VERSLAG over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen
15.10.2008 - (COM(2008)0017 – C6‑0041/2008 – 2008/0014(COD)) - ***I
Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: Satu Hassi
Rapporteur voor advies (*):Robert Goebbels, Commissie industrie, onderzoek en energie
(*) Medeverantwoordelijke commissie – artikel 47 van het Reglement
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen
(COM(2008)0017 – C6‑0041/2008 – 2008/0014(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0017),
– gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 175, lid 1, van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6‑0041/2008),
– gelet op artikel 51 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie regionale ontwikkeling (A6‑0411/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Amendement 1 Voorstel voor een beschikking Overweging 2 | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
(2) Naar de mening van de Gemeenschap, recentelijk tot uitdrukking gebracht door de Raad Milieu in zijn bijeenkomst van 5 november 2007 in Brussel, zou de gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak, om deze doelstelling te halen, wereldwijd niet meer dan 2°C boven de pre-industriële niveaus mogen uitstijgen, wat erop neerkomt dat de broeikasgasemissies tegen 2050 ten minste tot 50% onder het niveau van 1990 teruggedrongen zouden moeten zijn. Alle sectoren van de economie moeten ertoe bijdragen deze emissiereducties te bereiken. De ontwikkelde landen moeten de leiding blijven nemen door zich ertoe te verbinden hun broeikasgasemissies tegen 2020 collectief met 30% te verminderen ten opzichte van 1990. |
(2) Naar de mening van de Gemeenschap, recentelijk tot uitdrukking gebracht door de Raad Milieu in zijn bijeenkomst van 5 november 2007 in Brussel, zou de gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak, om deze doelstelling te halen, wereldwijd niet meer dan 2°C boven de pre-industriële niveaus mogen uitstijgen, wat erop neerkomt dat de broeikasgasemissies tegen 2050 ten minste tot 50% onder het niveau van 1990 teruggedrongen zouden moeten zijn. Alle sectoren van de economie moeten ertoe bijdragen deze emissiereducties te bereiken. De ontwikkelde landen moeten de leiding blijven nemen door zich ertoe te verbinden hun broeikasgasemissies tegen 2020 collectief te verminderen met 30% ten opzichte van 1990, en met 60 tot 80% tegen 2050. | ||||||
Motivering | |||||||
Op zijn vergadering in maart 2007 heeft de Europese Raad erop gewezen dat op lange termijn (2050) emissiereducties van 60 tot 80% moeten worden gerealiseerd. | |||||||
Amendement 2 Voorstel voor een beschikking Overweging 4 bis (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
(4 bis) Teneinde te garanderen dat de potentiële vermindering van de energieconsumptie in de EU met 20% in 2020 wordt gerealiseerd, dient de indicatieve doelstelling van het actieplan energie-efficiëntie, getiteld het potentieel realiseren (COM(2006)0545) voor de lidstaten verplicht worden gesteld. In verband hiermee moet de Commissie uiterlijk in 2009 wetgevende maatregelen nemen. | ||||||
Motivering | |||||||
De efficiëntiedoelstelling van de EU is de enige doelstelling voor 2020 die niet wettelijk bindend is. Het realiseren van het potentieel moet in alle sectoren het hoofddoel zijn. Energiebesparing als gevolg van het bereiken van de doelstelling van energie-efficiëntie zal leiden tot een reductie van de emissies als geheel en met name in de sector gebouwen en vervoer. Het wettelijk bindend maken van de doelstelling van energie-efficiëntie is de enige manier om ervoor te zorgen dat het streven gericht blijft op energiebesparing en om de Europese regeringen onder druk te zetten met de duidelijke verplichting in energie-efficiëntie te investeren. | |||||||
Amendement 3 Voorstel voor een beschikking Overweging 6 bis (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
(6 bis) Iedere lidstaat stelt een nationaal actieplan op dat vermeldt hoe de reductiedoelstelling zal worden bereikt in sectoren die buiten de emissiehandel vallen. Elk actieplan omvat een strategie ter bevordering van de energie-efficiëntie. | ||||||
Amendement 4 Voorstel voor een beschikking Overweging 6 bis (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
(6 bis) Bij de naleving van hun verplichtingen letten de lidstaten en de Europese Commissie op de kansen en risico's van een verlaging van de broeikasgasemissies voor de sectoren sociale zaken en werkgelegenheid. Omdat klimaatverandering in de nieuwe werkgelegenheidsrichtsnoeren (COM(2007)0803) is opgenomen, moeten de aanpassingen aan de klimaatverandering ook in de nationale actieplannen een sleutelrol spelen. Dat geldt vooral voor werkgelegenheidsbeleid, onderwijs en onderzoek. | ||||||
Amendement 5 Voorstel voor een beschikking Overweging 6 ter (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
(6 ter) Emissiereductie in sectoren die buiten de emissiehandel vallen is grotendeels afhankelijk van het optreden van de individuele burger. De lidstaten zorgen ervoor dat de burgers goed zijn voorbereid en beschikken over de nodige hulpmiddelen om de beste technologieën en oplossingen te gebruiken. De burger moet worden aangemoedigd zijn leefstijl op energiebesparing te richten, door onder andere opvoeding en onafhankelijke voorlichting. | ||||||
Amendement 6 Voorstel voor een beschikking Overweging 6 quater (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
(6 quater) Door de verandering van het klimaat veroorzaakte aanpassingen en herstructureringen van de arbeidsmarkten moeten met kredieten van de structuurfondsen, met name van het Europees Sociaal Fonds, en zonodig van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering ondersteunend worden begeleid, door het stimuleren van de sociale dialoog op verschillende niveaus (sectorgerelateerd en sectoroverschrijdend maar ook op regionaal, nationaal en EU-niveau) en door de creatie van compenserende sociale randvoorwaarden ter bevordering van scholing en nascholing en omscholing op individueel en bedrijfsniveau. Deze maatregelen moeten worden genomen in het kader van een preventieve aanpak en de sociale partners moeten daarbij, overeenkomstig de nationale gebruiken en praktijken, worden betrokken. | ||||||
Amendement 7 Voorstel voor een beschikking Overweging 7 | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
(7) De reductie-inspanningen van de lidstaten moeten gebaseerd zijn op het beginsel van solidariteit tussen de lidstaten en de noodzaak van duurzame economische groei in de hele Gemeenschap, rekening houdend met het relatieve BBP per hoofd van de bevolking van de lidstaten. De lidstaten die op dit moment een relatief laag BBP per hoofd van de bevolking hebben en dus hoge groeiverwachtingen ten aanzien van hun BBP koesteren, moet worden toegestaan ten opzichte van 2005 meer broeikasgassen uit te stoten, maar zij moeten de toename van broeikasgasemissies wel beperken om bij te dragen aan de algehele verbintenis van de Gemeenschap om de emissies terug te dringen. De lidstaten die momenteel een relatief hoog BBP per hoofd van de bevolking hebben, moeten hun broeikasgasemissies ten opzichte van 2005 verlagen. |
(7) De reductie-inspanningen van de lidstaten moeten gebaseerd zijn op het beginsel van gelijke behandeling tussen de lidstaten en de noodzaak van duurzame economische groei in de hele Gemeenschap. | ||||||
Amendement 8 Voorstel voor een beschikking Overweging 8 bis (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
(8 bis) De lidstaten kunnen een onbeperkt niveau van binnenlandse broeikasgasemissiereducties boven hun broeikasgasemissiegrenzen rechtvaardigen door een beroep te doen op "no regrets"-acties en beleid dat bijkomende voordelen heeft. In dit opzicht dient voorrang te worden gegeven aan bijkomende voordelen voor de volksgezondheid (met name luchtkwaliteit) en verbeterde veiligheid, behoud van het ecosysteem en biodiversiteit, vermindering van de armoede, werkgelegenheid en gegarandeerde energieaanvoer. | ||||||
Motivering | |||||||
Het vierde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) concludeert dat om de opwarming van de aarde onder de 2 o C te houden er ook een significante koerswijziging in de ontwikkelingslanden nodig is. De geïndustrialiseerde landen hebben de verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de vereiste reductie van de emissies in ontwikkelingslanden naast hun verplichte reducties in eigen land, mits er een omvattende internationale overeenkomst is gesloten. | |||||||
Amendement 9 Voorstel voor een beschikking Overweging 9 | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
(9) Om de lidstaten de nodige flexibiliteit te geven bij de uitvoering van hun verbintenissen, om de duurzame ontwikkeling in derde landen, met name ontwikkelingslanden, te bevorderen, en om investeerders zekerheid te bieden, moet de Gemeenschap een bepaalde hoeveelheid credits die zijn behaald uit broeikasgasemissiereductieprojecten in derde landen blijven erkennen, voordat overeenstemming is bereikt over een nieuwe internationale overeenkomst inzake klimaatverandering. De lidstaten moeten er voor zorgen dat hun beleid op het gebied van de aankoop van dergelijke credits de eerlijke geografische distributie van projecten verbetert en de totstandbrenging van een toekomstige internationale klimaatveranderingsovereenkomst vergemakkelijkt. |
(9) Om de lidstaten de nodige flexibiliteit te geven bij de uitvoering van hun verbintenissen, om de duurzame ontwikkeling in derde landen, met name ontwikkelingslanden, te bevorderen, en om investeerders zekerheid te bieden, moet de Gemeenschap een bepaalde hoeveelheid credits die zijn behaald uit broeikasgasemissiereductieprojecten in derde landen blijven erkennen, voordat overeenstemming is bereikt over een nieuwe internationale overeenkomst inzake klimaatverandering. De lidstaten moeten zich inzetten voor inspanningen ter vermindering van de emissie van broeikasgassen in ontwikkelingslanden en moeten er daarom voor zorgen dat tenminste 50% van dergelijke credits wordt aangekocht van minst ontwikkelde landen (MOL's) en kleine insulaire ontwikkelingsstaten (KIO's), zodat de eerlijke geografische distributie van projecten verbetert en de totstandbrenging van een toekomstige internationale klimaatveranderingsovereenkomst wordt vergemakkelijkt. Alle projecten in derde landen moeten de overstap naar nieuwe, koolstofarme technologieën garanderen en moeten voldoen aan strenge kwaliteitsvereisten die hun aanvullende karakter en hun integriteit op milieu- en sociaal vlak waarborgen. | ||||||
Amendement 10 Voorstel voor een beschikking Overweging 9 bis | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
(9 bis) Om de verschillen in emissiereductiekosten voor de lidstaten gelijk te trekken, meer geografische flexibiliteit mogelijk te maken en tegelijk de algemene kosteneffectiviteit van de totale verbintenissen van de Gemeenschap te verhogen, moeten de lidstaten een deel van hun broeikasgasemissierechten kunnen overdragen aan een andere lidstaat. Deze overdracht moet worden geregeld door een bilaterale overeenkomst, en transparantie moet worden gewaarborgd door middel van kennisgeving aan de Commissie en registratie van de overdracht in de registers van allebei de betrokken lidstaten. | ||||||
Motivering | |||||||
Door dit voorstel wordt de kosteneffectiviteit vergroot bij het bereiken van de EU-doelstelling voor emissiereductie. Deze vrijwillige mogelijkheid kan ook die landen helpen die, bij gebrek aan middelen, problemen ondervinden bij het terugbrengen van hun emissies, omdat het de financiering mogelijk maakt van acties of maatregelen in het land dat rechten overdraagt, uit de fondsen die door de overdracht worden ontvangen. Alle lidstaten die hieraan willen deelnemen, zullen er baat bij hebben. Het milieu profiteert hiervan echter het meest omdat een efficiënt gebruik van onze hulpbronnen van vitaal belang is voor een goed milieubeleid. | |||||||
Amendement 11 Voorstel voor een beschikking Overweging 13 | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
(13) Het is van belang dat de lidstaten de CDM-credits kunnen blijven gebruiken, zodat er na 2012 een markt voor die credits blijft bestaan. Om ervoor te zorgen dat een dergelijke markt blijft bestaan en dat er meer emissiereducties in de Gemeenschap zelf plaatsvinden, waardoor de uitvoering van de doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van hernieuwbare energie, energiezekerheid, innovatie en concurrentievermogen wordt bevorderd, moet het jaarlijkse gebruik door de lidstaten van credits die voortvloeien uit broeikasgasemissiereductieprojecten in derde landen slechts worden toegestaan tot een hoeveelheid die 3% vertegenwoordigt van de emissies van elke lidstaat die in 2005 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vielen, totdat er overeenstemming is bereikt over een toekomstige internationale overeenkomst inzake klimaatverandering. Dit komt neer op een derde van de reductie-inspanning in 2020. De lidstaten moet worden toegestaan het ongebruikte deel van deze hoeveelheid over te dragen aan andere lidstaten. |
(13) Het is van belang dat de lidstaten de CDM-credits kunnen blijven gebruiken, zodat er na 2012 een markt voor die credits blijft bestaan. Om ervoor te zorgen dat een dergelijke markt blijft bestaan en dat er meer emissiereducties in de Gemeenschap zelf plaatsvinden, waardoor de uitvoering van de doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie, energiezekerheid, innovatie en concurrentievermogen wordt bevorderd, moet het jaarlijkse gebruik door de lidstaten van credits die voortvloeien uit broeikasgasemissiereductieprojecten in derde landen of in andere lidstaten slechts worden toegestaan tot een hoeveelheid die 4% vertegenwoordigt van de emissies van elke lidstaat die in 2005 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vielen, totdat er overeenstemming is bereikt over een toekomstige internationale overeenkomst inzake klimaatverandering. Dit komt neer op een derde van de reductie-inspanning in 2020. De lidstaten moet worden toegestaan het ongebruikte deel van deze hoeveelheid bij opbod te verkopen aan andere lidstaten, op voorwaarde dat 50% van deze projecten wordt uitgevoerd in de minst ontwikkelde landen en de kleine insulaire ontwikkelingsstaten. | ||||||
Amendement 12 Voorstel voor een beschikking Overweging 13 bis (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
(13 bis) De Gemeenschap moet een significante bijdrage leveren aan de reductie van de broeikasgasemissies in landen die partij zijn bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, maar niet zijn opgenomen in bijlage I van dit verdrag (niet-bijlage I-partijen). Deze bijdrage aan de reductie van de broeikasgasemissies bij niet-bijlage I-partijen moet gebaseerd zijn op een mondiaal emissiereductieplan dat de doelstelling om de klimaatverandering te beperken tot een stijging van 2 °C ten opzichte van de temperatuurgemiddelden in het pre-industriële tijdperk binnen bereik brengt, en moet afhankelijk worden gesteld van een omvattende internationale overeenkomst voor de periode na 2012. Deze verbintenis van de Gemeenschap inzake de externe reductie van broeikasgasemissies moet worden verdeeld tussen de lidstaten, waarbij rekening wordt gehouden met het BBP per hoofd van de bevolking van elke lidstaat. De lidstaten moeten adequate middelen inzetten om hun verbintenis inzake externe reductie van broeikasgasemissies na te komen, onder meer door een substantieel deel van de inkomsten uit de veiling van rechten krachtens Richtlijn 2003/87/EG hiervoor te reserveren.
