AANBEVELING VOOR DE TWEEDE LEZING betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG
12.11.2008 - (11119/8/2008 – C6‑0326/2008 – 2006/0136(COD)) - ***II
Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: Hiltrud Breyer
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG
(11119/8/2008 – C6‑0326/2008 – 2006/0136(COD))
(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (11119/8/2008 – C6‑0326/2008),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt[1] inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0388),
– gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2008)0093),
– gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 62 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6‑0444/2008),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Amendement 1 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Visum 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37, lid 2, en artikel 95, |
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152, lid 4, onder b), en artikel 175, lid 1, |
Motivering | |
Zoals in overweging 8 van het Commissievoorstel staat, heeft de verordening tot doel een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen. De keuze van de rechtsgrondslag moet het doel van de verordening weerspiegelen. Van een dubbele rechtsgrondslag kan alleen sprake zijn als men meerdere doelen wil bereiken die onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn, en dat is in het onderhavige voorstel het geval. | |
Artikel 37 is in 1991 gebruikt, toen het Verdrag nog niet voorzag in een specifieke rechtsgrondslag voor de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu. Het is niet langer terecht dit artikel hier op te voeren. | |
Wederopneming van amendement 1 uit eerste lezing. | |
Amendement 2 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 10 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(10 bis) Met het oog op de toepassing van het principe dat de vervuiler betaalt, moet de Commissie nagaan op welke manier de producenten van gewasbeschermingsmiddelen of van de werkzame stoffen die deze middelen bevatten, adequaat moeten worden betrokken bij de behandeling of herstelling van schade die door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aan de menselijke gezondheid of het milieu kan ontstaan. |
Motivering | |
Wederopneming van amendement 8 uit eerste lezing. | |
Amendement 3 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 10 ter (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(10 ter) Om dierproeven te vermijden, worden proeven op gewervelde dieren voor de toepassing van deze verordening slechts als laatste middel uitgevoerd. Deze verordening en de wetgeving tot vaststelling van gegevens die vereist zijn voor werkzame stoffen, gewasbeschermingsmiddelen, beschermstoffen en synergistische middelen moeten ervoor zorgen dat zo weinig mogelijk proeven op gewervelde dieren worden genomen en dat dubbel testen voorkomen wordt, en moeten bevorderen dat gebruik wordt gemaakt van andere proeven dan op dieren en van intelligente teststrategieën. Bestaande testresultaten van proeven met gewervelde dieren dienen bij de ontwikkeling van nieuwe gewasbeschermingsmiddelen te worden uitgewisseld. Overeenkomstig Richtlijn 86/609/EEG van de Raad van 24 november 1986 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt1, moeten tevens proeven met gewervelde dieren worden vervangen, beperkt of verfijnd. De uitvoering van deze verordening dient, waar mogelijk, te stoelen op het gebruik van geschikte alternatieve testmethoden. Uiterlijk ...* dient de Commissie de regels omtrent gegevensbescherming van testresultaten van proeven op gewervelde dieren te herzien en waar nodig deze regels aan te passen. _______________ |
|
1 PB L 358 van 18.12.1986, blz. 1. * Zeven jaar na de inwerkingtreding van deze verordening. |
Motivering | |
Het Protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren bepaalt dat de Gemeenschap en de lidstaten bij de vaststelling en uitvoering van het beleid alle aandacht moeten geven aan het welzijn van dieren en daarom moet in de tekst worden opgenomen dat dierproeven tot het absolute minimum beperkt moeten blijven en alleen als laatste middel toegepast mogen worden, en dat het gebruik van alternatieven bevorderd moet worden. Dit strookt bovendien met de eisen van REACH. | |
Wederopneming van amendement 6 uit eerste lezing. | |
Amendement 4 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 10 quater (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(10 quater) De ontwikkeling van in vitro-testmethoden (reageerbuis) zonder dieren moet worden bevorderd, om veiligheidsgegevens te verkrijgen die relevanter zijn voor de mens dan de resultaten van de dierproeven die momenteel in gebruik zijn. |
Motivering | |
Het overgrote deel van de testmethoden met dieren is nooit zo gevalideerd dat zij voldoen aan moderne normen, en in vele gevallen is de relevantie en betrouwbaarheid ervan twijfelachtig. De bevordering van testmethoden zonder dieren is belangrijk voor de bescherming van de menselijke gezondheid, alsook om dierenleed te voorkomen. | |
Wederopneming van amendement 9 uit eerste lezing. | |
Amendement 5 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 14 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(14) Met het oog op de veiligheid moet de goedkeuringsperiode voor werkzame stoffen in de tijd beperkt zijn. De goedkeuringsperiode moet in verhouding staan tot de mogelijke risico's die aan het gebruik van dergelijke stoffen verbonden zijn. Wanneer een beslissing over verlenging van een goedkeuring wordt genomen, moet rekening worden gehouden met de ervaring met het gebruik in de praktijk van de gewasbeschermingsmiddelen die de desbetreffende stof bevatten, alsook met de ontwikkelingen in wetenschap en technologie. |
(14) Met het oog op de veiligheid moet de goedkeuringsperiode voor werkzame stoffen in de tijd beperkt zijn. De goedkeuringsperiode moet in verhouding staan tot de mogelijke risico's die aan het gebruik van dergelijke stoffen verbonden zijn. Wanneer een beslissing over verlenging van een goedkeuring wordt genomen, moet rekening worden gehouden met de ervaring met het gebruik in de praktijk van de gewasbeschermingsmiddelen die de desbetreffende stof bevatten, alsook met de ontwikkelingen in wetenschap en technologie. Na de eerste verlenging moeten de stoffen aan een regelmatige herziening worden onderworpen. |
Motivering | |
Heropneming van amendement 10 uit eerste lezing, waarbij de vier eerste woorden uit de oorspronkelijke tekst van de Commissie komen. | |
Amendement 6 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 15 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(15) Er moet worden voorzien in de mogelijkheid om de goedkeuring van een werkzame stof te wijzigen of in te trekken wanneer niet langer aan de criteria voor goedkeuring wordt voldaan. |
(15) Er moet worden voorzien in de mogelijkheid om de goedkeuring van een werkzame stof te wijzigen of in te trekken wanneer niet langer aan de criteria voor goedkeuring wordt voldaan of de stof mogelijk niet langer voldoet aan Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid1 en zijn dochterrichtlijnen. _____________ |
|
1 PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. |
Motivering | |
Richtlijn 2000/60/EG stelt voorschriften vast voor de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en de aanwezigheid daarin van chemicaliën, onder meer gewasbeschermingsmiddelen. Als niet aan deze voorschriften is voldaan, dan moet dit onmiddellijk leiden tot wijziging of intrekking van de goedkeuring van een werkzame stof, zoals nu bij de goedkeuring van chemicaliën (REACH) informatie wordt doorgegeven met het oog op de toepassing van Richtlijn 2000/60/EG. | |
Wederopneming van amendement 11 uit eerste lezing. | |
Amendement 7 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 18 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(18) Sommige werkzame stoffen kunnen alleen aanvaardbaar zijn wanneer uitgebreide risicobeperkende maatregelen worden genomen. Dergelijke stoffen moeten op het niveau van de Gemeenschap met het oog op eventuele vervanging worden geïnventariseerd. De lidstaten moeten geregeld verifiëren of gewasbeschermingsmiddelen die dergelijke werkzame stoffen bevatten, kunnen worden vervangen door gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten die minder risicobeperkende maatregelen vergen. |
(18) Sommige bijzonder zorgwekkende werkzame stoffen die op dit moment zijn toegestaan, moeten op het niveau van de Gemeenschap met het oog op eventuele vervanging worden geïnventariseerd. De lidstaten moeten gewasbeschermingsmiddelen die dergelijke werkzame stoffen bevatten, onderzoeken, met het oog op de vervanging ervan door gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten die aanzienlijk minder of geen risicobeperkende maatregelen vergen of door alternatieve, niet-chemische landbouwpraktijken en gewasbeschermingsmethoden. Als de verificatie een positief resultaat oplevert, moet de werkzame stof onmiddellijk worden vervangen. |
Motivering | |
Wederopneming van amendement 14 uit eerste lezing. | |
Amendement 8 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 19 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(19 bis) Om de ontwikkeling van gewasbeschermingsmiddelen te stimuleren, moeten prikkels worden verstrekt voor het op de markt brengen van middelen met een laag risicoprofiel of een risicoprofiel dat lager is dan dat van de middelen die reeds op de markt zijn. Er moeten heldere en objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke middelen daarop aanspraak kunnen maken. |
Motivering | |
In het voorstel worden prikkels ingebouwd voor het gebruik van middelen met een laag risicoprofiel. Welke stoffen daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen, wordt echter niet gedefinieerd. In artikel 22 wordt een zeer brede definitie gegeven die voor meerdere uitleg vatbaar is. Bedrijven hebben echter behoefte aan duidelijkheid en rechtszekerheid, zeker gezien de zeer kostbare onderzoeksinvesteringen die met de ontwikkeling van nieuwe stoffen gepaard gaan. | |
Wederopneming van amendement 12 uit eerste lezing. | |
Amendement 9 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 20 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(20) Gewasbeschermingsmiddelen kunnen naast werkzame stoffen ook beschermstoffen of synergisten bevatten waarvoor vergelijkbare regels moeten gelden. Voor de beoordeling van dergelijke stoffen moeten technische regels worden vastgesteld. Stoffen die nu al op de markt zijn, mogen pas worden herbeoordeeld nadat deze regels zijn vastgesteld. |
(20) Gewasbeschermingsmiddelen kunnen naast werkzame stoffen ook beschermstoffen of synergisten bevatten waarvoor vergelijkbare wetgeving moet gelden. Voor de herziening van dergelijke stoffen moeten voorschriften worden vastgesteld op basis van een wetgevingsvoorstel van de Commissie. Stoffen die nu al op de markt zijn, mogen pas worden herbeoordeeld nadat deze voorschriften zijn vastgesteld. |
Motivering | |
Deze formulering strookt met de wijziging die de rapporteur voorstelt aan te brengen in artikel 26, namelijk om voor deze herziening de codecisie te laten gelden. | |
Wederopneming van amendement 16 uit eerste lezing. | |
Amendement 10 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 26 ter (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(26 ter) De goede administratieve samenwerking tussen de lidstaten moet in alle fasen van de toelatingsprocedure worden versterkt en door een Europese helpdesk worden bevorderd. |
Motivering | |
In plaats van verplichte wederzijdse erkenning in het kader van een aanpak met zones moet de nadruk worden gelegd op gegevensuitwisseling tussen de lidstaten, om te voorkomen dat tests worden overgedaan, en op betere samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten in het algemeen. De Commissie kan deze samenwerking bevorderen door de oprichting van een helpdesk. | |
Wederopneming van amendement 295 uit eerste lezing. | |
Amendement 11 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 27 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(27) Het beginsel van wederzijdse erkenning is een van de middelen waarmee het vrije verkeer van goederen in de Gemeenschap wordt gewaarborgd. Om dubbel werk te vermijden, de administratieve belasting van bedrijven en lidstaten te verminderen en een geharmoniseerde beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen te vergroten, moeten toelatingen die door een lidstaat worden verleend, door andere lidstaten met vergelijkbare landbouw-, fytosanitaire en ecologische (waaronder klimatologische) omstandigheden worden aanvaard. Om deze wederzijdse erkenning te vergemakkelijken, moet de Gemeenschap worden verdeeld in zones waar dergelijke vergelijkbare omstandigheden heersen. Milieu- of landbouwkundige omstandigheden die specifiek zijn voor het grondgebied van een lidstaat kunnen evenwel vereisen dat lidstaten, op verzoek, een door een andere lidstaat afgegeven toelating erkennen of wijzigen dan wel afzien van het toelaten van het gewasbeschermingsmiddel op hun grondgebied indien specifieke landbouwkundige omstandigheden dit rechtvaardigen of indien het hoge beschermingsniveau van de gezondheid van mens en dier, alsmede van het milieu, waarin deze verordening voorziet, niet kan worden verwezenlijkt. |
(27) Het beginsel van wederzijdse erkenning is een van de middelen waarmee het vrije verkeer van goederen in de Gemeenschap wordt gewaarborgd. Om onnodig dubbel werk te vermijden, de administratieve belasting van bedrijven en lidstaten te verminderen en een geharmoniseerde beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen te vergemakkelijken, moeten toelatingen die door een lidstaat worden verleend, worden medegedeeld aan andere lidstaten waar de aanvrager het middel op de markt wil brengen. Die lidstaten dienen het recht te hebben een door een andere lidstaat afgegeven toelating te erkennen of te wijzigen dan wel af te zien van het toelaten van het gewasbeschermingsmiddel op hun grondgebied indien specifieke landbouwkundige of milieuomstandigheden, die zich kunnen, maar niet moeten beperken tot die lidstaat, dit rechtvaardigen of indien het hoge beschermingsniveau van de gezondheid van mens of dier, of van het milieu, waarin deze verordening voorziet, niet kan worden verwezenlijkt of om op hun grondgebied een hoger beschermingsniveau te behouden overeenkomstig hun nationale actieplan tot beperking van de risico's van het gebruik van pesticiden en de afhankelijkheid daarvan, dat is goedgekeurd overeenkomstig richtlijn 2008/..../EG van het Europees Parlement en de Raad van .... [ houdende oprichting van een kader voor het communautaire optreden om te komen tot een duurzaam gebruik van pesticiden]1. ________ 1 PB .... |
Motivering | |
De opdeling in toelatingszones is ongewenst omdat de omstandigheden in de voorgestelde zones vaak niet vergelijkbaar zijn. Harmonisatie van procedures is weliswaar wenselijk, maar mag niet ten koste gaan van de politieke soevereiniteit van de lidstaten. De lidstaten moeten het recht hebben binnen een duidelijke termijn te beslissen of zij, uitgaande van hun nationale situatie, een toelating bevestigen, wijzigen of afwijzen. In het gemeenschappelijk standpunt wordt aan de lidstaten zo weinig ruimte geboden dat deze praktisch niet bestaat en dus moet worden uitgebreid. | |
Wederopneming van amendement 19 uit eerste lezing. Vervangt amendement 16 van de rapporteur. | |
Amendement 12 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 30 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(30) In uitzonderlijke gevallen van een op geen enkele andere manier te bestrijden gevaar of bedreiging voor de teelt van een gewas moeten de lidstaten gewasbeschermingsmiddelen kunnen toelaten die als bestrijding met andere middelen niet mogelijk is. Dergelijke toelatingen moeten op het niveau van de Gemeenschap worden onderzocht. |
(30) In uitzonderlijke gevallen van een op geen enkele andere manier te beperken gevaar of bedreiging voor de teelt van een gewas en voor ecosystemen moeten gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden toegelaten die niet aan de voorwaarden van deze verordening voldoen. Dergelijke tijdelijke toelatingen moeten op het niveau van de Gemeenschap worden onderzocht. |
Motivering | |
Wederopneming van amendement 20 uit eerste lezing. | |
Amendement 13 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 33 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(33) Om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en van het milieu te waarborgen, moeten gewasbeschermingsmiddelen op de juiste wijze worden gebruikt, met inachtneming van de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming. De Raad zou de beginselen van geïntegreerde plagenbestrijding, inclusief goede gewasbeschermingspraktijken, moeten opnemen in de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen van bijlage III van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers. |
