VERSLAG over de EMU@10: de eerste tien jaar Economische en Monetaire Unie en de uitdagingen voor de toekomst

28.10.2008 - (2008/2156(INI))

Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteurs: Pervenche Berès, Werner Langen

Procedure : 2008/2156(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0420/2008

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de EMU@10: de eerste tien jaar Economische en Monetaire Unie en de uitdagingen voor de toekomst

(2008/2156(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van 7 mei 2008 van de Commissie over EMU@10: Tien jaar Economische en Monetaire Unie: successen, knelpunten en nieuwe uitdagingen (COM(2008)0238) (mededeling over EMU@10),

–   gezien de mededeling van 24 juni 2008 van de Commissie over de openbare financiën in de EMU – 2008 (COM(2008)0387),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 november 2006 over het jaarlijks verslag 2006 over de eurozone[1],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 juli 2007 over het jaarverslag 2007 over de eurozone[2],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 februari 2008 over de inbreng voor de strategie van Lissabon op de voorjaarszitting 2008 van de Raad[3],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over de belangen van Europa: succes boeken in het tijdperk van globalisering[4],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 februari 2007 over de situatie van de Europese economie: voorbereidend verslag over de globale richtsnoeren van het economisch beleid voor 2007[5],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 februari 2005 over de openbare financiën in de EMU – 2004[6],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 april 2007 over de overheidsfinanciën in de EMU in 2006[7],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 juli 2008 over het Jaarverslag 2007 van de ECB[8],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 juni 2006 over de uitbreiding van de eurozone[9],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 juni 2007 over de verbetering van de raadplegingsprocedure van het Europees Parlement inzake de procedures voor uitbreiding van de eurozone[10],

–   onder verwijzing naar zijn wetgevingsresolutie van 17 juni 2008 over het voorstel voor een beschikking van de Raad overeenkomstig artikel 122, lid 2 van het Verdrag, betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Slowakije op 1 januari 2009[11],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 maart 2006 over de herziening van de strategie van het Internationaal Monetair Fonds[12],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 juli 2005 over de uitvoering van een voorlichtings- en communicatiestrategie voor de euro en de Economische en Monetaire Unie[13],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 september 2008 met aanbevelingen aan de Commissie inzake hedgefondsen en private equity[14],

–   onder verwijzing naar de resolutie van 13 december 1997 van de Europese Raad betreffende de coördinatie van het economisch beleid in de derde fase van de EMU, en de artikelen 111 en 113 van het EG-verdrag,

–   gezien de bijdrage van 12 februari 2008 van de Raad Economische en Financiële Zaken tot de conclusies van de voorjaarszitting van de Europese Raad,

–   gezien de conclusies van de Europese Raad van 7 oktober 2008 over een gecoördineerd antwoord van de Europese Unie op de economische inzinking,

–   gezien de intentieverklaring van 1 juni van dit jaar voor samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten in financiële zaken, de centrale banken en de ministers van Financiën van de Europese Unie over grensoverschrijdende financiële stabiliteit,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie internationale handel (A6‑0420/2008),

A. overwegende dat op 1 januari 1999 elf lidstaten - België, Duitsland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland - de eenheidsmunt van de Europese Unie hebben aangenomen,

B.  overwegende dat sinds het ontstaan van het eurogebied nog eens vier lidstaten zich erbij aangesloten hebben: Griekenland in 2001, Slovenië in 2007 en Cyprus en Malta in 2008,

C. overwegende dat het eurogebied zich naar verwachting verder zal uitbreiden, aangezien de meeste lidstaten die op dit moment nog buiten het gebied liggen, voorbereidingen treffen om zich op een zeker moment in de toekomst aan te sluiten, en Slowakije zich op 1 januari 2009 bij het eurogebied zal aansluiten,

D. overwegende dat de Economische en Monetaire Unie (EMU), met de eenheidsmunt die de economische stabiliteit van de lidstaten bevordert, in vele opzichten een succes is geweest,

E.  overwegende dat deelname aan het eurogebied een hoge mate van onderlinge economische afhankelijkheid tussen de lidstaten met zich meebrengt, en om die reden betere coördinatie van het economisch beleid en daadwerkelijk optreden in het wereldwijd economisch en financieel bestuur vergt om ten volle te kunnen profiteren van de eenheidsmunt en om toekomstige uitdagingen, zoals de toegenomen concurrentie voor de natuurlijke hulpbronnen, wereldwijde economische onevenwichtigheden, het groeiend economisch belang van de opkomende markten, klimaatverandering en de vergrijzing van de Europese bevolking het hoofd te kunnen bieden,

F.  overwegende dat de gemiddelde inflatie tijdens de eerste tien jaar van het eurogebied globaal gezien in overeenstemming was met de doelstelling van de Europese Centrale Bank (ECB), een prijsstabiliteit van nabij, maar lager dan, 2%; dat de inflatie onlangs door structurele veranderingen op wereldschaal, in het bijzonder de stijging van energie- en voedselprijzen, versoepeling van het monetair beleid in de Verenigde Staten, en het gebrek aan alertheid van een aantal centrale banken van derde landen ruim boven dat niveau is gestegen,

G. overwegende dat de groeiende vraag van de opkomende economieën naar schaarser wordende energie en andere grondstoffen langzamerhand de capaciteitsgrens van het aanbod heeft bereikt, en dat de opwaartse druk op de prijzen nog sterker is geworden doordat grondstoffen steeds meer als financiële activa worden beschouwd omdat zij als geldbelegging kunnen worden gebruikt,

H. gezien de verheugende openheid van het eurogebied en de huidige waardestijging van de euro, die mogelijk negatieve gevolgen heeft, namelijk de uitvoer afremt en de invoer op de interne markt aanmoedigt, naast positieve gevolgen omdat de eurozone de EU-economie de sterke stijging van de olieprijzen heeft helpen doorstaan;

I.   overwegende dat de mondiale economische situatie tijdens de eerste tien jaar van de euro gunstig is geweest voor het creëren van werkgelegenheid en bijna 16 miljoen nieuwe banen opgeleverd heeft – hun kwaliteit buiten beschouwing gelaten – en een daling van het werkloosheidscijfer van 9% in 1999 tot naar schatting 7,3% in 2008,

J.   overwegende dat de economische en productiviteitsgroei teleurstellend zijn geweest, met een groei van de arbeidsproductiviteit die van 1,5% in de periode 1989 tot 1998 is gehalveerd tot naar schatting 0,75% in de periode 1999 tot 2008,

K. overwegende dat de euro snel is uitgegroeid tot de op één na belangrijkste internationale munt naast de Amerikaanse dollar en voor vele landen over de hele wereld een belangrijke rol speelt als referentievaluta, maar dat het potentieel onvoldoende wordt benut omdat het eurogebied geen duidelijke internationale strategie noch effectieve internationale vertegenwoordiging heeft,

De eerste tien jaar van de euro

1.  deelt de opvatting dat de eenheidsmunt is uitgegroeid tot een symbool van Europa en heeft aangetoond dat Europa in staat is tot het nemen van ingrijpende beslissingen voor een gemeenschappelijke en welvarende toekomst;

2.  verheugt zich over het feit dat de euro stabiliteit heeft gebracht en economische integratie in het eurogebied heeft bevorderd; is verheugd over het stabiliserend effect van de euro op de mondiale wisselmarkten, met name in tijden van crisis; merkt op dat de interne economische verschillen nog niet zoveel als verwacht zijn verkleind en dat de productiviteit zich niet in alle delen van het eurogebied naar tevredenheid heeft ontwikkeld;

3.  stelt met tevredenheid vast dat er ook in andere delen van de wereld nieuwe muntunies overwogen worden;

4.  herinnert eraan, zoals talloze studies aantonen, dat er een wezenlijk verband bestaat tussen monetair beleid en handelspolitiek in de wereld, en onderstreept daarbij de positieve rol van stabiele wisselkoersen voor de duurzame groei van de internationale handel;

5.  benadrukt dat het toenemend gebruik van de euro als handelsvaluta vooral de lidstaten in het eurogebied ten goede komt, omdat het de wisselkoersrisico's voor hun ondernemingen en daarmee ook de kosten van internationale handel reduceert;

6.  herinnert aan het feit dat het Parlement tijdens de eerste tien jaar van de EMU een actieve rol heeft gespeeld op zowel economisch als monetair terrein, en al het mogelijke gedaan heeft om voor grotere transparantie en democratische verantwoordelijkheid te zorgen;

7.  onderstreept dat er meer moet worden gedaan om ten volle te kunnen profiteren van de EMU, bijvoorbeeld de lidstaten en regio's met een bbp onder het gemiddelde in staat stellen om hun achterstand in te lopen, en om bij de burgers het begrip van, en de betrokkenheid bij, de eenheidsmunt te versterken;

8.  stelt de volgende elementen en concrete maatregelen voor een wenselijke EMU-routekaart voor:

Economische verschillen, structurele hervormingen en overheidsfinanciën

9.  is de mening toegedaan dat gestroomlijnde en meer coherente economische hervormingen met breed ondersteunend draagvlak, tijdig gecoördineerd volgens de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (geïntegreerde richtsnoeren) en een benadering van de Lissabon-strategie met gecombineerde beleidsmaatregelen de economische verschillen zouden kunnen verkleinen; benadrukt de noodzaak tot het verbeteren en vereenvoudigen van de procedures en methodologieën voor de herziening en evaluatie van de implementatie van de richtsnoeren aan het einde van elk jaar;

10. ziet in dat wat betreft pogingen tot modernisering en economische prestaties dié landen het meeste succes boeken waar vooruitziende en evenwichtige structurele hervormingen gepaard gaan met hoger dan gemiddelde investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie, onderwijs, levenslang leren en kinderopvang, en vernieuwing van betrouwbare sociale netwerken; merkt op dat globaal genomen dezelfde lidstaten een zeer efficiënt en transparant bestuur kennen, met begrotingsoverschotten, lager dan gemiddelde schuldcijfers, hoogwaardige, doeltreffende en gerichte overheidsuitgaven, terwijl zij daarnaast door technische vooruitgang een bijdrage leveren aan de nationale groei van bijna tweemaal het EU-gemiddelde; merkt verder op dat die toonaangevende lidstaten door hun lage werkloosheidscijfers, met vrouwen en ouderen in het arbeidsproces en hun bijzonder hoge geboortecijfers, het best zijn voorbereid op een vergrijzende samenleving en het zekerstellen van grote concurrentiekracht;