| ||||||
Motivering | |||||||
Het vierde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) concludeert dat om de opwarming van de aarde onder de 2 o C te houden er ook een significante koerswijziging in de ontwikkelingslanden nodig is. De geïndustrialiseerde landen hebben de verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de vereiste reductie van de emissies in ontwikkelingslanden naast hun verplichte reducties in eigen land, mits er een omvattende internationale overeenkomst is gesloten. | |||||||
Amendement 13 Voorstel voor een beschikking Overweging 14 bis (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
(14 bis) Indien de Gemeenschap en de lidstaten tegen 31 december 2012 geen internationale overeenkomst geratificeerd hebben moet de Commissie een voorstel formuleren voor het opnemen in deze beschikking van emissies en verwijderingen in verband met landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw, overeenkomstig geharmoniseerde voorwaarden, ter waarborging van bestendigheid en de milieu-integriteit van de bijdragen van landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw, alsmede een nauwgezette controle en vastlegging. | ||||||
Motivering | |||||||
Landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw (LULUCF) zijn verantwoordelijk voor een groot deel van de wereldwijde klimaatverandering en zullen naar verwachting een belangrijk onderdeel vormen van de overeenkomst die in 2009 in Kopenhagen gesloten zal worden. Opname van LULUCF in de beschikking inzake het delen van inspanningen moet gebaseerd zijn op geharmoniseerde communautaire regels inzake het waarborgen van nauwgezette controle en nauwkeurige vastlegging. Indien dit onderdeel wordt van de internationale regeling moet ook het gebruik van bosbouwkredieten voor de nakoming van verplichtingen in het kader van het delen van inspanningen worden overwogen, mits de kwestie van bestendigheid (of vervanging van tijdelijke kredieten) is gewaarborgd. | |||||||
Amendement 14 Voorstel voor een beschikking Overweging 14 ter (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
| |||||||
Motivering | |||||||
Landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw (LULUCF) zijn verantwoordelijk voor een groot deel van de wereldwijde klimaatverandering en zullen naar verwachting een belangrijk onderdeel vormen van de overeenkomst die in 2009 in Kopenhagen gesloten zal worden. Opname van LULUCF in de beschikking inzake het delen van inspanningen moet gebaseerd zijn op geharmoniseerde communautaire regels inzake het waarborgen van nauwgezette controle en nauwkeurige vastlegging. Indien dit onderdeel wordt van de internationale regeling moet ook het gebruik van bosbouwkredieten voor de nakoming van verplichtingen in het kader van het delen van inspanningen worden overwogen, mits de kwestie van bestendigheid (of vervanging van tijdelijke kredieten) is gewaarborgd. | |||||||
Amendement 15 Voorstel voor een beschikking Overweging 15 | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
(15) De voortgang bij de uitvoering van de verbintenissen in het kader van deze beschikking moet jaarlijks worden beoordeeld op basis van verslagen die worden ingediend in het kader van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto. Eens in de twee jaar moeten de geraamde vorderingen worden beoordeeld en in 2016 moet een volledige evaluatie worden opgesteld over de tenuitvoerlegging van deze beschikking. |
(15) De voortgang bij de uitvoering van de verbintenissen in het kader van deze beschikking moet jaarlijks worden beoordeeld op basis van verslagen die worden ingediend in het kader van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto. Eens in de twee jaar moeten de geraamde vorderingen worden beoordeeld en in 2016 moet een volledige evaluatie worden opgesteld over de tenuitvoerlegging van deze beschikking, waarbij in voorkomend geval voorstellen moeten worden gedaan voor het bereiken van de doelstellingen tot 2020. Als onderdeel van de tweejaarlijkse beoordeling moet de Commissie een evaluatie uitvoeren van en verslag uitbrengen over de vorderingen die zijn gemaakt wat betreft de bijdrage op verschillende communautaire beleidsterreinen (bijvoorbeeld de landbouw, productvereisten, structuurbeleid en onderzoek) aan de inspanningen inzake de reductie van broeikasgasemissies. De beoordeling moet ook een evaluatie omvatten van de CDM-projecten die door de lidstaten zijn geregistreerd en/of uitgevoerd, om na te gaan of zij voldoen aan de kwaliteitsvereisten waarnaar in deze beschikking wordt verwezen. | ||||||
Amendement 16 Voorstel voor een beschikking Overweging 15 bis (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
15 bis. Indien de geplande communautaire beleidsmaatregelen een aanzienlijk effect, in positieve of negatieve zin, zouden kunnen hebben op de nakoming van de door de lidstaten aangegane verbintenissen om de emissie van broeikasgassen te reduceren, moet de effectbeoordeling van ieder voorstel voor iedere lidstaat en voor de Gemeenschap in haar geheel een kwantificatie bevatten van de broeikasgasemissies. | ||||||
|
2. Uiterlijk op 31 december 2010, daarna om de drie jaar, moet de Commissie een verslag opstellen over de positieve en negatieve effecten die communautaire beleidsmaatregelen hebben op de inspanningen van iedere lidstaat, en van de Gemeenschap in haar geheel, om de broeikasgasemissies te beperken in overeenstemming met artikel 3, lid 1, en artikel 6, lid 3. | ||||||
Motivering | |||||||
Voor de meeste sectoren buiten het ETS zullen communautaire maatregelen van cruciaal belang zijn om hun verplichtingen na te komen (bijv. efficiëntienormen voor vervoer en voertuigen, efficiëntienormen voor gebouwen en apparaten, landbouw). Het effect van de voorgestelde communautaire beleidsmaatregelen zou moeten worden beoordeeld wanneer het beleid wordt opgesteld, en zou regelmatig moeten worden herzien. | |||||||
Amendement 17 Voorstel voor een beschikking Overweging 17 bis (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
(17 bis) Met het oog op een doeltreffende uitvoering moet deze beschikking voorzien in een mechanisme dat bepaalt dat een lidstaat die zijn jaarlijkse doelstelling inzake broeikasgasemissie overschrijdt, een boete krijgt opgelegd die overeenkomt met de boetes die gelden voor installaties krachtens Richtlijn 2003/87/EG en dat een dienovereenkomstige hoeveelheid CO2- equivalent van de daaropvolgende veiling van rechten krachtens die richtlijn wordt afgetrokken. Inkomsten uit deze boetes moeten worden gestort in een Gemeenschapsfonds voor de financiering van maatregelen ter beperking van de klimaatverandering. | ||||||
Motivering | |||||||
Om de globale EU-doelstelling te bereiken is het belangrijk dat de lidstaten de beschikking naleven. Een doeltreffend nalevingsmechanisme naar het voorbeeld van het mechanisme dat van toepassing is op installaties in het kader van de ETS is noodzakelijk. | |||||||
Amendement 18 Voorstel voor een beschikking Overweging 17 ter (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
(17 ter) In verband met een strikte naleving door de lidstaten, roept de Commissie een mechanisme in het leven dat de individuele lidstaten direct sancties oplegt bij niet-naleving van hun verplichtingen volgens deze richtlijn. | ||||||
Amendement 19 Voorstel voor een beschikking Overweging 20 bis (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
(20 bis) De uiterste datum om de verbintenissen na te komen is 2020. In de periode tot 2020 moet een aantal projecten uit het Structuurfonds en het Cohesiefonds van de Europese Unie worden gefinancierd; de Commissie moet ernaar streven om de verbintenis van de Gemeenschap tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in een cohesiebeleid tot uiting te brengen en bepaalde aspecten van de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in de voorwaarden voor de besteding van de middelen voor cohesie en structurele ontwikkeling op te nemen. | ||||||
Amendement 20 Voorstel voor een beschikking Artikel 1 | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
In deze beschikking worden regels vastgesteld voor de bepaling van de bijdrage die de lidstaten moeten leveren aan de verbintenis van de Gemeenschap voor de periode van 2013 tot en met 2020 om broeikasgasemissiereducties te realiseren uit niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallende bronnen, en voor de evaluatie daarvan. |
In deze beschikking worden regels vastgesteld voor de bepaling van de bijdrage die de lidstaten moeten leveren aan de verbintenis van de Gemeenschap voor de periode van 2013 tot en met 2020 om broeikasgasemissiereducties te realiseren uit niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallende bronnen, en voor de evaluatie daarvan. | ||||||
|
Tevens wordt een automatische procedure vastgelegd voor de tenuitvoerlegging van een strengere reductiedoelstelling wanneer de Gemeenschap een internationale overeenkomst aangaat waarbij de Gemeenschap wordt gebonden aan een algemene reductiedoelstelling van ruim 20% tegen 2020 ten opzichte van 1990, zoals de reductiedoelstelling van 30%, onderschreven door de Europese Raad van maart 2007. | ||||||
Amendement 21 Voorstel voor een besluit Artikel 1 bis (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
Artikel 1 bis | ||||||
|
Toepassingsgebied | ||||||
|
Emissies van het internationale maritieme vervoer vallen binnen het toepassingsgebied tenzij en totdat ze binnen het toepassingsgebied zijn gebracht van richtlijn 2003/87/EG of een ander communautair wetsinstrument teneinde ze onderdeel uit te laten maken van de communautaire reductiedoelstellingen voor de periode 2013-2020. Indien de sector tegen 2010 niet binnen het toepassingsgebied is gebracht van Richtlijn 2003/87/EG of een ander communautair wetsinstrument voor reductie van de broeikasgasemissies door het internationale maritieme vervoer, neemt de Commissie uiterlijk 2012 maatregelen hiertoe door de sector in dit besluit op te nemen. | ||||||
Amendement 22 Voorstel voor een besluit Artikel 2 | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
Voor de toepassing van deze beschikking gelden de definities van artikel 3 van Richtlijn 2003/87/EG. |
Voor de toepassing van deze beschikking gelden de relevante definities van artikel 3 van Richtlijn 2003/87/EG. | ||||||
Daarnaast wordt onder "broeikasgasemissies" verstaan de uitstoot van kooldioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide of lachgas (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK's), perfluorkoolstoffen (PFK's) en zwavelhexafluoride (SF6) uit bronnen, uitgedrukt als kooldioxide-equivalent zoals bepaald in Richtlijn 2003/87/EG. |
Daarnaast wordt onder "broeikasgasemissies" verstaan de uitstoot van kooldioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide of lachgas (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK's), perfluorkoolstoffen (PFK's) en zwavelhexafluoride (SF6) uit bronnen, uitgedrukt als kooldioxide-equivalent zoals bepaald in Richtlijn 2003/87/EG. Op basis van de overeengekomen regels als onderdeel van de toekomstig internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 3, lid 1, moet de Commissie een voorstel doen om emissies en verwijderingen in verband met landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw op te nemen in deze beschikking, overeenkomstig geharmoniseerde voorwaarden, ter waarborging van bestendigheid en de milieu-integriteit van de bijdragen van landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw, alsmede een nauwgezette controle en vastlegging.*** | ||||||
Motivering | |||||||
Landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw (LULUCF) zijn verantwoordelijk voor een groot deel van de wereldwijde klimaatverandering en zullen naar verwachting een belangrijk onderdeel vormen van de overeenkomst die in 2009 in Kopenhagen gesloten zal worden. Opname van LULUCF in de beschikking inzake het delen van inspanningen moet gebaseerd zijn op geharmoniseerde communautaire regels inzake het waarborgen van nauwgezette controle en nauwkeurige vastlegging. Indien dit onderdeel wordt van de internationale regeling moet ook het gebruik van bosbouwkredieten voor de nakoming van verplichtingen in het kader van het delen van inspanningen worden overwogen, mits de kwestie van bestendigheid (of vervanging van tijdelijke kredieten) is gewaarborgd. | |||||||
Amendement 23 Voorstel voor een beschikking Artikel 3 – lid 1 | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
1. Totdat de Gemeenschap een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering heeft gesloten die tot grotere reducties leidt dan op grond van dit artikel is vereist, moet iedere lidstaat tegen 2020 zijn broeikasgasemissies uit bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, beperken met het percentage dat voor die lidstaat in de bijlage bij deze beschikking is vastgesteld ten opzichte van de emissies van die lidstaat in 2005. |
1. Totdat de Gemeenschap een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering heeft gesloten die tot grotere reducties leidt dan op grond van dit artikel is vereist, moet iedere lidstaat tegen 2020 zijn broeikasgasemissies uit bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, ten minste beperken met het percentage dat voor die lidstaat in de bijlage bij deze beschikking is vastgesteld ten opzichte van de emissies van die lidstaat in 2005. | ||||||
Amendement 24 Voorstel voor een besluit Artikel 3 - lid 3 | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
3. Gedurende de jaren 2013 tot en met 2019 mag elke lidstaat een hoeveelheid van 2% van de in lid 2 bedoelde broeikasgasemissieplafonds van die lidstaat van het volgende jaar eerder gebruiken. Als de uitstoot van een lidstaat lager is dan het in lid 2 bedoelde plafond, mag hij zijn overschot aan emissiereductie overdragen naar het volgende jaar. |
3. Gedurende de jaren 2013 tot en met 2019 mag elke lidstaat een hoeveelheid van 1% van de in lid 2 bedoelde broeikasgasemissieplafonds van die lidstaat van het volgende jaar eerder gebruiken. Als de binnenlandse uitstoot van een lidstaat lager is dan het in lid 2 bedoelde plafond, mag hij het verschil tussen zijn binnenlandse broeikasgasemissies en het plafond overdragen naar het volgende jaar. | ||||||
Motivering | |||||||
Voor verschillende lidstaten zou 2% een belangrijk deel van hun reductieverplichting inhouden, en zou daarom een werkelijke lineaire reductie in gevaar kunnen brengen. De vaststelling van een niveau van 1% als maximale hoeveelheid levert een hogere zekerheid dat de emissies van de lidstaten ook werkelijk lager worden. | |||||||
Amendement 25 Voorstel voor een besluit Artikel 3 - lid 3 bis (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
3 bis. Elke lidstaat, mits deze de verplichtingen uit hoofde van deze beschikking volledig naleeft, mag, op basis van een bilaterale overeenkomst die bij de Commissie is aangemeld, een deel van zijn emissierechten voor broeikasgassen volgens de leden 1 en 2 overdragen, verkopen of uitlenen aan een andere lidstaat. De verwervende lidstaat kan de emissierechten voor broeikasgassen gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van dit artikel. De ontvangsten die voortvloeien uit een dergelijke overdracht worden gebruikt ter vermindering van broeikasgasemissies door middel van investeringen in energie-efficiënte, hernieuwbare energie of klimaatvriendelijke vervoersmodaliteiten. | ||||||
Motivering | |||||||
Het voorstel maakt handel in emissierechten tussen lidstaten mogelijk, mits dit in overeenstemming is met de verplichtingen uit hoofde van de beschikking voor eerdere jaren en de ontvangsten worden gebruikt ter vermindering van emissies. | |||||||
Amendement 26 Voorstel voor een besluit Artikel 3 - lid 3 ter (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
3 ter. Indien de emissies van een lidstaat boven het in lid 2 vastgestelde plafond liggen, dan dient deze lidstaat in het daaropvolgende jaar deze te slechte prestatie te compenseren. Hiertoe worden de te hoge emissies van het vorige jaar vermenigvuldigd met een verplichte bijkomende klimaatbeschermingsfactor van 1,3. Als de emissies van een lidstaat onder het in lid 2 vastgestelde plafond liggen, dan kan deze lidstaat zijn overtollige emissiereducties naar het volgende jaar overdragen. | ||||||
Motivering | |||||||
Aangezien de totale emissiereductie van belang is voor het bestrijden van klimaatverandering, zijn sancties alleen onvoldoende. De Commissie moet daarom dezelfde compensatiefactor van 1,3 toepassen die wordt gebruik in het nalevingsmechanisme van het Protocol van Kyoto. | |||||||
Amendement 27 Voorstel voor een besluit Artikel 3 bis (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
Artikel 3 bis | ||||||
|
Emissieniveaus voor de periode na 2020 | ||||||
|
De emissies van broeikasgassen van de EU van sectoren die niet onder richtlijn 2003/87/EG vallen, moeten na 2020 verminderen langs een jaarlijks traject dat bijdraagt aan een totale reductie van broeikasgasemissies door de Gemeenschap afkomstig van alle bronnen van tenminste 50% tegen 2035 en 60 tot 80% tegen 2050 in vergelijking met de niveaus van 1990, met als uiteindelijk doel volledige uitschakeling in de EU van de uitstoot van broeikasgassen die afkomstig zijn van fossiele brandstoffen. Vóór 2012 bepaalt de Commissie of het passend is het reductiestreefcijfer van de Gemeenschap voor een verdere periode te differentiëren en zal in voorkomend geval voorstellen doen. | ||||||
Motivering | |||||||
Indien de EU haar doelstelling van 2 graden wil nastreven, moet zij haar uitstoot op lange termijn nu reeds reguleren. | |||||||
Amendement 28 Voorstel voor een besluit Artikel 3 ter (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
Artikel 3 ter | ||||||
|
Energie-efficiëntie | ||||||
|
De Commissie brengt verslag uit van de voortgang die in de lidstaten wordt geboekt met de verbetering van de energie-efficiëntie. Om ervoor te zorgen dat gebruik wordt gemaakt van de potentiële mogelijkheden om het energieverbruik van de EU vóór 2020 met 20% te verminderen, moet het indicatieve doel van het "Actieplan voor energie-efficiëntie – Het potentieel realiseren" (COM) een verplicht doel voor de lidstaten van de EU worden. De Commissie stelt uiterlijk 2009 hiertoe maatregelen voor, waarna de lidstaten een strategie voor energie-efficiëntie opstellen. | ||||||
Amendement 29 Voorstel voor een beschikking Artikel 4 – lid 1 alinea 2 | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun beleid op het gebied van de aankoop van dergelijke credits de eerlijke geografische distributie van projecten verbetert en de totstandbrenging van een internationale klimaatveranderingsovereenkomst vergemakkelijkt. |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat ten minste 50% van dergelijke credits wordt gekocht van de minst ontwikkelde landen (MOL's) en de kleine insulaire ontwikkelingsstaten (KIO's) zodat de eerlijke geografische distributie van projecten verbetert en de kans op de totstandbrenging van een internationale klimaatveranderingsovereenkomst groter wordt. | ||||||
Amendement 30 Voorstel voor een besluit Artikel 4 – lid 2 bis (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
2 bis. De lidstaten maken alleen gebruik van de projectcredits van projecten op het gebied van hernieuwbare energiebronnen en eindgebruik-efficiencyprojecten die voldoen aan strenge kwaliteitscriteria die het aanvullende karakter van de projecten garanderen en de bijdrage die zij aan een duurzame ontwikkeling leveren. Projectcredits van hoge kwaliteit zijn kredieten die: (a) reële, verifieerbare, aanvullende en permanente emissiereducties vertegenwoordigen uit projecten met duidelijke voordelen op het terrein van duurzame ontwikkeling en zonder negatieve gevolgen op milieu- of maatschappelijk terrein; (b) voortvloeien uit projecten in landen die naar behoren bijdragen aan de mondiale emissiereducties uit hoofde van een toekomstige internationale overeenkomst die zij hebben bekrachtigd. Ter bevestiging van de projecten of projecttypes die aan deze criteria voldoen kunnen geharmoniseerde maatregelen worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. | ||||||
Amendement 31 Voorstel voor een besluit Artikel 4 – lid 4 | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
4. Het jaarlijkse gebruik van credits door elke lidstaat overeenkomstig de leden 1, 2 en 3, mag niet meer bedragen dan 3% van de broeikasgasemissies van die lidstaat die in 2005 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vielen. |
4. Het jaarlijkse gebruik van credits door elke lidstaat overeenkomstig de leden 1, 2 en 3, mag niet meer bedragen dan 8% van de broeikasgasemissies van die lidstaat die in 2005 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vielen gedurende de periode 2013-2020. | ||||||
Elke lidstaat mag het ongebruikte deel van die hoeveelheid aan een andere lidstaat overdragen. |
| ||||||
Motivering | |||||||
Als onderdeel van het algemene compromis inzake flexibiliteit, waar interne flexibiliteit binnen de EU onbeperkt is toegestaan, wordt het CDM/JI compensatieplafond vastgesteld om de voorkeur voor overdrachten binnen de EU te weerspiegelen, en gewijzigd om de gehele periode te dekken, in plaats van de jaarlijkse use-it-or-loose-it quota. | |||||||
Amendement 32 Voorstel voor een beschikking Artikel 4 bis (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
Artikel 4 bis | ||||||
|
Verbintenis van de Gemeenschap inzake externe emissiereductie | ||||||
|
1. Zodra een omvattende internationale overeenkomst over klimaatverandering is gesloten, financieren de Gemeenschap en de lidstaten vanaf begin 2013 meetbare, rapporteerbare, verifieerbare en bindende reducties van broeikasgasemissies in landen die partij zijn bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), maar niet opgenomen zijn in bijlage I van dit verdrag (niet-bijlage I-partijen). | ||||||
|
2. De lidstaten kunnen hun individuele verbintenis inzake externe emissiereductie krachtens lid 1 uitvoeren door middel van: | ||||||
