve aan het verslag zonder amendementen en op zeer korte termijn goed te keuren zodat dit richtlijnvoorstel tot een wet kan worden omgesmeed.
PROCEDURE
Titel |
Arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten |
|||||||
Document- en procedurenummers |
10599/2/2008 – C6-0327/2008 – 2002/0072(COD) |
|||||||
Datum eerste lezing EP – P-nummer |
21.11.2002 T5-0562/2002 |
|||||||
Voorstel van de Commissie |
COM(2002)0149 - C5-0140/2002 |
|||||||
Gewijzigd voorstel van de Commissie |
||||||||
Datum bekendmaking ontvangst gemeenschappelijk standpunt |
22.9.2008 |
|||||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking |
EMPL 22.9.2008 |
|||||||
Rapporteur(s) Datum benoeming |
Harlem Désir 24.6.2008 |
|
|
|||||
Behandeling in de commissie |
6.10.2008 |
|
|
|
||||
Datum goedkeuring |
7.10.2008 |
|
|
|
||||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
30 1 3 |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Jan Andersson, Edit Bauer, Iles Braghetto, Philip Bushill-Matthews, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Derek Roland Clark, Luigi Cocilovo, Jean Louis Cottigny, Jan Cremers, Proinsias De Rossa, Harlem Désir, Richard Falbr, Roger Helmer, Stephen Hughes, Ona Juknevičienė, Raymond Langendries, Elizabeth Lynne, Thomas Mann, Maria Matsouka, Elisabeth Morin, Juan Andrés Naranjo Escobar, Csaba Őry, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Rovana Plumb, Bilyana Ilieva Raeva, José Albino Silva Peneda, Jean Spautz, Gabriele Stauner, Ewa Tomaszewska, Anne Van Lancker, Gabriele Zimmer |
|||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Richard Howitt, Jamila Madeira |
|||||||
Datum indiening |
8.10.2008 |
|||||||