(33) Om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en van het milieu te waarborgen, moeten gewasbeschermingsmiddelen op juiste wijze, volgens de vergunning ervoor, worden gebruikt, met inachtneming van de beginselen van geïntegreerde plagenbestrijding en met prioriteit voor niet-chemische en natuurlijke alternatieven waar mogelijk. De Raad zou de beginselen van geïntegreerde plagenbestrijding, inclusief goede gewasbeschermingspraktijken en niet-chemische methoden van gewasbescherming, plagenbestrijding en gewasbeheer, moeten opnemen in de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen van bijlage III van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers. Daarom moet in een overgangsperiode worden voorzien om alle lidstaten de mogelijkheid te bieden de nodige structuren in te stellen om de gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen in staat te stellen de beginselen van geïntegreerde plagenbestrijding en niet-chemische alternatieven op het gebied van gewasbescherming, plagenbestrijding en gewasbeheer toe te passen. |
Motivering | |
De prioriteit moet altijd gaan naar niet-chemische methoden van plagenbestrijding, als enige echt preventieve en duurzame oplossing, die meer aansluit bij de doelstellingen van duurzame gewasbescherming dan een beroep op complexe chemicaliën die ontworpen zijn om planten, insecten of andere vormen van leven te doden, hetgeen niet als duurzaam kan worden beschouwd. De lidstaten moeten de brede invoering van niet-chemische alternatieven op het gebied van gewasbescherming, plagenbestrijding en gewasbeheer bevorderen en aanmoedigen. | |
Wederopneming van amendement 21 uit eerste lezing. | |
Amendement 14 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 37 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(37) Studies zijn een grote investering. Deze investering moet worden beschermd om onderzoek te stimuleren. Daarom moeten studies die door een aanvrager bij een lidstaat worden gedeponeerd, tegen gebruik door een andere aanvrager worden beschermd. Deze bescherming moet echter in de tijd beperkt zijn om concurrentie mogelijk te maken. Om te voorkomen dat aanvragers de beschermingsperiode kunstmatig verlengen door onnodig nieuwe studies in te dienen, moet de bescherming ook worden beperkt tot studies die voor de regelgeving werkelijk noodzakelijk zijn. |
(37) Studies zijn een grote investering. Deze investering moet worden beschermd om onderzoek te stimuleren. Daarom moeten studies, met uitzondering van studies die proeven met gewervelde dieren behelzen en andere studies die dierproeven kunnen voorkomen, die door een aanvrager bij een lidstaat worden ingediend, tegen gebruik door een andere aanvrager worden beschermd. Deze bescherming moet echter in de tijd beperkt zijn om concurrentie mogelijk te maken. Om te voorkomen dat aanvragers de beschermingsperiode kunstmatig verlengen door onnodig nieuwe studies in te dienen, moet de bescherming ook worden beperkt tot studies die voor de regelgeving werkelijk noodzakelijk zijn. |
Motivering | |
Het moet duidelijk zijn dat de gegevensbescherming ook beperkt moet worden om dierproeven te vermijden. | |
Wederopneming van amendement 23 uit eerste lezing. | |
Amendement 15 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 38 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(38) Er moeten regels worden vastgesteld om herhaling van tests en studies te voorkomen. In het bijzonder moet worden verboden dat studies waarbij gewervelde dieren betrokken zijn, worden herhaald. Gelet daarop moet onder redelijke voorwaarden verplicht toegang worden verleend tot studies op gewervelde dieren. Om bedrijven kennis te laten nemen van studies die andere bedrijven hebben uitgevoerd, moeten de lidstaten een lijst van deze studies bijhouden, ook al vallen deze niet onder de bovenstaande regeling voor het verplicht verlenen van toegang. |
(38) Er moeten regels worden vastgesteld om herhaling van tests en studies te voorkomen. In het bijzonder moet worden verboden dat studies waarbij gewervelde dieren betrokken zijn, worden herhaald. Gelet daarop moet verplicht toegang worden verleend tot studies op gewervelde dieren en andere studies die dierproeven kunnen voorkomen. Om bedrijven kennis te laten nemen van studies die andere bedrijven hebben uitgevoerd, moeten de lidstaten de Autoriteit al deze studies doen toekomen, ook al vallen deze niet onder de bovenstaande regeling voor het verplicht verlenen van toegang. De Autoriteit dient een centrale databank van deze studies aan te leggen. |
Motivering | |
Omdat ook andere studies dan studies op gewervelde dieren dierproeven kunnen voorkomen, moeten ook deze hier worden opgenomen. | |
Om de uitwisseling van gegevens makkelijker te maken moet een centrale databank worden aangelegd, waarin alle informatie over proeven en studies die zijn verricht voor de toepassing van deze verordening ligt opgeslagen en die wordt beheerd door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. Aanvragers hoeven dan maar één gegevensbank te raadplegen alvorens een test of onderzoek uit te voeren. | |
Ook zou de procedure zo transparanter worden. | |
Wederopneming van amendement 24 uit eerste lezing. | |
Amendement 16 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 41 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(41) Om te garanderen dat gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen niet door reclame worden misleid, moeten voor reclame voor deze middelen regels worden vastgesteld. |
(41) Om te garanderen dat gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen of het publiek niet door reclame worden misleid, moeten voor reclame voor deze middelen regels worden vastgesteld. |
Motivering | |
Reclame voor pesticiden en pesticidenproducten mag gebruikers en het publiek niet misleiden. | |
Wederopneming van amendement 26 uit eerste lezing. | |
Amendement 17 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 43 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(43 bis) Bedrijven moeten bij de markttoegang dezelfde kansen hebben en in het bijzonder moeten kleine en middelgrote bedrijven hun activiteit kunnen uitoefenen, zodat landbouwers in voldoende mate kunnen beschikken over veilige en doeltreffende gewasbeschermingsmiddelen. |
Motivering | |
Met betrekking tot de markttoegang moeten voor de verschillende bedrijven dezelfde voorwaarden gelden. Dit zou de innovatie en de ontwikkeling van nieuwe producten alsmede de verbetering van bestaande producten stimuleren. Ook zou dit de concurrentie op de markt ten goede komen en tot een breder assortiment aan producten voor de landbouwers leiden. | |
Wederopneming van amendement 29 uit eerste lezing. | |
Amendement 18 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 44 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(44 bis) De bureaucratische lasten voor landbouwers moeten zo beperkt mogelijk worden gehouden. |
Motivering | |
Wederopneming van amendement 31 uit eerste lezing. | |
Amendement 19 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 45 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(45) Deze verordening moet nauw aansluiten bij andere communautaire wetgeving, en in het bijzonder bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong alsmede bij de communautaire wetgeving betreffende de bescherming van werknemers en van iedereen die betrokken is bij het ingeperkte gebruik en de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen. |
(45) De toepassing van de maatregelen waarin deze verordening voorziet, moet de bestaande communautaire wetgeving, en in het bijzonder Richtlijn 2008/.../EG van het Europees Parlement en de Raad [tot vaststelling van een kader voor een communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden]+, Richtlijn 2000/60/EG, Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong2 alsmede de communautaire wetgeving betreffende de bescherming van werknemers en iedereen die betrokken is bij het ingeperkte gebruik en de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen, onverlet laten. ___________ |
|
+ PB: gelieve het nummer toe te voegen. |
|
2 PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1. |
Motivering | |
Om te zorgen voor coherentie tussen alle wetgeving op dit gebied. | |
Wederopneming van amendement 32 uit eerste lezing. | |
Amendement 20 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 53 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(53) In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid krijgen verordeningen aan te nemen betreffende etiketteringseisen, de controles en regels inzake toevoegingsstoffen en een werkprogramma, beschermstoffen en synergisten met inbegrip van de gegevensvereisten tot uitstel van het verstrijken van de goedkeuringstermijn, tot verlenging van voorlopige toelatingen, tot vaststelling van de informatievereisten inzake parallelhandel en tot opneming van formuleringshulpstoffen, alsmede wijzigingen in de verordeningen betreffende de gegevensvereisten, in de uniforme beginselen inzake evaluatie en vergunningen en in de bijlagen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(53) In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid krijgen werkzame stoffen goed te keuren, de goedkeuring ervan te verlengen of te herzien, geharmoniseerde methoden voor het bepalen van de aard en hoeveelheid van de werkzame stoffen, beschermstoffen en synergistische middelen, alsmede waar nodig van relevante verontreinigingen en formuleringshulpstoffen vast te stellen, gedetailleerde voorschriften inzake toestemming voor het gebruik van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen voor onderzoek en ontwikkeling en de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen vast te stellen en verordeningen aan te nemen betreffende etiketteringseisen, regels inzake toevoegingsstoffen, uitstel van het verstrijken van de goedkeuringstermijn, verlenging van voorlopige toelatingen, vaststelling van de informatievereisten inzake parallelhandel en opneming van formuleringshulpstoffen, alsmede wijzigingen in de verordeningen betreffende de gegevensvereisten en de uniforme beginselen inzake evaluatie en vergunningen en in de bijlagen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. |
Motivering | |
Dit amendement is noodzakelijk om de tekst in lijn te brengen met de bepalingen van het nieuwe besluit inzake comitologie. Houdt verband met diverse specifieke amendementen waarin wordt aangedrongen op toepassing van de nieuwe procedure. | |
Gedeeltelijke wederopneming van amendement 33 uit eerste lezing. | |
Amendement 21 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Overweging 56 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(56) Tevens is het passend gebruik te maken van de regelgevingsprocedure voor de aanneming van een aantal zuiver technische maatregelen, met name technische richtsnoeren, gezien het niet-bindende karakter ervan. |
(56) Tevens is het passend gebruik te maken van de regelgevingsprocedure voor de aanneming van een aantal zuiver technische maatregelen. |
Motivering | |
Richtsnoeren zijn van belang en moeten daarom volgens de regelgevingsprocedure worden vastgesteld. | |
Aanpassing van een door de Raad toegevoegde nieuwe overweging. | |
Amendement 22 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
Onderwerp |
Onderwerp en doel |
Bij deze verordening worden regels vastgesteld voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in hun commerciële aanbiedingsvorm en voor het op de markt brengen, het gebruik en de controle ervan binnen de Gemeenschap. |
1. Bij deze verordening worden regels vastgesteld voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in hun commerciële aanbiedingsvorm en voor het op de markt brengen, het gebruik en de controle ervan binnen de Gemeenschap. |
Bij deze verordening worden zowel regels voor de goedkeuring van werkzame stoffen, beschermstoffen en synergisten waaruit gewasbeschermingsmiddelen geheel of gedeeltelijk bestaan, als regels voor toevoegingsstoffen en formuleringshulpstoffen vastgesteld. |
2. Bij deze verordening worden zowel regels voor de goedkeuring van werkzame stoffen, beschermstoffen en synergisten waaruit gewasbeschermingsmiddelen geheel of gedeeltelijk bestaan, als regels voor toevoegingsstoffen en formuleringshulpstoffen vastgesteld. |
|
3. Het doel van deze verordening is een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen. |
|
4. Deze verordening stoelt op het voorzorgsbeginsel ten einde te garanderen dat stoffen of middelen die op de markt worden gebracht niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens noch voor het milieu. |
|
5. Het doel van deze verordening is voorts de regels over het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen te harmoniseren, ten einde de beschikbaarheid van gewasbeschermingsproducten voor de landbouwers in de verschillende lidstaten te harmoniseren. |
|
6. De lidstaten mag niet worden belet bij het beperken of verbieden van pesticiden het voorzorgsbeginsel toe te passen. |
|
7. De lidstaten mogen elke pesticidenvrije zone instellen die zij nodig achten om drinkwaterbronnen te beschermen. Deze pesticidenvrije zones mogen de hele lidstaat beslaan. |
Motivering | |
Het doel en de grondbeginselen van de verordening moeten in artikel 1 worden vastgelegd en niet alleen in de overwegingen. | |
Lid 6 is bedoeld om ervoor te zorgen dat de bepalingen van deze verordening minimumregels zijn, zodat afzonderlijke lidstaten verder kunnen gaan ten aanzien van de ontwikkeling van pesticiden. | |
De leden 7 en 8 zijn belangrijk om te zorgen dat de bepalingen van de grondwaterrichtlijn in deze verordening worden overgenomen om het grondwater te beschermen. | |
Wederopneming van amendement 34 uit eerste lezing. | |
Amendement 23 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 2 – lid 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
2. Deze verordening is van toepassing op stoffen, met inbegrip van micro-organismen, met een algemene of specifieke werking tegen schadelijke organismen of op planten, delen van planten of plantaardige producten, hierna "werkzame stoffen" genoemd. |
2. Deze verordening is van toepassing op stoffen, met inbegrip van micro-organismen en virussen, met een algemene of specifieke werking tegen schadelijke organismen of op gewassen, delen van gewassen of plantaardige producten, hierna "werkzame stoffen" genoemd. Na de aanneming van een specifieke verordening betreffende biologische bestrijdingsmiddelen is deze verordening echter niet langer van toepassing op micro-organismen, virussen, feromonen en biologische middelen. |
Motivering | |
Er moet nadrukkelijk op worden gewezen dat de bepalingen van deze verordening ten doel hebben de schadelijke gevolgen van synthetische gewasbeschermingsmiddelen te verminderen en niet in alle gevallen geschikt zijn om de risico's en mogelijke gevolgen van biologische bestrijdingsmiddelen te beoordelen. Om rekening te houden met de specifieke eigenschappen van deze middelen moet er een verordening komen voor biologische bestrijdingsmiddelen. | |
Wederopneming van amendement 35 uit eerste lezing. | |
Amendement 24 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 2 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(2 bis) "werkzame stoffen" |
|
Stoffen, met inbegrip van in de gebruiksfase aanwezige metabolieten daarvan, micro-organismen en virussen, die een algemene of specifieke werking tegen doelorganismen of op gewassen, delen van gewassen of plantaardige producten hebben. |
Motivering | |
Deze definitie is nodig om ervoor te zorgen dat bij de beoordeling van een werkzame stof ook wordt gekeken naar alle metabolieten die in een bepaald middel aanwezig zijn. De definitie komt overeen met die welke wordt gegeven in Richtlijn 91/414/EEG. | |
Wederopneming van amendement 37 uit eerste lezing. | |
Amendement 25 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 3 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(3) "preparaten" |
(3) "preparaten" |
Mengsels samengesteld uit twee of meer stoffen die bestemd zijn om als gewasbeschermingsmiddel of hulpstof te worden gebruikt. |
Mengsels of oplossingen samengesteld uit twee of meer stoffen, waarvan er op zijn minst één een werkzame stof is, die bestemd zijn om als gewasbeschermingsmiddel of hulpstof te worden gebruikt. |
Motivering | |