|
a) rechtstreekse financiering van of deelname in een of meer bilaterale en/of multilaterale fondsen die uitsluitend bestemd zijn voor de financiering van beleid en maatregelen voor de reductie van broeikasgasemissies in niet-bijlage I-partijen. | ||||||
|
b) bijdragen aan gereduceerde broeikasgasemissies ten gevolge van ontbossing en aantasting van de bossen, zoals gedefinieerd in een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering in het kader van het UNFCCC. | ||||||
|
3. De lidstaten zorgen ervoor dat hun beleid ter financiering van de emissiereducties bij niet-bijlage I-partijen een gelijkwaardige geografische verdeling van de projecten bevordert. | ||||||
Motivering | |||||||
Het vierde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) concludeert dat om de opwarming van de aarde onder de 2 o C te houden er ook een significante koerswijziging in de ontwikkelingslanden nodig is. De geïndustrialiseerde landen hebben de verantwoordelijkheid om bij de dragen aan de vereiste reductie van de emissies in ontwikkelingslanden naast hun verplichte reducties in eigen land, mits er een omvattende internationale overeenkomst is gesloten. | |||||||
Amendement 33 Voorstel voor een beschikking Artikel 4 ter (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
Artikel 4 ter | ||||||
|
Hulp voor ontwikkelingslanden om zich aan te passen aan de negatieve gevolgen van klimaatverandering | ||||||
|
1. Zodra een internationale overeenkomst over klimaatverandering is gesloten, verbindt de Gemeenschap zich er vanaf begin 2013 toe om op subsidiebasis financiële bijstand te verlenen aan ontwikkelingslanden, met name voor gemeenschappen en landen die het meest te duchten hebben van klimaatverandering, om hen te helpen zich aan te passen en de risico's te beperken. Deze investeringen moeten een aanvulling vormen op de in artikel 4 bedoelde investeringen. | ||||||
|
2. De in lid 1 bedoelde bijstand neemt jaarlijks lineair toe en bedraagt in 2020 ten minste 10 miljard EUR. De financiële inspanning bedraagt in 2013 ten minste 5 miljard EUR. De bijstand moet worden gekanaliseerd naar de EU en/of internationale fondsen voor aanpassing, met inbegrip van het Wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering (GCCA) en toekomstige internationale fondsen voor aanpassing die door een internationale overeenkomst worden ondersteund. De bijstand voor aanpassing dient een aanvulling te zijn op de huidige hulpgelden maar dient te worden geïntegreerd in de gangbare ontwikkelingshulp. | ||||||
|
3. De lidstaten mogen gebruik maken van de inkomsten uit veilingen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG als geamendeerd om te voldoen aan de verplichtingen van dit artikel. | ||||||
Motivering | |||||||
De geïndustrialiseerde landen zijn in grote mate verantwoordelijk voor de negatieve gevolgen van klimaatverandering voor ontwikkelingslanden. De EU is daarom verplicht voor deze schade te betalen. | |||||||
Amendement 34 Voorstel voor een besluit Artikel 5 | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
1. De lidstaten moeten in hun jaarverslagen die op grond van artikel 3 van Beschikking nr. 280/2004/EG worden ingediend, hun jaarlijkse emissies rapporteren die voortvloeien uit de uitvoering van artikel 3 en uit het gebruik van credits overeenkomstig artikel 4. |
1. De lidstaten moeten in hun jaarverslagen die op grond van artikel 3 van Beschikking nr. 280/2004/EG worden ingediend, hun jaarlijkse emissies rapporteren die voortvloeien uit de uitvoering van artikel 3, uit het gebruik en uit de geografische spreiding van credits overeenkomstig artikel 4 alsmede de uitvoering en geografische spreiding van externe aanpassing en de communautaire verplichting inzake emissiereductie krachtens artikel 4 bis. | ||||||
|
Deze verslagen bevatten ook de tweejaarlijkse prognoses van de emissiereducties ten gevolge van de maatregelen die voor alle belangrijke sectoren zijn gepland om de reductiedoelstellingen van 2020, 2035 en 2050 te bereiken. Tot de sluiting door de Gemeenschap van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die tot grotere verplichte reducties in de Gemeenschap leidt dan die overeenkomstig artikel 3, stellen de lidstaten beleidsvoornemens en -maatregelen op, uitgaande van een communautaire doelstelling van -30% tegen 2020 ten opzichte van 1990. | ||||||
|
1 bis. De lidstaten brengen uiterlijk 31 augustus van het daaropvolgende jaar verslag uit over hun jaarlijkse broeikasgasemissies uit bronnen die niet vallen onder Richtlijn 2003/87/EG. | ||||||
|
Binnen een termijn van twee maanden na die datum controleert en publiceert de Commissie deze verslagen. Bij niet-naleving van de verplichtingen zijn de bepalingen van artikel 5 bis van toepassing. | ||||||
2. De Commissie moet in het op grond van artikel 5, lid 1, van Beschikking nr. 280/2004/EG ingediende verslag beoordelen of de voortgang voldoende is om aan de verbintenissen in het kader van deze beschikking te voldoen. |
2. De Commissie moet in het op grond van artikel 5, lid 1, van Beschikking nr. 280/2004/EG ingediende verslag beoordelen of de voortgang voldoende is om aan de verbintenissen in het kader van deze beschikking te voldoen. | ||||||
Bij het opstellen van deze beoordeling wordt rekening gehouden met de geboekte voortgang bij de communautaire beleidsinitiatieven overeenkomstig de artikelen 3 en 5 van Beschikking nr. 280/2004/EG. |
Bij het opstellen van deze beoordeling wordt rekening gehouden met de geboekte voortgang bij de communautaire beleidsinitiatieven overeenkomstig de artikelen 3 en 5 van Beschikking nr. 280/2004/EG. | ||||||
De beoordeling moet om de twee jaar plaatsvinden, te beginnen met de voor 2013 gerapporteerde emissies, en ook betrekking hebben op de geraamde vorderingen van de Gemeenschap en haar lidstaten bij het nakomen van hun verplichtingen in het kader van deze beschikking. De lidstaten dienen vóór 1 juli 2016 een herziene versie van hun geraamde vorderingen in. |
De beoordeling moet om de twee jaar plaatsvinden, te beginnen met de voor 2013 gerapporteerde emissies, en ook betrekking hebben op de geraamde vorderingen van de Gemeenschap en haar lidstaten bij het nakomen van hun verplichtingen in het kader van deze beschikking. De lidstaten dienen vóór 1 juli 2016 een herziene versie van hun geraamde vorderingen in. | ||||||
|
| ||||||
|
2a. Het standaardformulier voor de verslaglegging over de broeikasgasemissies tengevolge van de tenuitvoerlegging van artikel 3, het gebruik van de credits overeenkomstig artikel 4 en de tenuitvoerlegging van artikel 4 bis wordt vastgesteld volgens de in artikel 9 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. | ||||||
|
2b. De Commissie stelt een verslag op en legt dit uiterlijk 31 december 2011 voor aan de Europese Raad waarin, met betrekking tot de vereiste reductie van de broeikasgasemissies, zowel uit bronnen die onder deze beschikking vallen als uit de bronnen die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, worden vermeld: | ||||||
|
- de broeikasgasemissiegrenswaarden van iedere lidstaat in 2020 in vergelijking met de broeikasgasemissies in 1990; en | ||||||
|
- de broeikasgasemissies van iedere lidstaat in 2020. | ||||||
|
2c. De Commissie zal beschikking 280/2004/EG, beschikking 2005/166/EG en verordening (EG) nr. 2216/2004 van de Commissie herzien en, in voorkomend geval, actualiseren of wijzigen in het licht van de ervaringen die zijn opgedaan met de tenuitvoerlegging van deze beschikking. | ||||||
|
2d. De Commissie stelt een verslag op waarin de verdere stappen staan beschreven die op communautair niveau moeten worden genomen om te garanderen dat aan de door de Europese Raad in maart 2007 vooropgestelde efficiëntiedoelstelling wordt voldaan. Dit verslag bevat in het bijzonder: | ||||||
|
a) de resultaten van het onderzoek naar de wenselijkheid van een richtlijn betreffende witte certificaten, dat nader wordt omschreven in artikel 4, lid 5, van Richtlijn 2006/32/EG; in het verslag wordt in het bijzonder uiteengezet wat de mogelijkheden zijn voor een bindend communautair systeem voor verhandelbare witte certificaten; | ||||||
|
b) gedetailleerde voorstellen voor het verminderen van de uitstoot van residentiële en commerciële gebouwen aan de hand van hogere product- en bouwnormen, met als doel alle nieuwe residentiële en commerciële gebouwen tegen 2020 koolstofvrij te maken; | ||||||
Motivering | |||||||
Een tijdige verslaglegging is van wezenlijk belang voor de Commissie om te kunnen evalueren of lidstaten hun doestellingen naleven en om de nodige maatregelen te nemen in geval van niet-naleving. | |||||||
Amendement 35 Voorstel voor een besluit Artikel 5 bis (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
Artikel 5 bis | ||||||
|
Nalevingsmechanisme | ||||||
|
1. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat uit bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, de jaarlijkse emissiegrenswaarde die is vastgelegd in artikel 3 van deze beschikking overschrijden, betaalt die lidstaat een boete voor te hoge uitstoot die gelijk is aan het in artikel 16 van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde bedrag. | ||||||
|
De boete voor te hoge uitstoot wordt gestort in het Gemeenschapsfonds | ||||||
|
2. Het totaal waarmee de grenswaarde in ton CO2-equivalent is overschreden wordt, onverminderd lid 1, in mindering gebracht op de vervolgens berekende hoeveelheid rechten die door de lidstaat worden geveild krachtens artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG. Om het plafond van de EU-regeling voor de handel in emissierechten (ETS) in tact te houden worden deze rechten geveild door de Commissie, waarna de ontvangsten in het in lid 1 bedoelde fonds worden gestort. | ||||||
|
3. De Commissie stelt een regeling vast om van de rechten die de betreffende lidstaat werden toegewezen krachtens artikel 9 bis en 10 van Richtlijn 2003/87/EG rechten in te houden voor veilingsdoeleinden, totdat de boete wegens overmatige emissie is betaald. Om het plafond van de EU-regeling voor de handel in emissierechten (ETS) in tact te houden worden deze rechten geveild door de Commissie. De Commissie stelt ook een regeling vast om de ontvangsten van de geveilde rechten vrij te geven na betaling van de boete door de betreffende lidstaat | ||||||
|
4. De Commissie neemt maatregelen om het in lid 1 genoemde fonds op te richten en de in lid 3 genoemde regelingen vast te stellen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze beschikking beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. | ||||||
Motivering | |||||||
Een sterke en doeltreffende nalevingsregeling is van wezenlijk belang, met name indien handel tussen de lidstaten is toegestaan. | |||||||
Amendement 36 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 5 ter (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
Artikel 5 ter Samenwerking tussen autoriteiten | ||||||
|
Aangezien de verbintenis die de Gemeenschap aangegaan is niet alleen opdrachten voor de centrale regering van de lidstaten inhoudt maar ook voor hun plaatselijke en regionale overheden en andere instanties en diensten die de plaatselijke en regionale belangen behartigen, zorgen de lidstaten voor samenwerking tussen hun centrale en plaatselijke overheden op verschillende niveaus. | ||||||
Amendement 37 Voorstel voor een beschikking Artikel 5 quater (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
Artikel 5 ter Hernieuwbare energiebronnen | ||||||
|
Aangezien meer opwekking van stroom uit hernieuwbare energiebronnen een bijzonder belangrijke mogelijkheid om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen is, maken de lidstaten de productie van energie uit hernieuwbare bronnen economisch aantrekkelijk en stimuleren daarmee de deelnemers op de markt om door meer stroomopwekking uit hernieuwbare energiebronnen de verplichtingen van de lidstaten op beslissende wijze te helpen vervullen. | ||||||
Amendement 38 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 5 quinquies (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
Artikel 5 quater Betrokkenheid van marktdeelnemers Naast de verschillende lidstaten, de centrale regeringen en plaatselijke en regionale overheden en instanties verlenen ook de marktdeelnemers - samen met de huishoudens en individuele verbruikers - hun medewerking aan de uitvoering van de verbintenis van de Gemeenschap, ongeacht de omvang van de uitstoot aan broeikasgassen die hun toe te schrijven is. | ||||||
Amendement 39 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 5 sexties (nieuw) | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
|
Artikel 5 septies Financiering van vernieuwende technieken De lidstaten zorgen voor financiering van nieuwe en vernieuwende technieken om het bedrijfsleven in staat te stellen om nieuwe arbeidsplaatsen op te richten, en tegelijk het concurrentievermogen te verbeteren en de doelstellingen van de strategie van Lissabon te helpen verwezenlijken. | ||||||
Amendement 40 Voorstel voor een beschikking Artikel 6 – lid 5 – alinea 1 | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
5. De Commissie keurt maatregelen goed om te voorzien in het gebruik door de lidstaten van aanvullende soorten projectcredits of, eventueel, in het gebruik door de lidstaten van andere mechanismen die in het kader van de internationale overeenkomst zijn ingesteld. |
5. De Commissie keurt maatregelen goed om te voorzien in het gebruik door de lidstaten van aanvullende soorten projectcredits, die de kwaliteit en de additionaliteit waarborgen en die bijdragen tot de duurzame ontwikkeling, of, eventueel, in het gebruik door de lidstaten van andere mechanismen die in het kader van de internationale overeenkomst zijn ingesteld. | ||||||
Amendement 41 Voorstel voor een beschikking Artikel 9 – lid 2 | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 bis en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. |
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit. | ||||||
Motivering | |||||||
Dit amendement behelst deze bepaling in overeenstemming te brengen met de standaardverwijzing naar de nieuwe regelgevingprocedure met toetsing. | |||||||
Amendement 42 Voorstel voor een beschikking Artikel 10 | |||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | ||||||
De Commissie moet een verslag opstellen waarin de uitvoering van deze beschikking wordt geëvalueerd. De Commissie dient dat verslag, zo nodig vergezeld van voorstellen, uiterlijk 31 oktober 2016 bij het Europees Parlement en de Raad in. |
De Commissie moet een verslag opstellen waarin de uitvoering van deze beschikking wordt geëvalueerd. In dit verslag wordt eveneens geëvalueerd hoe de tenuitvoerlegging van deze beschikking de mededinging op nationaal, EU- en internationaal niveau heeft beïnvloed. De Commissie dient dat verslag, zo nodig vergezeld van voorstellen, uiterlijk 31 oktober 2016 bij het Europees Parlement en de Raad in. |
TOELICHTING
Achtergrond
In maart 2007 is de Europese Raad het eens geworden over doelstellingen voor de Europese Unie met betrekking tot de klimaatsverandering. De EU verbindt zich in het kader van een internationale overeenkomst tot een reductie van 30% van de broeikasgasemissies ten opzichte van de uitstoot in 1990. Zelfs als een internationale overeenkomst uitblijft zal de EU op eigen initiatief naar een reductie van minimaal 20% streven. Dit voorstel maakt deel uit van het zogenaamde klimaatpakket van de EU, dat is voorgesteld door de Commissie om uitvoering te geven aan deze besluiten. Het emissiehandelssysteem van de EU dekt ongeveer de helft van alle emissies van de EU van 2013 tot 2020. Het voorstel voor de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen dekt de overige sectoren (zoals vervoer, gebouwen, diensten, kleinere bedrijfsinstallaties, landbouw en afvalbeheer) en gezamenlijk geven beide instrumenten het plafond aan voor de emissies in de EU.
Reductiedoelstelling
Het voorstel van de Commissie gaat uit van een reductiedoelstelling voor de totale broeikasgasemissies van 20% in 2020, die zal worden aangescherpt tot 30% als er een internationaal klimaatverdrag wordt gesloten voor de periode na 2012.
Het vierde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) concludeert dat om de opwarming van de aarde met 50% waarschijnlijkheid te beperken tot minder dan 2 o C ten opzichte van de temperatuurgemiddelden van het tijdperk vóór de industrialisatie, de geïndustrialiseerde landen hun emissies met 25-40% ten opzichte van 1990 moeten verminderen. Deze cijfers zijn expliciet erkend door alle geïndustrialiseerde landen behalve de VS op de VN klimaatconferentie van Bali in december 2007. De reductiedoelstelling van 20% ligt duidelijk onder deze noodzakelijke streefcijfers Bovendien heeft het Europees Parlement al eerder (bijv. op 26.10.2006) erop aangedrongen dat het intern beleid van de EU uitgaat van een reductiedoelstelling van 30%.
Daarom stelt de rapporteur voor dat de reductiedoelstelling van 30%, die overeenkomt met het advies van de IPCC, als uitgangspunt van de beschikking wordt genomen, en dat de reductie van 20% achter de hand wordt gehouden voor het geval dat een internationale overeenkomst uitblijft. Op die manier word de reductie van 30% van meet af aan als leidraad genomen bij de planning en de uitvoeringsmaatregelen in de EU-lidstaten. Het is niet moeilijk om die doelstelling later te versoepelen als het klimaatverdrag voor de periode na 2012 niet op tijd wordt gesloten. Maar als de lidstaten zelf maatregelen voorbereiden en plannen op basis van een totale reductie van 20% is het veel moeilijker die later aan te scherpen.
Gebruikmaking van het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) /Gemeenschappelijke uitvoering (JI)
Het voorstel van de Commissie laat een behoorlijk ruime marge open voor de compensatie van binnenlandse emissies door het gebruik van emissiereducties buiten de EU - 3% van de emissies van de sectoren die niet onder het ETS vallen in 2005, zelfs in het scenario dat er geen internationale overeenkomst is en de reductiedoelstelling 20% bedraagt.
De totale reductie van 2005 tot 2020 in het -20% scenario in de sectoren die niet onder de emissiehandel vallen, bedraagt 1200 MT. Het voorstel van de Commissie kan leiden tot wel 700 Mt aan potentiële compensaties in het kader van JI/CDM-projecten, hetgeen meer dan 50% van de vereiste reducties in deze sectoren vertegenwoordigt.
Dit ruimhartige gebruik van JI/CDM-credits strookt niet met de koers die is uitgezet in het vierde IPCC evaluatieverslag voor de geïndustrialiseerde landen, met het oog op de doelstelling van < 2 o C. Er is een reductie van 25-40% ten opzichte van de uitstoot van 1990 nodig. Dit is bevestigd tijdens een workshop die de rapporteur op 3 juni 2008 heeft georganiseerd over de rol van CDM in het klimaatpakket. Een van de belangrijkste conclusies was dat de geïndustrialiseerde landen hun broeikasgasuitstoot met 25-40% moeten verminderen ten opzichte van 1990 en dat tegelijkertijd de ontwikkelingslanden hun emissies met 15-30% moeten verminderen ten opzichte van het gangbare scenario. Compensatie van emissies in de geïndustrialiseerde landen door het gebruik van CDM-credits zou betekenen dat ontwikkelingslanden een reductie van 15-30% moeten behalen naast de emissiereducties uit de CDM-projecten.
Bovendien verhindert een dergelijk gebruik van JI/CDM-credits dat de EU kan profiteren van een reductie van het gebruik van fossiele brandstoffen, en dus van een verbetering van de energievoorzieningszekerheid en de luchtkwaliteit. De reducties van emissies binnen de EU geven een veel sterkere stimulans tot innovatie. Deze bijkomende voordelen leveren nog meer op bij stijging van de olieprijs. De berekening van de Commissie dat er in 2020 50 miljard € op onze energierekening van fossiele brandstoffen zou kunnen worden bespaard, was gebaseerd op een olieprijs van 60 $/vat. De prijs per vat is nu al gestegen boven de 120 $ en volgens prognoses kan deze in de komende jaren oplopen tot 200 $/vat.
Om aan te sluiten bij het advies van de IPCC en een sterke stimulans tot innovaties te verzekeren stelt de rapporteur voor de compensatiemarge te verlagen van 3% naar 1% ten opzichte van de emissies van 2005 in de sectoren die niet onder et ETS vallen.
In recente onderzoeken komen serieuze twijfels naar voren over de zuiverheid en het aanvullende karakter van emissiereducties uit JI/CDM-projecten. In het geval dat compensaties geen reductie toevoegen en niet "echt" zijn, zal het gebruik hiervan voor de naleving van de doelstellingen netto een negatief effect op het klimaat hebben in plaats van nationale emissiereducties te bewerkstelligen.
In afwachting van een nieuwe overeenkomst stelt de rapporteur voor de waarde van dergelijke credits die worden gebruikt voor naleving na 2012, te halveren. Na de totstandkoming van een internationaal klimaatverdrag voor de periode na 2012 wordt een verbintenis inzake extra externe reducties voorgesteld als vervanging van CDM/IJ compensaties, als instrument om inspanningen ter beperking van de klimaatverandering in ontwikkelingslanden te financieren.
Bovendien meent de rapporteur dat het van inconsistentie zou getuigen om compensaties toe te staan in industriële sectoren die gevoelig zijn voor koolstoflekken, wanneer er in het kader van de ETS speciale maatregelen zijn gepland om dezelfde sectoren te beschermen. Het toekennen van credits op basis van CDM-investeringen in deze sectoren zou de facto neerkomen op het creëren van financiële stimulansen voor koolstoflekken.
Daarom stelt de rapporteur voor niet alleen de kwantiteit maar ook het soort CDM/IJ compensaties te beperken. Zolang er geen internationale overeenkomst voor de periode na 2012 is gesloten, is het onbekend welke CDM-compensaties na 2012 zijn toegestaan en beschikbaar zijn, daar deze deel uitmaken van de onderhandelingen. De rapporteur stelt voor dat alleen projecten met betrekking tot hernieuwbare energie en efficiency van de vraagzijde worden geaccepteerd.