11. benadrukt de noodzaak tot gemeenschappelijke versterking van op stabiliteit en groei gericht macro-economisch beleid door van evenwichtige beleidsvoering en investering een zaak van gezamenlijk belang te maken: de noodzaak om overheidsbalansen nauwlettend te volgen door efficiënte aanwending van fiscaal beleid en uitgaven en hun invloed op de vraagzijde en, in het verlengde daarvan, overeenstemming te bereiken om een gunstig klimaat voor grensoverschrijdende bedrijfsactiviteiten tot stand te brengen;

12. merkt op dat het herziene Stabiliteits- en groeipact (SGP) zijn waarde heeft bewezen en dat men de begrotingen stevig moet blijven consolideren, aangezien demografische veranderingen en een mogelijke daling in economische groei zouden kunnen leiden tot begrotingsproblemen in lidstaten binnen het eurogebied, welke negatieve gevolgen zouden kunnen hebben voor de stabiliteit van het eurogebied als geheel; veroordeelt daarom het gebrek aan discipline bij het bestrijden van begrotingstekorten in tijden van economische groei en benadrukt dat de lidstaten doeltreffender moeten samenwerken voor een anticyclisch fiscaal beleid, vooral om beter voorbereid te zijn op externe schokken; onderstreept daarom de noodzaak van een kortetermijnstrategie om overheidsschulden te verminderen en een duurzame en degelijke groeistrategie die op lange termijn een vermindering van de overheidsschulden tot maximaal 60% mogelijk maakt;

13. merkt op dat de hoofdlijnen van het SGP ook in de toekomst consequent moeten worden gevolgd, omdat de drempel van 3% overheidsdeficit en 60% staatschuld, in vergelijking met het bbp, op basis van de economische situatie van de jaren negentig vastgelegd is; vindt dat het SGP strikt moet worden nageleefd door de lidstaten, onder toezicht van de Commissie; meent dat de beide streefcijfers voor de omvang van tekort en schuld als plafonds te beschouwen zijn, die vermeden moeten worden; merkt op dat doeltreffende coördinatie van economisch en financieel beleid een allereerste voorwaarde voor het economisch welslagen van de EMU is, hoewel het subsidiariteitsbeginsel moet worden gerespecteerd; verzoekt de Commissie om alle mogelijke manieren te onderzoeken waarop het preventieve deel van het SGP kan worden versterkt; benadrukt dat de bestaande toezichtinstrumenten beter moeten worden ingezet door de Commissie en dat het onderzoek van de nationale begrotingen op de middellange termijn uitgebreid moet worden;

14. is van oordeel dat voor een houdbare en stabiele macro-economische omgeving de kwaliteit van de overheidsfinanciën moet worden verbeterd, onder meer door verdere begrotingsconsolidatie, hoogefficiënte overheidsuitgaven en meer investeringen in onderwijs, menselijk kapitaal, onderzoek en ontwikkeling en infrastructuur, die tot groei leiden en de werkgelegenheid kunnen stimuleren en belangrijke maatschappelijke problemen zoals de klimaatsverandering helpen aanpakken, overeenkomstig de doelstellingen van het klimaat- en energiepakket;

15. is van oordeel dat structurele hervormingen gericht moeten zijn op het verhogen van de productiviteit door een betere combinatie van economisch en sociaal beleid, en een degelijk uitgebouwde sociale dialoog zoals omschreven in de Lissabon-strategie;

16. merkt op dat het concurrentiebeleid complementair moet zijn met het structuurbeleid en pleit voor steun voor de herstructurering van de economie;

17. waarschuwt dat de aandacht niet hoofdzakelijk mag worden geconcentreerd op loonmatiging als manier om prijsstabiliteit te bewerkstelligen; herinnert er trouwens aan dat de sterkere concurrentie als gevolg van de mondialisering reeds tot neerwaartse druk op de lonen heeft geleid, terwijl de consumenten reeds aan koopkracht hebben verloren door de geïmporteerde inflatie als gevolg van de prijsstijging van olie en andere grondstoffen; herhaalt nogmaals zijn overtuiging dat de kwestie vooral met eerlijker verdeling van de welvaart moet worden aangepakt;

18. beschouwt loon- en belastingbeleid als doeltreffende hulpmiddelen voor zowel economische stabilisatie als groei; is van mening dat reële loonsverhogingen in overeenstemming met de productiviteitsniveaus moeten worden gegarandeerd en dat de coördinatie van belastingbeleid selectief moet worden gebruikt om de economische doelstellingen te bereiken; is van oordeel dat de strijd tegen ontduiking van zowel directe als indirecte belastingen van bijzonder belang is en moet worden opgevoerd; onderstreept de dringende noodzaak tot het versterken van een cultuur van aanmoediging en betrokkenheid als onderdeel van de concepten van ondernemingsbestuur en maatschappelijk verantwoord ondernemen;

19. benadrukt de noodzaak van eerlijke regels voor de interne markt; vindt daarom dat de wedren naar de laagste vennootschapsbelastingstarieven contraproductief is;

20. verzoekt de lidstaten in het eurogebied om de doeltreffende coördinatie van het economisch en financieel beleid te versterken, in het bijzonder door een coherente gemeenschappelijke strategie binnen de Eurogroep te ontwikkelen; wijst erop dat een dergelijke coherente gemeenschappelijke strategie onder meer coördinatie van het programma voor de begrotingsprocedure en ontwerpbegrotingen op basis van gemeenschappelijke vooruitzichten voor de economische ontwikkelingen, de toekomstige wisselkoers tussen de euro en de Amerikaanse dollar en de mogelijke ontwikkeling van de energieprijzen moet omvatten ; steunt het voorstel van de Commissie om van de lidstaten kaderprogramma's voor economisch en financieel beleid op middellange termijn te eisen en op hun uitvoering toe te zien; onderstreept dat elke lidstaat de verantwoordelijkheid moet nemen voor het doorvoeren van structurele hervormingen en het gezamenlijk verbeteren van de concurrentiekracht, zodat het vertrouwen in en de acceptatie van de euro worden gehandhaafd;

21. merkt op dat verschillende structurele hervormingspatronen en maten van openheid hebben bijgedragen tot uiteenlopende prestaties onder de lidstaten van het eurogebied; onderschrijft de conclusies van de mededeling van de Commissie over de EMU@10 voor wat betreft de ontoereikende inhaalbeweging van verscheidene economieën in het eurogebied en de toenemende verschillen tussen de lidstaten van het eurogebied; vraagt regelmatig overleg en samenwerking in de Eurogroep om de gemeenschappelijke doelstelling - bespoediging van het convergentieproces - te bereiken;

22. vraagt dat de Commissie bij de beoordeling van economische en fiscale gegevens de algemene criteria uniform hanteert; wijst op de verantwoordelijkheid van de Commissie en de lidstaten wat betreft de betrouwbaarheid van de statistische gegevens, en eist dat toekomstige besluiten uitsluitend worden genomen als er geen twijfel bestaat ten aanzien van de juistheid en nauwkeurigheid van de beschikbare gegevens; vraagt ook dat er gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om onderzoek in te stellen indien er gedurende een aantal jaren een discrepantie is tussen de geprojecteerde gegevens van de stabiliteits- en convergentieprogramma's en de gegevens die realistischerwijs kunnen worden verwacht;

Monetair beleid

23. stelt nogmaals dat het sterk aan de onafhankelijkheid van de ECB gehecht is;

24. merkt op dat de reguliere verslagen van de ECB aan het Parlement, in het bijzonder aan de Commissie economische en monetaire zaken, bijdragen tot de transparantie van het monetair beleid, en verheugt over de mogelijkheid voor leden van het Europees Parlement om de ECB schriftelijke vragen te stellen over het monetair beleid, waardoor de verantwoordingsplicht van de ECB ten opzichte van de burgers van de Unie is verbeterd; steunt de roep om een ruimer openbaar debat over het toekomstig gemeenschappelijk monetair en valutabeleid in het eurogebied;

25. is van oordeel dat de dialoog over het monetair beleid tussen het Parlement en de ECB een succes is geweest, waarop moet worden voortgeborduurd; verwacht een verbetering van de monetaire dialoog op verschillende punten, zoals het afstemmen van de data voor de reguliere hoorzittingen met de president van de ECB, op de ECB-kalender voor beslissingen over het monetair beleid, om de analyse van de beslissingen te verbeteren, terwijl nog steeds de mogelijkheid bestaat om indien nodig de president van de ECB uit te nodigen om actuele thema's te bespreken;

26. merkt op dat het hoofddoel van het monetair beleid van de ECB bestaat in het behouden van prijsstabiliteit, en dat de ECB streeft naar een inflatie van lager dan, maar nabij 2% op de middellange termijn; wijst erop dat de doelstelling van prijsstabiliteit slechts effectief kan worden verwezenlijkt indien de diepere oorzaken van inflatie naar behoren worden aangepakt; herinnert eraan dat artikel 105 van het EG-Verdrag de ECB ook uitdrukkelijk opdracht geeft om het algemeen economisch beleid van de Gemeenschap te ondersteunen;

27. is van mening dat de ECB zich in de richting van een rechtstreeks op de inflatie gericht regime zou moeten bewegen, met een vast streefdoel voor de inflatie, aangevuld met een marge voor toegelaten schommelingen rond het streefpercentage; verzoekt de ECB om haar inflatieprognoses te publiceren; een ontwikkeling in de richting van een regeling die rechtstreeks tegen inflatie gericht is, belet niet dat er ook aandacht naar de dynamiek van de geldhoeveelheden gaat om nieuwe zeepbelbestedingen ("asset bubbles") te voorkomen;

28. is van oordeel dat inflatie een wereldwijde realiteit is en in een open economie niet uitsluitend met behulp van het Europees monetair beleid bestreden kan worden;