De definitie van de term preparaten mag niet alleen betrekking hebben op mengsels (samengestelde stoffen die gemakkelijk kunnen worden ontbonden in hun samenstellende delen, door eenvoudige fysische middelen, zoals filterpapier, mechanische scheiding, centrifugering), maar ook oplossingen (homogene stoffen), die verschillende eigenschappen hebben. | |
Wederopneming van amendement 38 uit eerste lezing. | |
Amendement 26 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 4 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(4) "tot bezorgdheid aanleiding gevende stof" |
(4) "tot bezorgdheid aanleiding gevende stof" |
Iedere stof die als intrinsieke eigenschap heeft dat zij een schadelijk effect heeft op mensen, dieren of het milieu en die in een gewasbeschermingsmiddel in voldoende concentratie aanwezig is of ontstaat om risico's van een dergelijk effect in te houden. |
Iedere stof die als intrinsieke eigenschap heeft dat zij een schadelijk effect heeft op mensen, dieren of het milieu. |
Dergelijke stoffen zijn onder meer, maar niet uitsluitend, stoffen die voldoen aan de criteria om in overeenstemming met Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen als gevaarlijk te worden geclassificeerd en die in het gewasbeschermingsmiddel aanwezig zijn in een concentratie waardoor het middel als gevaarlijk moet worden beschouwd in de zin van artikel 3 van Richtlijn 1999/45/EG. |
Dergelijk stoffen zijn onder meer, maar niet uitsluitend, stoffen die in overeenstemming met Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen als gevaarlijk worden geclassificeerd en die als gevaarlijk moeten worden beschouwd in de zin van artikel 3 van Richtlijn 1999/45/EG. |
|
Elke stof die daadwerkelijk of potentieel kankerverwekkende, mutagene, hormoonontregelende, neurotoxische, immunotoxische, voor de voortplanting giftige of genotoxische eigenschappen heeft, moet als tot bezorgdheid aanleiding gevende stof worden beschouwd. |
Motivering | |
De tot bezorgdheid aanleiding gevende stoffen moeten alle stoffen omvatten die een schadelijk effect op de gezondheid van mens of dier of het milieu kunnen hebben. Hierin begrepen zijn alle stoffen met kankerverwekkende, mutagene, hormoonontregelende, neurotoxische, immunotoxische, voor de voortplanting vergiftige of genotoxische eigenschappen. | |
Wederopneming van amendement 39 uit eerste lezing. | |
Amendement 27 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 4 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(4 bis) "voorwerp" |
|
Een object waaraan tijdens de productie een speciale vorm, oppervlak of patroon wordt gegeven waardoor zijn functie in hogere mate wordt bepaald dan door de chemische samenstelling. |
Motivering | |
Deze verordening mag niet alleen betrekking hebben op werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen als zodanig, maar moet ook bepalingen omvatten over "voorwerpen" die deze stoffen kunnen bevatten (bijvoorbeeld textiel). De hier voorgestelde definitie is dezelfde als degene die is goedgekeurd in het kader van REACH. | |
Wederopneming van amendement 40 uit eerste lezing. | |
Amendement 28 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 5 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(5) "planten" |
(5) "planten" |
Levende planten en levende delen van planten, met inbegrip van vers fruit, groente en zaden. |
Levende planten en levende delen van planten, samen met zaaizaad, in het bijzonder: vers fruit, groente, bloemen, bladeren, scheuten, levend stuifmeel, zaailingen, knoppen en wortels. |
Motivering | |
Verduidelijking. | |
Wederopneming van amendement 42 uit eerste lezing. | |
Amendement 29 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 8 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(8) "op de markt brengen" |
(8) "op de markt brengen" |
Het voorhanden hebben met het oog op verkoop binnen de Gemeenschap, met inbegrip van het ten verkoop aanbieden of enige andere vorm van overdracht, al dan niet gratis, alsmede de eigenlijke verkoop, de distributie en andere vormen van overdracht zelf, maar niet het retourneren aan de oorspronkelijke verkoper. Het in het vrije verkeer brengen op het grondgebied van de Gemeenschap geldt in het kader van deze verordening als op de markt brengen. |
Het voorhanden hebben met het oog op verkoop binnen de Gemeenschap, met inbegrip van het ten verkoop aanbieden of enige andere vorm van overdracht, al dan niet gratis, alsmede de eigenlijke verkoop, de distributie en andere vormen van overdracht zelf, maar niet het retourneren aan de oorspronkelijke verkoper. Het in het vrije verkeer brengen op het grondgebied van de Gemeenschap alsmede invoer gelden in het kader van deze verordening als op de markt brengen. |
Motivering | |
Ingevoerde middelen moeten voldoen aan alle criteria die in deze verordening worden vastgesteld. | |
Gedeeltelijke wederopneming van amendement 44 uit eerste lezing. | |
Amendement 30 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 8 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(8 bis) "parallelle handel" |
|
Invoer van een gewasbeschermingsmiddel uit een lidstaat waar dit middel is toegelaten overeenkomstig de voorwaarden van Richtlijn 91/414/EEG of deze verordening met het voornemen het op de markt te brengen van de importerende lidstaat waar het gewasbeschermingsmiddel of een identiek referentiemiddel is toegelaten overeenkomstig de voorwaarden van Richtlijn 91/414/EEG of deze verordening. |
Motivering | |
Het is noodzakelijk een duidelijke definitie op te nemen en een minimum aan uniforme communautaire principes vast te stellen die de afzet op de markt van gewasbeschermingsmiddelen via parallelle handel regelen. | |
Wederopneming van amendement 45 uit eerste lezing. | |
Amendement 31 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 8 ter (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(8 ter) "importeur" |
|
Een persoon die gewasbeschermingsmiddelen voor handelsdoeleinden invoert. |
Motivering | |
Wederopneming van amendement 47 uit eerste lezing. | |
Amendement 32 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 10 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(10 bis) "met een laag risico" |
|
Van een aard waarvan wordt aangenomen dat schadelijke effecten ervan op mensen, dieren of het milieu inherent onwaarschijnlijk zijn. |
Motivering | |
Een definitie is nodig voor de duidelijkheid van de bepalingen in verband met werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico. | |
Wederopneming van amendement 43 uit eerste lezing. | |
Amendement 33 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 12 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(12 bis) "gezondheid" |
|
Een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet slechts de afwezigheid van een ziekte of gebrek. |
Motivering | |
Gezien het doel en andere relevante bepalingen van de verordening moet de definitie worden overgenomen die de Wereldgezondheidsorganisatie van gezondheid geeft. | |
Wederopneming van amendement 48 uit eerste lezing. | |
Amendement 34 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 12 ter (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(12 ter) "kwetsbare groepen" |
|
Mensen die specifieke aandacht behoeven als het gaat om de acute en chronische gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor de gezondheid. Het betreft onder meer zwangere vrouwen, vrouwen die borstvoeding geven, embryo's en foetussen, zuigelingen en kinderen, ouderen, zieken en mensen die medicijnen gebruiken, en werknemers en bewoners die gedurende langere tijd blootstaan aan hoge doses pesticiden. |
Motivering | |
Kwetsbare groepen moeten bijzondere aandacht krijgen in de toelatingsprocedure en moeten daarom in artikel 3 van de verordening worden gedefinieerd. | |
Wederopneming van amendement 49 uit eerste lezing. | |
Amendement 35 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 15 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(15) "zone" |
Schrappen |
Groep lidstaten zoals gedefinieerd in bijlage I. |
|
Wat betreft het gebruik in kassen, als behandeling na de oogst, bij de behandeling van lege opslagruimten en de behandeling van zaaizaad moeten onder zone worden verstaan alle in bijlage I gedefinieerde zones. |
|
Motivering | |
De voorgestelde definitie is misleidend omdat zij betrekking heeft op zones in bijlage I die geen vergelijkbare agrarische, fytosanitaire en ecologische omstandigheden hebben. Het voorgestelde zonesysteem ondermijnt de nationale toelating en strookt niet met het communautaire beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit, omdat het verder gaat dan nodig is om het besluitvormingsproces te bespoedigen. De nagestreefde doelstellingen kunnen worden gehaald door het systeem van wederzijdse erkenning aan te passen, zonder een zoneconcept in te voeren. | |
Bovendien kan het waterbeheer binnen de drie voorgestelde zones verschillen. | |
Wederopneming van amendement 52 uit eerste lezing. | |
Amendement 36 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 15 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(15 bis) "geïntegreerde bestrijding van plagen" |
|
De zorgvuldige beschouwing van alle beschikbare plaagbestrijdingstechnieken, gevolgd door de integratie van passende maatregelen die de ontwikkeling van populaties van schadelijke organismen tegengaan, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en andere vormen van interventie tot economisch en ecologisch verantwoorde niveaus beperken en het risico voor de gezondheid van de mens en voor het milieu verminderen of tot een minimum beperken. Bij de geïntegreerde bestrijding van plagen ligt de nadruk op de groei van gezonde gewassen, waarbij de landbouwecosystemen zo weinig mogelijk worden verstoord door prioriteit te geven aan preventieve landbouwmaatregelen en het gebruik van aangepaste variëteiten en niet-chemische methoden voor gewasbescherming, plagenbestrijding en gewasbeheer. |
Motivering | |
De definitie van geïntegreerde bestrijding van plagen moet niet alleen betrekking hebben op gewasbescherming, maar ook op beheersaspecten zoals de keuze van aangepaste variëteiten, wisselbouw en de strategie met betrekking tot nutriënten, waarmee de noodzaak om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken sterk kan afnemen. | |
Wederopneming van amendement 50 uit eerste lezing. | |
Amendement 37 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 15 ter (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(15 ter) "niet-chemische methoden voor gewasbescherming, plagenbestrijding en gewasbeheer" |
|
Het gebruik van plaagcontrole- en bestrijdingstechnieken die geen chemische eigenschappen hebben. Niet-chemische methoden voor gewasbescherming, plagenbestrijding en gewasbeheer omvatten wisselbouw, fysische en mechanische bestrijding en bescherming met behulp van natuurlijke vijanden. |
Motivering | |
De prioriteit moet altijd gaan naar niet-chemische methoden van plagenbestrijding, als enige echt preventieve en duurzame oplossing, die meer aansluit bij de doelstellingen van duurzame gewasbescherming dan een beroep op complexe chemicaliën die ontworpen zijn om planten, insecten of andere vormen van leven te doden, hetgeen niet als duurzaam kan worden beschouwd. De lidstaten moeten de brede invoering van niet-chemische alternatieven op het gebied van gewasbescherming, plagenbestrijding en gewasbeheer bevorderen en aanmoedigen. | |
Wederopneming van amendement 51 uit eerste lezing. | |
Amendement 38 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 18 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
18) "goede experimentele praktijken" |
18) "goede experimentele praktijken" |
Praktijken die in overeenstemming zijn met de richtsnoeren 181 en 152 van de EPPO, zoals laatstelijk bijgewerkt. |
Praktijken zoals gedefinieerd in Richtlijn 2004/10/EG. |
Motivering | |
Wederopneming van een in eerste lezing aangenomen amendement. | |
Amendement 39 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 19 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(19) "gegevensbescherming" |
(19) "gegevensbescherming" |
Het tijdelijke recht van de eigenaar van een test- of studieverslag om te beletten dat het wordt gebruikt ten voordele van een andere aanvrager. |
Voor een test- of studieverslag, met uitzondering van studies die proeven met gewervelde dieren behelzen en andere tests of studies die dierproeven kunnen voorkomen, geldt gegevensbescherming wanneer de eigenaar het recht heeft te beletten dat het wordt gebruikt ten voordele van een andere persoon. |
Motivering | |
Hier moet worden bepaald dat de eigenaar van een test of studie niet mag verhinderen dat deze wordt gebruikt door iemand anders, als dit dierproeven zou voorkomen. | |
Wederopneming van amendement 55 uit eerste lezing. | |
Amendement 40 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 19 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(19 bis) "rapporterende lidstaat" De lidstaat die ermee instemt de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de werkzame stoffen, beschermstoffen of synergistische middelen op zich te nemen. Hij moet deze taak op professionele wijze uitvoeren en binnen een vooraf bepaalde periode een effectbeoordelingsrapport publiceren. |
Motivering | |
Het wordt noodzakelijk geacht om een definitie van "rapporterende lidstaat" op te nemen. | |
Wederopneming van amendement 56 uit eerste lezing. | |
Amendement 41 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 3 – punt 19 ter (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(19 ter) "tests en studies" |
|
Onderzoeken of experimenten die tot doel hebben de eigenschappen en het gedrag van een actieve stof of van een gewasbeschermingsmiddel vast te stellen, de blootstelling aan actieve stoffen en/of hun relevante metabolieten te voorspellen, veilige blootstellingsniveaus te bepalen en omstandigheden voor het veilige gebruik van gewasbeschermingsmiddelen vast te stellen. |
Motivering | |
In deze verordening wordt voortdurend terminologie uit tests en studierapporten gebruikt. Er is behoefte aan een definitie die niet alleen studierapporten bestrijkt, maar ook de andere informatie die voor een risicobeoordeling relevant is. | |
Wederopneming van amendement 57 uit eerste lezing. | |
Amendement 42 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 4 – lid 2 – letter a | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(a) zij hebben geen schadelijke effecten op de gezondheid van de mens, met name die van kwetsbare bevolkingsgroepen, of op die van dieren, rekening houdend met bekende cumulatieve en synergistische effecten waar er methoden om dergelijke effecten te evalueren zijn overeengekomen, noch op het grondwater; |
(a) zij hebben geen schadelijke effecten op de gezondheid van de mens, met name op die van gebruikers die rechtstreeks contact met de middelen hebben, bewoners, omstanders en kwetsbare bevolkingsgroepen, of op die van dieren, rekening houdend met bekende cumulatieve en synergistische effecten wanneer de methoden om dergelijke effecten te evalueren beschikbaar zijn, noch op het grondwater; |
Motivering | |
Alle bijzondere risicogroepen moeten in aanmerking worden genomen. Als er methoden beschikbaar zijn voor de evaluatie van cumulatieve en synergistische effecten, dan moeten die worden toegepast en moet er niet worden gewacht op overeenstemming over die methoden, want dat kan tot eindeloze vertraging leiden. | |
Wederopneming van amendement 296 uit eerste lezing en van tekst uit het Commissievoorstel. | |
Amendement 43 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 4 – lid 2 – letter b | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(b) zij hebben geen onaanvaardbaar effect op het milieu;
|
(b) zij hebben geen onaanvaardbaar effect op het milieu, rekening houdend met de cumulatieve en synergetische effecten en alle relevante blootstellingsroutes aan organismen in het milieu; methoden om dergelijke effecten te evalueren zullen door de Autoriteit worden voorgesteld; |
Motivering | |
Bij de evaluatie moet worden uitgegaan van een realistisch scenario, met eventuele cumulatieve en synergetische effecten. | |
Wederopneming van amendement 255 uit eerste lezing. | |
Amendement 44 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 4 – lid 3 – letter b | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(b) het heeft geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect op de gezondheid van mens of dier, rechtstreeks of via drinkwater (waaronder producten op basis van behandeld drinkwater), levensmiddelen, diervoeder of lucht, noch gevolgen op de werkplek of andere indirecte effecten, rekening houdend met bekende cumulatieve en synergistische effecten waar er methoden om dergelijke effecten te evalueren, zijn overeengekomen, noch op grondwater; |