Aanvullende verplichting inzake externe emissiereductie
De rapporteur stelt een afzonderlijke verplichting inzake externe emissiereducties voor, die pas van kracht wordt als er een internationaal klimaatverdrag voor de periode na 2012 tot stand is gekomen. Het vierde IPCC evaluatieverslag concludeert dat om de opwarming van de aarde onder de 2 o C te houden er ook een significante koerswijziging in de ontwikkelingslanden nodig is. De rapporteur is van mening dat de ontwikkelde landen de verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de vereiste reductie van de emissies in ontwikkelingslanden. Een bijdrage van de ontwikkelde landen aan de financiering van investeringen voor klimaatbescherming in ontwikkelingslanden moet worden geleverd naast de verplichte reducties in eigen land en mag niet worden gebruikt voor het compenseren van de eigen uitstoot. Daarom moet er een nieuwe verbintenis voor een bijdrage van de EU aan de financiering van de reductie van broeikasgasemissies in ontwikkelingslanden worden geïntroduceerd wanneer er eenmaal een internationale overeenkomst is bereikt. Deze verbintenis inzake externe emissiereducties moet worden verdeeld onder de lidstaten op basis van het BBP per hoofd van de bevolking, en moet bindend zijn.
De omvang van de externe verbintenis inzake reductie van broeikasgasemissies, die van 250 miljoen ton CO2-equivalent in 2013 oploopt naar 850 miljoen ton in 2020, is gebaseerd op een onderzoek van het Wuppertal instituut en Ecofys. Hieruit komt naar voren dat behalve de emissiereductie van 30% in de landen van Bijlage I naar schatting een reductie van ongeveer 5,7 Gt ten opzichte van de status quo nodig is in landen die niet in Bijlage I zijn opgenomen. Als de helft van deze inspanning wordt gefinancierd door de landen van Bijlage I en deze inspanning wordt verdeeld volgens de emissies van 1990, bedraagt het aandeel van de EU circa 880 Gt CO2-equivalent .
Reductietraject na 2020
De Europese Raad van maart 2007 heeft aangegeven dat er reducties van 60-80% moeten zijn gerealiseerd in 2050. Om dit te bereiken moeten de lidstaten een beleid voor de lange termijn opzetten in verschillende sectoren, zoals huisvesting, grondgebruik en vervoer, zodat verdere investeringen in de infrastructuur die haaks staan op de doelstellingen inzake klimaatbescherming kunnen worden vermeden. Ook het ETS-voorstel bevat een reductietraject voor de periode na 2020. Om te verzekeren dat de emissie van de EU ook na 2020 blijven dalen moet er een reductietraject voor de periode na dat jaar worden opgenomen, dat voorziet in een reductie van de jaarlijkse emissies met 80% in 2050, ten opzichte van 1990.
Tenuitvoerlegging
Volgens het voorstel van de Commissie passen de lidstaten tot 2020 een jaarlijkse lineaire reductie toe op hun emissies uit niet-ETS-sectoren. In een jaar kunnen zij een hoeveelheid ter hoogte van 2% van hun emissieplafond lenen van het daaropvolgende jaar, of dezelfde hoeveelheid overdragen naar het jaar daarop.
Om de globale EU-doelstelling te bereiken is het belangrijk dat de lidstaten hun wettelijk bindende emissieplafonds naleven. Maar om naleving te verzekeren bestaat er slechts de normale inbreukprocedure, die veel te traag en omslachtig is voor dat doel.
Er zijn snellere sanctieprocedures nodig. De rapporteur stelt een zelfde soort systeem van boetes voor als de bestaande boeteregeling voor installaties binnen het ETS. Daarnaast wordt voorgesteld, naar het voorbeeld van de regeling voor installaties die onder het ETS vallen, hetzelfde aantal ton in mindering te brengen op de hoeveelheid rechten die door dezelfde lidstaat binnen het ETS worden geveild. Zo blijft het totale emissieplafond van de EU intact.
Toepassingsgebied
Alle sectoren die niet worden gedekt door het ETS moeten onder de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen vallen. De luchtvaartsector zal in de nabije toekomst deel gaan uitmaken van het ETS. De emissies van de internationale zeevaart vallen onder geen enkel Commissievoorstel ondanks evidente bewijzen van hun aanzienlijke bijdrage aan de uitstoot en ondanks het herhaaldelijk aandringen van het Europees Parlement op maatregelen om deze emissies aan te pakken. De rapporteur stelt voor dat emissies uit het internationale zeevervoer onder deze beschikking vallen, tenzij en totdat zij worden opgenomen in het ETS of een ander communautair wetsinstrument.
BIJLAGE
Lijst van vergaderingen met belanghebbenden over de beschikking inzake gedeelde inspanningen met rapporteur Satu Hassi
Regeringen en permanente vertegenwoordigingen:
Belgian Permanent Representation
Czech Environment Minister Martin Bursik
Danish Permanent Representation
Finnish Environment Minister Kimmo Tiilikainen
Finnish Permanent Representation and other Finnish Government representatives (3 times)
French Ecology, Energy and Sustainable Development Minister Jean-Louis Borloo
French Permanent Representation
Netherlands Permanent Representation
Slovenian Environment Minister Janez Podobnik (2 times)
Slovenian Permanent Representation
Swedish Environment Minister Andreas Carlgren
Swedish Permanent Representation
United Kingdom Permanent Representation (2 times)
Europese Commissie:
Commissioners Barroso, Dimas, Verheugen & Piebalgs
DG Environment, civil servants responsible for Effort sharing decision (several times)
Industrie en non-gouvernementele organisaties
Amerikaanse kamer van koophandel
Austrian Economic Chamber
Association of Finnish Steel and Metal Producers (2 times)
BASF Chemicals
Carbon Markets Association (CMA)
Climate Action Network (2 times)
Confederation of British Industry's (CBI)
Confederation of Danish Industries & BUSINESSEUROPE
Confederation of Finnish Industries (EK) (2 times)
EURELECTRIC
European Federation of Intelligent Energy Efficiency Services (EFIEES)
European Forum for Renewable Energy Sources (EUFORES) (2 times)
European Lime Association
European Peat and Growing Media Association (EPAGMA) & Vapo (2 times)
Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV)
Finnish Energy Industries
Finnish Forest Industries Federation (2 times)
French and German Chambers of Commerce and Industry
Friends of the Earth (2 times)
Greenpeace
International Emissions Trading Association (IETA)
Overige:
The Grand Committee of the Finnish Parliament
European Economic and Social Committee (ECOSOC) Effort Sharing Rapporteur Mr Morkis
ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie (*) (24.9.2008)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
inzake het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen
(COM(2008)0017 – C6‑0041/2008 – 2008/0014(COD))
Rapporteur voor advies (*): Robert Goebbels
(*) Medeverantwoordelijke commissies - artikel 47 van het Reglement
BEKNOPTE MOTIVERING
In het voorstel voor een beschikking worden voor elke lidstaat aparte en bindende streefdoelen vastgelegd voor het verminderen van de uitstoot van sectoren die niet onder de EU-ETS vallen. De voorstellen gaan uit van de verwachting dat een groot aandeel van de vooropgestelde emissiereducties zal verwezenlijkt worden in het kader van de EU-ETS. Sectoren die onder de EU-ETS vallen, bieden immers vaak de meest kostenefficiënte mogelijkheden voor emissiereducties. De EU-ETS omvat echter ook industriesectoren die blootgesteld zijn aan de internationale competitie en waar zich zogenaamde koolstoflekken (d.i. het verplaatsen van de productie naar derde landen met minder strenge emissiecontroles) dreigen voor te doen indien de kosten en de wetgevingsdruk in de EU te hoog zijn. Indien de EU-ETS teveel belast wordt met emissiereducties, zal dit leiden tot hogere elektriciteitsprijzen voor alle economische sectoren.
Daarom is de rapporteur voor advies in theorie tevreden met het voorstel voor een beschikking van de Commissie, waarin wordt uiteengezet welke bijdrage sectoren die niet onder de EU-ETS vallen, zouden moeten leveren tot het bereiken van de doelstellingen van de EU. Hij is echter van mening dat het voorstel aanzienlijk kan worden verbeterd en verduidelijkt.
De rapporteur voor advies stelt niet voor gedetailleerde amendementen in te dienen op de artikelen die erop gericht zijn de algemene emissiereductiedoelstelling te verhogen tot 30% en de doelstelling te verlengen tot na 2020. Hij is evenmin van plan amendementen in te dienen op de doelstellingen voor elke afzonderlijke lidstaat. Deze punten zijn immers de vrucht van lange onderhandelingen met de lidstaten. Amendementen erop zouden in het beste geval zinloos zijn; in het slechtste geval zouden ze een negatieve invloed kunnen hebben op de aan de gang zijnde onderhandelingen in de Raad, de goedkeuring van het pakket kunnen vertragen en het EU-standpunt met betrekking tot een toekomstige internationale overeenkomst kunnen bemoeilijken.
1. Comitologiebepalingen
Krachtens artikel 6 kan de Commissie gebruik maken van de comitéprocedure om de emissiestreefdoelen van de lidstaten te wijzigen indien een nieuwe internationale overeenkomst bereikt wordt, zodat eventuele bijkomende emissiereducties verdeeld worden in verhouding tot het aandeel van elke lidstaat in de totale uitstoot van de Gemeenschap afkomstig van sectoren die niet onder de EU-ETS vallen. Krachtens artikel 6 kan de comitéprocedure eveneens gebruikt worden om 'maatregelen te voorzien voor het gebruik door de lidstaten van aanvullende soorten projectcredits of van andere mechanismen die in het kader van de internationale overeenkomst zijn ingesteld' - een verregaande bevoegdheid die, indien uitgeoefend, een ingrijpende invloed kan hebben op de flexibiliteit die de lidstaten is verleend voor wat het bereiken van hun streefdoel betreft. Artikel 6 legt ten slotte ook vast welk aandeel van de door de nieuwe overeenkomst verhoogde emissiereducties mag worden bereikt door middel van projectcredits van derde landen.
De rapporteur voor advies meent dat het te vroeg is om definitieve principes vast te leggen voor de verdeling van de inspanningen en de verwezenlijking van een nieuw streefdoel in het kader van een nieuwe internationale overeenkomst. Een dergelijke internationale overeenkomst kan vele vormen hebben, en kernvragen zoals welke landen onder de overeenkomst zullen vallen, hoe hoog de lat zal worden gelegd en of de overeenkomst daadwerkelijk zal gebaseerd zijn op wettelijk bindende streefdoelen, zijn nog lang niet beantwoord.
Nog belangrijker is dat de comitéprocedure uit principe moet beperkt blijven tot domeinen van technische en 'niet-essentiële' aard. Het is duidelijk dat de vraag welke streefdoelen de afzonderlijke lidstaten moeten bereiken en welke flexibiliteit ze hiervoor zouden moeten krijgen in het kader van een nieuwe internationale overeenkomst, 'niet-essentiële' kwesties zijn.
2. Uitwisseling van inspanningen tussen de lidstaten
De rapporteur voor advies wijst erop dat de doelstelling van 20% een gemeenschappelijk EU-streefdoel vormt. Daarom zouden emissiereducties in de EU - voor zover dat praktisch doenbaar is - moeten worden bereikt daar waar ze het meest kostenefficiënt zijn. Voor de EU-ETS is dit mogelijk aan de hand van uitwisseling tussen installaties onder een EU-plafond. Het voorstel voor een beschikking voorziet echter niet expliciet in een dergelijke uitwisseling, afgezien dan van de overdracht van projectcredits van derde landen.
De rapporteur voor advies beschouwt dit als een ernstige omissie en is van mening dat de lidstaten die betere prestaties leveren dan verwacht voor wat de jaarlijkse doelstellingen en de doelstellingen voor 2020 betreft, dit surplus moeten kunnen overdragen aan andere lidstaten, weliswaar onder gepast toezicht en op voorwaarde dat hiervan naar behoren verslag wordt uitgebracht. Dit zou een stimulans vormen voor de lidstaten om beter te presteren dan de vooropgestelde doelstellingen, en tegelijk meer flexibiliteit bieden voor die lidstaten die - mogelijkerwijs om redenen waarop ze geen invloed hebben - niet in staat zijn hun doelstellingen te bereiken.
3. Projectcredits van derde landen
De rapporteur voor advies wijst op de bedenkingen die zijn geuit bij het gebruik van projectcredits van derde landen zolang de EU streeft naar het verlaagde, unilaterale streefdoel van 20%. Hierbij kunnen inderdaad vragen kunnen worden gesteld.
De rapporteur voor advies is van mening dat de lidstaten een maximale flexibiliteit moeten krijgen. Ze zouden op zijn minst al vroeg met zekerheid moeten weten welke projectcredits ze zullen kunnen gebruiken en in welke omstandigheden. Indien de sluiting van een internationale overeenkomst al snel plaatsvindt, zullen de relevante verdragen deze zekerheid verlenen. Indien echter geen internationale overeenkomst wordt bereikt, blijven de lidstaten na 2012 in het ongewisse verkeren.
De rapporteur voor advies meent dat de Commissie moet worden verzocht om tegen januari 2011 (geruime tijd na de eventuele afsluiting van de internationale onderhandelingen in Kopenhagen in december 2009) specifieke voorstellen voor te leggen voor overeenkomsten op communautair niveau met derde landen waarin in detail wordt beschreven welke mogelijkheden voor het genereren van projectcredits krachtens deze overeenkomsten toegelaten zijn.
4. Genoemde beginselen
Het voorstel voor een beschikking is gebaseerd op het beginsel van de solidariteit tussen en de gelijkwaardigheid van de lidstaten.
In het voorstel wordt echter niets gezegd over de manieren waarop de solidariteit tussen de lidstaten kan worden versterkt, noch over de criteria die worden gebruikt om de nodige gelijkheid tussen de lidstaten te bepalen. De lidstaten bevinden zich immers niet alleen in uiteenlopende economische situaties, maar beschikken ook over heel andere mogelijkheden voor wat de ontwikkeling van hernieuwbare energie betreft.
Volgens de Commissie moeten de inspanningen die de lidstaten dienen te leveren om hun uitstoot te verminderen, rekening houden met het relatieve BBP per hoofd van de bevolking van de 27 landen. Het BBP meet echter wel een jaarlijkse geldstroom, maar niet de uiteindelijke bestemming ervan en houdt geen rekening met de beschikbare rijkdom van elk land. Als de Commissie de inspanningen van de lidstaten wil baseren op het solidariteitsbeginsel, zou het BNP per hoofd een objectiever uitgangspunt vormen. Het BNP, dat trouwens wordt gebruikt voor de berekening van de eigen middelen van de Europese Unie, wordt verkregen door het BBP te verminderen met de primaire middelen die door in het land gevestigde entiteiten worden betaald aan buiten het land gevestigde entiteiten, en het te vermeerderen met de primaire inkomsten afkomstig van de rest van de wereld.
Het voorstel van de Commissie besteedt evenmin aandacht aan de werkelijke situatie van de lidstaten. Als de lidstaten een resultaatsverplichting wordt opgelegd, moeten ze een grote flexibiliteit krijgen bij het kiezen van de te gebruiken methodes. Elke lidstaat moet een zo intelligent mogelijke energiemix kunnen samenstellen, rekening houdend met zijn reële capaciteiten en met de verhouding tussen efficiëntie en kosten, dat wil zeggen met de economische doeltreffendheid van de te gebruiken methodes. De lidstaten moeten kunnen gebruikmaken van de zogenaamde flexibele mechanismen ('clean development mechanisms' of CDM) van Kyoto, die in hoge mate bijdragen tot de overdracht van schonere technologieën naar derdewereldlanden.
Het territorialiteitsbeginsel waarop de klimaat- en energiepakketten gebaseerd zijn, verbiedt de kleine EU-landen meer gebruik te maken van hernieuwbare energie. Het spreekt voor zich dat onder meer de geografische, geologische en hydraulische context sterk verschilt van het ene land tot het andere. In Zuid-Europa is er meer zon dan in Noord-Europa; het potentieel voor hydraulische energiebronnen is groter in de alpiene en noordelijke landen; windenergie is gemakkelijker op te wekken in landen die over kusten beschikken, aangezien het aan zee veel waait en er in het water windturbines kunnen worden gebouwd; het afvangen en opslaan van CO2 ('carbon capture and storage' of CCS) tenslotte is slechts mogelijk indien de geologie dat toelaat. Lidstaten die geografisch gezien benadeeld zijn, moeten de kans krijgen te investeren in projecten voor hernieuwbare energie buiten hun grondgebied en er de vruchten van te plukken voor wat de emissiereducties betreft. Volgens de rapporteur voor advies moet er eveneens een echte interne markt worden gecreëerd voor 'groene' energiecertificaten.
5. Energiebronnen die weinig CO2 uitstoten
Het gebruik van kernenergie valt onder het subsidiariteitsbeginsel en behoort bijgevolg tot de democratische keuzes van elk land. Volgens de rapporteur voor advies kan de Europese Unie echter niet ontsnappen aan een debat over kernenergie. Dat blijkt ook uit het feit dat alle gezaghebbende rapporten over dit onderwerp, of ze nu afkomstig zijn van het Internationaal Energie Agentschap of van het IPCC (rapport van Bangkok van 2007), er geen twijfel over laten bestaan dat de enorme vraag naar op koolstof gebaseerde producten tot 2030 en zelfs 2050 nog zal toenemen, dit ondanks alle inspanningen op het vlak van energiebesparing en -efficiëntie die in de volgende decennia zouden kunnen worden geleverd. Het gebruik van hernieuwbare energie zal minder snel stijgen en meer kosten dan sommigen willen geloven. Het wordt duidelijk dat Europa haar streefdoel van een biobrandstoffenaandeel van 20% in 2020 niet zal halen, waardoor onvermijdelijk ook de doelstelling van een aandeel aan hernieuwbare energie van 20% in 2020 in gevaar wordt gebracht. Wat er ook gebeurt, in 2020 zal 80% of 70% van de energievraag nog altijd moeten worden gedekt door klassieke fossiele of nucleaire energiebronnen.
Energiebronnen die weinig CO2 uitstoten, zullen moeten worden opgenomen in de doelstellingen van de EU, zelfs al blijft het hoofddoel de vermindering van de CO2-uitstoot.
6. Dringend nood aan een mondiale inspanning
De rapporteur voor advies is van mening dat de inspanningen van de EU om haar uitstoot van broeikasgassen (14% van de wereldwijde CO2-uitstoot) te verminderen, op mondiaal vlak weinig effect zullen hebben als de andere grote industrielanden, zoals de Verenigde Staten, China, India, Rusland en Brazilië, niet eveneens bereid zijn grote inspanningen te leveren om hun emissies te verminderen.
Als er in de komende jaren een bindend internationale overeenkomst wordt bereikt voor de periode na Kyoto, zal de Europese Unie haar emissiereductiedoelstelling voor 2020 optrekken van 20% naar 30%. Hoewel dat meer dan wenselijk zou zijn voor wat het milieu betreft, zou dit een enorme inspanning betekenen, met verregaande economische, sociale en sociologische gevolgen voor de volkeren van Europa.
Een dergelijke aanpassing kan niet gebeuren aan de hand van de comitéprocedure, maar zou moeten worden goedgekeurd door middel van de medebeslissingsprocedure, voorafgegaan door een democratisch debat. De Commissie wordt verzocht hierover voorstellen te doen, rekening houdend met de verbintenissen die de internationale gemeenschap zal moeten aangaan. Zelfs als de toekomstige onderhandelingen zouden mislukken, wat altijd mogelijk is, moet de Europese Unie de wetgeving die ze van plan is aan te nemen, herzien.