29. benadrukt zijn bereidheid om vóór 2010 mogelijke verbeteringen in de benoemingsprocedure voor de directieleden van de ECB te verkennen; vindt het belangrijk dat academische en/of beroepservaring en een grote verscheidenheid aan achtergronden in de economische, monetaire en financiële sector onder de directieleden vertegenwoordigd zijn; vestigt de aandacht op zijn oproepen voor een ECB-directie van negen leden, waarbij het nu bestaande systeem wordt vervangen en de nog complexere oplossing waartoe is besloten voor de toekomst, wordt vermeden; dringt op overeenkomstige verandering van het Verdrag aan;

30. benadrukt de noodzaak tot een versterkte internationale monetaire dialoog tussen de ECB en andere belangrijke centrale banken en instellingen, in het bijzonder met de Amerikaanse Federal Reserve, de Bank van Japan en de Volksbank van China;

Integratie van en toezicht op financiële markten

31. is de mening toegedaan dat financiële integratie meer economische groei en concurrentiekracht zou moeten inhouden, naast een grotere stabiliteit en liquiditeit op de interne markt;

32. merkt op dat het belangrijkste financieel centrum van de EU zich buiten het eurogebied bevindt; herinnert eraan dat de EG-wetgeving niettemin van toepassing is op alle lidstaten en marktspelers die actief zijn op de interne markt; denkt dat de Europese Unie dringend de structuur van haar toezicht moet versterken met inachtneming van de specifieke rol van de ECB;

33. is van mening dat er nog veel moet gebeuren voor het afhandelen en vereffenen van internationale effectentransacties, waar tot op heden geen echte integratie bestaat;

34. onderstreept dat er voor detailhandeldiensten meer integratie nodig is, zonder nadelige gevolgen voor de bescherming van de consument; meent dat de mobiliteit en financiële deskundigheid van de consument, de toegang tot basisdiensten en de vergelijkbaarheid van producten moeten worden verbeterd;

35. beschouwt europeanisering van de financiële toezichtstructuur, transparantie op de financiële markten, effectieve concurrentieregels en degelijke reglementering als noodzakelijk op de middellange termijn, om crisisbeheersing en samenwerking tussen het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB), toezichthoudende autoriteiten, regeringen en marktpartijen te verbeteren; is van oordeel dat een geïntegreerd, ruim (alle financiële sectoren omvattend), consistent en coherent toezichtkader met een evenwichtige aanpak van de reglementering van grensoverschrijdende spreiding van financieel risico aan de hand van geharmoniseerde wetgeving bij activiteiten die meerdere rechtsgebieden bestrijken, de compliancekosten zou verminderen; merkt op dat "goldplating" (regulering die verder gaat dan de minimumvereisten van de EG-wetgeving) en toezichtarbitrage ("regulatory arbitrage") dienen te worden vermeden; roept de Commissie op om aan de hand van deze principes voorstellen te doen voor het herzien van de bestaande toezichtconstructi; is van mening dat elke toeziende rol van de ECB via het ESCB moet worden uitgebreid tot over de grenzen van het eurogebied;

36. verheugt zich over de gemeenschappelijke intentieverklaring voor samenwerking voor internationale financiële stabiliteit tussen de toezichthoudende financiële autoriteiten, de centrale banken en de ministeries van Financiën van de Europese Unie, overeengekomen in de lente van 2008; onderstreept echter dat de gemeenschappelijke intentieverklaring slechts zachte wetgeving vertegenwoordigt en staat of valt met de bereidheid van de lidstaten om met elkaar samen te werken; is van mening, ook al zijn regels voor lastenverdeling zeer moeilijk ex ante op te stellen, dat het werk voor crisisbeheersing moet worden voortgezet;

37. benadrukt dat de Europese Unie, als grootste economisch gebied ter wereld met de grootste financiële markten, een leidende internationale rol zou moeten spelen in de hervorming van de regelgeving voor financiële diensten, ten voordele van alle betrokken landen en de algemene stabiliteit; is van mening dat financiële stabiliteit een fundamenteel doel van de beleidsvorming moet zijn in een wereld van steeds sterker geïntegreerde financiële markten en financiële innovatie, die soms destabiliserende gevolgen voor de reële economie kunnen hebben en intrinsieke gevaren kunnen vertegenwoordigen; is ervan overtuigd dat moedige beslissingen op EU-niveau andere landen zullen stimuleren om het voorbeeld te volgen, en onderlijnt daarbij ook de verantwoordelijkheid voor mondiale of verder afliggende problemen; is van oordeel dat de politieke verantwoordelijkheid van de internationale regelgevende instanties parallel met dergelijk regelgevend werk moet worden behandeld;

38. verzoekt de Commissie om onderzoek te doen naar het invoeren van Europese obligaties en een lange termijnstrategie te ontwikkelen die de uitgifte van zulke obligaties in het eurogebied mogelijk maakt, naast de nationale obligaties van de lidstaten; wijst erop dat de consequenties van de invoering van Europese obligaties voor zowel de internationale financiële markten als de EMU beoordeeld moeten worden;

Uitbreiding van het eurogebied

39. verzoekt alle lidstaten buiten het eurogebied om zich aan de Maastricht-norm en het herziene en doorgaans flexibele SGP te houden ; is van mening dat de Commissie vóór een mogelijke toetreding een strikte interpretatie van het SGP en het gebruik van de uitsluitingscriteria moet veiligstellen; merkt op dat er gelijke behandeling van de lidstaten binnen het eurogebied en lidstaten die willen toetreden moet worden gegarandeerd; merkt daarbij op dat de stabiliteit van de euro op lange termijn moet worden beschouwd als een doel van gemeenschappelijk belang, en dat uitbreiding en stabiliteit hand in hand moeten gaan; acht het van essentieel belang dat lidstaten binnen het eurogebied en lidstaten met een bijzondere status hun verplichtingen strikt nakomen en geen twijfel laten bestaan over de gemeenschappelijke doelstellingen van prijsstabiliteit, onafhankelijkheid van de ECB, begrotingsdiscipline of hun stimulerend beleid voor groei, werkgelegenheid en concurrentiekracht;

40. is van oordeel dat de lidstaten buiten het eurogebied die aan de Maastricht-norm voldoen en geen afwijking volgens het Verdrag genieten, de gemeenschappelijke munt zo spoedig mogelijk moeten invoeren;

41. benadrukt dat er voor toelating tot het eurogebied volledige naleving van de Maastricht-norm vereist is, zoals uiteengezet in het Verdrag en het protocol bij artikel 121 van het Verdrag, namelijk: een hoge mate van gemeten prijsstabiliteit die ook duurzaam is, overheidsfinanciën zonder buitensporig tekort, ten minste twee jaar deelname aan het WKM II, inachtneming van de normale fluctuatiemarges, aanpassing van de rentetarieven voor de lange termijn, overeenstemming van de wettelijke voorschriften met het Verdrag van Maastricht en een onafhankelijke centrale bank;

42. is van mening dat een van de grootste uitdagingen van toetreding tot het eurogebied erin bestaat om duurzaam aan de Maastricht-norm te voldoen; onderstreept echter dat de Maastricht-norm tegelijk ook een eerste stap is om de hervormingsprocessen op koers te houden, met verdere verbintenissen en beleidsvoering voor structurele hervormingen, investeringen en economische coördinatie;

43. verheugt zich over het strakker en efficiënt toezicht op de lidstaten die deelnemen aan het WKM II en willen toetreden tot het eurogebied, en hun economische ontwikkeling; merkt op dat succesvolle deelname aan het WKM II een echte voorafgaande voorwaarde moet blijven en niet slechts een secundaire eis voor lidmaatschap van het eurogebied; dezelfde toetredingsvoorwaarden moeten voor alle lidstaten gelden die tot het eurogebied toetreden;

44. beschouwt aanhoudende en succesvolle uitbreiding van het eurogebied als een belangrijke uitdaging voor de komende jaren, waarbij zowel de institutionele standaards voor de ECB als haar besluitvormingsproces aan de verandering moeten worden aangepast en het roulatiemodel het economisch gewicht van de afzonderlijke lidstaten in aanmerking moet nemen;

45. benadrukt voor de uitbreiding van het eurogebied dat er een hoge mate van convergentie in de reële economie gewenst is om de belasting voor zowel het eurogebied als de kandidaat-lidstaten te beperken; meent dat er daarom faciliteiten verleend moeten worden voor de lidstaten van het eurogebied waar het centraal monetair beleid een bijzonder groot inkrimpingseffect kan hebben;

Communicatie

46. benadrukt, hoewel er tot op vandaag in het eurogebied een hoge mate van prijsstabiliteit gehandhaafd is, dat de inflatie zoals "gevoeld" aanzienlijk verschilt van de lagere daadwerkelijke inflatiecijfers van de laatste tien jaar in de lidstaten; eist om die reden betere informatie en uitleg van de feiten voor de bevolking, over de noodzaak en het functioneren van de EMU, vooral voor de prijsstabiliteit, de internationale financiële markten en de voordelen van stabiliteit in het eurogebied bij internationale financiële crises;

47. is van oordeel dat de eenheidsmunt voor de Europese Unie een prioriteit in de communicatie blijft; meent dat de voordelen van de euro en de EMU – prijsstabiliteit, lage hypotheekrenten, gemakkelijker reisverkeer, bescherming tegen wisselkoersschommelingen en externe schokken – aan het publiek uitvoerig getoond en uitgelegd moeten blijven worden; is van mening dat bijzondere nadruk moet worden gelegd op het voorlichten en van de ontwikkelingen op de hoogte houden van de Europese burgers, consumenten en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), die onvoldoende mogelijkheden hebben om zich onmiddellijk aan nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen voor de euro en aan te passen;

48. verzoekt de ECB om in haar jaarverslag of een speciaal verslag een jaarlijkse kwantitatieve analyse te maken van de voordelen die de euro voor de gewone burger heeft opgeleverd, met concrete voorbeelden van de manier waarop de euro een positief effect op het dagelijks leven van de burger heeft gehad;

49. is van oordeel dat communicatie van het grootste belang is om de invoering van de euro voor te bereiden in de lidstaten die van plan zijn om tot het eurogebied toe te treden; merkt op dat communicatie over de uitbreiding van het eurogebied ook belangrijk is voor alle lidstaten in het eurogebied;