(b) het heeft geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect op de gezondheid van de mens, met name op die van bewoners, omstanders en kwetsbare bevolkingsgroepen, of op de gezondheid van dieren, rechtstreeks of via drinkwater (waaronder producten op basis van behandeld drinkwater), levensmiddelen, diervoeder of lucht, inclusief op plaatsen die ver van de plaats van gebruik liggen, als gevolg van vervoer over lange afstanden, noch gevolgen op de werkplek of andere indirecte effecten, rekening houdend met bekende cumulatieve en synergistische effecten wanneer de methoden om dergelijke effecten te evalueren, beschikbaar zijn, noch op oppervlakte- of grondwater; |
Motivering | |
Alle verschillende subgroepen die het risico lopen aan pesticiden te worden blootgesteld, moeten worden beschermd, waaronder bewoners, die geregeld blootgesteld kunnen zijn aan pesticiden uit verschillende bronnen. | |
Vaak duurt het lang om methoden overeen te komen. Als er methoden beschikbaar zijn voor de evaluatie van cumulatieve en synergistische effecten, dan moeten die worden toegepast. | |
Wederopneming van amendement 297 uit eerste lezing en van tekst uit het Commissievoorstel. | |
Amendement 45 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 4 – lid 3 – letter e | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(e) het heeft geen onaanvaardbare effecten op het milieu, met name rekening houdend met de volgende aspecten: |
(e) het heeft geen onaanvaardbare effecten op het milieu, met name rekening houdend met de volgende aspecten: |
(i) het gedrag en de verspreiding ervan in het milieu, met name de verontreiniging van oppervlaktewateren, met inbegrip van estuariene en kustwateren, grondwater, lucht en bodem; |
(i) het gedrag en de verspreiding ervan in het milieu, met name de verontreiniging van oppervlaktewateren, met inbegrip van estuariene en kustwateren, drinkwater, grondwater, lucht en bodem, rekening houdende met ver van de plaats van gebruik gelegen locaties na verplaatsing over grote afstand in het milieu; |
(ii) de gevolgen voor niet-doelsoorten; |
(ii) de gevolgen voor niet-doelsoorten, ook voor het gedrag van deze soorten; |
(iii) de gevolgen voor de biodiversiteit. |
(iii) de gevolgen voor de biodiversiteit en het ecosysteem; |
|
(iii bis) de vernietigende gevolgen voor soorten die met uitsterven zijn bedreigd. |
Motivering | |
Veel pesticiden hebben indirecte gevolgen voor het ecosysteem via de voedselketen (teruglopende vogelstand in agrarische ecosystemen als gevolg van de massale daling van het aantal prooi-insecten). Met deze gevolgen moet zo veel mogelijk rekening worden gehouden. | |
Speciale aandacht moet ook worden besteed aan de milieugevolgen die optreden door verplaatsing over lange afstand van gewasbeschermingsmiddelen in het milieu, bijvoorbeeld in het arctisch gebied. | |
Maar al te vaak wordt alleen de sterfte onderzocht en niet het effect op gedragingen. Daarom moet daarnaar expliciet verwezen worden. | |
Op vele plaatsen in Europa bevinden zich habitats van met uitsterven bedreigde soorten die voorkomen op de Rode Lijst. | |
Pesticiden en andere gewasbeschermingsmiddelen vormen met name een bedreiging voor vogels, omdat deze migreren en zich voeden in veel verschillende gebieden waar mogelijk wordt gesproeid en anderszins pesticiden, naast andere stoffen, worden gebruikt. Als zeldzame diersoorten zich voeden in besmette gebieden, kan dat tot het uitsterven van deze soorten leiden. | |
Wederopneming van amendement 64 uit eerste lezing. | |
Amendement 46 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 4 – lid 7 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
7. In afwijking van lid 1, kan, indien met documenten onderbouwd bewijs wordt aangetoond dat een werkzame stof nodig ter beheersing van een op geen enkele andere manier te bestrijden ernstig fytosanitair gevaar, die werkzame stof worden goedgekeurd voor ten hoogste vijf jaar, zelfs indien zij niet voldoet aan de criteria van de punten 3.6.3, 3.6.4, 3.6.5, 3.8.2 van bijlage II, mits voor het gebruik van de werkzame stof risicobeperkende maatregelen gelden teneinde te waarborgen dat de blootstelling van de mens en het milieu wordt geminimaliseerd. Voor die stoffen worden maximumniveaus voor residuen vastgesteld overeenkomstig verordening (EG) 396/2005 |
7.In afwijking van lid 1, kan, indien a) door de aanvrager met een door documenten onderbouwd bewijs wordt aangetoond dat een werkzame stof in een lidstaat nodig is ter beheersing van een op geen enkele andere manier te bestrijden ernstig fytosanitair gevaar, en b) er een openbaar belang gemoeid is met het onder controle brengen van dit gevaar; die werkzame stof worden goedgekeurd voor een beperkte periode, zelfs indien zij niet voldoet aan de criteria van de punten 3.6.3, 3.6.4, 3.6.5, 3.8.2 van bijlage II, mits voor het gebruik van de werkzame stof risicobeperkende maatregelen gelden teneinde te waarborgen dat de blootstelling van de mens en het milieu wordt geminimaliseerd en mits er door de aanvrager een vervangingsplan wordt ingediend dat aantoont hoe dit ernstige gevaar binnen twee jaar onder controle kan worden gebracht met andere middelen, waaronder niet-chemische methoden. |
|
Voor die stoffen worden maximumniveaus voor residuen vastgesteld overeenkomstig verordening (EG) 396/2005. |
Deze afwijking geldt niet voor werkzame stoffen die overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG zijn ingedeeld als kankerverwekkend, categorie 1, of als toxisch voor de voortplanting, categorie 1. |
Deze afwijking geldt niet voor werkzame stoffen die overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG zijn ingedeeld als kankerverwekkend, categorie 1, carcinogene categorie 2 zonder drempel, of als toxisch voor de voortplanting, categorie 1 Indien een aanvrager verzoekt om een afwijking uit hoofde van deze paragraaf, worden de termijnen vastgesteld in de artikelen 12 en 13 gehalveerd. |
Amendement 47 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 4 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
Artikel 4 bis |
|
Dierproeven |
|
Om dierproeven te voorkomen, worden voor de toepassing van deze verordening slechts als laatste middel proeven op gewervelde dieren uitgevoerd. Beroep op proeven zonder dieren en intelligente teststrategieën worden bevorderd en de herhaling van proeven met gewervelde dieren wordt verboden. |
Motivering | |
De bevordering van intelligente teststrategieën en een verplichte verstrekking van gegevens kan het aantal gebruikte dieren aanzienlijk verminderen. | |
Wederopneming van amendement 66 uit eerste lezing. | |
Amendement 48 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 6 – letter i bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(i bis) beperkingen of verboden ten aanzien van gebruikswijzen die niet verenigbaar zijn met programma's voor de geïntegreerde bestrijding van plagen of deze programma's zelfs schade toebrengen, zoals chemische bodembehandeling; |
Motivering | |
Vormen van gebruik die onverenigbaar zijn met goede praktijken, zoals geïntegreerde plagenbestrijding, moeten beperkt worden. | |
Wederopneming van amendement 68 uit eerste lezing. | |
Amendement 49 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 7 – lid 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
1. De Autoriteit is belast met de coördinatie van de goedkeuringsprocedure. |
|
Daarvoor doet de Autoriteit een beroep op de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. |
1. Een aanvraag voor de goedkeuring van een werkzame stof of voor een wijziging van de voorwaarden van een goedkeuring moet door de producent van de werkzame stof bij een lidstaat (hierna de "rapporteur lidstaat" genoemd) worden ingediend, samen met een beknopt en een volledig dossier, zoals omschreven in artikel 8, leden 1 en 2, dan wel een wetenschappelijke verantwoording waarin is aangegeven waarom bepaalde delen van die dossiers niet zijn ingediend en waaruit blijkt dat de werkzame stof voldoet aan de goedkeuringscriteria van artikel 4. |
Een aanvraag voor de goedkeuring van een werkzame stof of voor een wijziging van de voorwaarden van een goedkeuring moet door de producent van de werkzame stof bij de Autoriteit worden ingediend, samen met een volledig en een beknopt dossier, zoals omschreven in artikel 8, leden 1 en 2, of een verklaring van toegang tot dergelijke dossiers, dan wel een wetenschappelijke verantwoording waarin is aangegeven waarom bepaalde delen van die dossiers niet zijn ingediend en waaruit blijkt dat de werkzame stof voldoet aan de goedkeuringscriteria van artikel 4. De Autoriteit stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in kennis van de aanvragen die zij heeft ontvangen. |
Een vereniging van producenten die door de producenten voor de naleving van deze verordening is aangewezen, kan een gezamenlijke aanvraag indienen. |
Een lidstaat kan een werkzame stof waarvoor door de Autoriteit een aanvraag voor goedkeuring is ontvangen, uitkiezen om hiervoor de rapporterende lidstaat te worden. |
De aanvraag wordt onderzocht door de lidstaat die de aanvrager voorstelt, tenzij een andere lidstaat bereid is de aanvraag te onderzoeken. |
Als twee of meer lidstaten hebben laten weten de rapporterende lidstaat te willen worden en zij het niet eens worden over de vraag wie de bevoegde autoriteit moet zijn, dan wordt de rapporterende lidstaat vastgesteld volgens de in artikel 79, lid 3, vermelde regelgevingsprocedure. |
|
De beslissing wordt gebaseerd op objectieve criteria zoals geografische, landbouw- en klimatologische omstandigheden, met name wat betreft de doelorganismen, de prestaties en onpartijdigheid van de bevoegde autoriteit en het referentielaboratorium, alsook de afwezigheid van verstrengeling van belangen met de producerende ondernemingen. |
Motivering | |
De rapporterende lidstaat mag niet worden gekozen door de industrie. Aanvragen moeten worden toegezonden aan de Autoriteit en de lidstaten moeten onderling uitmaken wie de rapporterende lidstaat wordt. Bij onenigheid moet de comitologie uitkomst bieden op basis van objectieve criteria. | |
Wederopneming van amendement 69 uit eerste lezing. | |
Amendement 50 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 7 – lid 1 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
1 bis. Een buiten de Gemeenschap gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag indient, wijst een in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon aan als zijn enige vertegenwoordiger om aan de krachtens deze verordening op producenten rustende verplichtingen te voldoen. |
Motivering | |
Artikel 70 van deze verordening bepaalt dat maatregelen overeenkomstig deze verordening geen afbreuk doet aan de algemene burgerlijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van de fabrikant in de lidstaten. Dit amendement wil gelijke spelregels creëren voor alle producenten, ook die welke buiten de Gemeenschap onder een andere jurisdictie gevestigd zijn. | |
Wederopneming van amendement 70 uit eerste lezing. | |
Amendement 51 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 7 – lid 1 ter (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
1 ter. De aanvraag kan gezamenlijk door meerdere in het kader van het co-rapporteurschapsysteem als rapporteur optredende lidstaten worden beoordeeld. |
Motivering | |
Dit gebeurt ook bij de beoordeling van aanvragen in het kader van richtlijn 91/414/EEG en is van grote invloed op de kwantiteit en de kwaliteit van de beoordelingsrapporten van werkzame stoffen. | |
Wederopneming van amendement 71 uit de eerste lezing. | |
Amendement 52 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 8 – lid 1 – letter c bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
c bis) voor elke test of studie met gewervelde dieren, een verantwoording van de maatregelen die genomen zijn om dierproeven en herhaling van proeven op gewervelde dieren te voorkomen; |
Motivering | |
Om te bevorderen dat dierproeven voor de toepassing van deze verordening tot een absoluut minimum beperkt blijven, moet bij aanvragen ook een verantwoording worden gegeven van de maatregelen die zijn genomen om dierproeven meer algemeen te voorkomen. | |
Wederopneming van amendement 75 uit eerste lezing. | |
Amendement 53 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 8 – lid 4 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
4 bis. De aanvrager doet het dossier vergezeld gaan van alle collegiaal getoetste open literatuur over de nadelige gevolgen van de werkzame stof en de metabolieten daarvan voor de gezondheid, het milieu en andere organismen dan de doelorganismen. |
Motivering | |
Aanvragers moeten verplicht worden om alle beschikbare wetenschappelijke literatuur over een gegeven stof te verzamelen en te vermelden. Dit is tevens gunstig voor onvoorziene gevolgen voor bijen, die niet in het kader van de risicobeoordeling worden onderkend, maar die in de wetenschappelijke literatuur uitvoerig gedocumenteerd zijn. | |
Wederopneming van amendement 78 uit eerste lezing. | |
Amendement 54 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 11 – lid 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
1. Binnen twaalf maanden na de datum van kennisgeving waarin artikel 9, lid 3, eerste alinea, voorziet, stelt de rapporteur lidstaat een verslag op (hierna het "ontwerp-beoordelingsverslag" genoemd), dat hij bij de Commissie indient, met kopie aan de Autoriteit, en waarin wordt beoordeeld of de werkzame stof naar verwachting beantwoordt aan de eisen van artikel 4. |
1. De rapporteurlidstaat mag de beoordeling van de test- en studieverslagen beginnen zodra deze door de aanvrager zijn ingediend, en zelfs vóór de in artikel 9, lid 3, eerste alinea, vermelde datum van kennisgeving. Binnen twaalf maanden na de datum van kennisgeving waarin artikel 9, lid 3, eerste alinea, voorziet, stelt de rapporteur lidstaat een verslag op (hierna het "ontwerp-beoordelingsverslag" genoemd), dat hij bij de Commissie indient, met kopie aan de Autoriteit, en waarin wordt beoordeeld of de werkzame stof naar verwachting beantwoordt aan de eisen van artikel 4. |
Motivering | |
Het met de beoordeling van de beschikbare informatie beginnen voordat het dossier compleet is, versnelt de toegang van nieuwe, innovatieve producten tot de markt. | |
Gedeeltelijke wederopneming van amendement 80 uit eerste lezing. | |
Amendement 55 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 11 – lid 2 – alinea 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
2. Het ontwerp-beoordelingsverslag bevat, in voorkomend geval, ook een voorstel voor de vaststelling van maximumresidugehaltes. In dat geval zendt de rapporteur lidstaat de aanvraag, het beoordelingsverslag en het begeleidend dossier als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 396/2005 uiterlijk zes maanden na de datum van kennisgeving als voorzien in artikel 9, lid 3, eerste alinea, van deze verordening toe aan de Commissie. |
2. Het ontwerpbeoordelingsverslag bevat, in voorkomend geval, ook een voorstel voor de vaststelling van maximumresidugehaltes. |
Motivering | |
Noodzakelijke verduidelijking met betrekking tot de vaststelling van maximumresidugehaltes als de conclusies van de Autoriteit niet binnen de vastgestelde termijn worden goedgekeurd. | |
Amendement 56 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 12 – lid 2 – alinea 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
Binnen 120 dagen na afloop van de in lid 1 bedoelde periode keurt de Autoriteit, in het licht van de ten tijde van de aanvraag beschikbare wetenschappelijke en technische kennis, een conclusie goed waarin zij vermeldt of de werkzame stof naar verwachting aan de eisen van artikel 4 zal beantwoorden; zij deelt die conclusie mee aan de aanvrager, de lidstaten en de Commissie, en maakt die toegankelijk voor het publiek. |
Binnen 120 dagen na afloop van de in lid 1 bedoelde periode keurt de Autoriteit, in het licht van de ten tijde van de aanvraag beschikbare wetenschappelijke en technische kennis, een conclusie goed waarin zij vermeldt of de werkzame stof naar verwachting aan de eisen van artikel 4 zal beantwoorden; zij deelt die conclusie mee aan de aanvrager, de lidstaten en de Commissie, en maakt die toegankelijk voor het publiek. Wanneer een raadpleging, zoals bedoeld in de eerste alinea, wordt georganiseerd, wordt de periode van 120 dagen verlengd met 60 dagen. |
Motivering | |
De Autoriteit moet voldoende tijd krijgen om haar conclusie voor te bereiden. Volgens de huidige bepalingen beschikt de EFSA over zes maanden. De ervaring leert dat een periode van zes maanden beslist nodig is om een doeltreffende en wetenschappelijk onderbouwde collegiale toetsing uit te voeren. Bij een periode van 120 dagen zou bijvoorbeeld geen bijeenkomst van deskundigen kunnen worden georganiseerd. Als er deskundigen moeten worden geraadpleegd, moet de periode daarom met 60 dagen worden verlengd. | |