AMENDEMENTEN
De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande amendementen in haar verslag op te nemen:
Amendement 1 Voorstel voor een beschikking Overweging 3 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) Om dit doel te bereiken, heeft de Europese Raad tijdens zijn vergadering van 8 en 9 maart 2007 een communautaire doelstelling van 30% reductie van broeikasgasemissies tegen 2020 ten opzichte van het niveau van 1990 goedgekeurd als bijdrage tot een globale en veelomvattende overeenkomst voor de periode na 2012, op voorwaarde dat andere ontwikkelde landen zich tot vergelijkbare emissiereducties verbinden en dat economisch meer ontwikkelde ontwikkelingslanden zich ertoe verbinden een adequate bijdrage te leveren die in verhouding staat tot hun verantwoordelijkheden en capaciteiten. |
(3) Om dit doel te bereiken, heeft de Europese Raad tijdens zijn vergadering van 8 en 9 maart 2007 een communautaire doelstelling van 30% reductie van broeikasgasemissies tegen 2020 ten opzichte van het niveau van 1990 goedgekeurd om te komen tot een globale en veelomvattende overeenkomst voor de periode na 2012, op voorwaarde dat andere ontwikkelde landen zich tot vergelijkbare emissiereducties verbinden en dat economisch meer ontwikkelde ontwikkelingslanden zich ertoe verbinden een adequate bijdrage te leveren die in verhouding staat tot hun verantwoordelijkheden en capaciteiten. |
Motivering | |
Het verklaarde doel van de EU is een vermindering van de emissies aan broeikasgassen met 20% ten opzichte van het niveau van 1990. Alleen als er een internationale overeenkomst voor de tijd na Kyoto is, kan de Unie stappen ondernemen om tot een extra reductie van 30% ten opzichte van het niveau van 1990 te komen. | |
Amendement 2 Voorstel voor een beschikking Overweging 4 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(4 bis) In de strijd tegen de klimaatverandering zal kernenergie, zoals ook de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) onderstreept, een beslissende rol moeten spelen. Als de hernieuwbare energiebronnen erbij worden gerekend, zou in 2020 tot 60% van de EU-energie uit een CO2-vrije productie afkomstig kunnen zijn. Daarbij zou met behulp van kernenergie het grootste deel van de elektriciteit bij basisbelasting kostenefficiënt geproduceerd kunnen worden, terwijl voor de midden- en piekbelasting gebruik zou kunnen worden gemaakt van hernieuwbare energiebronnen. |
Motivering | |
Frankrijk heeft met zijn hoge aandeel kernenergie in de elektriciteitsopwekking tegenwoordig al een duidelijk lagere CO2-uitstoot per hoofd van de bevolking dan zijn buurlanden. Neemt men de strijd tegen de klimaatverandering serieus en wil men de concurrentiepositie niet in gevaar brengen, dan kan men met het oog op de duidelijk hogere kosten van de hernieuwbare energiebronnen niet anders doen dan de kernenergie verder ontwikkelen. Bovendien wordt zo een ononderbroken energievoorziening gewaarborgd. | |
Amendement 3 Voorstel voor een beschikking Overweging 8 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(8) Om verder te zorgen voor een eerlijke verdeling tussen de lidstaten van de inspanningen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de zelfstandige verbintenis van de Gemeenschap, mag geen enkele lidstaat worden verplicht zijn broeikasgasemissies tegen 2020 tot meer dan 20% onder het niveau van 2005 te verlagen en mag geen enkele lidstaat worden toegestaan zijn broeikasgasemissies in 2020 tot meer dan 20% boven het niveau van 2005 te verhogen. De broeikasgasemissiereducties moeten plaatsvinden tussen 2013 en 2020, waarbij het elke lidstaat wordt toegestaan een hoeveelheid van 2% van de broeikasgasemissieplafonds van die lidstaat van het volgende jaar eerder te gebruiken en waarbij het een lidstaat waarvan de emissies lager waren dan zijn emissieplafond wordt toegestaan zijn extra tot stand gebrachte emissiereducties naar het volgende jaar over te dragen. |
(8) Om verder te zorgen voor een eerlijke verdeling tussen de lidstaten van de inspanningen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de zelfstandige verbintenis van de Gemeenschap, mag geen enkele lidstaat worden verplicht zijn broeikasgasemissies tegen 2020 tot meer dan 20% onder het niveau van 2005 te verlagen en mag geen enkele lidstaat worden toegestaan zijn broeikasgasemissies in 2020 tot meer dan 20% boven het niveau van 2005 te verhogen. De broeikasgasemissiereducties moeten plaatsvinden tussen 2013 en 2020, waarbij het elke lidstaat wordt toegestaan een hoeveelheid van 3% van de broeikasgasemissieplafonds van die lidstaat over te dragen naar het volgende jaar te gebruiken en waarbij het een lidstaat waarvan de emissies lager waren dan zijn emissieplafond, wordt toegestaan zijn extra tot stand gebrachte emissiereducties naar het volgende jaar over te dragen. Lidstaten wier broeikasgasemissies tijdens om het even welk jaar tussen 2013 en 2020 het plafond bereiken of onder het streefniveau voor 2020 blijven, moeten de toestemming krijgen hun overschot aan emissiereducties uit te wisselen met andere lidstaten om deze te helpen hun plafonds of doelstellingen te bereiken. |
Amendement 4 Voorstel voor een beschikking Overweging 8 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(8 bis) Om de verschillen in emissiereductiekosten voor de lidstaten gelijk te trekken, meer geografische flexibiliteit mogelijk te maken en tegelijk de algemene kosteneffectiviteit van de totale verbintenissen van de Gemeenschap te verhogen, moet een lidstaat een deel van zijn broeikasgasemissierechten kunnen overdragen aan een andere lidstaat. Deze overdracht moet worden geregeld door een bilaterale overeenkomst, en transparantie moet worden gewaarborgd door middel van kennisgeving aan de Commissie en registratie van de overdracht in de registers van allebei de betrokken lidstaten. |
Amendement 5 Voorstel voor een beschikking Overweging 9 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(9) Om de lidstaten de nodige flexibiliteit te geven bij de uitvoering van hun verbintenissen, om de duurzame ontwikkeling in derde landen, met name ontwikkelingslanden, te bevorderen, en om investeerders zekerheid te bieden, moet de Gemeenschap een bepaalde hoeveelheid credits die zijn behaald uit broeikasgasemissiereductieprojecten in derde landen blijven erkennen, voordat overeenstemming is bereikt over een nieuwe internationale overeenkomst inzake klimaatverandering. De lidstaten moeten er voor zorgen dat hun beleid op het gebied van de aankoop van dergelijke credits de eerlijke geografische distributie van projecten verbetert en de totstandbrenging van een toekomstige internationale klimaatveranderingsovereenkomst vergemakkelijkt. |
(9) Om de lidstaten de nodige flexibiliteit te geven bij de uitvoering van hun verbintenissen, om de duurzame ontwikkeling in derde landen, met name ontwikkelingslanden, te bevorderen, en om investeerders zekerheid te bieden, moet de Gemeenschap een bepaalde hoeveelheid credits die zijn behaald uit broeikasgasemissiereductieprojecten in derde landen blijven erkennen, voordat overeenstemming is bereikt over een nieuwe internationale overeenkomst inzake klimaatverandering. De lidstaten moeten zich inzetten voor inspanningen ter vermindering van de emissie van broeikasgassen in ontwikkelingslanden en moeten er daarom voor zorgen dat tenminste 50% van dergelijke credits wordt aangekocht van minst ontwikkelde landen (MOL's) en kleine insulaire ontwikkelingsstaten (KIO's), zodat de eerlijke geografische distributie van projecten verbetert en de totstandbrenging van een toekomstige internationale klimaatveranderingsovereenkomst wordt vergemakkelijkt. Alle projecten in derde landen moeten de overstap naar nieuwe, koolstofarme technologieën garanderen en moeten voldoen aan strenge kwaliteitsvereisten die hun aanvullende karakter en hun integriteit op milieu- en sociaal vlak waarborgen. |
Amendement 6 Voorstel voor een beschikking Overweging 13 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(13) Het is van belang dat de lidstaten de CDM-credits kunnen blijven gebruiken, zodat er na 2012 een markt voor die credits blijft bestaan. Om ervoor te zorgen dat een dergelijke markt blijft bestaan en dat er meer emissiereducties in de Gemeenschap zelf plaatsvinden, waardoor de uitvoering van de doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van hernieuwbare energie, energiezekerheid, innovatie en concurrentievermogen wordt bevorderd, moet het jaarlijkse gebruik door de lidstaten van credits die voortvloeien uit broeikasgasemissiereductieprojecten in derde landen slechts worden toegestaan tot een hoeveelheid die 3% vertegenwoordigt van de emissies van elke lidstaat die in 2005 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vielen, totdat er overeenstemming is bereikt over een toekomstige internationale overeenkomst inzake klimaatverandering. Dit komt neer op een derde van de reductie-inspanning in 2020. De lidstaten moet worden toegestaan het ongebruikte deel van deze hoeveelheid over te dragen aan andere lidstaten. |
(13) Het is van belang dat de lidstaten de CDM-credits kunnen blijven gebruiken, zodat er na 2012 een markt voor die credits blijft bestaan. Om ervoor te zorgen dat een dergelijke markt blijft bestaan en dat er meer emissiereducties in de Gemeenschap zelf plaatsvinden, waardoor de uitvoering van de doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie, energiezekerheid, innovatie en concurrentievermogen wordt bevorderd, moet het jaarlijkse gebruik door de lidstaten van credits die voortvloeien uit broeikasgasemissiereductieprojecten in derde landen slechts worden toegestaan tot een hoeveelheid die 4% vertegenwoordigt van de emissies van elke lidstaat die in 2005 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vielen, totdat er overeenstemming is bereikt over een toekomstige internationale overeenkomst inzake klimaatverandering. De lidstaten moet worden toegestaan het ongebruikte deel van deze hoeveelheid over te dragen aan andere lidstaten, op voorwaarde dat 50% van deze projecten wordt uitgevoerd in de minst ontwikkelde landen en de kleine insulaire ontwikkelingsstaten. |
Amendement 7 Voorstel voor een beschikking Overweging 15 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(15) De voortgang bij de uitvoering van de verbintenissen in het kader van deze beschikking moet jaarlijks worden beoordeeld op basis van verslagen die worden ingediend in het kader van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto1. Eens in de twee jaar moeten de geraamde vorderingen worden beoordeeld en in 2016 moet een volledige evaluatie worden opgesteld over de tenuitvoerlegging van deze beschikking. |
(15) De voortgang bij de uitvoering van de verbintenissen in het kader van deze beschikking moet jaarlijks worden beoordeeld op basis van verslagen die worden ingediend in het kader van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto1. Eens in de twee jaar moeten de geraamde vorderingen worden beoordeeld en in 2016 moet een volledige evaluatie worden opgesteld over de tenuitvoerlegging van deze beschikking. De beoordeling moet ook een evaluatie omvatten van de CDM-projecten die door de lidstaten zijn geregistreerd en/of uitgevoerd, om na te gaan of zij voldoen aan de kwaliteitsvereisten waarnaar in deze beschikking wordt verwezen. |
Motivering | |
Het is van essentieel belang dat de EU ook effectief controleert of de kwaliteitsvereisten voor de in deze beschikking voorgestelde CDM-projecten worden geëerbiedigd en dat de lidstaten zich hieraan houden. Naleving van deze normen leidt tot CDM-projecten van betere kwaliteit. | |
Amendement 8 Voorstel voor een beschikking Overweging 17 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(17) Zodra de Gemeenschap een internationale overeenkomst sluit over klimaatverandering, moeten de emissieplafonds voor de lidstaten worden aangepast om de verbintenis van de Gemeenschap op het gebied van broeikasgasemissiereductie te bereiken die in die overeenkomst wordt vastgesteld, rekening houdend met het beginsel van solidariteit tussen de lidstaten en de noodzaak van duurzame economische groei in de hele Gemeenschap. De hoeveelheid credits uit broeikasgasemissiereductieprojecten in derde landen die elke lidstaat mag gebruiken, moet worden verhoogd met ten hoogste 50% van de extra reductie-inspanning uit bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen. |
(17) Zodra de Gemeenschap een internationale overeenkomst sluit over klimaatverandering ter uitvoering van de communautaire doelstelling om de broeikasgasemissies met 30% te verminderen, moet de Commissie het Europees Parlement en de Raad een voorstel en een effectbeoordeling voorleggen betreffende de aanpassing van de emissieplafonds voor de lidstaten om de verbintenis van de Gemeenschap op het gebied van broeikasgasemissiereductie te bereiken die in die overeenkomst wordt vastgesteld, rekening houdend met het beginsel van solidariteit tussen de lidstaten, de noodzaak van duurzame economische groei in de hele Gemeenschap en het beginsel van gedeelde verantwoordelijkheden. In het voorstel moet worden gepreciseerd hoeveel credits uit broeikasgasemissiereductieprojecten in derde landen elke lidstaat mag gebruiken. |
Amendement 9 Voorstel voor een beschikking Overweging 19 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(19) De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden. De Commissie moet met name de bevoegdheid krijgen om na de sluiting van een internationale overeenkomst maatregelen goed te keuren voor de aanpassing van de emissieplafonds van lidstaten, alsmede maatregelen voor het gebruik van aanvullende soorten projectcredits volgens die overeenkomst, alsmede om de nodige maatregelen goed te keuren die nodig zijn om de transacties in het kader van deze beschikking te controleren. Aangezien het maatregelen van algemene strekking betreft, die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van deze beschikking te wijzigen en deze beschikking aan te vullen door toevoeging of wijziging van nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG. |
(19) De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden. De Commissie moet met name de bevoegdheid krijgen om de transacties in het kader van deze beschikking te controleren. Aangezien het maatregelen van algemene strekking betreft, die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van deze beschikking te wijzigen en deze beschikking aan te vullen door toevoeging of wijziging van nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG. |
Amendement 10 Voorstel voor een beschikking Artikel 2 – lid 2 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Voor de toepassing van deze beschikking gelden de definities van artikel 3 van Richtlijn 2003/87/EG. Daarnaast wordt onder 'broeikasgasemissies' verstaan de uitstoot van kooldioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide of lachgas (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK's), perfluorkoolstoffen (PFK's) en zwavelhexafluoride (SF6) uit bronnen, uitgedrukt als kooldioxide-equivalent zoals bepaald in Richtlijn 2003/87/EG. |
Voor de toepassing van deze beschikking gelden de relevante definities van artikel 3 van Richtlijn 2003/87/EG. Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing: |
|
onder 'broeikasgasemissies' wordt verstaan de uitstoot van kooldioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide of lachgas (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK's), perfluorkoolstoffen (PFK's) en zwavelhexafluoride (SF6) uit bronnen die niet onder de ETS vallen, uitgedrukt als kooldioxide-equivalent zoals bepaald overeenkomstig de methodieken voor emissies per bron en verwijdering per put zoals geregeld in het Protocol van Kyoto; |
|
'internationale overeenkomst' betekent een globale en veelomvattende overeenkomst in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), die de EU de doelstelling oplegt om tegen 2020 30% minder broeikasgassen uit te stoten dan in 1990, andere ontwikkelde landen verbintenissen vergelijkbare inspanningen oplegt en van economisch meer gevorderde ontwikkelingslanden bijdragen eist die in verhouding staan tot hun verantwoordelijkheden en capaciteiten. |
Amendement 11 Voorstel voor een beschikking Artikel 3 – lid 1 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Totdat de Gemeenschap een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering heeft gesloten die tot grotere reducties leidt dan op grond van dit artikel is vereist, moet iedere lidstaat tegen 2020 zijn broeikasgasemissies uit bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, beperken met het percentage dat voor die lidstaat in de bijlage bij deze beschikking is vastgesteld ten opzichte van de emissies van die lidstaat in 2005. |
1. Totdat de Gemeenschap een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering heeft gesloten die tot grotere reducties leidt dan op grond van dit artikel is vereist, moet iedere lidstaat tegen 2020 zijn broeikasgasemissies uit bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, ten minste beperken met het percentage dat voor die lidstaat in de bijlage bij deze beschikking is vastgesteld ten opzichte van de emissies van die lidstaat in 2005. |
Amendement 12 Voorstel voor een beschikking Artikel 3 – lid 3 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. Gedurende de jaren 2013 tot en met 2019 mag elke lidstaat een hoeveelheid van 2% van de in lid 2 bedoelde broeikasgasemissieplafonds van die lidstaat van het volgende jaar eerder gebruiken. Als de uitstoot van een lidstaat lager is dan het in lid 2 bedoelde plafond, mag hij zijn overschot aan emissiereductie overdragen naar het volgende jaar. |
3. Gedurende de jaren 2013 tot en met 2019 mag elke lidstaat een hoeveelheid van 3% van de in lid 2 bedoelde broeikasgasemissieplafonds van die lidstaat overdragen naar het volgende jaar. Als de uitstoot van een lidstaat lager is dan het in lid 2 bedoelde plafond, mag hij zijn overschot aan emissiereductie overdragen naar het volgende jaar of het overdragen aan een andere lidstaat, die de overgedragen hoeveelheid mag gebruiken om zijn eigen broeikasgasemissieplafond te bereiken voor het jaar waarin het overschot aan emissiereductie tot stand is gekomen. |
Amendement 13 Voorstel voor een beschikking Artikel 3 – lid 3 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3 bis. In 2020 kan een lidstaat wiens emissies lager zijn dan het in de bijlage bij deze beschikking gepreciseerde niveau, zijn overtollige emissiereducties overdragen aan een andere lidstaat, die de overgedragen hoeveelheid mag gebruiken om zijn eigen broeikasgasemissieplafond voor 2020 te bereiken. |