50. is van mening dat de Commissie zich vooral moet inspannen om de nieuwe lidstaten te helpen om hun burgers met een intensieve voorlichtingscampagne op de invoering van de euro voor te bereiden, toezicht te houden op de uitvoering van eventueel reeds gestarte campagnes en regelmatig verslag uit te brengen over de uitvoering van de nationale actieplannen voor de invoering van de euro; meent ook dat de beste handelwijzen en kennis die bij de eerdere omschakelingen opgedaan zijn, waarschijnlijk dienstig zullen zijn bij de omschakeling van de nieuwe lidstaten en voor de komende uitbreiding en voorbereiding van de nieuwe kandidaat-lidstaten;

Internationale rol van de euro en externe vertegenwoordiging

51. verheugt zich over de snelle ontwikkeling van de euro tot de op één na belangrijkste reserve- en transactievaluta na de Amerikaanse dollar, met een aandeel van 25% van de wereldwijde deviezenreserves; merkt op dat vooral in de landen die aan het eurogebied grenzen, de euro een belangrijke rol speelt als financieringsvaluta en dat de wisselkoersen van de betreffende landen op de euro zijn gericht; geeft uitdrukkelijk zijn goedkeuring aan de mening van de ECB dat de invoering van de euro de laatste stap is in de richting van een gestructureerd convergentieproces binnen de Europese Unie, en dat de introductie van de euro dus enkel volgens het EG-Verdrag mogelijk is;

52. is van mening dat de EMU-beleidsagenda voor de komende tien jaar onder andere zal worden bepaald door de uitdagingen die de opkomende Aziatische economieën met zich brengen; betreurt dat er ondanks de toenemende wereldwijde rol van de euro weinig vordering is gemaakt met de pogingen om de externe vertegenwoordiging van het eurogebied in financiële en monetaire aangelegenheden te verbeteren; benadrukt dat het eurogebied een internationale strategie moet uitwerken die aan de internationale status van zijn munt beantwoordt;

53. herinnert eraan dat het eurogebied zijn invloed het effectiefst in overeenstemming kan brengen met zijn economisch gewicht door gemeenschappelijke standpunten te bepalen en naar buiten toe de krachten te bundelen en bij de belangrijke internationale financiële instellingen en forums uiteindelijk één zetel te bezetten; roept de lidstaten van het eurogebied onder meer op om met één stem spreken over het wisselkoersbeleid;

54. benadrukt dat de euro buiten het eurogebied als nationale munt wordt gebruikt; meent dat de implicaties daarvan moeten worden onderzocht;

55. wijst erop dat de belangrijke rol van de euro op de internationale financiële markten verplichtingen met zich meebrengt, en dat de effecten van zowel monetair als groeibeleid in het eurogebied bijgevolg een wereldwijde uitwerking hebben; benadrukt het toegenomen belang van de euro voor de internationale handel en diensten als stabilisator op het wereldtoneel, motor voor de integratie van de financiële markten en als basis voor het opvoeren van directe investeringen en internationale bedrijfsfusies, aangezien de transactiekosten aanzienlijk zouden kunnen worden beperkt; roept op tot onderzoek naar wereldwijde onevenwichtigheden en de rol van de euro en mogelijke aanpassingsscenario's om Europa beter voor te bereiden op het opvangen van grote externe schokken;

56. stelt sterker toekomstgerichte samenwerking en ruimere internationale dialoog tussen de bevoegde autoriteiten van de voornaamste "valutablokken" voor om de behandeling van internationale crises te verbeteren en de gevolgen van monetaire bewegingen voor de reële economie te helpen opvangen; herinnert aan de succesvolle gemeenschappelijke crisisbeheersing bij de aanvang van de recente Amerikaanse subprime-kredietcrisis en tijdens de crisis vlak na de gebeurtenissen van 11 september 2001, die een onmiddellijke instorting van de Amerikaanse dollar heeft helpen voorkomen;

57. ondersteunt het voornemen van de Commissie om de invloed van de EMU bij internationale financiële instellingen te versterken met een gemeenschappelijk EU-standpunt, vertegenwoordigd door geselecteerde vertegenwoordigers, zoals de voorzitter van de Eurogroep, de Commissie en de president van de ECB; merkt op dat ze in de praktijk al als waarnemers kunnen optreden bij de belangrijkste internationale financiële instellingen; eist evenwel een betere coördinatie van Europese standpunten, zodat het gemeenschappelijk Europees monetair beleid in de toekomst kan worden vertegenwoordigd door zijn rechtmatige vertegenwoordigers; verwacht dat een standpunt van het eurogebied over het wisselkoersbeleid van zijn belangrijkste partners kan worden ingenomen; roept de voorzitter van de Eurogroep op om het eurogebied te vertegenwoordigen op het Forum voor financiële stabiliteit (FSF); stelt voor om de statuten van het Internationaal Muntfonds (IMF) te wijzigen zodat economische blokken en organisaties er vertegenwoordigd kunnen zijn;

58. onderstreept dat er een gemeenschappelijke EU-benadering voor de hervorming van de internationale financiële instellingen nodig is, die rekening moet houden met de uitdagingen van een mondiale economie, waaronder de opkomst van nieuwe economische machten;

59. betreurt dat de Commissie in haar mededeling EMU@10 de internationale status van de euro niet gedetailleerder en nauwkeuriger heeft onderzocht; verzoekt de Commissie een uitvoerig rapport op te stellen over de externe dimensie van het gemeenschappelijk monetair beleid en zijn weerslag op de economische en handelsverrichtingen van het eurogebied;

60. onderstreept dat het monetair beleid van bepaalde partners van de Europese Unie bedoeld is om hun munt te laag gewaardeerd te houden - een praktijk met oneerlijke weerslag op het handelsverkeer, die als niet-tarifaire belemmering van de internationale handel beschouwd kan worden;

Economische instrumenten en leiding van de EMU

61. is van oordeel dat alle partijen - Parlement, Raad, Commissie, de Eurogroep en de sociale partners op EU- en nationaal niveau - moeten samenwerken om het economisch bestuur van de EMU in de toekomst op basis van de volgende suggesties te versterken:

a)  als essentieel onderdeel van de Lissabon-strategie en centraal economisch instrument zouden de geïntegreerde richtsnoeren wederzijds inspirerende hervormingen moeten nastreven voor werkgelegenheid, milieu en sociale zekerheid, met als doel een evenwichtige benadering aan de hand van gecombineerde beleidsmaatregelen,

b)  de geïntegreerde richtsnoeren zouden een breed kader voor nauwere coördinatie van het economisch beleid moeten vestigen om de nationale hervormingsprogramma's (NRP) op elkaar af te stemmen, maar rekening houdend met economische diversiteit en verschillende nationale tradities; de nationale parlementen moeten over de stabiliteits- en convergentieprogramma’s en de nationale hervormingsprogramma’s verplicht geraadpleegd worden,

c)  sterkere verbinding tussen de geïntegreerde richtsnoeren, vooral de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (GREB) en de stabiliteits- en convergentieprogramma3s; de stabiliteits- en convergentieprogramma’s en de nationale hervormingsprogramma's kunnen op hetzelfde moment ingediend worden (jaarlijks aan het begin van de herfst) na debat in het nationaal parlement; de GREB's zouden gemeenschappelijke begrotingsdoelstellingen kunnen omvatten, in overeenstemming met het preventief gedeelte van het SGP,

d)  de regeringen van de lidstaten zouden bij het nemen van beslissingen aangaande hun nationale begroting rekening moeten houden met de geïntegreerde richtsnoeren en de specifieke aanbevelingen voor hun land en de algemene begrotingssituatie in het eurogebied; de verschillende nationale fiscale kalenders en de belangrijkste veronderstellingen in de onderliggende prognoses moeten worden geharmoniseerd om ongelijkheid door gebruik van verschillende macro-economische prognoses (globale groei, EU-groei, prijs van een vat olie, rentetarieven) en andere parameters te vermijden,

e)  er moet zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van formeler aanbevelingen voor de lidstaten van het eurogebied, zoals het bepalen van doelstellingen voor de uitgaven op middellange termijn, specifieke structurele hervormingen, investeringen en de kwaliteit van de overheidsfinanciën; daarnaast moet er in de nationale hervormingsprogramma's een meer gestandaardiseerde rapportagestructuur nagestreefd worden, zonder de nationale hervormingsprioriteiten te hinderen; alle verplichtingen, doelstellingen en maatstaven moeten volledig in de geïntegreerde richtsnoeren en nationale hervormingsprogramma's vervat zijn om de samenhang en efficiëntie van het economisch bestuur te verbeteren,

f)   het economisch beleidskader moet een lange termijnstrategie voor het verminderen van de nationale schulden tot onder een maximum van 60% van het bbp bevatten, omdat daarmee de rentekosten van de schuld verminderen en kapitaal voor particuliere investeringen goedkoper wordt,

g)  er moet een bindend kader tot stand worden gebracht waarbinnen de lidstaten van het eurogebied elkaar en de Commissie consulteren voordat ze belangrijke economische beleidsbeslissingen nemen, zoals in het geval van maatregelen om hogere voedsel- en energieprijzen op te vangen,

h)  de economische coördinatie moet de vorm krijgen van een geïntegreerde "Europese economische en werkgelegenheidsstrategie" met gebruikmaking van de bestaande economische beleidsinstrumenten – meer in het bijzonder de Lissabon-strategie, de geïntegreerde richtsnoeren, de strategie voor duurzame ontwikkeling en de stabiliteits- en convergentieprogramma's; de regeringen van de lidstaten moeten onder leiding van de voorzitter van de Eurogroep de economische activiteiten coherent ondersteunen, gelijktijdig en in dezelfde richting,

i)   in de Europese economische en werkgelegenheidsstrategie moet het potentieel van nieuwe en groene technologie de rol van hoeksteen van de economische groei krijgen, gekoppeld aan gecombineerde macro-economische beleidsmaatregelen,

j)              de financiering van innovatieve ondernemingen, vooral kmo's, moet gemakkelijker verlopen, onder andere via een slim Europees groeifonds, op te richten door de Europese Investeringsbank,

k)  het jaarlijks verslag over het eurogebied moet een praktischer verzameling instrumenten en evaluaties bieden, om gedetailleerder dialoog mogelijk te maken tussen de verschillende EU-instanties die aan het economisch bestuur deelnemen,

l)   het Parlement, de Raad en de Commissie moeten samen een gedragscode opstellen om degelijke samenwerking en volledige betrokkenheid van de drie EU-instellingen bij de correcte verdere hantering van de geïntegreerde richtsnoeren, als belangrijkste economische instrumenten, te garanderen,

m) de institutionele structuur voor economische beleidscoördinatie moet op de volgende manier versterkt worden:

- ook voor concurrentiekracht/industrie, milieu, werkgelegenheid en onderwijs moeten er "Eurogroep"-formaties worden opgericht;

- de Eurogroep moet een sterkere institutionele achtergrond en meer mankracht krijgen;

- het mandaat van de voorzitter van de Eurogroep moet overeenstemmen met de economische cycli van de geïntegreerde richtsnoeren;

-  het Comité voor het economisch beleid moet in het Economisch en Financieel Comité opgaan zodat het één enkele samenhangende beleidsvoorbereidende instantie voor de Raad van ministers van Economische en Financiële Zaken en de Eurogroep vormt;

- een vertegenwoordiger van het Parlement moet de status van waarnemer in de Eurogroep en op informele vergaderingen van de Raad krijgen;

- er moeten viermaal per jaar en wanneer het nodig is vergaderingen tussen de troika, het Parlement, de Commissie en de Eurogroep georganiseerd worden,

n)  er moet een regelmatiger en gestructureerder dialoog over macro-economische onderwerpen tussen het Parlement, de Commissie en de Eurogroep komen (vergelijkbaar met de monetaire dialoog tussen het Parlement en de ECB), ten minste elk kwartaal, om de bestaande kaders te versterken en de uitdagingen te bespreken waar de economie van het eurogebied mee te maken krijgt,

o)  er moet een actieve dialoog tot stand worden gebracht tussen het Parlement, de Eurogroep, de ECB en het Europees Economisch en Sociaal Comité, om geschikte beleidscombinaties van monetaire, economische, wisselkoers-, loon- en structuurmaatregelen te bespreken;

62. meent dat de agenda voor het EMU-beleid van de eerstvolgende tien jaar vooral door de uitdagingen bepaald zal worden die de recente onrust op de financiële markten en haar gevolgen voor de reële economie vertegenwoordigen; stelt daarbij in positieve zin vast dat de lidstaten van het eurogebied beter uitgerust zijn om zware schokken op te vangen als in het verleden dankzij het gemeenschappelijk muntbeleid en de hervormingen die ze de laatste jaren doorgevoerd hebben; maar vraagt, in het belang van een ruim opgevatte strijd tegen de economische inzinking en hoge inflatie:

a)  een gecoördineerd antwoord op EU-niveau, dat van onderling gedeelde beoordeling van de problemen en gemeenschappelijke vervolgmaatregelen uitgaat maar een aantal specifiek nationale kenmerken aanvaardt,

(b) ruim opgevatte en goed afgestelde nationale hervormingsprogramma's (NRP) en de nodige inzet voor hun uitvoering, o.a. ook uitvoerige dialoog met de sociale partners,

(c) volledige en tijdige uitvoering van het routeplan financiële dienstverlening, met o.a. ook vervolgmaatregelen en doeltreffender toezicht in het licht van de huidige beroering op de financiële markten,

d)  doeltreffender oplossingsregelingen voor crisissituaties door betere EU-regels voor liquidaties en duidelijk omschreven en unaniem aanvaardbare regelingen voor lastenverdeling tussen de lidstaten bij insolventie van internationale financiële groepen,

e)  afwerking van de hulpmiddelen voor monetaire beleidsvorming door grondige ontleding van de factoren die de stabiliteit en werking van het financieel systeem beïnvloeden, o.a. de overdracht van monetaire beleidsvoering, de ontwikkeling van kredietverlenings- en financieringsmiddelen, de kenmerken van nieuwe producten en de concentratie van risico's en liquiditeiten,

f)   een vooruitziende en toekomstgerichte Europese reflex op internationale forums, meer in het bijzonder het forum voor financiële stabiliteit (FSF) en het Internationaal muntfonds (IMF), ook in het belang van meer gemeenschappelijke politieke besluitvormingsprocessen,

g)  positiebepaling voor een stem van de Europese unie bij de G8 en denkwerk over haar rol als efficiënter economisch besluitvormingsorgaan op wereldvlak - een rol die op de gevolgen van de globalisering en het groter gewicht van de wereldwijde financiële markten afgestemd is,

h)  betere en efficiëntere coördinatie tussen de Wereldhandelsorganisatie en de instellingen van "Bretton Woods" (het IMF en de Wereldbankgroep) om de speculatie te bestrijden en de uitdagingen van de ernstige crisis tegemoet te treden,

i)   in het licht van de huidige ernstige monetaire ontwrichting, een mondiale monetaire conferentie onder auspiciën van het IMF om wereldwijd overleg over monetaire kwesties te plegen, en ook de uitvoerbaarheid van een beslechtingsmechanisme voor monetaire geschillen in het kader van het IMF in overweging te nemen;

-o0o-

63. verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité, de voorzitter van de Eurogroep, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

TOELICHTING

De eerste tien jaar Economische en Monetaire Unie

vanuit het perspectief van het Europees Parlement

Het Europees Parlement is nauw betrokken geweest bij elke fase van de EMU, van de beslissing om de munt te introduceren, genomen in Maastricht in 1992, naar 1 januari 1999, toen de wisselkoersen van de deelnemende lidstaten onomkeerbaar werden vastgelegd ten opzichte van de euro en de Europese Centrale Bank werd opgericht, tot de daaropvolgende fysieke omwisseling in 2002. Het Parlement is sinds het begin ook betrokken geweest bij alle beslissingen met betrekking tot de uitbreiding van het eurogebied.

Tijdens de eerste tien jaar van de Economische en Monetaire Unie heeft het Europees Parlement een actieve rol gespeeld. Het speelde deze rol door zijn werk op allerlei vlakken, door op te treden als medewetgever op het gebied van de interne markt, in het bijzonder met betrekking tot financiële diensten, door één van de besluitvormers te zijn bij de uitbreiding van het eurogebied, door adviezen uit te brengen en raad te geven over de belangrijkste macro-economische ontwikkelingen, door het debat over de huidige economische ontwikkelingen te ondersteunen, door de transparantie en controleerbaarheid van de besluitvorming voor economisch beleid te vergroten en door een open en transparante monetaire dialoog met de Europese Centrale Bank te institutionaliseren.

Coördinatie van economisch beleid

Als het enige orgaan van de Europese Unie dat direct door de burgers wordt verkozen, heeft het Europees Parlement zich ingezet voor het versterken van de coördinatie van economisch beleid en de implementatie van de Lissabon-strategie voor groei en banen. Economisch beleid is een terrein waar het gebrek aan transparantie, door de overwegend intergouvernementele procedures waarin het Verdrag voorziet[1], bijzonder groot is.

Om die reden heeft het Europees Parlement zich gevestigd als een belangrijke speler op EU-niveau, ondanks de beperkte formele macht die het Verdrag aan het Parlement verleent. Om die reden hebben wij gekozen voor een benadering waarbij een meer open houding wordt verlangd van de regeringen van lidstaten ten opzichte van nationale parlementen, het EP en de sociale partners. Op het vlak van de coördinatie van fiscaal beleid wordt het Parlement onder de huidige bepalingen van het Verdrag geraadpleegd over zaken met betrekking tot het aannemen van secundaire wetgeving over de procedure bij buitensporige tekorten en het SGP.

Het Parlement heeft verschillende manieren ontwikkeld om ervoor te zorgen dat zijn standpunten in Europa worden gehoord. Dit is in belangrijke mate mogelijk geweest dankzij de actieve rol van de Commissie ECON bij het op de voorgrond brengen van het Parlement.

We hebben getracht om het concept van een partnerschap met brede basis uit te werken, waarbij de sociale partners, het maatschappelijk middenveld en overheidsdiensten volgens nationale tradities en praktijken een rol zouden spelen.

ECON heeft een periodieke dialoog ingesteld met die EU-instellingen en ­organen die een rol hebben bij het bepalen van het economisch beleid in het eurogebied en in de Unie. Elk semester wordt het aantredende voorzitterschap van de Raad (minister van Financiën) uitgenodigd om zijn werkprogramma te presenteren aan de Commissie. Aan het einde van de periode van zes maanden worden de resultaten besproken. Bij beide gelegenheden wordt de presentatie gevolgd door een bespreking met de Commissie. Een tweede gelegenheid waarbij de Commissie ECON en de Raad (Ecofin) elkaar periodiek treffen, is bij het proces dat leidt tot het aannemen van de GREB’s, wanneer vertegenwoordigers van de Commissie besprekingen voeren met de trojka (de vertegenwoordigers van het huidige, vorige en aantredende voorzitterschap van de Raad).

De Commissie ECON heeft ook het initiatief genomen om een periodiek van gedachten te wisselen met de voorzitter van de Eurogroep. Deze gedachtewisselingen vinden meestal tweemaal per jaar plaats. Bij deze bijeenkomst heeft de voorzitter van de Eurogroep eerdere besprekingen en beslissingen van de groep, alsmede zijn programma voor toekomstig werk, toegelicht. Deze bijeenkomsten met de leden van ECON zijn vooral nuttig geweest omdat de Eurogroep een informeel orgaan is, zonder formele besluitvormende macht. Deze dialogen hebben een rol gespeeld bij het vergroten van de transparantie van de coördinatie van het economisch beleid dat wordt uitgevoerd door de Eurogroep.

Binnen het Parlement is de Commissie ECON verantwoordelijk voor het houden van confirmatiehoorzittingen met de kandidaten voor de Commissie binnen haar bevoegdheid. Naast de contacten tussen het Europees Parlement en de Commissie waarin het Gemeenschapsrecht voorziet, voert ECON een periodieke dialoog met de commissaris die is belast met economische zaken. De commissaris wordt uitgenodigd om bij vergaderingen van ECON aanwezig te zijn en de halfjaarlijkse economische prognoses van de Commissie, het verslag over de overheidsfinanciën, de GREB's en ander belangrijk nieuws te presenteren. De informatie die verband houdt met de activiteiten van de Commissie en een beoordeling van de laatste economische ontwikkelingen in de lidstaten en de Unie wordt gevolgd door een bespreking, die een uitputtende gedachtewisseling mogelijk maakt tussen de commissaris en de leden van ECON.