Compromisvoorstel op basis van amendement 83 uit eerste lezing. | |
Amendement 57 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 12 – lid 6 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
6 bis. Wanneer de conclusie van de Autoriteit binnen de in lid 2 bedoelde termijn, eventueel verlengd met de in lid 3 bedoelde bijkomende termijn, wordt goedgekeurd, zijn de bepalingen van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 396/2005 niet van toepassing en zijn de bepalingen van artikel 14 van die verordening onmiddellijk van toepassing. |
Motivering | |
Noodzakelijke verduidelijking; de maximumresidugehaltes kunnen niet worden vastgesteld voordat de conclusies van de Autoriteit bekend zijn. | |
Amendement 58 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 12 – alinea 6 ter (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
6 ter. Wanneer de conclusie van de Autoriteit niet binnen de in lid 2 bedoelde termijn, eventueel verlengd met de in lid 3 bedoelde bijkomende termijn, wordt goedgekeurd, zijn de bepalingen van de artikelen 11 en 14 van Verordening (EG) nr. 396/2005 onmiddellijk van toepassing. |
Motivering | |
Noodzakelijke verduidelijking met betrekking tot de vaststelling van maximumresidugehaltes als de conclusies van de Autoriteit niet binnen de vastgestelde termijn worden goedgekeurd. | |
Amendement 59 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 13 – lid 1 – alinea 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
1. Binnen zes maanden na ontvangst van de conclusie van de Autoriteit, dient de Commissie bij het in artikel 79, lid 1, bedoelde comité een verslag (hierna "evaluatieverslag" genoemd) en een ontwerp-verordening in, rekening houdend met het ontwerp-beoordelingsverslag van de rapporteur lidstaat en de conclusie van de Autoriteit. |
1. Binnen drie maanden na ontvangst van de conclusie van de Autoriteit, dient de Commissie bij het in artikel 79, lid 1, bedoelde comité een verslag (hierna "evaluatieverslag" genoemd) en een ontwerp-verordening in, rekening houdend met het ontwerp-beoordelingsverslag van de rapporteur-lidstaat en de conclusie van de Autoriteit. |
Motivering | |
De Commissie heeft geen half jaar nodig om een verslag op te stellen over een afgehandelde zaak. De procedure moet worden bespoedigd. | |
Wederopneming van amendement 86 uit de eerste lezing. | |
Amendement 60 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 13 – lid 2 – inleidende formule en letter a | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
2. Op basis van het evaluatieverslag, andere voor het desbetreffende geval legitieme factoren en het voorzorgsbeginsel wanneer de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002, van toepassing zijn, wordt volgens de in artikel 79, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure een verordening vastgesteld, die bepaalt dat: |
2. Op basis van het evaluatieverslag, andere voor het desbetreffende geval legitieme factoren en het voorzorgsbeginsel wanneer de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002, van toepassing zijn, wordt volgens de in artikel 79, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing een naar behoren gemotiveerde verordening vastgesteld, die bepaalt dat: |
(a) een werkzame stof, zo nodig onder voorbehoud van voorwaarden en beperkingen als bedoeld in artikel 6, wordt goedgekeurd; |
(a) een werkzame stof, zo nodig onderworpen aan voorwaarden en beperkingen als bedoeld in artikel 6, wordt goedgekeurd en opgenomen in bijlage II bis; |
Motivering | |
Amendement om de tekst aan te passen aan de bepalingen van het nieuwe comitologiebesluit. De transparantie van de procedure moet worden vergroot. Goedgekeurde stoffen moeten worden opgenomen in een bijlage bij de verordening. | |
Wederopneming van amendement 88 uit de eerste lezing. | |
Amendement 61 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 13 – lid 4 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
4. Goedgekeurde werkzame stoffen worden opgenomen in de in artikel 78, lid 3, bedoelde verordening, die een lijst bevat van de reeds goedgekeurde werkzame stoffen. De Commissie houdt een lijst van goedgekeurde werkzame stoffen in elektronische vorm toegankelijk voor het publiek. |
4. De Commissie houdt een bijgewerkte lijst van goedgekeurde werkzame stoffen bij in bijlage II bis en publiceert deze lijst op het internet. |
Motivering | |
De transparantie van de procedure moet worden vergroot. Goedgekeurde stoffen moeten worden opgenomen in een bijlage bij de verordening. | |
Wederopneming van amendement 89 uit eerste lezing. | |
Amendement 62 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 14 – lid 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
2. De verlenging geldt voor een periode van ten hoogste vijftien jaar. De verlenging van de goedkeuring van in artikel 4, lid 7, bedoelde werkzame stoffen, geldt ten hoogste voor vijf jaar. |
2. De goedkeuring kan één of meer keren worden verlengd voor een periode van ten hoogste tien jaar. De verlenging van de goedkeuring van werkzame stoffen die onder artikel 4, lid 7, vallen wordt verstrekt voor een periode die niet meer dan vier jaar mag bedragen. |
Motivering | |
In de voorgestelde tekst volgt de verlenging van de toelating door de lidstaat de verlenging van de werkzame stof (artikel 43, lid 5). Dit betekent dat ook de toelating in beginsel voor onbeperkte tijd geldt na de eerste verlenging. Dit is in strijd met het voorzorgsbeginsel, het beginsel dat besluiten worden genomen in het licht van de actuele wetenschappelijke en technische kennis, zoals bepaald in artikel 4, lid 1 van de voorgestelde tekst, en het beginsel dat een hoog beschermingsniveau verzekerd moet zijn (overweging 9). | |
Wederopneming van amendement 90 uit eerste lezing. | |
Amendement 63 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 15 – lid 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
1. De verlengingsaanvraag als bedoeld in artikel 14, moet uiterlijk drie jaar voordat de eerste goedkeuring vervalt, door een producent van de werkzame stof bij een lidstaat worden ingediend, met kopie aan de andere lidstaten, de Commissie en de Autoriteit. |
1. De verlengingsaanvraag waarin in artikel 14 is voorzien, moet uiterlijk drie jaar vóór de eerste goedkeuring vervalt, door een producent van de werkzame stof bij de desbetreffende lidstaat worden ingediend, met kopie aan de andere lidstaten, de Commissie en de Autoriteit. |
Motivering | |
Wederopneming van amendement 91 uit eerste lezing. | |
Amendement 64 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 18 – letter b | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(b) de vermelding welke gegevens moeten worden ingediend; |
(b) de vermelding welke gegevens moeten worden ingediend, met inbegrip van maatregelen om dierproeven tot een minimum te beperken, met name het gebruik van andere proeven dan op dieren en intelligente teststrategieën; |
Motivering | |
Om ervoor te zorgen dat dierproeven in de zin van deze verordening tot het absolute minimum beperkt blijven, moeten ook maatregelen daartoe in het programma worden opgenomen. | |
Wederopneming van amendement 92 uit eerste lezing. | |
Amendement 65 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 20 – lid 1 – inleidende formule | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
1. Overeenkomstig de in artikel 79, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure wordt een verordening vastgesteld waarbij: |
1. Overeenkomstig de in artikel 79, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing wordt een naar behoren gemotiveerde verordening vastgesteld waarbij: |
Motivering | |
Wederopneming van amendement 94 uit eerste lezing. | |
Amendement 66 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 20 – lid 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
2. Voor zover de redenen waarom de goedkeuring niet wordt verlengd dit toelaten, wordt in de in lid 1 bedoelde verordening voor bestaande voorraden van de betrokken gewasbeschermingsmiddelen een uitverkoop-/opgebruikperiode vastgesteld van ten hoogste één jaar voor het op de markt brengen en ten hoogste nogmaals één jaar voor de verwijdering, de opslag en het gebruik ervan. |
2. Voor zover de redenen waarom de goedkeuring niet wordt verlengd geen verband houden met de bescherming van de volksgezondheid of het milieu, wordt in de in lid 1 bedoelde verordening een uitverkoop-/opgebruikperiode vastgesteld van ten hoogste één jaar om de voorraden van de desbetreffende gewasbeschermingsmiddelen op te gebruiken. Na deze periode dragen de fabrikanten er zorg voor dat de resterende voorraden veilig worden verwijderd en verwerkt. |
Ingeval de toelating voor een gewasbeschermingsmiddel wordt ingetrokken of niet wordt verlengd om dringende redenen die verband houden met de gezondheid van mens of dier of met het milieu, wordt dit gewasbeschermingsmiddel met onmiddellijke ingang uit de handel genomen. |
Ingeval de toelating voor een gewasbeschermingsmiddel wordt ingetrokken of niet wordt verlengd om redenen die verband houden met de gezondheid van mens of dier of met het milieu, wordt dit gewasbeschermingsmiddel met onmiddellijke ingang uit de handel genomen. |
Motivering | |
Een uitloopperiode van een jaar mag alleen worden verleend als de redenen voor niet-verlenging van de toelating losstaan van volksgezondheid en milieu. Daarna moeten de fabrikanten ervoor zorgen dat de resterende voorraden veilig worden verwijderd en verwerkt. Als toelating niet wordt verlengd om redenen van volksgezondheid of milieu, moet het gewasbeschermingsmiddel onmiddellijk uit de handel worden genomen. | |
Wederopneming van amendement 95 uit eerste lezing. | |
Amendement 67 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 21 – lid 1 – alinea 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
1. De Commissie kan de goedkeuring van een werkzame stof steeds herzien. Zij kan rekening houden met het verzoek van een lidstaat om de goedkeuring van een werkzame stof te herzien. |
1. De Commissie kan de goedkeuring van een werkzame stof steeds herzien en dient verzoeken om herziening van de zijde van een lidstaat, het Europees Parlement of andere belanghebbenden terdege te bestuderen in het licht van de actuele stand van de wetenschappelijke en technische kennis en de controlegegevens. |
Motivering | |
Met het oog op de transparantie en het voorzorgsprincipe. Het amendement wil er ook voor zorgen dat bij het nemen van besluiten wordt uitgegaan van de actuele stand van de wetenschappelijke en technische kennis, zoals bepaald in artikel 4, lid 1 van de voorgestelde tekst en overeenkomstig het beginsel dat voor een hoog beschermingsniveau moet worden gezorgd zoals in overweging 9 wordt gevraagd. | |
Wederopneming van amendement 97 uit eerste lezing. | |
Amendement 68 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 21 – lid 1 – alinea 2 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
De Commissie beziet de goedkeuring van een werkzame stof opnieuw als er aanwijzingen zijn dat de verwezenlijking van de in artikel 4, lid 1, onder a), punt iv), en onder b), punt i), en artikel 7, leden 2 en 3, van Richtlijn 2000/60/EG gevaar kan lopen. |
Motivering | |
De Commissie kan een stof weliswaar op elk moment opnieuw bezien, maar het moet duidelijk zijn dat verzoeken daartoe ook ingediend kunnen worden door andere instellingen en partijen. | |
Als niet wordt voldaan aan de doelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG, dan moet het mogelijk zijn de toelating van de stof opnieuw te bezien. Directe koppeling tussen Richtlijn 2000/60/EG en de onderhavige verordening is bovendien een extra prikkel voor producenten om zich bewust te zijn van hun verantwoordelijkheid voor hun producten. | |
Wederopneming van amendement 98 uit eerste lezing. | |
Amendement 69 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 21 – lid 3 – alinea 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
3. Wanneer de Commissie concludeert dat niet langer wordt voldaan aan de criteria van artikel 4, of wanneer de op grond van artikel 6, onder f), vereiste verdere informatie niet is verstrekt, wordt volgens de in artikel 79, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure een verordening vastgesteld om de goedkeuring in te trekken of te wijzigen. |
3. Wanneer de Commissie concludeert dat niet langer wordt voldaan aan de criteria van artikel 4, of wanneer de op grond van artikel 6, onder f), vereiste verdere informatie niet is verstrekt, wordt volgens de in artikel 79, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing een verordening vastgesteld om de goedkeuring in te trekken of te wijzigen. |
Motivering | |
Amendement om de tekst aan te passen aan de bepalingen van het nieuwe comitologiebesluit. | |
Wederopneming van amendement 99 uit eerste lezing. | |
Amendement 70 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 21 – lid 3 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
3 bis. Wanneer de Commissie tot de conclusie komt dat de in artikel 4, lid 1, onder a), punt iv), en onder b), punt i), en artikel 7, leden 2 en 3, van Richtlijn 2000/60/EG vastgelegde doelstellingen om de verontreiniging door prioritaire stoffen te verminderen, niet gehaald kunnen worden, wordt volgens de in artikel 79, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing een verordening tot intrekking of wijziging van de goedkeuring vastgesteld. |
Motivering | |
Als niet wordt voldaan aan de doelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG voor een stof, dan moet het mogelijk zijn de goedkeuring van de stof opnieuw te bezien. De procedure moet stroken met de bepalingen van het nieuwe comitologiebesluit. | |
Wederopneming van amendement 100 uit eerste lezing. | |
Amendement 71 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 22 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
Deze afwijking geldt niet voor werkzame stoffen die overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG ingedeeld zijn als: |
|
– carcinogeen, |
|
– mutageen, |
|
– reproductietoxisch, |
|
- allergeen, |
|
en voor stoffen die ingedeeld zijn als: |
|
– persistent met een halveringstijd van meer dan 60 dagen, |
|
- hormoonontregelaars, die op de EU-lijst van verdachte hormoonontregelende stoffen staan, |
|
‑ toxisch, |
|
- bioaccumulatief en niet gemakkelijk afbreekbaar. |
|
Uiterlijk op … * herziet en verduidelijkt de Commissie, waar nodig, de criteria voor het aanmerken van een werkzame stof als een stof met een laag risico en dient zij zo nodig voorstellen in. |
|
___________________ * Eén jaar na de inwerkingtreding van deze verordening. |
Motivering | |
Het is nodig om heldere en objectieve criteria vast te stellen om te bepalen welke stoffen aanspraak kunnen maken op een laag risicoprofiel. In het voorstel ontbreekt daar de definitie van. Om onderzoek naar minder schadelijke stoffen en producten te stimuleren, is het belangrijk om bedrijven duidelijkheid en rechtszekerheid te verschaffen over wat precies onder een laag risicoprofiel wordt verstaan. De hier genoemde criteria zijn ontleend aan de biocidenrichtlijn 98/8/EG. Met deze criteria zou 25 tot 30 procent van de werkzame stoffen als stoffen met een laag risico worden beschouwd. | |
Wederopneming van amendement 102 uit eerste lezing. | |
Amendement 72 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 22 – lid 1 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
1 bis. Onverminderd het bepaalde in artikel 5 worden werkzame stoffen op basis van biologische bestrijdingsmiddelen die aan de criteria vastgesteld in artikel 4 voldoen, voor een periode van ten hoogste 15 jaar goedgekeurd wanneer gewasbeschermingsmiddelen die deze biologische bestrijdingsmiddelen bevatten naar verwachting slechts een laag risico voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu inhouden, zoals bepaald in artikel 47, lid 1. |
Motivering | |
De positieve vooruitzichten voor de bescherming van de gezondheid van de mens, van dieren en van het milieu die te verwachten zijn van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van biologische bestrijdingsmiddelen, moeten voldoende ondersteund worden. Het laagrisicokarakter van dergelijke biologische bestrijdingsmiddelen levert immers potentieel grote voordelen op. Daar gewasbescherming op basis van biologische bestrijdingsmiddelen veelal een relatief klein toepassingskader kent, is een goedkeuring van 15 jaar nodig om voldoende onderzoek en ontwikkeling in dergelijke gewasbeschermingspraktijken te promoten. | |
Wederopneming van amendement 103 uit eerste lezing. | |
Amendement 73 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 22 – lid 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