Amendement 14 Voorstel voor een beschikking Artikel 4 – Titel | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Gebruik van credits uit projectactiviteiten. |
Gebruik van credits uit projectactiviteiten en overdracht van overtollige nationale emissiereducties. |
Amendement 15 Voorstel voor een beschikking Artikel 4 – lid 1, letters a t/m c, alinea 2, leden 2 en 3, en alinea 4, eerste paragraaf | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(a) gecertificeerde emissiereducties ("Certified Emission Reductions", CER's) en emissiereductie-eenheden ("Emission Reduction Units", ERU's) die tot en met 31 december 2012 worden afgegeven voor emissiereducties uit soorten projecten die gedurende de periode 2008 tot en met 2012 door alle lidstaten worden aanvaard overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG; |
(a) gecertificeerde emissiereducties ("Certified Emission Reductions", CER's) en emissiereductie-eenheden ("Emission Reduction Units", ERU's) die tot en met 31 december 2012 worden afgegeven voor emissiereducties uit soorten projecten die gedurende de periode 2008 tot en met 2012 door een zoals in artikel 205, lid 2, van het EG-Verdrag omschreven gekwalificeerde meerderheid van lidstaten worden aanvaard overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG; |
(b) CER's die met ingang van 1 januari 2013 worden afgegeven voor emissiereducties uit projecten die in de periode 2008 tot en met 2012 waren geregistreerd en waarvan het soort project gedurende de periode 2008 tot en met 2012 door alle lidstaten was aanvaard overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG; |
(b) CER's die met ingang van 1 januari 2013 worden afgegeven voor emissiereducties uit projecten die in de periode 2008 tot en met 2012 waren geregistreerd en waarvan het soort project gedurende de periode 2008 tot en met 2012 door een zoals in artikel 205, lid 2, van het EG-Verdrag omschreven gekwalificeerde meerderheid van lidstaten was aanvaard overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG; |
(c) CER's die worden afgegeven voor emissiereducties die zijn behaald uit in de minst ontwikkelde landen uitgevoerde projecten waarvan het soort project gedurende de periode 2008 tot en met 2012 door alle lidstaten was aanvaard overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG, totdat die landen een overeenkomst met de Gemeenschap hebben geratificeerd, of tot 2020, als dat eerder is. |
(c) CER's die worden afgegeven voor emissiereducties die zijn behaald uit in de minst ontwikkelde landen uitgevoerde projecten waarvan het soort project was aanvaard gedurende de periode 2008 tot en met 2012 door een zoals in artikel 205, lid 2, van het EG-Verdrag omschreven gekwalificeerde meerderheid van lidstaten was aanvaard overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG, totdat die landen een overeenkomst met de Gemeenschap hebben geratificeerd, of tot 2020, als dat eerder is. |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun beleid op het gebied van de aankoop van dergelijke credits de eerlijke geografische distributie van projecten verbetert en de totstandbrenging van een internationale klimaatveranderingsovereenkomst vergemakkelijkt. |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat ten minste 50% van dergelijke credits wordt gekocht van de minst ontwikkelde landen (MOL's) en de kleine insulaire ontwikkelingsstaten (KIO's) zodat de eerlijke geografische distributie van projecten verbetert en de kans op de totstandbrenging van een internationale klimaatveranderingsovereenkomst groter wordt. |
2. De lidstaten mogen, onverminderd lid 1, in het geval dat de sluiting van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering vertraging oploopt, aanvullende broeikasgascredits gebruiken die behaald zijn uit projecten of andere emissiereducerende activiteiten overeenkomstig de in artikel 11 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde overeenkomsten. |
2. De lidstaten mogen, onverminderd lid 1, in het geval dat de sluiting van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering vertraging oploopt, aanvullende broeikasgascredits gebruiken die behaald zijn uit projecten of andere emissiereducerende activiteiten overeenkomstig de in artikel 11 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde overeenkomsten. |
|
2 bis. Projecten die tot stand komen op basis van overeenkomsten waarnaar wordt verwezen in lid 1, letters a tot c, en lid 2, moeten voldoen aan strenge kwaliteitsvereisten die door de Commissie worden vastgelegd binnen het door de Verenigde Naties bepaalde kader. |
|
Maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door aanvulling ervan, worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. |
|
2 ter. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat emissiereducties die worden bereikt dankzij projectactiviteiten zoals bedoeld in lid 1 of lid 2 of door middel van overdrachten vanuit andere lidstaten krachtens artikel 3, lid 3, en lid 3 bis, worden aangevuld met door de lidstaten genomen binnenlandse maatregelen. |
3. Zodra overeenstemming is bereikt over een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering, mogen de lidstaten alleen CER's gebruiken van derde landen die die overeenkomst hebben geratificeerd. |
3. Zodra overeenstemming is bereikt over een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering, mogen de lidstaten alleen CER's en andere soorten door de internationale overeenkomst gecreëerde projectcredits gebruiken van derde landen die deze overeenkomst hebben geratificeerd. |
4. Het jaarlijkse gebruik van credits door elke lidstaat overeenkomstig de leden 1, 2 en 3, mag niet meer bedragen dan 3% van de broeikasgasemissies van die lidstaat die in 2005 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vielen. |
4. Het jaarlijkse gebruik van credits door elke lidstaat overeenkomstig de leden 1, 2 en 3, mag niet meer bedragen dan 4% van de broeikasgasemissies van die lidstaat die in 2005 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vielen. |
Amendement 16 Voorstel voor een beschikking Artikel 5 – lid 1 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De lidstaten moeten in hun jaarverslagen die op grond van artikel 3 van Beschikking nr. 280/2004/EG worden ingediend, hun jaarlijkse emissies rapporteren die voortvloeien uit de uitvoering van artikel 3 en uit het gebruik van credits overeenkomstig artikel 4. |
1. De lidstaten moeten vóór 31 maart van het volgende jaar rapporteren over hun jaarlijkse emissies uit bronnen die niet onder richtlijn 2003/87/EG vallen, over elke overdracht van een overtollige emissie die wordt uitgevoerd of ontvangen overeenkomstig artikel 3, leden 3 en 3 bis, en over het gebruik van credits overeenkomstig artikel 4. De Commissie verifieert de rapporten grondig en binnen een redelijke termijn. |
Amendement 17 Voorstel voor een beschikking Overweging 5 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 5 bis |
|
Verslag over de communautaire maatregelen ter ondersteuning van de uitvoering van de verbintenissen |
|
1. De Commissie stelt een verslag op waarin de verdere stappen staan beschreven die op communautair niveau moeten worden genomen om te garanderen dat aan de in onderhavige beschikking vastgelegde emissiereductieverbintenissen en aan de door de Europese Raad in maart 2007 vooropgestelde efficiëntiedoelstelling wordt voldaan. Dit verslag bevat in het bijzonder: |
|
a) een evaluatie van de vooruitgang die in de lidstaten is geboekt inzake het verbeteren van de energie-efficiëntie; b) de resultaten van het onderzoek naar de wenselijkheid van een richtlijn betreffende witte certificaten, dat nader wordt omschreven in artikel 4, lid 5, van Richtlijn 2006/32/EG; in het verslag wordt in het bijzonder uiteengezet wat de mogelijkheden zijn voor een bindend communautair systeem voor verhandelbare witte certificaten; |
|
c) gedetailleerde voorstellen voor het verminderen van de uitstoot van residentiële en commerciële gebouwen aan de hand van hogere product- en bouwnormen, met als doel alle nieuwe residentiële en commerciële gebouwen tegen 2020 koolstofvrij te maken; |
|
2. Indien voorgestelde vormen van communautair beleid en maatregelen een significante invloed kunnen hebben op het halen van doelstellingen ten aanzien van de beperking van emissies van broeikasgassen waartoe de Gemeenschap en haar lidstaten zich hebben verplicht, dient de beoordeling door de Commissie van de gevolgen op regelgevingsgebied van elk voorstel een kwantificering te omvatten van de eventuele impact op de emissies van broeikasgassen van de Gemeenschap, en op die van elke lidstaat. 3. De Commissie legt dit verslag vóór eind 2009 voor aan het Europees Parlement en de Raad. De Commissie doet in 2010 aangepaste wetgevingsvoorstellen die ervoor moeten zorgen dat de communautaire doelstelling op het gebied van energie-efficiency voor 2020, die in maart 2007 door de Europese Raad werd vastgesteld, wordt gehaald. |
Amendement 18 Voorstel voor een beschikking Artikel 5 ter (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 5 ter |
|
Handhavingsmechanisme |
|
Indien een lidstaat zijn verplichtingen krachtens deze beschikking inzake de vermindering van de totale hoeveelheid broeikasgasemissies niet nakomt, kan de Commissie in overeenstemming met artikel 226 van het EG-Verdrag actie ondernemen tegen deze lidstaat wegens niet-naleving van een verplichting krachtens het EG-Verdrag, en kan de Commissie volgens artikel 243 van het EG-Verdrag om tijdelijke maatregelen vragen of volgens artikel 62 bis van het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om een versnelde procedure verzoeken. |
Amendement 19 Voorstel voor een beschikking Artikel 5 quater (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 5 quater |
|
Nieuwe communautaire kredieten voor koolstofarme en energie-efficiënte technologieën |
|
1. Een deel van de inkomsten afkomstig van de veiling van rechten in het kader van de EU-regeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten, beschreven in artikel 10 van Richtlijn 2003/87/EG, gaat naar een EU-fonds voor: |
|
a) de aanmoediging en het gebruik van koolstofarme en energie-efficiënte maatregelen in residentiële en commerciële gebouwen; |
|
b) de aanmoediging en het gebruik van koolstofarme vervoerstechnologieën en -praktijken. |
|
2. Het fonds heeft tot doel zoveel mogelijk particuliere middelen aan te trekken. |
|
3. De Commissie dient uiterlijk tegen 30 juni 2010 specifieke voorstellen in voor de grootte, werking en doelstellingen van een dergelijk fonds. |
Amendement 20 Voorstel voor een beschikking Artikel 6 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De leden 2, 3 en 4 zijn van toepassing met ingang van de sluiting door de Gemeenschap van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die tot grotere verplichte reducties leidt dan die overeenkomstig artikel 3.
|
1. Met ingang van de sluiting door de Gemeenschap van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die tot verplichte broeikasgasemissiereducties ter hoogte van 30% leidt, dient de Commissie een aangepast voorstel in voor de wijziging van onderhavige beschikking alsook een effectbeoordeling. Het voorstel omvat: |
2. Vanaf het jaar dat volgt op de sluiting van de in lid 1 bedoelde overeenkomst, moeten de broeikasgasemissies van de Gemeenschap uit bronnen die in 2020 overeenkomstig artikel 3, lid 1, niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, verder worden verlaagd met een even grote hoeveelheid als de totale extra reductie van broeikasgasemissies door de Gemeenschap uit alle bronnen waartoe de internationale overeenkomst de Gemeenschap verplicht, vermenigvuldigd met het aandeel van de totale broeikasgasemissiereducties van de Gemeenschap voor het jaar 2020 waaraan de lidstaten bijdragen door de reducties van broeikasgasemissies uit bronnen die overeenkomstig artikel 3 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen. |
a) bepalingen die ervoor zorgen dat de broeikasgasemissies van de Gemeenschap uit bronnen die in 2020 overeenkomstig artikel 3, lid 1, niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, verder worden verlaagd met een hoeveelheid die in combinatie met extra reducties verwacht uit bronnen die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, voldoende is om de verbintenissen van de Gemeenschap onder de internationale overeenkomst te bereiken. |
3. Elke lidstaat draagt bij aan de extra reductie-inspanning van de Gemeenschap naar de mate waarin hij bijdraagt aan de totale uitstoot van de Gemeenschap afkomstig uit bronnen die overeenkomstig artikel 3 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen voor het jaar 2020. |
|
De Commissie wijzigt de bijlage om de emissieplafonds aan te passen overeenkomstig het bepaalde in de eerste alinea. Die maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze beschikking beoogt te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing; |
b) bepalingen ter wijziging van de bijlage om de emissieplafonds voor elke lidstaat aan te passen overeenkomstig de bijkomende reducties voorzien onder letter a; |
4. De lidstaten mogen het gebruik van de in artikel 4, lid 4, bedoelde broeikasgascredits van derde landen die de in lid 1 van dit artikel bedoelde overeenkomst hebben geratificeerd, in overeenstemming met lid 5, verhogen met ten hoogste 50% van de extra reductie die overeenkomstig lid 2 plaatsvindt. |
c) bepalingen ter wijziging van de regels inzake het gebruik van de in artikel 4, lid 4, bedoelde broeikasgascredits van derde landen die de overeenkomst hebben geratificeerd. |
Elke lidstaat mag het ongebruikte deel van die hoeveelheid aan een andere lidstaat overdragen. |
|
5. De Commissie keurt maatregelen goed om te voorzien in het gebruik door de lidstaten van aanvullende soorten projectcredits of, eventueel, in het gebruik door de lidstaten van andere mechanismen die in het kader van de internationale overeenkomst zijn ingesteld. |
|
Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze beschikking beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. |
|
PROCEDURE
Titel |
Lastenverdeling bij de terugdringing van de broeikasgasemissies |
|||||||
Document- en procedurenummers |
COM(2008)0017 – C6-0041/2008 – 2008/0014(COD) |
|||||||
Commissie ten principale |
ENVI |
|||||||
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
ITRE 19.2.2008 |
|
|
|
||||
Medeverantwoordelijke commissie(s) - datum bekendmaking |
10.4.2008 |
|
|
|
||||
Rapporteur voor advies Datum benoeming |
Robert Goebbels 27.3.2008 |
|
|
|||||
Behandeling in de commissie |
8.4.2008 |
26.6.2008 |
10.9.2008 |
|
||||
Datum goedkeuring |
22.9.2008 |
|
|
|
||||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
35 10 1 |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Jan Březina, Jerzy Buzek, Jorgo Chatzimarkakis, Giles Chichester, Dragoş Florin David, Pilar del Castillo Vera, Den Dover, Lena Ek, Norbert Glante, Umberto Guidoni, Fiona Hall, Rebecca Harms, Erna Hennicot-Schoepges, Ján Hudacký, Werner Langen, Anne Laperrouze, Angelika Niebler, Reino Paasilinna, Aldo Patriciello, Francisca Pleguezuelos Aguilar, Anni Podimata, Vladimír Remek, Herbert Reul, Teresa Riera Madurell, Andres Tarand, Catherine Trautmann, Claude Turmes, Nikolaos Vakalis |
|||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Jean-Pierre Audy, Ivo Belet, Dorette Corbey, Robert Goebbels, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Malcolm Harbour, Satu Hassi, Vittorio Prodi, Esko Seppänen, Silvia-Adriana Ţicău, Lambert van Nistelrooij |
|||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Ignasi Guardans Cambó, Lily Jacobs, Johannes Lebech, Riitta Myller, Markus Pieper, Agnes Schierhuber |
|||||||
ADVIES Commissie economische en monetaire zaken (11.9.2008)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
inzake het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen
(COM(2008)0017 – C6-0041/2008 – 2008/0014(COD))
Rapporteur voor advies: Cornelis Visser
BEKNOPTE MOTIVERING
Uw rapporteur is in het algemeen voorstander van de beperking van de uitstoot van broeikasgassen en hij kan instemmen met beide door de Europese Raad gestelde doelen:
– uiterlijk in 2020 een reductie van alle broeikasgassen met ten minste 20% – oplopend tot 30% als er een internationale overeenkomst tot stand komt waarbij andere ontwikkelde landen zich verbinden tot "vergelijkbare emissiereducties en economisch meer gevorderde ontwikkelingslanden een bijdrage leveren die in verhouding staat tot hun verantwoordelijkheden en capaciteiten";
– uiterlijk in 2020 een aandeel van 20% van duurzame energie in het EU-energieverbruik.
Uw rapporteur wijst er echter op dat maatregelen ter beperking van broeikasgassen op mondiale leest geschoeid dienen te zijn. Alle landen moeten een bijdrage leveren en daarom moet de Commissie zich tot het uiterste inspannen om ervoor te zorgen dat een internationale overeenkomst tot stand wordt gebracht met een breed toepassingsgebied.
Uw rapporteur is het met de Commissie eens dat de inspanningen van elke lidstaat om een bijdrage te leveren aan de verbintenissen van de Gemeenschap om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2020 te verminderen door beperking van de emissies van bronnen buiten de EU-ETS-regeling om, moet worden gedeeld.
Uw rapporteur staat positief ten opzichte van het Commissievoorstel tot vaststelling van de bijdrage die de lidstaten leveren aan de verbintenis van de Gemeenschap voor de periode van 2013 tot en met 2020 om de broeikasgasemissies van niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallende bronnen ("bronnen buiten de EU-ETS om") te reduceren. Voorgesteld wordt evaluatie van de emissieverlaging die door de uitvoering van deze beschikking is bereikt. Voorts staat hij positief tegenover de flexibiliteit die de lidstaten wordt geboden door het gebruik van gecertificeerde emissiereducties mogelijk te maken die voortkomen uit projecten in het kader van artikel 12 van het Kyoto-Protocol inzake het mechanisme voor schone ontwikkeling en uit emissiereductieactiviteiten in derde landen om aan deze inspanningen uitvoering te geven.
Uw rapporteur maakt zich echter zorgen over de mogelijkheid dat het programma de concurrentie in de EU verstoort indien het door de lidstaten niet op soortgelijke wijze ten uitvoer wordt gelegd. Bovendien kunnen bedrijven uit de EU ook in de internationale mededinging schade ondervinden.
Dit in overweging genomen, is uw rapporteur van mening dat de Commissie voortdurend de gevolgen voor de mededinging in de EU en op internationaal niveau in het oog dient te houden en ter zake uiterlijk in 2016 aan het Europees Parlement algemeen verslag moet uitbrengen.