Veelvuldige en reguliere contacten en besprekingen met vertegenwoordigers van het Economisch en Financieel Comité en van het Comité voor economische politiek (CEP) hebben de leden van ECON in staat gesteld om opheldering te vragen met betrekking tot de activiteiten van EFC en CEP, en om een interessante gedachtewisseling tot stand te brengen.

Periodieke gezamenlijke vergaderingen van het Parlement met nationale parlementen hebben een rol gespeeld bij het helpen ontwikkelen van een groter verantwoordelijkheidsgevoel van nationale parlementen voor de benodigde coördinatie van het economisch beleid. In deze context is extra aandacht geschonken aan de Lissabon-plannen voor groei en banen.

Aangezien de globale richtsnoeren voor het economisch beleid het belangrijkste beleidsdocument zijn voor de coördinatie van economisch beleid, heeft het Parlement stappen ondernomen om het proces dat leidt tot het aannemen van de GREB's opener en beter geïntegreerd te maken, zowel op Europees als op nationaal niveau. Het Europees Parlement heeft getracht om daar op effectieve wijze toe bij te dragen door vóór de jaarlijkse verslagen over de geïntegreerde beleidsrichtsnoeren van de Commissie een voorbereidend verslag en een resolutie op te stellen. Om haar invloed te vergroten heeft ECON het gebruik ingevoerd om besprekingen te voeren met de trojka. Deze besprekingen vinden plaats na de publicatie van de aanbevelingen voor de GREB's door de Commissie en het voorbereidende verslag van het Parlement over dit onderwerp. Bij deze ontmoetingen wordt het algemene standpunt van het Parlement besproken met de vertegenwoordigers van de lidstaten. Parallel hieraan heeft de Commissie ECON een tweede verslag voorbereid, met wijzigingen in de aanbevelingen voor nieuwe richtsnoeren van de Commissie. Reeds tijdens de tweede fase werden de informele raadplegingsprocessen van de EMU geïntroduceerd. Sinds 1994 heeft het Parlement formelere amendementen op de GREB’s voorgesteld en hierover onderhandeld. Onze instelling heeft werk verricht om te komen tot een interinstitutionele overeenkomst tussen de drie belangrijkste organen, met als doel de rol en het tijdschema van elk orgaan te verduidelijken. Dit werk is echter nog niet voltooid of geformaliseerd.

Het Europees Parlement heeft bij zijn werk de hernieuwde Lissabon-strategie voor groei en banen gesteund. Het Parlement heeft het standpunt ingenomen dat de strategie meerwaarde moet hebben op het niveau van de Gemeenschap om de samenhang van de hervormingen te verhogen en de positieve neveneffecten te maximaliseren, en om te garanderen dat de hervormingsagenda’s, zoals structurele hervormingen en investeringen in kennis, overal in de Europese Unie daadwerkelijk resulteren in meer en betere banen.

Het Parlement heeft zich ingespannen om het proces van de Lissabon-strategie te stroomlijnen en om de GREB’s en de werkgelegenheidsrichtsnoeren samen te voegen in de geïntegreerde beleidsrichtsnoeren. Verder hebben we de specifieke richtsnoeren voor het eurogebied op de voet gevolgd en daarbij onze steun geboden voor een betere coördinatie van economische beleid.

Onze instelling heeft tot op heden de opvatting gehuldigd dat de specifieke eurogebieddimensie van structureel toezicht, die is verbonden aan de Lissabon-strategie, moet worden versterkt door maatregelen in te voeren die nodig zijn om het functioneren van de EMU te verbeteren. Een eerste stap in deze richting was de nadruk op het eurogebied in het jaarlijks voortgangsverslag van de Commissie over de stand van zaken betreffende de tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie.

Daarnaast biedt het jaarlijks verslag over het eurogebied van de Commissie een goede basis voor een uitvoerige bespreking van de algemene economische situatie in het eurogebied en de uitdagingen voor de toekomst. Verder biedt het het Europees Parlement de mogelijkheid om uitdrukking te geven aan zijn denkbeelden en om prioriteiten te formuleren voor economisch beleid en bestuur.

Het Europees Parlement heeft evenwel de geringe zichtbaarheid van de Lissabon-strategie in de nationale politiek van vele lidstaten betreurd. Onze instelling heeft daarom de nadruk gelegd op de noodzaak van een grotere betrokkenheid van de sociale partners, nationale parlementen, regionale en plaatselijke autoriteiten en het maatschappelijk middenveld, om een doeltreffende implementatie te verzekeren.

Het Europees Parlement heeft zijn steun gegeven aan de herziene versie van het stabiliteits- en groeipact van maart 2005. In zijn resolutie voor de voorjaarsbijeenkomst van de Raad van 2004 heeft het Europees Parlement de overtuiging uitgesproken dat een intelligente hervorming van het SGP nodig is om de Europese economie sneller terug in evenwicht te brengen en om verbeteringen mogelijk te maken in de Europese economische en sociale duurzaamheid en milieuduurzaamheid. In het algemeen heeft het stabiliteits- en groeipact zijn waarde bewezen, en moet daarom ook in de toekomst worden aangehouden om de stabiliteit en betrouwbaarheid van het eurogebied te versterken. Het Parlement heeft zich op het standpunt gesteld dat een solide fiscaal beleid in elke lidstaat een voorwaarde moet zijn voor duurzame groei en het scheppen van banen, overeenkomstig de relevante bepalingen van het Verdrag, als gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Europese Unie.

Onze instelling heeft het belang onderstreept dat alle lidstaten, maar ten minste de lidstaten binnen het eurogebied, hun verschillende nationale fiscale kalenders op elkaar afstemmen en hun begrotingsprognoses baseren op vergelijkbare criteria, om ongelijkheden, veroorzaakt door het gebruik van verschillende macro-economische voorspellingen (mondiale groei, de groei binnen de EU, de prijs van een vat olie, rentetarieven) en andere parameters te voorkomen. Het Europees Parlement heeft de Commissie opgeroepen om de geldigheid van de beschikbare gegevens van lidstaten te garanderen.

Al vóór de huidige financiële turbulentie en economische spanningen heeft het Parlement erop gewezen dat de groeiende mondiale onevenwichtigheden, de totale vraag en de mondiale inflatiedruk een aanzienlijke uitdaging kunnen gaan vormen voor het monetair beleid. De zorg over de wisselvalligheid van de koers van de euro, die schadelijk zou kunnen zijn voor de concurrentiekracht van de Europese economie, is eveneens aan de orde gesteld.

Monetair beleid en monetaire dialoog

Vanaf het begin van het project van de Economische en Monetaire Unie, in de vroege jaren negentig, is het Europees Parlement nauw betrokken geweest bij de opzet, ontwikkeling en vorderingen van de EMU, eerst onder auspiciën van de Subcommissie monetaire zaken en vervolgens van de Commissie ECON.

Al in 1992 was de subcommissie nauw betrokken bij het toezicht op en onderhandelen over de secundaire wetgeving voor de eerste, tweede en derde fase van de EMU, en bij de opzet van de informatiecampagne. Het Europees Parlement was ook betrokken bij de discussie over welke typen bankbiljetten en munten in het belang van de consument zouden moeten worden uitgegeven. Het Parlement speelde met name een fundamentele rol van toezicht op en controle van het monetair beleid in het eurogebied, sinds deze taak in 1999 werd overgedragen aan de Europese Centrale Bank (ECB).

Deze verantwoordelijkheid, vastgelegd in het EU-Verdrag, houdt in dat het Europees Parlement het aangewezen Europese orgaan is om echte democratische verantwoordingsplicht van onze centrale bank, door de organisatiestructuur van de EU de meest onafhankelijke centrale bank van welk politiek systeem in de geschiedenis dan ook, te garanderen. Hoewel de onafhankelijkheid van de ECB volledig moet worden gerespecteerd, kan de Bank niet worden ontslagen van zijn verantwoordelijkheid om informatie te verstrekken over zijn activiteiten en deel te nemen aan periodieke dialogen met democratisch verkozen politici.

Er kan dus worden gesteld dat het werk van het Europees Parlement op het gebied van monetair beleid een succes is geweest wat betreft democratische verantwoordingsplicht. Door middel van zijn verslagen en adviezen heeft het de weg geëffend voor deze dialogen. ECON heeft de ECB ter verantwoording kunnen roepen door zijn vele initiatieven, in het bijzonder het initiatief tot de driemaandelijkse monetaire dialogen.

Deze verantwoordingsplicht van de ECB is door het Parlement hard bevochten, aangezien het Verdrag de precieze vorm van deze dialogen niet voorschrijft. Wellicht speelt het Europees Parlement inmiddels een dominantere rol dan het Amerikaanse Congres ten opzichte van de Federal Reserve.

Reeds in een verslag van maart 1998, over democratische verantwoordingsplicht in de derde fase van de EMU, riep het Parlement op om het gemeenschappelijke kader vorm te geven voor de op het Verdrag gebaseerde dialoog over monetaire zaken tussen het Europees Parlement en de ECB. Het Parlement heeft duidelijk gemaakt dat het een aantal bevoegdheden bezit op het gebied van monetaire zaken, aangezien het Verdrag en de statuten van het ESCB en de ECB de ECB niet alleen rechten geven, maar ook plichten.

De band tussen het Parlement en de ECB is gebaseerd op de volgende processen:

a) de procedure voor het benoemen van de leden van de directie van de ECB;

b) rapportage aan het Europees Parlement; en

c) de publicaties van de ECB, in het bijzonder het jaarverslag dat wordt voorgelegd aan het Parlement, en het convergentieverslag.

Directiebenoemingen kunnen pas plaatsvinden na raadpleging van het Parlement. Zo wordt het Parlement het aangewezen Europese orgaan om de democratische controleerbaarheid van de belangrijkste ECB-posten te garanderen. Het raadplegingsproces heeft de vorm van openbare zittingen, waarbij ECON als gastheer optreedt. Dit is de beste manier gebleken om de nodige informatie over een kandidaat te verkrijgen voordat het EP zijn uiteindelijke aanbeveling doet. Het hoofddoel van de zittingen is meer te weten te komen over de persoonlijkheid van de kandidaat en zijn of haar opvattingen over sleutelkwesties met betrekking tot economisch en monetair beleid, over hoe de ECB moet worden bestuurd en over zijn of haar opvattingen over de democratische verantwoordingsplicht van de ECB. Vervolgens nemen de commissieleden direct een besluit over de geschiktheid van de kandidaat voor de positie. Dit besluit wordt ter goedkeuring aan de plenaire vergadering voorgelegd.