2. Artikel 4 en de artikelen 6 tot en met 21 alsmede Afdeling 5 van bijlage II zijn van toepassing. Stoffen die een laag risico inhouden, worden vermeld op een afzonderlijke lijst in de in artikel 13, lid 4, bedoelde verordening. |
2. Artikel 4 en de artikelen 6 tot en met 21 alsmede Afdeling 5 van bijlage II zijn van toepassing. Stoffen die een laag risico inhouden, worden vermeld op een afzonderlijke lijst in bijlage II bis. |
Motivering | |
Amendement sluit aan op amendement op artikel 13, lid 2, waarmee de RPT voor toelating van stoffen wordt voorgeschreven. | |
Amendering van een door de Raad toegevoegde nieuwe zin. | |
Amendement 74 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 23 – lid 1 – alinea 2 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
Voor de toepassing van deze verordening wordt een werkzame stof die voldoet aan de criteria van een voedingsmiddel volgens de definitie in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002, beschouwd als een basisstof. |
Motivering | |
Stoffen die voedingsmiddelen zijn overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002, zijn per definitie, als voedingsmiddel, niet giftig. Dergelijke stoffen, bijvoorbeeld zonnebloemoliën, worden tegenwoordig gebruikt in de biologische landbouw. | |
Wederopneming van amendement 274 uit eerste lezing. | |
Amendement 75 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 23 – lid 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
2. In afwijking van artikel 4 wordt een basisstof goedgekeurd wanneer uit relevante evaluaties die zijn uitgevoerd overeenkomstig andere communautaire wetgeving waarin het gebruik van die stof voor andere doeleinden dan als gewasbeschermingsmiddel is geregeld, blijkt dat de stof geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect heeft op de gezondheid van mens of dier, noch een onaanvaardbaar nadelig effect op het milieu. |
2. Een basisstof wordt goedgekeurd overeenkomstig artikel 4 en wanneer uit relevante evaluaties die zijn uitgevoerd overeenkomstig andere communautaire wetgeving waarin het gebruik van die stof voor andere doeleinden dan als gewasbeschermingsmiddel is geregeld, blijkt dat de stof geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect heeft op de gezondheid van mens of dier, noch een onaanvaardbaar nadelig effect op het milieu, mits elk punt van de vereiste gegevens voor de werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen bekend is en dezelfde besluitvormingsprocedures gelden. |
Motivering | |
De risicobeoordelingsprocedure moet ook voor basisstoffen verplicht zijn. | |
Wederopneming van amendement 105 uit eerste lezing. | |
Amendement 76 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 23 – lid 5 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
5. De artikelen 6 en 13 zijn van toepassing. Basisstoffen worden vermeld op een afzonderlijke lijst in de in artikel 13, lid 4, bedoelde verordening. |
5. De artikelen 6 en 13 zijn van toepassing. Basisstoffen worden vermeld op een afzonderlijke lijst in bijlage II bis. |
Motivering | |
Amendement sluit aan op amendement op artikel 13, lid 2, waarmee de RPT voor toelating van stoffen wordt voorgeschreven. | |
Amendering van een door de Raad toegevoegde nieuwe zin. | |
Amendement 77 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 24 – lid 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
1. Een werkzame stof die voldoet aan de criteria van artikel 4 wordt goedgekeurd als stof die in aanmerking komt om te worden vervangen indien zij voldoet aan een of meer van de in punt 4 van bijlage II vermelde aanvullende criteria. In afwijking van artikel 14, lid 2, kan de goedkeuring een of meerdere keren worden verlengd voor een periode van ten hoogste tien jaar. |
1. Een werkzame stof die voldoet aan de criteria van artikel 4 wordt goedgekeurd als stof die in aanmerking komt om te worden vervangen indien zij voldoet aan een of meer van de in punt 4 van bijlage II vermelde aanvullende criteria. In afwijking van artikel 14, lid 2, kan de goedkeuring een of meerdere keren worden verlengd voor een periode van ten hoogste vijf jaar. |
Motivering | |
De goedkeuringsperiode voor stoffen die in aanmerking komen voor vervanging, mag niet hetzelfde zijn als de algemene goedkeuringsperiode. Om te waarborgen dat producten die zulke stoffen bevatten, regelmatig aan een vergelijkende evaluatie worden onderworpen, moet de goedkeuringsperiode worden beperkt tot 5 jaar (verlengbaar). | |
Dit amendement moet ook duidelijk maken dat het Parlement zich nooit op het standpunt heeft gesteld dat stoffen die voor vervanging in aanmerking komen, automatisch gefaseerd van de markt moeten verdwijnen. Zo'n gefaseerd verbod is alleen vereist als aan een reeks voorwaarden is voldaan (zie art. 50). | |
Gedeeltelijke wederopneming van amendement 106 uit eerste lezing. Vervangt amendement 92 van de rapporteur. | |
Amendement 78 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 24 – lid 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
2. Onverminderd lid 1 zijn de artikelen 4 tot en met 21 van toepassing. Stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen, worden vermeld op een afzonderlijke lijst in de in artikel 13, lid 4, bedoelde verordening. |
2. Onverminderd lid 1 zijn de artikelen 4 tot en met 21 van toepassing. Stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen, worden vermeld op een afzonderlijke lijst in bijlage II bis. |
Motivering | |
Amendement sluit aan op amendement op artikel 13, lid 2, waarmee de RPT voor toelating van stoffen wordt voorgeschreven. | |
Amendering van een door de Raad toegevoegde nieuwe zin. | |
Amendement 79 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 25 – lid 1 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
1 bis. Voor de goedkeuring van een beschermstof of synergistisch middel wordt geacht te zijn voldaan aan lid 1 indien is vastgesteld dat aan artikel 4 is voldaan ten aanzien van één of meer representatieve gebruiksmogelijkheden van ten minste één gewasbeschermingsmiddel voor elke verschillende werkzame stof waarmee de beschermstof of het synergistisch middel wordt gecombineerd. |
Motivering | |
De beoordeling van beschermstoffen en synergistische middelen moet plaatsvinden in relatie tot de verschillende werkzame stoffen waarmee ze worden gecombineerd. | |
Wederopneming van amendement 107 uit eerste lezing. | |
Amendement 80 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 26 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
Uiterlijk op ...* wordt volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 79, lid 4, een verordening vastgesteld tot opstelling van een werkprogramma voor de gefaseerde herbeoordeling van synergisten en beschermstoffen die bij de inwerkingtreding van de verordening op de markt zijn. In die verordening worden procedures voor kennisgeving, evaluatie, beoordeling en besluitvorming opgenomen. De verordening bepaalt ook dat de belanghebbenden alle benodigde gegevens binnen een bepaalde termijn aan de lidstaten, de Commissie en de Autoriteit en meedelen. |
Uiterlijk op ...* wordt volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag een verordening vastgesteld tot opstelling van een werkprogramma voor de gefaseerde herbeoordeling van synergisten en beschermstoffen die bij de inwerkingtreding van de verordening op de markt zijn. In die verordening worden de vereiste gegevens, met inbegrip van maatregelen om dierproeven tot een minimum te beperken, vastgesteld, alsook procedures voor kennisgeving, evaluatie, beoordeling en besluitvorming opgenomen. De verordening bepaalt ook dat de belanghebbenden alle benodigde gegevens binnen een bepaalde termijn aan de lidstaten, de Commissie en de Autoriteit en meedelen. |
* PB: vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening. |
* PB: twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening. |
Motivering | |
De bepalingen voor de herbeoordeling van bestaande beschermstoffen en synergistische middelen mogen niet worden overgelaten aan een comitologiebesluit, maar moeten worden vastgesteld in een op het Verdrag gebaseerde wetgevingsprocedure. | |
Wederopneming van amendement 108 uit eerste lezing. | |
Amendement 81 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 27 – titel en leden 1 en 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
Formuleringshulpstoffen |
Goedkeuring van formuleringshulpstoffen |
1. Een formuleringshulpstof mag niet in een gewasbeschermingsmiddel worden opgenomen wanneer is vastgesteld dat: |
1. Een formuleringshulpstof wordt goedgekeurd wanneer is vastgesteld dat: |
(a) de residuen, na een toepassing die in overeenstemming is met goede gewasbeschermingspraktijken en rekening houdend met realistische gebruiksomstandigheden, een schadelijk effect hebben op de gezondheid van mens of dier of op het grondwater, dan wel een onaanvaardbaar effect hebben op het milieu; of |
(a) de formuleringshulpstof of de residuen daarvan, na een toepassing die in overeenstemming is met goede gewasbeschermingspraktijken en rekening houdend met realistische gebruiksomstandigheden, een schadelijk effect hebben op de gezondheid van mens of dier of op het grondwater, dan wel een onaanvaardbaar effect hebben op het milieu, en |
(b) het gebruik ervan, na een toepassing die in overeenstemming is met goede gewasbeschermingspraktijken en rekening houdend met realistische gebruiksomstandigheden, een schadelijk effect heeft op de gezondheid van mens of dier, dan wel een onaanvaardbaar effect op planten, plantaardige producten of het milieu. |
(b) het gebruik ervan, na een toepassing die in overeenstemming is met goede gewasbeschermingsmiddelpraktijken en rekening houdend met realistische gebruiksomstandigheden, geen schadelijk effect heeft op de gezondheid van mens of dier, dan wel een onaanvaardbaar effect op gewassen, plantaardige producten of het milieu. |
2. Formuleringshulpstoffen die krachtens lid 1 niet in een gewasbeschermingsmiddel mogen worden opgenomen, worden volgens in artikel 79, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing opgenomen in bijlage III. |
2. Formuleringshulpstoffen die overeenkomstig lid 1 goedgekeurd zijn, worden volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 79, lid 4, opgenomen in bijlage III. |
Motivering | |
Formuleringshulpstoffen kunnen een impact op de volksgezondheid en het milieu hebben. Daarom moet het gebruik ervan alleen zijn toegestaan als ze zijn goedgekeurd en opgenomen in een positieve lijst, net als beschermingsstoffen en synergistische middelen (zie artikel 25), en wel overeenkomstig de bepalingen van het nieuwe comitologiebesluit. | |
Goede praktijken moeten worden verondersteld, maar zijn niet vanzelfsprekend. Men moet uitgaan van realistische gebruiksomstandigheden overeenkomstig de testrichtsnoeren in Richtlijn 91/414 die bepalen dat gelet moet worden op "praktische gebruiksomstandigheden" en "realistische gebruiksomstandigheden". | |
Wederopneming van amendement 109 uit eerste lezing. | |
Amendement 82 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 27 – lid 2 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
2 bis. Wanneer een formuleringshulpstof in een overeenkomstig deze verordening toegelaten gewasbeschermingsmiddel wordt gebruikt, wordt het specifieke gebruik ervan in gewasbeschermingsmiddelen als geregistreerd beschouwd overeenkomstig artikel 15, lid 1 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH)1. ____________ 1 PB L 396, 30-12-2006, blz. 1. Rectificatie in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3. |
Motivering | |
Formuleringshulpstoffen die in gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, moeten niet aan dubbele regelgeving in het kader van REACH worden onderworpen. | |
Wederopneming van amendement 110 uit eerste lezing. | |
Amendement 83 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 28 – lid 2 – letter b | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(b) het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor onderzoeks- of ontwikkelingsdoeleinden overeenkomstig artikel 54; |
(b) het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor onderzoeks- of ontwikkelingsdoeleinden overeenkomstig artikel 54; |
Motivering | |
De verordening wil hoge toelatingsnormen bereiken. Gewasbeschermingsmiddelen voor onderzoeks- of ontwikkelingsdoeleinden horen niet thuis op de markt. | |
Wederopneming van amendement 111 uit eerste lezing. | |
Amendement 84 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 29 – lid 1 – letter c | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(c) de formuleringshulpstoffen zijn niet vermeld in bijlage III; |
(c) de formuleringshulpstoffen zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 27; |
Motivering | |
Zie motivering bij het bovenstaande amendement op artikel 27. | |
Wederopneming van amendement 113 uit eerste lezing. | |
Amendement 85 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 29 – lid 1 – letter c bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(c bis) de (technische) formule ervan is van dien aard dat blootstelling van de gebruiker of andere risico's zo veel mogelijk beperkt worden zonder de werking van het middel in het gedrang te brengen; |
Motivering | |
Formuleringen verschillen fors wat de risico's betreft, zoals poeder in vergelijking met korrels en formuleringen met organische oplosmiddelen in vergelijking met in water oplosbare emulsies. Als het kan worden vermeden, moet de formulering zelf het risico niet versterken dat verbonden is met het gebruik van een bepaald gewasbeschermingsmiddel. De voorgestelde tekst wil ervoor zorgen dat de formulering met het laagst mogelijke risico wordt gebruikt als een product op de markt wordt gebracht. | |
Wederopneming van amendement 114 uit eerste lezing. | |
Amendement 86 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 29 – lid 1 – letter e bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(e bis) alle metabolieten van de werkzame stof(fen) die aanwezig zijn in de gebruiksfase zijn bepaald met en voldoen aan de in lid 6 genoemde universele beginselen; |
Motivering | |
De universele beginselen zijn van wezenlijk belang in het toelatingsproces. | |
Wederopneming van amendement 115 uit eerste lezing. | |
Amendement 87 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 29 – lid 1 – letter f | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(f) de residuen die het gevolg zijn van geoorloofd gebruik en die in toxicologisch, ecotoxicologisch of ecologisch opzicht relevant zijn, kunnen worden bepaald door middel van algemeen gebruikte passende methoden; |
(f) de residuen die het gevolg zijn van geoorloofd gebruik, kunnen worden bepaald door middel van in alle lidstaten algemeen gebruikte gestandaardiseerde methoden die voldoende gevoelig zijn om alle technisch opspoorbare gehalten in ecologische en biologische media te meten. De residuen kunnen aangetoond worden met de gebruikelijke multiresidumethoden die worden toegepast in communautaire referentielaboratoria; |
Motivering | |
Sluit aan op het eerder voorgestelde amendement op artikel 4, lid 2 en de motivering daarbij. | |
Methoden om residuen van werkzame stoffen aan te tonen moeten voldoende gevoelig zijn wat de tot bezorgdheid aanleiding gevende niveaus in verschillende biologische milieus betreft, zodat geen gevolgen over het hoofd worden gezien die met algemeen gebruikte methoden niet makkelijk aan het licht te brengen zijn. | |
Wederopneming van amendement 116 uit eerste lezing. | |
Amendement 88 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 29 – lid 1 – letter h bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(h bis) de toelating gaat niet in tegen de nationale actieplannen die worden uitgewerkt in het kader van Richtlijn 2008/.../EG [tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden]. |
|
* PB: gelieve het nummer toe te voegen. |
Motivering | |
De lidstaten mogen er niet toe worden gedwongen om pesticiden te aanvaarden die het grondwater vervuilen of onnodige risico's en gevaren voor mens, dier en milieu inhouden in strijd met het eigen milieu- en volksgezondheidsbeleid van de lidstaten. De lidstaten moeten rekening kunnen houden met regionale factoren alvorens gewasbeschermingsmiddelen toe te laten. | |
Wederopneming van amendement 117 uit eerste lezing. | |
Amendement 89 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 29 – lid 4 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
4. Wat lid 1, onder e), betreft, kunnen volgens de in artikel 79, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure geharmoniseerde methoden worden vastgesteld. |
4. Wat lid 1, onder e), betreft, kunnen volgens de in artikel 79, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing geharmoniseerde methoden worden vastgesteld. |