AMENDEMENTEN
De Commissie economische en monetaire zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande amendementen in haar verslag op te nemen:
Amendement 1 Voorstel voor een beschikking Artikel 5 – lid 1 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De lidstaten moeten in hun jaarverslagen die op grond van artikel 3 van Beschikking nr. 280/2004/EG worden ingediend, hun jaarlijkse emissies rapporteren die voortvloeien uit de uitvoering van artikel 3 en uit het gebruik van credits overeenkomstig artikel 4. |
1. De lidstaten moeten in hun jaarverslagen die op grond van artikel 3 van Beschikking nr. 280/2004/EG worden ingediend, verslag doen over mededingingsaspecten en hun jaarlijkse emissies rapporteren die voortvloeien uit de uitvoering van artikel 3 en uit het gebruik van credits overeenkomstig artikel 4. |
Amendement 2 Voorstel voor een beschikking Artikel 5 – lid 2 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2 bis Om de twee jaar na de inwerkingtreding van de beschikking, stelt de Commissie een evaluatieverslag op over de wijze waarop de tenuitvoerlegging ervan door de lidstaten de mededinging op nationaal, EU- en internationaal niveau heeft beïnvloed. |
Amendement 3 Voorstel voor een beschikking Artikel 5 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 5 bis |
|
Nalevingsmechanisme |
|
Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat uit bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, de jaarlijkse emissiegrenswaarde die is vastgelegd in artikel 3 van deze beschikking overschrijden, betaalt die lidstaat een boete voor te hoge uitstoot die gelijk is aan het in artikel 16 van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde bedrag. De boete voor te hoge uitstoot wordt gestort in het Gemeenschapsfonds voor de financiering van maatregelen ter beperking van de klimaatverandering. |
Amendement 4 Voorstel voor een beschikking Artikel 6 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Aanpassingen met ingang van de sluiting van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering |
Sluiting van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering |
1. De leden 2, 3 en 4 zijn van toepassing met ingang van de sluiting door de Gemeenschap van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die tot grotere verplichte reducties leidt dan die overeenkomstig artikel 3. |
Binnen zes maanden na sluiting van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die aanleiding is tot een meer ingrijpende wettelijk verplichte vermindering dan vastgelegd in artikel 3, dient de Commissie een overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag goed te keuren wetgevingsvoorstel in waarin de bijdrage van iedere lidstaat aan de aanvullende reductiemaatregelen van de Gemeenschap wordt vastgesteld. |
2. Vanaf het jaar dat volgt op de sluiting van de in lid 1 bedoelde overeenkomst, moeten de broeikasgasemissies van de Gemeenschap uit bronnen die in 2020 overeenkomstig artikel 3, lid 1, niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, verder worden verlaagd met een even grote hoeveelheid als de totale extra reductie van broeikasgasemissies door de Gemeenschap uit alle bronnen waartoe de internationale overeenkomst de Gemeenschap verplicht, vermenigvuldigd met het aandeel van de totale broeikasgasemissiereducties van de Gemeenschap voor het jaar 2020 waaraan de lidstaten bijdragen door de reducties van broeikasgasemissies uit bronnen die overeenkomstig artikel 3 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen. |
|
3. Elke lidstaat draagt bij aan de extra reductie-inspanning van de Gemeenschap naar de mate waarin hij bijdraagt aan de totale uitstoot van de Gemeenschap afkomstig uit bronnen die overeenkomstig artikel 3 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen voor het jaar 2020. |
|
De Commissie wijzigt de bijlage om de emissieplafonds aan te passen overeenkomstig het bepaalde in de eerste alinea. Die maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze beschikking beoogt te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. |
|
4. De lidstaten mogen het gebruik van de in artikel 4, lid 4, bedoelde broeikasgascredits van derde landen die de in lid 1 van dit artikel bedoelde overeenkomst hebben geratificeerd, in overeenstemming met lid 5, verhogen met ten hoogste 50% van de extra reductie die overeenkomstig lid 2 plaatsvindt. |
|
Elke lidstaat mag het ongebruikte deel van die hoeveelheid aan een andere lidstaat overdragen. |
|
5. De Commissie keurt maatregelen goed om te voorzien in het gebruik door de lidstaten van aanvullende soorten projectcredits of, eventueel, in het gebruik door de lidstaten van andere mechanismen die in het kader van de internationale overeenkomst zijn ingesteld. |
|
Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze beschikking beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. |
|
Motivering | |
De follow-up van de afsluiting van de onderhandelingen over een internationale overeenkomst is geen automatisme, maar het resultaat van een beleidsevaluatie en een beleidsbeschikking. Voorts moeten de extra inspanningen gebaseerd zijn op de uitkomst van de internationale onderhandelingen. | |
Amendement 5 Voorstel voor een beschikking Artikel 10 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De Commissie moet een verslag opstellen waarin de uitvoering van deze beschikking wordt geëvalueerd. De Commissie dient dat verslag, zo nodig vergezeld van voorstellen, uiterlijk 31 oktober 2016 bij het Europees Parlement en de Raad in. |
De Commissie moet een verslag opstellen waarin de uitvoering van deze beschikking wordt geëvalueerd. In dit verslag wordt eveneens geëvalueerd hoe de tenuitvoerlegging van deze beschikking de mededinging op nationaal, EU- en internationaal niveau heeft beïnvloed. De Commissie dient dat verslag, zo nodig vergezeld van voorstellen, uiterlijk 31 oktober 2016 bij het Europees Parlement en de Raad in. |
PROCEDURE
Titel |
Lastenverdeling bij de terugdringing van de broeikasgasemissies |
|||||||
Document- en procedurenummers |
COM(2008)0017 – C6-0041/2008 – 2008/0014(COD) |
|||||||
Commissie ten principale |
ENVI |
|||||||
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
ECON 19.2.2008 |
|
|
|
||||
Rapporteur voor advies Datum benoeming |
Cornelis Visser 11.3.2008 |
|
|
|||||
Behandeling in de commissie |
2.6.2008 |
16.7.2008 |
|
|
||||
Datum goedkeuring |
9.9.2008 |
|
|
|
||||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
38 1 0 |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Mariela Velichkova Baeva, Paolo Bartolozzi, Zsolt László Becsey, Pervenche Berès, Sebastian Valentin Bodu, Sharon Bowles, Udo Bullmann, Manuel António dos Santos, Christian Ehler, Elisa Ferreira, José Manuel García-Margallo y Marfil, Jean-Paul Gauzès, Robert Goebbels, Donata Gottardi, Gunnar Hökmark, Karsten Friedrich Hoppenstedt, Othmar Karas, Christoph Konrad, Guntars Krasts, Kurt Joachim Lauk, Andrea Losco, Astrid Lulling, Gay Mitchell, Sirpa Pietikäinen, John Purvis, Alexander Radwan, Bernhard Rapkay, Heide Rühle, Eoin Ryan, Antolín Sánchez Presedo, Salvador Domingo Sanz Palacio, Olle Schmidt, Margarita Starkevičiūtė, Ieke van den Burg |
|||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Harald Ettl, Piia-Noora Kauppi, Vladimír Maňka, Bilyana Ilieva Raeva, Margaritis Schinas |
|||||||
ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (10.9.2008)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
inzake het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen
(COM(2008)0017 – C6‑0041/2008 – 2008/0014(COD))
Rapporteur voor advies: Sepp Kusstatscher
BEKNOPTE MOTIVERING
Op 23 januari 2008 heeft de Commissie haar voorstellen bekend gemaakt over de wijze waarop broeikasgasemissies in de lidstaten in de komende jaren teruggedrongen moeten worden. Het gaat dan om emissies van de sectoren vervoer, gebouwen (vooral verwarming en airconditioning), dienstverlening, kleinere industriebedrijven, landbouw en afvalbeheer. Deze zijn thans goed voor circa 60% van de totale broeikasgasemissies in de EU.
Toegejuicht moet worden dat in het voorstel voor elke lidstaat concrete eisen worden geformuleerd die in 2020 vervuld moeten zijn. Helaas ontbreken net zo ambitieuze maatregelen voor de periode na 2020.
Wat betekent dit voorstel voor het werkgelegenheidsbeleid in de EU?
Uit de eerste onderzoeken, b.v de gezamenlijke studie van EGB, ISTAS, SDA; Syndex en het Wuppertal-instituut, blijkt dat de gevolgen van de klimaatverandering positief zijn voor de werkgelegenheid in de EU. Er kunnen meer en beter gekwalificeerde arbeidsplaatsen worden gecreëerd.
Natuurlijk zullen de gevolgen per bedrijfstak en regio sterk uiteenlopen. Vooral de regio's in het Middellandsezeegebied zullen meer te lijden hebben onder de gevolgen van de temperatuurstijging dan de noordelijker gelegen regio's. In de landbouw en het toerisme zullen de problemen sterk toenemen. Daar zullen herstructureringen met grotere investeringen nodig zijn om de ergste gevolgen te kunnen voorkomen.
Voor het verkeer, als grootste CO2-vervuiler, moeten bijzondere inspanningen worden verricht. Er is een groot potentieel dat doelgericht moet worden gebruikt: beperking van onnodig vervoer, inkrimping van het meest energie-intensieve vervoer en verhoging van de efficiency met technische en logistieke middelen. Ook dat biedt goede kansen om nieuwe arbeidsplaatsen te creëren. Wanneer het openbaar vervoer consequent zou worden uitgebreid, zouden daar vier maal zoveel mensen een baan kunnen vinden. Vooral de lokale en regionale economische structuren zouden daarvan profiteren.
Iets soortgelijks geldt voor de bouwsector. Door renovatie van bestaande gebouwen (betere isolatie, installatie van apparatuur voor het gebruik van hernieuwbare energie, enz.) en de bouw van nieuwe, energie-efficiëntere gebouwen worden nieuwe arbeidsplaatsen op lokaal en regionaal niveau geschapen.
Klimaatverandering wordt met betrekking tot andere beleidssectoren als een prioritaire uitdaging beschouwd. Maar door de vele uiteenlopende gevolgen is dit een zeer ingewikkeld onderwerp. Daarom is het deste belangrijker om de mensen op alle niveaus op de veranderingen van het klimaat voor te bereiden. Er is een strategie nodig voor de wijze waarop ondernemers en werknemers, vooral in het MKB, zich het beste daarop kunnen instellen. Specifieke scholings- en nascholingsmaatregelen zijn voor allen dringend noodzakelijk. Nu moeten vooral de EU-agentschappen in Dublin en Bilbao en het Waarnemingscentrum voor werkgelegenheidsbeleid proberen antwoorden te vinden op de vele onbeantwoorde vragen in verband met de concrete gevolgen van de klimaatverandering in de verschillende regio's en bedrijfstakken.
Klimaatverandering verandert ook de maatschappij. Het zijn juist de armste bevolkingsgroepen - zowel in de EU als mondiaal - die het sterkst door de klimaatverandering worden getroffen. Juist zij beschikken niet over de middelen om zich aan de klimaatverandering aan te passen. Hoge energieprijzen hebben nu al invloed op de mensen met de laagste inkomens. Door stijgende voedselprijzen kunnen bestaande hongersnoden nog veel erger worden. Er moet een wereldwijd offensief tegen de honger in de wereld worden gestart. De lasten als gevolg van een geringer gebruik van broeikasgas uitstotende vormen van energie moeten op een sociaal aanvaardbare wijze worden verdeeld.
Overproductie en ongezonde consumptie in de zogenaamde eerste wereld leiden niet alleen tot een verspilling van hulpbronnen maar hebben ook een zeer grote invloed op het klimaatstelsel. Conform het beginsel dat de vervuiler betaalt moet daarom zuinig met alle hulpbronnen worden omgegaan, ook met producten die broeikasgas uitstoten.
Een Europese harmonisatie van de energiebelasting is gewenst waarbij de voorkeur wordt gegeven aan broeikasgasarme bedrijfsvormen en waarbij bedrijven die veel broeikasgas uitstoten hoger worden belast. Dat zou een sterke stimulans zijn voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën, waardoor hoog gekwalificeerde beroepen worden bevorderd, vooral op het vlak van de alternatieve energie.
In de nu al door droogte en extreme weersomstandigheden getroffen gebieden zouden de gevolgen van de klimaatverandering het meest voelbaar zijn. Internationale solidariteit zal in een steeds meer naar elkaar toe groeiende wereld nog belangrijker worden dan tot dusverre. Of daarbij CDM (Clean Development Mechanism)-projecten het juiste antwoord zijn, moet worden afgewacht.
De mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Naar een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie en de arme ontwikkelingslanden die het ergst door de klimaatverandering worden getroffen, COM(207) 540 definitief van 18.9.2007, wordt ten zeerste begroet.
De toenemende migratie uit de armste en door de klimaatverandering bijzonder sterk getroffen landen is een explosief onderwerp, zowel voor de landen waar de migranten vandaan komen, als voor de landen waar de sociale spanningen als gevolg van de grote migratiedruk oplopen.
AMENDEMENTEN
De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande amendementen in haar verslag op te nemen:
Amendement 1 Voorstel voor een beschikking Overweging 6 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(6 bis) Bij de naleving van hun verplichtingen letten de lidstaten en de Europese Unie op de kansen en risico's van een verlaging van de broeikasgasemissies voor de sectoren sociale zaken en werkgelegenheid. Omdat klimaatverandering in de nieuwe werkgelegenheidsrichtsnoeren is opgenomen, moeten de aanpassingen aan de klimaatverandering ook in de nationale actieplannen een sleutelrol spelen. Dat geldt vooral voor werkgelegenheidsbeleid, onderwijs en onderzoek. De bestaande Europese Stichting tot verbetering van de levens-en arbeidsomstandigheden in Dublin en het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk in Bilbao, alsmede het Europees Waarnemingscentrum voor werkgelegendheid moeten de noodzakelijke aanpassingen nog meer dan tot dusverre met analyses en studies begeleiden. |
Motivering | |
Betrokkenheid van de Europese agentschappen in Dublin en Bilbao alsmede van het Observatorium voor werkgelegenheid is dan ook buitengewoon noodzakelijk, omdat er nog veel te weinig onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de klimaatverandering voor het sociale en werkgelegenheidsbeleid in de EU. Zo zou b.v. het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk de EU-wetgeving op het vlak van gezondheidsbescherming en veiligheid kunnen onderzoeken tegen de achtergrond van de, door het klimaat veroorzaakte veranderingen. | |
Amendement 2 Voorstel voor een beschikking Overweging 6 ter (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(6 ter) Door de verandering van het klimaat veroorzaakte aanpassingen en herstructureringen van de arbeidsmarkten moeten met kredieten van de structuurfondsen, met name van het Europees Sociaal Fonds, en zonodig van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering ondersteunend worden begeleid, door het stimuleren van de sociale dialoog op verschillende niveaus (sectorgerelateerd en sectoroverschrijdend maar ook op regionaal, nationaal en EU-niveau) en door de creatie van compenserende sociale randvoorwaarden ter bevordering van scholing en nascholing en omscholing op individueel en bedrijfsniveau. Deze maatregelen moeten worden genomen in het kader van een preventieve aanpak en de sociale partners moeten daarbij, overeenkomstig de nationale gebruiken en praktijken, worden betrokken. |
Amendement 3 Voorstel voor een beschikking Overweging 6 quater (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(6 quater) Bij de beoordeling van de, op weg naar verwezenlijking van de doelen geboekte vooruitgang, mag niet alleen de terugdringing van de emissies een rol spelen, maar ook een kwalitatieve en kwantitatieve beoordeling van de gevolgen voor de werkgelegenheid: creatie van nieuwe arbeidsplaatsen en/ of aanpassing van arbeidsplaatsen en betere arbeidsvoorwaarden. |
Amendement 4 Voorstel voor een besluit Artikel 4 – lid 1 – alinea twee | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun beleid op het gebied van de aankoop van dergelijke credits de eerlijke geografische distributie van projecten verbetert en de totstandbrenging van een internationale klimaatveranderingsovereenkomst vergemakkelijkt. |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun beleid op het gebied van de aankoop van dergelijke credits voorrang verleent aan milieuvriendelijke en maatschappelijk verantwoorde projecten, de eerlijke geografische distributie van projecten verbetert en de totstandbrenging van een internationale klimaatveranderingsovereenkomst vergemakkelijkt. |
PROCEDURE
Titel |
Lastenverdeling bij de terugdringing van de broeikasgasemissies |
|||||||
Document- en procedurenummers |
COM(2008)0017 – C6-0041/2008 – 2008/0014(COD) |
|||||||
Commissie ten principale |
ENVI |
|||||||
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
EMPL 10.4.2008 |
|
|
|
||||
Rapporteur voor advies Datum benoeming |
Sepp Kusstatscher 26.2.2008 |
|
|
|||||
Behandeling in de commissie |
29.5.2008 |
24.6.2008 |
9.9.2008 |
|
||||
Datum goedkeuring |
10.9.2008 |
|
|
|
||||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
44 2 0 |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Jan Andersson, Edit Bauer, Iles Braghetto, Philip Bushill-Matthews, Milan Cabrnoch, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Derek Roland Clark, Jean Louis Cottigny, Proinsias De Rossa, Harald Ettl, Richard Falbr, Carlo Fatuzzo, Ilda Figueiredo, Roger Helmer, Stephen Hughes, Karin Jöns, Ona Juknevičienė, Jean Lambert, Bernard Lehideux, Elizabeth Lynne, Thomas Mann, Maria Matsouka, Mary Lou McDonald, Elisabeth Morin, Juan Andrés Naranjo Escobar, Csaba Őry, Siiri Oviir, Pier Antonio Panzeri, Rovana Plumb, Jacek Protasiewicz, Bilyana Ilieva Raeva, Elisabeth Schroedter, José Albino Silva Peneda, Jean Spautz, Gabriele Stauner, Ewa Tomaszewska, Anne Van Lancker, Gabriele Zimmer |
|||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Petru Filip, Donata Gottardi, Rumiana Jeleva, Sepp Kusstatscher, Claude Moraes, Roberto Musacchio, Csaba Sógor |
|||||||
ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (18.7.2008)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen
(COM(2008)0017 – C6‑0041/2008 – 2008/0014(COD))
Rapporteur voor advies: Antonio De Blasio
BEKNOPTE MOTIVERING
De Europese Unie heeft er zich in 2007 toe verbonden om tegen 2020 haar uitstoot van broeikasgassen met 20% te verminderen in vergelijking met het jaar 1990.
Aangezien dat een doelstelling is die de economische en sociale samenhang van bepaalde regio's fundamenteel beïnvloedt, kan een energie-efficiënte Europese economie met bescheiden uitstoot van broeikasgassen enkel als onderdeel van een cohesiebeleid verwezenlijkt worden. De beide beleidsdoelstellingen moeten dus onderling verbonden worden, en het is raadzaam om bepaalde aspecten van de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het geheel van voorwaarden voor de fondsen voor cohesie en structurele ontwikkeling op te nemen.
De economische verschillen tussen de afzonderlijke streken maken dat vermindering van de uitstoot van broeikasgassen voor achtergestelde regio's een aanzienlijke last vertegenwoordigt; ze zouden daarom op speciale middelen moeten kunnen rekenen zodat de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Unie geen onredelijk groot nadeel met zich meebrengt.
De Europese Unie verplicht de regeringen van de lidstaten om de verbintenis op zich te nemen, maar legt daarmee een aanzienlijke last op hun plaatselijke en regionale overheden en andere instanties en diensten die het plaatselijk en regionaal niveau vertegenwoordigen. De ambitieuze doelstelling is alleen maar te bereiken als er bij de coördinatie en uitvoering van de taken aanhoudend verticale samenwerking tussen centrale regering en plaatselijke en regionale instanties is, en horizontale samenwerking tussen de verschillende plaatselijke en regionale instanties.
Maar een groot aandeel in de uitstoot van broeikasgassen is aan marktdeelnemers van de privé-sector en individuele verbruikers toe te schrijven, zodat de medewerking van afzonderlijke industriële bedrijven en huishoudens bij de uitvoering van het programma levensbelangrijk is, zowel op het niveau van de lidstaten als van de regio's. De belangstelling van de marktdeelnemers voor ruimere opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen moet met economische middelen gewekt worden, en daarmee op een betekenisvolle manier de verbintenissen van de lidstaten helpen nakomen.
De uitstoot van broeikasgassen heeft sinds 1990 in een aantal lidstaten een betekenisvolle vermindering te zien gegeven, maar door 2005 als referentiejaar voor haar voorstel te nemen houdt de Commissie geen rekening met de inspanningen die totnogtoe geleverd zijn. De resultaten die een aantal lidstaten al behaald hebben, moeten in aanmerking genomen worden, en ik stel daarom voor om het jaar 1990 als referentiejaar te gebruiken.