Dit dient ook een doel op langere termijn: het helpt de leden van het Parlement om de leden van de directie van de ECB, die regelmatig voor de Commissie ECON zullen moeten verschijnen, beter te leren kennen.

Krachtens het Verdrag[2] kunnen de president van de ECB en de overige leden van de directie, wanneer één van beide partijen daarom verzoekt, "worden gehoord door de bevoegde commissies van het Europees Parlement". Deze bepaling is omgezet in een absolute transparantie- en toezichtverbintenis door middel van de regelmatige uitwisseling van standpunten tussen de twee instellingen, met wederzijdse goedkeuring ingesteld in opdracht van ECON. De president van de ECB, of soms de vicepresident, verschijnt ten minste elke drie maanden in een op televisie uitgezonden vergadering van de Commissie ECON om vragen te beantwoorden over de economische vooruitzichten en over het gevoerde monetaire beleid in het eurogebied. In totaal zijn sinds 1999 38 monetaire dialogen gevoerd. De leden van ECON selecteren twee speciale onderwerpen, waaraan de president van de ECB wordt geacht extra aandacht te schenken. Ter voorbereiding op deze vergaderingen wordt het Parlement regelmatig geïnformeerd door een panel van twaalf academische en andere deskundigen (deze documenten en de woordelijke verslagen van deze vergaderingen zijn beschikbaar op de internetpagina van ECON). Na een inleiding door de president van de ECB heeft een vraag-en-antwoordsessie plaatsgevonden. De president van de ECB heeft ook schriftelijke vragen beantwoord die op enig moment gesteld waren door leden.

De jaarverslagen van de ECB zijn een middel waarmee een grotere transparantie van het monetair beleid wordt bewerkstelligd. De jaarverslagen van de ECB worden door de president van de ECB ter behandeling in het debat voorgelegd aan het Europees Parlement en vormen de basis voor de parlementaire resoluties die elk jaar door ECON worden opgesteld. Het is elk jaar een kans voor de leden om de ontwikkelingen in het monetair beleid te beoordelen. De debatten vinden plaats tijdens de plenaire vergadering een vormen een plechtig moment voor de president van de ECB, waarbij deze uitvoerig verslag doet van het jaar en initiatieven voor de toekomst formuleert.

ECON heeft er bij de ECB voortdurend op aangedrongen om modellen en andere instrumenten voor economische analyse, waarop de beslissingen over het monetair beleid worden gebaseerd, te ontwikkelen en openbaar te maken. In zijn resolutie over het ECB-verslag in 1999 werd de Bank opgeroepen om elk halfjaar macro-economische prognoses te publiceren, samen met het onderzoek en het macro-economische model waarop deze zijn gebaseerd, naast verslagen over nationale economieën (vergelijkbaar met het Beige Book in de Verenigde Staten). In de resolutie van het jaar daarop kon de toezegging van de ECB om zowel prognoses als model te publiceren, worden toegejuicht.

Een terugkerend onderwerp is de transparantie van de besluitvorming door de Raad van bestuur van de ECB. In de verslagen vanaf 1999 is specifiek opgeroepen tot: "beknopte verslagen van vergaderingen van de Raad van bestuur van de ECB, te publiceren kort na de volgende vergadering, waarin expliciet de argumenten voor en tegen de genomen beslissingen worden uiteengezet, met de motivering die tot de uiteindelijke beslissingen heeft geleid", waarbij ook de stemverhouding, zij het anoniem, wordt vermeld. Tot nu toe heeft de ECB de argumenten van het Parlement hieromtrent niet geaccepteerd.

De rol van het ESCB en de ECB bij het bestuur van en toezicht op het financieel systeem van het eurogebied is niet scherp omlijnd. Het Parlement benadrukte al in een resolutie over het Jaarverslag 2000 van de ECB "de noodzaak van nauwe betrokkenheid van het ESCB bij het macro-prudentiële toezicht" en de rol van de ECB bij het beschermen van de financiële stabiliteit.

In zijn monetaire dialoog met de ECB streeft het Parlement ernaar om een betere beleidsmix te bevorderen en de legitimiteit van het gevoerde monetaire beleid te vergroten. Gezamenlijke dialogen tussen de Eurogroep, de Commissie en het Parlement, vergelijkbaar met de monetaire dialoog tussen het Parlement en de ECB, hebben ook plaatsgevonden.

Uitbreiding van het eurogebied

Eén van de belangrijke facetten van de wetgevende rol van het Parlement[3] houdt verband met de vraag of een EU-lidstaat in aanmerking komt om toe te treden tot het eurogebied: de uiteindelijke beslissing ligt bij de regeringen van de lidstaten, maar, ook hier, slechts nadat het Parlement zijn advies hierover heeft uitgebracht. Sinds 1998 zijn Griekenland, Cyprus en Slovenië toegetreden tot het eurogebied. Hierna is het de beurt aan Slowakije. De uitbreiding van het eurogebied is in alle gevallen een uitdaging van historisch belang, zowel voor de betrokken lidstaat als voor de rest van het eurogebied. Om deze reden heeft het Parlement het standpunt ingenomen dat het proces van economische convergentie van een lidstaat zorgvuldig moet worden gevolgd, en de weg naar de invoering van de euro moet aansluiten bij de feitelijke toestand van de economie van de lidstaat.

Binnen de context van de raadplegingsprocedure heeft het Europees Parlement advies uitgebracht over elk voorstel voor een besluit van de Raad overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag, dat wil zeggen voor elke uitbreiding van het eurogebied. Ook heeft het Parlement verzocht om een vroegere raadpleging door de Commissie, om meer tijd te hebben om na een grondige analyse van de situatie een advies op te stellen. Verder is een ECON-delegatie aan het begin van 2008 naar Slowakije gereisd, om daar meer informatie te verzamelen voordat zij haar advies zou uitbrengen.

Daarnaast is bij verschillende gelegenheden het onderwerp van de uitbreiding behandeld, zoals in het speciale verslag uit 2006 over de uitbreiding van het eurogebied in de context van de jaarlijkse verslagen over het eurogebied en over het jaarverslag van de ECB.

Wat betreft de algemene voorwaarden voor de toekomstige uitbreiding van het eurogebied, heeft het Parlement altijd gepleit voor een strikte naleving van de convergentiecriteria van het Verdrag van Maastricht, en is het altijd sterk gekant geweest tegen speciale bepalingen met betrekking tot het voldoen aan de Maastrichtnorm. Ook heeft het te kennen gegeven dat de langetermijnstabiliteit van het eurogebied mede moet worden beoordeeld in termen van de capaciteit tot het opnemen van nieuwe deelnemers. Met betrekking tot de technische voorwaarden voor de uitbreiding van het eurogebied, heeft het Parlement toetredende lidstaten gevraagd om tijdens de overgangsfase bijzondere aandacht te schenken aan de bescherming van de consument, en heeft het herinnerd aan de noodzaak om in aanvragende lidstaten vroegtijdig een begin te maken met uitgebreide voorlichtingscampagnes.

Ook heeft onze instelling speciale voorwaarden vastgesteld voor toetreding, waarbij erop wordt gewezen dat een te snelle toetreding tot het eurogebied kan leiden tot onverwachte ontwikkelingen in het economisch convergentieproces, en dat de uitbreiding van het eurogebied het economisch convergentieproces ondersteunt en bijdraagt aan de versterking van het eurogebied als geheel.

Communicatiestrategie inzake de euro

Het Parlement heeft zijn opvattingen over de implementatie van een voorlichtings- en communicatiestrategie over de euro en de EMU kenbaar gemaakt, waarbij al in 2005 is opgemerkt dat de klaarblijkelijke impopulariteit van de euro bij sommige burgers in tegenspraak was met het feit dat de euro mogelijk het meest succesvolle Europese project is dat ooit is ondernomen. Het is van oordeel dat de eenheidsmunt voor de EU een communicatieprioriteit blijft en is van mening dat de voordelen van de euro nog steeds uitvoerig bij het publiek moeten worden gepropageerd en uitgelegd. Het Parlement heeft in dit verband opgeroepen tot een aantal specifieke acties om de acceptatie van de euro te bevorderen.

Integratie van financiële markten

Als wetgever en beleidsmaker heeft het Europees Parlement een grote rol gespeeld bij de integratie van de financiële markten in de Europese Unie. Ons wetgevende werk was gericht op het creëren van een geïntegreerde markt ten bate van de consument. Het actieplan voor financiële diensten, dat werd aangenomen in 1999, werd in 2005 afgerond. Sindsdien is het werk echter voortgezet, vanwege de noodzaak om te reageren op ontwikkelingen of tekorten op de markt. Om slechts één onderwerp nader te noemen: het Europees Parlement heeft vele jaren gestreden voor het gelijktrekken van de kosten van het betalingsverkeer binnen het eurogebied. Uiteindelijk werd in 2001 een regeling aangenomen. Naast dit werk, gericht op de totstandbrenging van een gemeenschappelijke eurobetalingsruimte (Single Euro Payment Area, SEPA), had het wetgevende werk betrekking op verzekeringsdiensten (zoals herverzekering en solvabiliteit), bankdiensten (zoals kapitaalvereisten), obligatiemarkten (zoals beleggingsdiensten) en kwesties van toezicht en regelgeving in het algemeen, in het kader van het Lamfalussy-proces. Het Parlement heeft zich zeer actief beziggehouden met het opzetten van het Lamfalussy-kader om het toezicht op en de regelgeving voor de financiële markten te verbeteren. In dit proces heeft het Parlement ervoor gezorgd dat het beschikt over dezelfde bevoegdheden als de Raad, aangezien beide wetgevers zijn. Ook heeft het zich ervoor ingezet om dit proces in alle stadia transparanter te maken.