Motivering | |
Amendement om de tekst aan te passen aan de bepalingen van het nieuwe comitologiebesluit. | |
Wederopneming van amendement 119 uit eerste lezing. | |
Amendement 90 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 29 – lid 6 – alinea 1 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
De uniforme grondslagen dienen naar behoren rekening te houden met de interactie tussen de werkzame stof, beschermstoffen, synergistische middelen en formuleringshulpstoffen. |
Motivering | |
Het moet duidelijk zijn dat in het toelatingsproces rekening wordt gehouden met de interactie tussen de stoffen. Het volstaat niet de desbetreffende stoffen afzonderlijk te controleren. | |
Het amendement is hoofdzakelijk bedoeld als precisering. Het wordt al indirect genoemd in artikel 25, lid 2 in combinatie met artikel 8, lid 1, onder a) en artikel 29, lid 4 en in de uniforme grondslagen. | |
Wederopneming van amendement 121 uit eerste lezing. | |
Amendement 91 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 30 – lid 1 – letter a | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
???binnen twee jaar en zes maanden na de datum waarop de aanvraag ontvankelijk is verklaard, verlengd met overeenkomstig artikel 9, lid 2, artikel 11, lid 3, en artikel 12, lid 3, vastgestelde termijnen, geen besluit inzake de goedkeuring kan worden genomen; en??? |
???binnen twee jaar en zes maanden na de datum waarop de aanvraag ontvankelijk is verklaard, verlengd met overeenkomstig artikel 9, lid 2, artikel 11, lid 2 of lid 3, en artikel 12, lid 3, vastgestelde termijnen, geen besluit inzake de goedkeuring kan worden genomen; en??? |
Amendement 92 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 30 – lid 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
2. In dat geval brengt de lidstaat de andere lidstaten en de Commissie onverwijld van zijn beoordeling van het dossier en van de toelatingsvoorwaarden op de hoogte, waarbij ten minste de in artikel 57, lid 1, bedoelde informatie wordt verstrekt. |
2. In dat geval kan de lidstaat een begin maken met zijn evaluatie met het oog op een voorlopige toelating, zodra er aanwijzingen zijn dat de termijnen voor de toelating van de stof niet zullen worden gehaald, en brengt hij de andere lidstaten en de Commissie onverwijld van zijn beoordeling van het dossier en van de toelatingsvoorwaarden op de hoogte, waarbij ten minste de in artikel 57, lid 1, bedoelde informatie wordt verstrekt. |
Motivering | |
De Raad heeft de door het Parlement in eerste lezing aangenomen tekst gewijzigd en een nieuw artikel over de voorlopige toelating van producten opgenomen. Dit nieuwe artikel moet worden aangepast aan de wijzigingen die het Europees Parlement in eerste lezing heeft voorgesteld. | |
Amendement 93 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 31 – lid 2 – alinea 1 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
Deze voorschriften omvatten tevens: |
|
a) de maximumdosis per hectare in elke toepassing; |
|
b) de periode tussen de laatste toepassing en de oogst; |
|
c) het aantal toepassingen per jaar. |
Motivering | |
Bovenstaande informatie moet in elke toelating verplicht worden gesteld. | |
Wederopneming van amendement 124 uit eerste lezing. | |
Amendement 94 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 31 – lid 2 – alinea 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
De toelating omvat een classificatie van het gewasbeschermingsmiddel voor de toepassing van Richtlijn 1999/45/EG. De lidstaten kunnen bepalen dat de houders van toelatingen het etiket na elke wijziging van de indeling en het kenmerken van het gewasbeschermingsproduct overeenkomstig Richtlijn 1999/45/EG zonder onnodige vertraging classificeren of aanpassen. In dat geval stellen zij de bevoegde autoriteit hiervan onverwijld in kennis. |
De toelating omvat een classificatie van het gewasbeschermingsmiddel voor de toepassing van Richtlijn 1999/45/EG. De lidstaten bepalen dat de houders van toelatingen het etiket na elke wijziging van de indeling en het kenmerken van het gewasbeschermingsproduct overeenkomstig Richtlijn 1999/45/EG zonder onnodige vertraging classificeren of aanpassen. In dat geval stellen zij de bevoegde autoriteit hiervan onverwijld in kennis. |
Motivering | |
De lidstaten moeten verplicht zijn ervoor te zorgen dat houders van toelatingen het etiket aanpassen. | |
Amendering van een door de Raad toegevoegde nieuwe passage. | |
Amendement 95 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 31 – lid 2 – alinea 2 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
De toelating omvat aanwijzingen voor een juist gebruik overeenkomstig de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming zoals neergelegd in artikel 3, die vanaf 2012 worden toegepast; |
Motivering | |
Wederopneming van amendement 305 uit eerste lezing. | |
Amendement 96 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 31 – lid 3 – letter a | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(a) een beperking van de distributie en het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel, waarbij rekening wordt gehouden met krachtens andere Gemeenschapsvoorschriften geldende eisen ter bescherming van de gezondheid van de betrokken distributeurs, gebruikers, omstanders en werknemers en van het milieu; een eventuele beperking van die aard dient op het etiket te worden vermeld; |
(a) een beperking van de distributie en het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel ter bescherming van de gezondheid van de betrokken distributeurs, gebruikers, omstanders, omwonenden en werknemers, alsmede consumenten, dan wel de gezondheid van dieren of het milieu, waarbij rekening wordt gehouden met krachtens andere Gemeenschapsvoorschriften geldende eisen; een eventuele beperking van die aard dient op het etiket te worden vermeld; |
Motivering | |
Wederopneming van amendement 303 uit de eerste lezing en andere plaatsing van de nieuwe tekst van de Raad om de andere Gemeenschapsvoorschriften als aanvulling in plaats van beperking op te voeren. | |
Wederopneming van amendement 126 uit eerste lezing. | |
Amendement 97 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 31 – lid 3 – letter b bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(b bis) eventuele beperkingen of verbodsbepalingen betreffende het gebruik van bestrijdingsmiddelen in en rond terreinen die worden gebruikt door het publiek of door kwetsbare groepen, zoals woonwijken, parken, plantsoenen, sportterreinen, schoolterreinen, kinderspeelplaatsen enz.; |
Motivering | |
De wettelijke gebruiksvoorwaarden voor goedkeuring van alle bestrijdingsmiddelen moeten gedetailleerde vereisten omvatten voor een eventueel verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen in en rond terreinen die worden gebruikt door het publiek of door kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals woonwijken, parken, plantsoenen, sportterreinen, schoolterreinen, kinderspeelplaatsen enz. | |
Wederopneming van amendement 127 uit eerste lezing. | |
Amendement 98 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 31 – lid 3 – letter b ter (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(b ter) andere beperkingen of voorwaarden in verband met de verlening van een toelating en met het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel, met name wanneer deze bedoeld zijn om de gezondheid van distributeurs, gebruikers, werknemers, omwonenden, omstanders en consumenten dan wel de gezondheid van dieren of het milieu te beschermen; |
Motivering | |
Dit nieuwe punt biedt de lidstaten de mogelijkheid om andere beperkingen of voorwaarden op te nemen, met name met het oog op de bescherming van distributeurs, gebruikers, werknemers, omwonenden, omstanders en consumenten of de gezondheid van dieren of het milieu. | |
Wederopneming van amendement 303 uit de eerste lezing. | |
Amendement 99 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 31 – lid 3 – letter e | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
e) de maximumdosis per hectare in elke toepassing; |
Schrappen |
Motivering | |
Dit amendement hangt samen met het amendement van de rapporteur op artikel 31, lid 2, alinea 1 bis. Dit amendement vervalt als dat amendement niet aangenomen wordt. | |
Sluit aan bij de wederopneming van amendement 124 uit eerste lezing. | |
Amendement 100 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 31 – lid 3 – letter f | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
f) het maximumaantal toepassingen per jaar en de tussentijd tussen toepassingen; |
Schrappen |
Motivering | |
Dit amendement hangt samen met het amendement van de rapporteur op artikel 31, lid 2, alinea 1 bis. Dit amendement vervalt als dat amendement niet aangenomen wordt. | |
Sluit aan bij de wederopneming van amendement 124 uit eerste lezing. | |
Amendement 101 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 31 – lid 3 – letter h | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
h) de veiligheidstermijn tot de oogst, indien van toepassing; |
Schrappen |
Motivering | |
Dit amendement hangt samen met het amendement van de rapporteur op artikel 31, lid 2, alinea 1 bis. Dit amendement vervalt als dat amendement niet aangenomen wordt. | |
Sluit aan bij de wederopneming van amendement 124 uit eerste lezing. | |
Amendement 102 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 33 – lid 2 – letters a en b | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(a) een lijst van de gebruiksdoeleinden in elk van de in bijlage I bepaalde zones en in de lidstaten waar de aanvrager een aanvraag heeft ingediend of voornemens is in te dienen; |
(a) een lijst van de gebruiksdoeleinden en van de lidstaten waar de aanvrager een aanvraag heeft ingediend of voornemens is in te dienen; |
(b)een voorstel waarin de lidstaat wordt vermeld waarvan de aanvrager verwacht dat die de aanvraag in de betreffende zone zal beoordelen. Ingeval de aanvraag betrekking heeft op gebruik in kassen, op behandeling na de oogst, op de behandeling van lege opslagruimten of op behandeling van zaaizaad, wordt slechts één lidstaat voorgesteld; deze lidstaat beoordeelt de aanvraag voor alle zones. In dit geval zendt de aanvrager het beknopte of volledige dossier als bedoeld in artikel 8 op verzoek toe aan andere lidstaten; |
|
Amendement 103 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 33 – lid 3 – letter b | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(b) voor elke werkzame stof en beschermstof en elke synergist in het gewasbeschermingsmiddel, een volledig en een beknopt dossier voor elk punt van de vereiste gegevens voor de werkzame stof, de beschermstof en de synergist; en |
(b) voor elke werkzame stof en beschermstof en elke synergist, formuleringshulpstof en hulpstof in het gewasbeschermingsmiddel, een volledig en een beknopt dossier voor elk punt van de vereiste gegevens voor de werkzame stof, de beschermstof, de synergist, de formuleringshulpstof en de hulpstof, alsmede een volledig en een beknopt dossier inzake het gecombineerde effect van de werkzame stof(fen), beschermstof(fen), synergist(en), formuleringshulpstof (fen) en hulpstof(fen) die het gewasbeschermingsmiddel bevat; |
Motivering | |
Beschermingsstoffen, synergistische middelen, formuleringshulpstoffen en hulpstoffen worden toegevoegd om de werking van de werkzame stof te versterken of te veranderen, zodat het gecombineerde effect verschilt van het gecumuleerde effect van de afzonderlijke stoffen. Daarom moet ook het gecombineerde effect worden beoordeeld. | |
Wederopneming van amendement 129 uit eerste lezing. | |
Amendement 104 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 33 – lid 3 – letter c | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(c) voor elke test of studie waarbij gewervelde dieren betrokken zijn, een verantwoording van de stappen die zijn genomen om onnodige proeven te voorkomen; |
(c) voor elke test of studie waarbij gewervelde dieren betrokken zijn, een verantwoording van de stappen die zijn genomen om dierproeven en herhaling van proeven op gewervelde dieren te voorkomen; |
Motivering | |
Om te bevorderen dat dierproeven voor de toepassing van deze verordening tot een absoluut minimum beperkt blijven, moet bij aanvragen ook een verantwoording worden gegeven van de maatregelen die zijn genomen om dierproeven meer algemeen te voorkomen. | |
Wederopneming van amendement 130 uit eerste lezing. | |
Amendement 105 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 33 – lid 6 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
6 bis. Desgevraagd verstrekt de aanvrager het in lid 3, onder a) bedoelde volledige dossier ook aan elke andere lidstaat. |
Amendement 106 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 33 – lid 6 ter (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
6 ter. In alle lidstaten worden uniforme aanvraagformulieren gebruikt. |
Motivering | |
Wederopneming van amendement 133 uit eerste lezing. | |
Amendement 107 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 35 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
De aanvraag wordt onderzocht door de lidstaat die de aanvrager voorstelt, tenzij een andere lidstaat in dezelfde zone bereid is de aanvraag te onderzoeken. De lidstaat die de aanvraag zal onderzoeken, brengt de aanvrager daarvan op de hoogte. |
De aanvraag wordt onderzocht door de lidstaat die de aanvrager voorstelt, tenzij een andere lidstaat bereid is de aanvraag te onderzoeken. De lidstaat die de aanvraag zal onderzoeken, brengt de aanvrager daarvan op de hoogte. |
Op verzoek van de lidstaat die de aanvraag onderzoekt, verlenen de andere lidstaten in de zone waarvoor de aanvraag is ingediend hun medewerking om een billijke verdeling van het werk te garanderen. |
Op verzoek van de lidstaat die de aanvraag onderzoekt, verlenen de andere lidstaten hun medewerking om een billijke verdeling van het werk te garanderen. |
De andere lidstaten in de zone waarvoor de aanvraag is ingediend laten het dossier rusten in afwachting van de beoordeling door de lidstaat die de aanvraag onderzoekt. |
|
Indien de aanvraag betrekking heeft op meer dan één zone, bereiken de lidstaten die de aanvraag beoordelen overeenstemming over de beoordeling van gegevens die geen verband houden met de omstandigheden van het milieu en de landbouw. |
De lidstaten die de aanvraag beoordelen bereiken overeenstemming over de beoordeling van gegevens die geen verband houden met de omstandigheden van het milieu en de landbouw. |
Amendement 108 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 35 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
Artikel 35 bis |
|
Databank van de Autoriteit |
|
Nadat hem is medegedeeld welke lidstaat de aanvraag zal onderzoeken, doet de aanvrager de Autoriteit onmiddellijk de in artikel 33, lid 3, onder a) en b) bedoelde volledige en beknopte dossiers en de in artikel 33, lid 3, onder c) bedoelde verantwoording toekomen. |
|
De Autoriteit maakt de beknopte dossiers onverwijld toegankelijk voor het publiek, behoudens vertrouwelijke informatie uit hoofde van artikel 63, en de verantwoording bedoeld in artikel 33, lid 3, onder c). |
Motivering | |
Conform the last subparagraph of Article 9(3) and Article 10. Linked to Amendments of Recital 32 and Articles 54(1), 57(1) and (2) and 58(-1). In order to facilitate data sharing it is necessary to establish one central database with all the information on tests and studies carried out previously for the purposes of this Regulation, managed by the Authority. Applicants would then have to consult only one database before carrying out any tests or studies. The information referred to in Article 32(3)(c) should also be publicly available to ensure transparency in relation to the steps taken by applicants to avoid animal testing. | |
Wederopneming van amendement 135 uit eerste lezing. | |
Amendement 121 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 36 – lid 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
1. De lidstaat die de aanvraag onderzoekt, voert op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis met gebruikmaking van de richtsnoeren die ten tijde van de aanvraag beschikbaar zijn, een onafhankelijke, objectieve en transparante beoordeling uit. Hij geeft alle lidstaten in dezelfde zone de mogelijkheid tot het indienen van opmerkingen waarmee tijdens de beoordeling rekening moet worden gehouden. |
1. De lidstaat die de aanvraag onderzoekt, voert op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis met gebruikmaking van de richtsnoeren die ten tijde van de aanvraag beschikbaar zijn, een onafhankelijke, objectieve en transparante beoordeling uit. Hij geeft alle lidstaten de mogelijkheid tot het indienen van opmerkingen waarmee tijdens de beoordeling rekening moet worden gehouden. |