Amendementen
De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid om de volgende amendementen in haar verslag op te nemen:
Amendement 1 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Overweging 7 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(7) De reductie-inspanningen van de lidstaten moeten gebaseerd zijn op het beginsel van solidariteit tussen de lidstaten en de noodzaak van duurzame economische groei in de hele Gemeenschap, rekening houdend met het relatieve BBP per hoofd van de bevolking van de lidstaten. De lidstaten die op dit moment een relatief laag BBP per hoofd van de bevolking hebben en dus hoge groeiverwachtingen ten aanzien van hun BBP koesteren, moet worden toegestaan ten opzichte van 2005 meer broeikasgassen uit te stoten, maar zij moeten de toename van broeikasgasemissies wel beperken om bij te dragen aan de algehele verbintenis van de Gemeenschap om de emissies terug te dringen. De lidstaten die momenteel een relatief hoog BBP per hoofd van de bevolking hebben, moeten hun broeikasgasemissies ten opzichte van 2005 verlagen. |
(7) De reductie-inspanningen van de lidstaten moeten gebaseerd zijn op het beginsel van solidariteit tussen de lidstaten en de noodzaak van duurzame economische groei in de hele Gemeenschap, rekening houdend met het relatieve BBP per hoofd van de bevolking van de lidstaten. De lidstaten die op dit moment een relatief laag BBP per hoofd van de bevolking hebben en dus hoge groeiverwachtingen ten aanzien van hun BBP koesteren, moet worden toegestaan ten opzichte van 1990 meer broeikasgassen uit te stoten, maar zij moeten de toename van broeikasgasemissies wel beperken om bij te dragen aan de algehele verbintenis van de Gemeenschap om de emissies terug te dringen. De lidstaten die momenteel een relatief hoog BBP per hoofd van de bevolking hebben, moeten hun broeikasgasemissies ten opzichte van 1990 verlagen. |
Amendement 2 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Overweging 8 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(8) Om verder te zorgen voor een eerlijke verdeling tussen de lidstaten van de inspanningen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de zelfstandige verbintenis van de Gemeenschap, mag geen enkele lidstaat worden verplicht zijn broeikasgasemissies tegen 2020 tot meer dan 20% onder het niveau van 2005 te verlagen en mag geen enkele lidstaat worden toegestaan zijn broeikasgasemissies in 2020 tot meer dan 20% boven het niveau van 2005 te verhogen. De broeikasgasemissiereducties moeten plaatsvinden tussen 2013 en 2020, waarbij het elke lidstaat wordt toegestaan een hoeveelheid van 2% van de broeikasgasemissieplafonds van die lidstaat van het volgende jaar eerder te gebruiken en waarbij het een lidstaat waarvan de emissies lager waren dan zijn emissieplafond wordt toegestaan zijn extra tot stand gebrachte emissiereducties naar het volgende jaar over te dragen. |
(8) Om verder te zorgen voor een eerlijke verdeling tussen de lidstaten van de inspanningen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de zelfstandige verbintenis van de Gemeenschap, mag geen enkele lidstaat worden verplicht zijn broeikasgasemissies tegen 2020 tot meer dan 20% onder het niveau van 1990 te verlagen en mag geen enkele lidstaat worden toegestaan zijn broeikasgasemissies in 2020 tot meer dan 20% boven het niveau van 1990 te verhogen. De broeikasgasemissiereducties moeten plaatsvinden tussen 2013 en 2020, waarbij het elke lidstaat wordt toegestaan een hoeveelheid van 2% van de broeikasgasemissieplafonds van die lidstaat van het volgende jaar eerder te gebruiken en waarbij het een lidstaat waarvan de emissies lager waren dan zijn emissieplafond wordt toegestaan zijn extra tot stand gebrachte emissiereducties naar het volgende jaar over te dragen. |
Amendement 3 Voorstel voor een beschikking Overweging 8 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(8 bis) De uitstoot van broeikasgassen van sectoren die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen moeten jaarlijks op lineaire wijze verder dalen, zodat in 2050 een vermindering van deze uitstoot met 80% ten opzichte van de uitstoot van 1990 wordt bereikt, met als uiteindelijke doelstelling de eliminering van de uitstoot van broeikasgassen afkomstig van het gebruik van fossiele brandstoffen in de Europese Unie. De Commissie gaat tegen 2012 de redelijkheid van de doelstelling na in het licht van de internationale verbintenissen van de Gemeenschap, de recentste wetenschappelijke kennis over de klimaatverandering, meer in het bijzonder de gevoeligheid voor klimaatomstandigheden, en de omvang waarin vermindering van de uitstoot van broeikasgassen nodig is om gevaarlijke storingen van menselijke oorsprong in het klimaatsysteem te voorkomen, met inachtneming van de belangrijke bijdrage van plaatselijke en regionale gemeenschappen in de vermindering. Zo nodig dient ze voorstellen in om de doelstelling voor de afzonderlijke lidstaten te verfijnen. |
Motivering | |
De Europese Raad van maart 2007 heeft aangegeven dat in de geïndustrialiseerde landen de uitstoot voor 2050 met circa 60-80% moet worden gereduceerd. Om dit te bereiken moeten de lidstaten een beleid voor de lange termijn opzetten in verschillende sectoren, zoals huisvesting, grondgebruik en vervoer, zodat verdere investeringen in de infrastructuur die haaks staan op de doelstellingen inzake klimaatbescherming kunnen worden vermeden. Dit strookt ook met het ETS-voorstel, waarin ook een reductiekoers is uitgezet voor na 2020. | |
Amendement 4 Voorstel voor een beschikking Overweging 15 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(15) De voortgang bij de uitvoering van de verbintenissen in het kader van deze beschikking moet jaarlijks worden beoordeeld op basis van verslagen die worden ingediend in het kader van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto. Eens in de twee jaar moeten de geraamde vorderingen worden beoordeeld en in 2016 moet een volledige evaluatie worden opgesteld over de tenuitvoerlegging van deze beschikking. |
(15) De voortgang bij de uitvoering van de verbintenissen in het kader van deze beschikking moet jaarlijks worden beoordeeld op basis van verslagen die worden ingediend in het kader van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto. Eens in de twee jaar moeten de geraamde vorderingen worden beoordeeld en in 2016 moet een volledige evaluatie worden opgesteld over de tenuitvoerlegging van deze beschikking. Als onderdeel van de tweejaarlijkse beoordeling moet de Commissie een evaluatie uitvoeren van en verslag uitbrengen over de vorderingen die zijn gemaakt wat betreft de bijdrage op verschillende communautaire beleidsterreinen (bijvoorbeeld de landbouw, productvereisten, structuurbeleid, onderzoek) aan de inspanningen inzake de reductie van broeikasgasemissies. |
Amendement 5 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 1 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
In deze beschikking worden regels vastgesteld voor de bepaling van de bijdrage die de lidstaten moeten leveren aan de verbintenis van de Gemeenschap voor de periode van 2013 tot en met 2020 om broeikasgasemissiereducties te realiseren uit niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallende bronnen, en voor de evaluatie daarvan. |
In deze beschikking worden regels vastgesteld voor de bepaling van de bijdrage die de lidstaten moeten leveren aan de verbintenis van de Gemeenschap voor de periode van 2013 tot en met 2020 om broeikasgasemissiereducties te realiseren en voor de evaluatie daarvan. |
Amendement 6 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 3 – lid 1 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Totdat de Gemeenschap een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering heeft gesloten die tot grotere reducties leidt dan op grond van dit artikel is vereist, moet iedere lidstaat tegen 2020 zijn broeikasgasemissies uit bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, beperken met het percentage dat voor die lidstaat in de bijlage bij deze beschikking is vastgesteld ten opzichte van de emissies van die lidstaat in 2005. |
1. Totdat de Gemeenschap een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering heeft gesloten die tot grotere reducties leidt dan op grond van dit artikel is vereist, moet iedere lidstaat tegen 2020 zijn broeikasgasemissies beperken met het percentage dat voor die lidstaat in de bijlage bij deze beschikking is vastgesteld ten opzichte van de emissies van die lidstaat in 1990. |
Amendement 7 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 3 – lid 2 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Onverminderd lid 3 en artikel 4, moet elke lidstaat ervoor zorgen dat zijn totale broeikasgasemissies in 2013 uit bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen niet meer bedragen dan de gemiddelde jaarlijkse broeikasgasemissie van die lidstaat uit die bronnen gedurende de jaren 2008, 2009 en 2010, zoals gerapporteerd en gecontroleerd overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG en Beschikking nr. 280/2004/EG. |
2. Onverminderd lid 3 en artikel 4, moet elke lidstaat ervoor zorgen dat zijn totale broeikasgasemissies in 2013 niet meer bedragen dan zijn bovengrens in 2020, die in de bijlage vastgelegd is. Om duidelijk de grens te trekken kan elke lidstaat één van de twee volgende opties kiezen: i) ofwel van de streefwaarden uitgaan die voor de betreffende lidstaat in het Protocol van Kyoto vastgelegd zijn, |
|
ii) ofwel van de gemiddelde jaarlijkse broeikasgasemissie van die lidstaat gedurende de jaren 2008, 2009 en 2010 uitgaan, zoals gerapporteerd en gecontroleerd overeenkomstig Beschikking nr. 280/2004/EG. |
Amendement 8 Voorstel voor een beschikking Artikel 5 – lid 1 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De lidstaten moeten in hun jaarverslagen die op grond van artikel 3 van Beschikking nr. 280/2004/EG worden ingediend, hun jaarlijkse emissies rapporteren die voortvloeien uit de uitvoering van artikel 3 en uit het gebruik van credits overeenkomstig artikel 4. |
1. De lidstaten moeten in hun jaarverslagen die op grond van artikel 3 van Beschikking nr. 280/2004/EG worden ingediend, hun jaarlijkse emissies rapporteren die voortvloeien uit de uitvoering van artikel 3 en uit het gebruik van credits overeenkomstig artikel 4. |
|
De verslagen bevatten ook de prognoses van de emissiereducties aan de hand van de maatregelen die voor alle belangrijke sectoren gepland zijn om de reductiedoelstellingen van 2020 en 2050 te bereiken. |
Amendement 9 Voorstel voor een beschikking Artikel 5 – lid 2 – 2de alinea bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De evaluatie gaat ook de effecten van de sectorale beleidsmaatregelen van de EU op de broeikasgasemissies in de Gemeenschap en de potentiële emissiereducties ten gevolge van deze beleidsmaatregelen na. De Commissie dient zo nodig voorstellen in om ervoor te zorgen dat dit beleid een adequate bijdrage levert aan het bereiken van de reductiedoelstellingen van 2020 en 2050. |
Amendement 10 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 5 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 5 bis De Commissie ziet erop toe dat de verbintenis van de Gemeenschap om haar uitstoot van broeikasgassen te verminderen, in overeenstemming met haar cohesiebeleid uitgevoerd wordt, met inachtneming van het feit dat de economische en sociale samenhang van de verschillende lidstaten en regio's gehandhaafd en versterkt moet worden. |
Amendement 11 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 5 ter (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 5 ter |
|
Aangezien de verbintenis die de Gemeenschap aangegaan is niet alleen opdrachten voor de centrale regering van de lidstaten inhoudt maar ook voor hun plaatselijke en regionale overheden en andere instanties en diensten die de plaatselijke en regionale belangen behartigen, zorgen de lidstaten voor samenwerking tussen hun centrale en plaatselijke overheden op verschillende niveaus. |
Amendement 12 Voorstel voor een beschikking Artikel 5 ter (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 5 ter |
|
Aangezien meer opwekking van stroom uit hernieuwbare energiebronnen een bijzonder belangrijke mogelijkheid om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen is, maken de lidstaten de productie van energie uit hernieuwbare bronnen economisch aantrekkelijk en stimuleren daarmee de deelnemers op de markt om door meer stroomopwekking uit hernieuwbare energiebronnen de verplichtingen van de lidstaten op beslissende wijze te helpen vervullen. |
Amendement 13 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 5 quater (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 5 quater Naast de verschillende lidstaten, de centrale regeringen en plaatselijke en regionale overheden en instanties verlenen ook de marktdeelnemers - samen met de huishoudens en individuele verbruikers - hun medewerking aan de uitvoering van de verbintenis van de Gemeenschap, ongeacht de omvang van de uitstoot aan broeikasgassen die hun toe te schrijven is. |
Amendement 14 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 5 quinquies (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 5 quinquies De uiterste datum om de verbintenissen na te komen is 2020. In de periode tot 2020 worden er een aantal projecten uit het Structuurfonds en het Cohesiefonds van de Europese Unie gefinancierd; de Commissie streeft ernaar om de verbintenis van de Gemeenschap tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in een cohesiebeleid tot uiting te brengen en bepaalde aspecten van de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het geheel van voorwaarden voor de besteding van de middelen voor cohesie en structurele ontwikkeling op te nemen. |
Amendement 15 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 5 septies (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 5 septies De lidstaten zorgen voor financiering van nieuwe en vernieuwende technieken om het bedrijfsleven in staat te stellen om nieuwe arbeidsplaatsen op te richten, en tegelijk het concurrentievermogen te verbeteren en de doelstellingen van de strategie van Lissabon te helpen verwezenlijken. |
Amendement 16 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 5 octies (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 5 octies Gezamenlijke uitvoering en het mechanisme voor milieuvriendelijke ontwikkeling zijn flexibele beleidsinstrumenten die de Europese Unie haar verbintenissen kunnen helpen nakomen; de Commissie moet hun aanwending in de toekomst dan ook uitbreiden en niet inperken, aangezien de lidstaten - en de verschillende regio's binnen de lidstaten - uiteenlopende sociaal-economische en milieutechnische kenmerken vertonen, en de middelen om de doelstellingen te bereiken dus verschillend kunnen zijn naargelang van de lidstaten en de regio's binnen de lidstaten. |
Amendement 17 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 5 nonies (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 5 nonies Aangezien het voor de Europese Unie van het grootste belang is dat er een internationale overeenkomst tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen bereikt wordt, stelt de Commissie in het belang van de economische samenhang alles in het werk om te zorgen dat er een nieuwe wereldwijde overeenkomst over de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen voorligt wanneer de overeenkomst van Kyoto afloopt. |
Amendement 18 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 5 decies (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 5 decies Aangezien de ambitieuze verbintenissen van de Europese Unie voor de achtergestelde regio's een aanzienlijke last betekenen, worden ze door de Europese Commissie ondersteund zodat financiële problemen op korte termijn hun geen ernstige nadelen bezorgen naarmate de doelstellingen verwezenlijkt worden. |
Amendement 19 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 6 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 6 bis Binnen de 6 maanden na de ondertekening van de internationale overeenkomst over de klimaatverandering, die een bindende vermindering van de uitstoot oplegt, die de bepalingen van artikel 3 van deze beschikking overschrijdt, legt de Commissie een wetgevend voorstel voor de bijdragen van de lidstaten tot verdere verbintenissen van de Gemeenschap voor, dat volgens artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aangenomen wordt. |
Amendement 20 Voorstel voor een beschikking – wijzigingsbesluit Artikel 7 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De emissieplafonds op grond van artikel 3 van deze beschikking worden aangepast volgens de hoeveelheid overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2003/87/EG afgegeven broeikasgasemissierechten die het resultaat is van een wijziging van het toepassingsgebied van die richtlijn ten aanzien van de bronnen die eronder vallen, na uiteindelijke goedkeuring door de Commissie van de nationale toewijzingsplannen voor de periode 2008 tot en met 2012 overeenkomstig die richtlijn. De Commissie maakt de cijfers die het resultaat zijn van die aanpassing bekend. |
Schrappen |
Amendement 21 Voorstel voor een beschikking Bijlage: titel van kolom 1: Broeikasgasemissies van de lidstaten als bedoeld in artikel 3 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Broeikasgasemissieplafonds per lidstaat tegen 2020 in vergelijking met de broeikasgasemissies in 2005 voor bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen |
Broeikasgasemissieplafonds per lidstaat tegen 2020 in vergelijking met de broeikasgasemissies in 1990 voor bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen. De Commissie stelt een nieuwe tabel met grenswaarden voor de uitstoot van broeikasgassen en de hoeveelheid uitgestoten gassen op, uitgedrukt in ton CO2-ekwivalent. |
Motivering | |
Een wetgevende benadering die de vermindering in de uitstoot van CO2 van de verschillende lidstaten tussen 1990 en 2005 veronachtzaamt, gaat tegen het solidariteitsprinciep in. Er is geen enkele reden om bovenmatige uitstoot verder mogelijk te maken in het vooruitzicht van verwachte economische groei, aangezien er geen rechtevenredige verhouding tussen toename van het BBP en hogere uitstoot aan CO2 bestaat. Met zo'n benadering zou de Europese unie de ontwikkelingslanden een slecht voorbeeld voor de voorgenomen onderhandelingen over een internationale overeenkomst geven. |
PROCEDURE
Titel |
Lastenverdeling bij de terugdringing van de broeikasgasemissies |
|||||||
Document- en procedurenummers |
COM(2008)0017 – C6-0041/2008 – 2008/0014(COD) |
|||||||
Commissie ten principale |
ENVI |
|||||||
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
REGI 19.2.2008 |
|
|
|
||||
Rapporteur voor advies Datum benoeming |
Antonio De Blasio 26.3.2008 |
|
|
|||||
Behandeling in de commissie |
8.4.2008 |
25.6.2008 |
|
|
||||
Datum goedkeuring |
16.7.2008 |
|
|
|
||||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
28 14 5 |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Emmanouil Angelakas, Stavros Arnaoutakis, Elspeth Attwooll, Jean Marie Beaupuy, Rolf Berend, Jana Bobošíková, Victor Boştinaru, Wolfgang Bulfon, Antonio De Blasio, Petru Filip, Gerardo Galeote, Iratxe García Pérez, Eugenijus Gentvilas, Ambroise Guellec, Zita Gurmai, Marian Harkin, Mieczysław Edmund Janowski, Rumiana Jeleva, Gisela Kallenbach, Evgeni Kirilov, Constanze Angela Krehl, Florencio Luque Aguilar, Jamila Madeira, Sérgio Marques, Miguel Angel Martínez Martínez, Yiannakis Matsis, Miroslav Mikolášik, James Nicholson, Jan Olbrycht, Maria Petre, Markus Pieper, Pierre Pribetich, Wojciech Roszkowski, Elisabeth Schroedter, Grażyna Staniszewska, Catherine Stihler, Dimitar Stoyanov, Margie Sudre, Lambert van Nistelrooij, Oldřich Vlasák |
|||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Jan Březina, Emanuel Jardim Fernandes, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Zita Pleštinská, Samuli Pohjamo, Miloslav Ransdorf |
|||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Dimitrios Papadimoulis |
|||||||
PROCEDURE
Titel |
Lastenverdeling bij de terugdringing van de broeikasgasemissies |
|||||||
Document- en procedurenummers |
COM(2008)0017 – C6-0041/2008 – 2008/0014(COD) |
|||||||
Datum indiening bij EP |
23.1.2008 |
|||||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking |
ENVI 19.2.2008 |
|||||||
Medeadviserende commissie(s) Datum bekendmaking |
INTA 19.2.2008 |
ECON 19.2.2008 |
EMPL 10.4.2008 |
ITRE 19.2.2008 |
||||
|
REGI 19.2.2008 |
|
|
|
||||
Geen advies Datum besluit |
INTA 25.2.2008 |
|
|
|
||||
Medeverantwoordelijke commissie(s) Datum bekendmaking |
ITRE 10.4.2008 |
|
|
|
||||
Rapporteur(s) Datum benoeming |
Satu Hassi 27.2.2008 |
|
|
|||||
Behandeling in de commissie |
26.2.2008 |
7.5.2008 |
25.6.2008 |
|
||||
Datum goedkeuring |
7.10.2008 |
|
|
|
||||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
65 0 1 |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Adamos Adamou, Georgs Andrejevs, Margrete Auken, Liam Aylward, Pilar Ayuso, Irena Belohorská, Johannes Blokland, John Bowis, Hiltrud Breyer, Martin Callanan, Dorette Corbey, Magor Imre Csibi, Chris Davies, Avril Doyle, Mojca Drčar Murko, Edite Estrela, Jill Evans, Anne Ferreira, Karl-Heinz Florenz, Elisabetta Gardini, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Cristina Gutiérrez-Cortines, Satu Hassi, Gyula Hegyi, Jens Holm, Marie Anne Isler Béguin, Caroline Jackson, Dan Jørgensen, Eija-Riitta Korhola, Holger Krahmer, Urszula Krupa, Marie-Noëlle Lienemann, Peter Liese, Jules Maaten, Linda McAvan, Roberto Musacchio, Riitta Myller, Péter Olajos, Miroslav Ouzký, Vladko Todorov Panayotov, Vittorio Prodi, Frédérique Ries, Dagmar Roth-Behrendt, Guido Sacconi, Daciana Octavia Sârbu, Amalia Sartori, Richard Seeber, Kathy Sinnott, María Sornosa Martínez, Salvatore Tatarella, Antonios Trakatellis, Evangelia Tzampazi, Thomas Ulmer, Anja Weisgerber, Åsa Westlund, Anders Wijkman, Glenis Willmott |
|||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Jerzy Buzek, Bairbre de Brún, Erna Hennicot-Schoepges, Johannes Lebech, Caroline Lucas, Lambert van Nistelrooij |
|||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Domenico Antonio Basile, Catherine Stihler |
|||||||