Externe vertegenwoordiging van de euro

De vraag of er een wisselkoersbeleid voor de euro zou moeten zijn en zo ja, wie daarvoor precies verantwoordelijk zou zijn, is min of meer onbeantwoord gebleven. Het Verdrag is hier niet duidelijk over. Evenmin is duidelijk wie op internationaal niveau het eurogebied mag vertegenwoordigen: de president van de ECB, de Commissie, het voorzitterschap van de Raad of het voorzitterschap van de Eurogroep (voor zover dit verschilt van het voorzitterschap van de Raad). Om deze reden is in parlementaire verslagen opgeroepen tot "een versterkte vertegenwoordiging van de eurozone in de internationale beleidsvormende instellingen" en tot "de aanstelling van één vertegenwoordiger van het eurogebied".

Het is de overtuiging van het Europees Parlement dat de Europese Unie en de lidstaten gezamenlijk de verantwoordelijkheid dragen voor het aanpakken van de uitdagingen, kansen en onzekerheden waarvoor de burger zich als gevolg van de globalisering gesteld ziet. Onze instelling heeft het standpunt onderschreven dat de externe dimensie van de interne markt moet worden uitgewerkt.

Het Europees Parlement heeft onderstreept dat verdere stappen nodig zijn om de externe vertegenwoordiging van het eurogebied gelijke tred te doen houden met zijn groeiende belang in de wereldeconomie. Om deze reden is in parlementaire verslagen opgeroepen tot "een versterkte vertegenwoordiging van de eurozone in de internationale beleidsvormende instellingen" en tot "de aanstelling van één vertegenwoordiger van het eurogebied".

  • [1]  Het wettelijk kader op het gebied van economisch beleid is vastgelegd in artikelen 98, 99 en 104 van het Verdrag.
  • [2]  Artikel 113, lid 3, van het Verdrag bepaalt dat de ECB een jaarverslag over de werkzaamheden van het ESCB en over het monetair beleid in het afgelopen jaar en het lopende jaar moet opstellen voor het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, alsmede voor de Europese Raad. De president van de ECB moet dit verslag voorleggen aan de Raad en aan het Europees Parlement, dat op die basis een algemeen debat kan houden. De president van de ECB en de overige leden van de directie kunnen op verzoek van het Europees Parlement of op eigen initiatief worden gehoord door de bevoegde commissies van het Europees Parlement.
  • [3]  Artikel 122, lid 2, van het EG-Verdrag bepaalt dat de Raad Ecofin, op basis van de verslagen van de Commissie en de ECB, na raadpleging van het Europees Parlement en na bespreking in de Raad in de samenstelling van de staatshoofden en regeringsleiders, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie, besluit welke lidstaten met een derogatie volgens de criteria van artikel 121, lid 1, aan de noodzakelijke voorwaarden voldoen, en dat deze Raad Ecofin de derogaties van de betrokken lidstaten intrekt.

ADVIES van de Commissie internationale handel (10.9.2008)

aan de Commissie economische en monetaire zaken

inzake UEM@10: Tien jaar Economische en Monetaire Unie: successen, knelpunten en nieuwe uitdagingen
(2008/2156(INI))

Rapporteur: Jean-Pierre Audy

SUGGESTIES

De Commissie internationale handel verzoekt de ten principale bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  is verheugd dat de Economische en Monetaire Unie, tien jaar na haar oprichting, een technisch en politiek succes wordt geacht en dat de euro, sinds zijn invoering, naast de Amerikaanse dollar zijn positie heeft verstevigd als valuta voor handelstransacties, niet alleen tussen leden van de eurozone en derde landen maar ook daarbuiten;

2.  is van mening dat het Eurosysteem, zijn monetaire beleid en de daaruit voortvloeiende stabiliteit van de euro een bijdrage hebben geleverd aan de economische en financiële integratie van de wereldeconomie;

3.  herinnert eraan dat er, zoals tal van studies aantonen, een wezenlijk verband bestaat tussen monetair beleid en handelspolitiek in de wereld, en onderstreept in dat verband de positieve rol van de stabiliteit van de wisselkoersen voor een duurzame groei van de internationale handel;

4.  benadrukt dat het toenemende gebruik van de euro als handelsvaluta met name de leden van de eurozone ten goede komt, omdat het voor ondernemingen uit deze landen wisselkoersrisico’s en daarmee ook de kosten van het internationaal handelen reduceert;

5.  is verheugd over het feit dat de invoering van de euro, door de versterking van de interne markt, de internationale concurrentiepositie van EU-ondernemingen heeft verbeterd en het gewicht van de EU in multilaterale en bilaterale handelsonderhandelingen heeft versterkt;

6.  is verheugd dat de Economische en Monetaire Unie de eurozone aantrekkelijker heeft gemaakt voor directe buitenlandse investeringen;

7.  is van oordeel dat de inflatie een wereldwijde realiteit is en dat de strijd tegen dit mondiale verschijnsel, in een open economie, niet uitsluitend kan worden gevoerd met behulp van het Europese monetaire beleid; is van oordeel dat de Europese Centrale Bank zich met succes van haar taak heeft gekweten om prioriteit te geven aan de prijsstabiliteit en daarmee het vertrouwen in de euro heeft vergroot en een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de internationale aantrekkingskracht van de euro;

8.  betreurt het dat de Commissie in haar mededeling UEM@10 de internationale status van de euro niet gedetailleerder en nauwkeuriger heeft onderzocht; verzoekt de Commissie een uitvoerig rapport op te stellen over de externe dimensie van het gemeenschappelijk monetair beleid en over de gevolgen ervan voor de economie en de handel in de eurozone;

9.  het handelsbeleid van de EU kan niet worden gebaseerd op wisselkoersen, aangezien handelspolitieke instrumenten (invoerrechten, quota, enz.) traag zijn en daarom niet geschikt zijn voor het pareren van monetaire schommelingen;

10. is verheugd over de openheid van de eurozone en is van mening dat de huidige waardestijging van de euro mogelijk negatieve gevolgen heeft en met name de uitvoer heeft geremd en de invoer in de interne markt heeft aangemoedigd, en positieve gevolgen doordat de eurozone ertoe heeft bijgedragen dat de EU-economie de sterke stijging van de olieprijzen heeft doorstaan; stelt in dat verband de bezorgdheid vast van veel Europese ondernemingen en merkt op dat het voor EU-ondernemingen en werknemers, vooral in de industriesector, van groot belang is om in alle landen juist gewaardeerde valuta te hebben in verband met hun internationale concurrentiepositie; heeft tegelijkertijd het vooruitzicht dat EU-ondernemingen, ten gevolge van de toegenomen concurrentiedruk, hun concurrentievermogen zullen moeten verbeteren en dus op middellange termijn hun rivalen de loef af zouden kunnen steken;

11. onderstreept dat bepaalde partners van de Europese Unie een monetair beleid voeren met de bedoeling hun munt te laag te waarderen, dat deze praktijk op oneerlijke wijze afbreuk doet aan het handelsverkeer en dat zij kan worden beschouwd als een niet-tarifaire belemmering van de internationale handel;

12. bepleit betere en efficiëntere coördinatie tussen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de zogenoemde instellingen van "Bretton Woods" (het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldbankgroep) om de speculatie te bestrijden en de uitdagingen aan te gaan, niet alleen van de ernstige monetaire crisis maar ook van de financiële crisis, de energie- en de voedselcrisis, die momenteel alle landen bedreigt; is van mening dat een dergelijke coördinatie zou bijdragen tot monetaire en financiële stabiliteit in de wereldeconomie;

13. stelt in het licht van de huidige ernstige monetaire ontwrichting voor dat er onder auspiciën van het IMF een mondiale monetaire conferentie wordt georganiseerd om te komen tot een wereldwijd overleg over monetaire kwesties;

14. stelt eveneens voor om de haalbaarheid te bestuderen van de oprichting van een instantie die monetaire geschillen beslecht volgens het model van de geschillencommissie van de WTO, en dat deze instantie een bijdrage zou kunnen leveren aan het stabiliseren van het mondiale monetaire stelsel en aan het verminderen van het risico van misbruik, en ervoor zou kunnen zorgen dat de wereldmarkt het vertrouwen krijgt dat nodig is om met succes het hoofd te kunnen bieden aan de nieuwe economische uitdagingen die er zijn, bijvoorbeeld ten gevolge van de globalisering en de schaarse natuurlijke hulpbronnen en door de opkomst van nieuwe handelsmachten;

15. steunt het voorstel van de Commissie om gemeenschappelijke Europese monetaire standpunten te bepalen en vanuit de eurozone naar buiten toe de krachten te bundelen en in de relevante internationale financiële instellingen en fora voor de eurozone uiteindelijk één zetel te bezetten.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

9.9.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

26

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Carlos Carnero González, Daniel Caspary, Françoise Castex, Christofer Fjellner, Béla Glattfelder, Ignasi Guardans Cambó, Jacky Hénin, Alain Lipietz, Marusya Ivanova Lyubcheva, Erika Mann, Helmuth Markov, David Martin, Vural Öger, Georgios Papastamkos, Godelieve Quisthoudt-Rowohl, Peter Šťastný, Robert Sturdy, Gianluca Susta, Daniel Varela Suanzes-Carpegna, Corien Wortmann-Kool

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Jean-Pierre Audy, Albert Deß, Elisa Ferreira, Vasco Graça Moura, Eugenijus Maldeikis, Rovana Plumb, Salvador Domingo Sanz Palacio, Zbigniew Zaleski

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

20.10.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

21

1

5

Bij de eindstemming aanwezige leden

Paolo Bartolozzi, Zsolt László Becsey, Pervenche Berès, Sharon Bowles, Udo Bullmann, Jonathan Evans, Elisa Ferreira, José Manuel García-Margallo y Marfil, Jean-Paul Gauzès, Donata Gottardi, Benoît Hamon, Gunnar Hökmark, Karsten Friedrich Hoppenstedt, Othmar Karas, Wolf Klinz, Christoph Konrad, Andrea Losco, Bernhard Rapkay, Dariusz Rosati, Antolín Sánchez Presedo, Olle Schmidt, Margarita Starkevičiūtė, Ieke van den Burg

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Harald Ettl, Werner Langen, Klaus-Heiner Lehne, Margaritis Schinas