Daarbij worden de in artikel 29, lid 6, bedoelde uniforme beginselen voor de beoordeling en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen toegepast om voor zover mogelijk vast te stellen of het gewasbeschermingsmiddel in dezelfde zone aan de eisen van artikel 29 voldoet wanneer het overeenkomstig artikel 55 en in realistische gebruiksomstandigheden wordt gebruikt. |
Daarbij worden de in artikel 29, lid 6, bedoelde uniforme beginselen voor de beoordeling en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen toegepast om voor zover mogelijk vast te stellen of het gewasbeschermingsmiddel aan de eisen van artikel 29 voldoet wanneer het overeenkomstig artikel 55 en in realistische gebruiksomstandigheden wordt gebruikt. |
De lidstaat die de aanvraag onderzoekt, maakt zijn beoordeling toegankelijk voor de andere lidstaten in dezelfde zone. De vorm van het beoordelingsverslag wordt vastgesteld volgens de in artikel 79, lid 2, bedoelde raadgevingsprocedure. |
De lidstaat die de aanvraag onderzoekt, maakt zijn beoordeling toegankelijk voor de andere lidstaten. De vorm van het beoordelingsverslag wordt vastgesteld volgens de in artikel 79, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure. |
Amendement 110 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 36 – lid 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
2. Dienovereenkomstig verlenen of weigeren de betrokken lidstaten toelatingen op grond van de conclusies van de beoordeling door de lidstaat die de aanvraag overeenkomstig de artikelen 31 en 32 heeft onderzocht. |
2. Wanneer een gewasbeschermingsmiddel reeds in één lidstaat toegelaten is, besluiten de andere lidstaten, onverminderd het bepaalde in de artikelen 31 en 32, uiterlijk 180 dagen na ontvangst van een aanvraag of en onder welke voorwaarden het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel wordt toegelaten. |
Amendement 111 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 36 – lid 2 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
2 bis. Een lidstaat kan toestemming tot het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel op zijn grondgebied alleen weigeren indien hij ten gevolge van speciale ecologische of agrarische omstandigheden gegronde redenen heeft om van oordeel te zijn dat het desbetreffende product risico's met zich meebrengt voor de gezondheid van mensen of dieren of voor het milieu. |
Amendement 112 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 36 – lid 3 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
3. In afwijking van lid 2 en krachtens het Gemeenschapsrecht kunnen passende voorwaarden worden opgelegd wat de naleving van de in artikel 31, lid 3, onder a) en b), bedoelde voorschriften betreft, alsmede andere risicobeperkende maatregelen die voortvloeien uit specifieke gebruiksomstandigheden. |
3. In afwijking van lid 2 en krachtens het Gemeenschapsrecht kunnen de lidstaten passende voorwaarden opleggen wat de naleving van de in artikel 31, lid 3, onder a) en b), bedoelde voorschriften betreft, alsmede andere risicobeperkende maatregelen die voortvloeien uit specifieke gebruiksomstandigheden. |
Indien de bezorgdheid van een lidstaat in verband met de gezondheid van mens en dier of het milieu niet kan worden weggenomen door de in de eerste alinea bedoelde nationale risicobeperkende maatregelen, kan een lidstaat in laatste instantie weigeren een toelating voor een gewasbeschermingsmiddel op zijn grondgebied te verlenen indien die lidstaat, als gevolg van zeer specifieke omstandigheden in verband met milieu of landbouw, gegronde redenen heeft om aan te nemen dat het betrokken product een ernstige bedreiging vormt voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu. |
|
De lidstaat stelt de aanvrager en de Commissie onverwijld op de hoogte van zijn besluit en verstrekt daarvoor een technische of wetenschappelijke rechtvaardiging. |
De lidstaat stelt de aanvrager en de Commissie onverwijld op de hoogte van zijn besluit en verstrekt daarvoor een technische of wetenschappelijke rechtvaardiging. |
De lidstaten bieden de mogelijkheid om tegen het besluit waarbij een toelating voor een dergelijk product wordt geweigerd, in beroep te gaan bij de nationale rechterlijke instanties of bij andere beroepsinstanties. |
De lidstaten bieden elke belanghebbende de mogelijkheid om tegen het besluit waarbij een toelating voor een dergelijk product wordt verleend dan wel geweigerd, in beroep te gaan bij de nationale rechterlijke instanties of bij andere beroepsinstanties. |
Amendement 113 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 37 – lid 4 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
4. Uiterlijk 90 dagen nadat zij van de lidstaat die de aanvraag onderzoekt het beoordelingsrapport en de kopie van de toelating hebben ontvangen, nemen de andere betrokken lidstaten een besluit over de aanvraag overeenkomstig artikel 36, leden 2 en 3. |
Schrappen |
Motivering | |
Schrapping van de nieuwe formulering van de Raad, voortvloeiend uit het standpunt van het Parlement dat het begrip zones moet verdwijnen. | |
Amendement 114 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 39 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
Uiterlijk op … * dient de Commissie een voorstel in tot invoering van een gestandaardiseerd formaat voor de onder a), b) en c) bedoelde documentatie. _____ * 1 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening. |
Motivering | |
Er moet een systeem van werkverdeling worden ingevoerd ter vergemakkelijking van de besluitvormingsprocedure van lidstaten die hetzelfde product in de Europese Unie toelaten. | |
Wederopneming van amendement 143 uit eerste lezing. | |
Amendement 115 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 39 – lid 1 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
1 bis. De lidstaten verstrekken de Autoriteit onverwijld een dossier met de onder a), b), en c) van lid 1 genoemde documenten. De Autoriteit houdt een register bij van alle toelatingen in de verschillende lidstaten. |
Motivering | |
Een centraal orgaan, de Autoriteit, moet een registratie bijhouden van de diverse toelatingen voor stoffen die in de verschillende lidstaten zijn verleend. | |
Wederopneming van amendement 144 uit eerste lezing. | |
Amendement 116 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 39 – lid 2 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
2 bis. Binnen 12 weken na een besluit over de toelating van een gewasbeschermingsmiddel plaatsen de lidstaten een afschrift van het bestuursrechtelijke besluit als bedoeld in onder c) van lid 1 op een openbare website. |
Motivering | |
Er moet een systeem van werkverdeling worden ingevoerd ter vergemakkelijking van de besluitvormingsprocedure van lidstaten die hetzelfde product in de Europese Unie toelaten. | |
Wederopneming van amendement 146 uit eerste lezing. | |
Amendement 117 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 40 – lid 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
1. De houder van een overeenkomstig artikel 29 verleende toelating kan in de volgende gevallen in een andere lidstaat voor hetzelfde gewasbeschermingsmiddel, hetzelfde gebruik en vergelijkbare agronomische praktijken een toelatingsaanvraag indienen volgens de procedure voor wederzijdse erkenning waarin in deze onderafdeling is voorzien: |
1. De houder van een overeenkomstig artikel 29 verleende toelating kan in een andere lidstaat voor hetzelfde gewasbeschermingsmiddel, hetzelfde gebruik en vergelijkbare agronomische praktijken een toelatingsaanvraag indienen volgens de procedure voor wederzijdse erkenning waarin in deze onderafdeling is voorzien: |
(a) de toelating werd verleend door een lidstaat (de referentielidstaat) die tot dezelfde zone behoort; (b) de toelating werd verleend door een lidstaat (de referentielidstaat) die tot een andere zone behoort, mits de toelating waarvoor de aanvraag wordt gedaan, niet wordt gebruikt voor wederzijdse erkenning in een andere lidstaat binnen dezelfde zone; |
|
(c) de toelating werd verleend door een lidstaat voor gebruik in kassen, bij behandeling na de oogst of bij de behandeling van lege ruimten of containers voor de opslag van planten of plantaardige producten, of bij de behandeling van zaaizaad, ongeacht de zone waartoe de referentielidstaat behoort. |
|
Amendement 118 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 41 – lid 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
1. De lidstaat waar overeenkomstig artikel 40 een aanvraag is ingediend verleent voor het betrokken gewasbeschermingsmiddel een toelating onder dezelfde voorwaarden als de lidstaat die de aanvraag onderzoekt, behalve wanneer artikel 36, lid 3, van toepassing is. |
1. De lidstaat waar overeenkomstig artikel 40 een aanvraag is ingediend moet de evaluatie onderzoeken die is uitgevoerd door de lidstaat waar de toelating verleend is (referentie-lid-staat) tegen de achtergrond van de omstandigheden op zijn eigen grondgebied en verleent binnen 180 dagen voor het betrokken gewasbeschermingsmiddel een toelating onder dezelfde voorwaarden als de lidstaat die de aanvraag onderzoekt of , artikel 36, lid 2 bis of lid 3 toepast.. |
Amendement 119 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 41 – lid 1 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
1 bis. Indien een lidstaat op grond van artikel 26, lid 2 bis, de toelating weigert van een gewasbeschermingsmiddel, stelt hij de Commissie, de andere lidstaten en de aanvrager daarvan in kennis binnen 15 dagen na het nemen van dit besluit, onder vermelding van de gegronde redenen voor dit besluit. |
Amendement 120 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 41 – lid 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
In afwijking van lid 1 kan de lidstaat het gewasbeschermingsmiddel toelaten wanneer: |
In afwijking van lid 1 kan de lidstaat het gewasbeschermingsmiddel toelaten wanneer: |
(a) een toelating uit hoofde van artikel 40, lid 1, onder b), is aangevraagd; |
|
(b) het een stof bevat die in aanmerking komt om te worden vervangen; |
(a) het een stof bevat die in aanmerking komt om te worden vervangen; |
(c) artikel 30 is toegepast; of |
(b) artikel 30 is toegepast; of |
(d) het een overeenkomstig artikel 4, lid 7, goedgekeurde stof bevat. |
(c) het een overeenkomstig artikel 4, lid 7, goedgekeurde stof bevat. |
Amendement 121 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 36 – lid 2 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
2 bis. Een lidstaat kan toestemming tot het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel op zijn grondgebied ook weigeren indien hij gegronde redenen heeft om van oordeel te zijn dat de toelating van het desbetreffende product in conflict zou komen met de doelstellingen van zijn nationale actieplan. |
Amendement 122 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 42 – lid 1 – letter a | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
a) een afschrift van de door de referentielidstaat verleende toelating en een vertaling van de toelating in een officiële taal van de lidstaat die de aanvraag ontvangt; |
a) een afschrift van de door de referentielidstaat verleende toelating en, op verzoek, een vertaling van de toelating in een officiële of nationale taal van de lidstaat die de aanvraag ontvangt; |
Motivering | |
Verduidelijking om de tekst te laten aansluiten bij de in artikel 33, lid 5, gestelde vertaaleisen. Een algemeen vertaalvoorschrift, dus ook zonder verzoek, maakt de procedure minder efficiënt. | |
Amendement 123 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 42 – lid 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
2. De lidstaat bij welke overeenkomstig artikel 40 een aanvraag wordt ingediend, neemt binnen 90 dagen een beslissing over de aanvraag. |
2. De lidstaat bij welke overeenkomstig artikel 40 een aanvraag wordt ingediend, neemt binnen 180 dagen een beslissing over de aanvraag. |
Motivering | |
We moeten zorgen voor een zo snel mogelijke toelatingsprocedure die verenigbaar is met een verregaande mate van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. Dit betekent evenwel dat, als de lidstaten volledig rekening moeten houden met de relevante en specifieke omstandigheden op hun grondgebied alvorens een in een andere lidstaat toegelaten product toe te laten of te weigeren - in plaats van de toelating van een andere lidstaat automatisch over te nemen - 90 dagen niet toereikend is. | |
Wederopneming van amendement 154 uit eerste lezing. | |
Amendement 124 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 43 – lid 3 – tweede alinea | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
Binnen elke zone worden de conformiteitscontroles en de beoordeling van de verstrekte gegevens voor alle lidstaten door de in artikel 35 bedoelde lidstaat gecoördineerd. |
De conformiteitscontroles en de beoordeling van de verstrekte gegevens voor alle lidstaten die een aanvrage hebben ontvangen worden door de in artikel 35 bedoelde lidstaat gecoördineerd. |
Amendement 125 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 43 – lid 4 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
4. Volgens in artikel 79, lid 2, bedoelde raadgevingsprocedure* kunnen richtsnoeren voor de toelating van de conformiteitscontroles worden opgesteld. * In de Nederlandse versie van het gemeenschappelijk standpunt staat hier ten onrechte "regelgevingsprocedure" (noot Vertaaldienst EP). |
4. Volgens in artikel 79, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure kunnen richtsnoeren voor de toelating van de conformiteitscontroles worden opgesteld. |
Motivering | |
Compromisvoorstel gebaseerd op amendement 158 uit de eerste lezing. | |
Amendement 126 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 44 – lid 3 – letter c bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
(c bis) op grond van de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis de wijze van gebruik en de gebruikte hoeveelheden kunnen worden gewijzigd; |
Motivering | |
In de voorgestelde tekst ontbreekt een belangrijke bepaling van Richtlijn 91/414, namelijk artikel 4, lid 6. Daar staat dat een toelating wordt gewijzigd, indien blijkt dat "op grond van de nieuwe ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis de wijze van gebruik en de gebruikte hoeveelheden kunnen worden gewijzigd". Deze verplichting zorgt ervoor dat de voorwaarden voor het verlenen van toelating aangepast blijven aan de wetenschappelijke ontwikkeling en is zo een voorbeeld van een praktische toepassing van het voorzorgsbeginsel. | |
Wederopneming van amendement 160 uit eerste lezing. | |
Amendement 127 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 44 – lid 4 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
4. Wanneer een lidstaat overeenkomstig lid 3 een toelating intrekt of wijzigt, licht hij de houder van de toelating, de andere lidstaten, de Commissie en de Autoriteit onmiddellijk in. De andere lidstaten die tot dezelfde zone behoren, trekken de toelating dan eveneens in of wijzigen haar, met inachtneming van nationale voorwaarden en risicobeperkende maatregelen, behalve in gevallen waarin artikel 36, lid 3, tweede tot en met vierde alinea, is toegepast. Artikel 46 is in voorkomend geval van toepassing. |
4. Wanneer een lidstaat overeenkomstig lid 3 een toelating intrekt of wijzigt, licht hij de houder van de toelating, de andere lidstaten, de Commissie en de Autoriteit onmiddellijk in. De andere lidstaten die tot dezelfde zone behoren, trekken de toelating dan eveneens in of wijzigen haar, met inachtneming van nationale voorwaarden en risicobeperkende maatregelen, behalve in gevallen waarin artikel 36, lid 2 bis, is toegepast. Artikel 46 is in voorkomend geval van toepassing. |
Motivering | |
Wederopneming van amendement 161 uit eerste lezing. | |
Amendement 128 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 46 – lid 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
Voor zover de redenen waarom de toelating wordt ingetrokken, gewijzigd of niet wordt verlengd dit toelaten, is de uitverkoop-/opgebruikperiode beperkt en bedraagt zij ten hoogste zes maanden voor het op de markt brengen en ten hoogste nogmaals één jaar voor de verwijdering, de opslag en het gebruik van bestaande voorraden van de betrokken gewasbeschermingsmiddelen. |
Voor zover de redenen waarom de toelating wordt ingetrokken, gewijzigd of niet wordt verlengd geen betrekking hebben op de bescherming van de gezondheid van mens en dier of het milieu, worden uitverkoop-/opgebruikperiodes om de voorraden van de desbetreffende gewasbeschermingsmiddelen op te gebruiken verleend voor een periode van maximaal een seizoen. Indien de redenen voor intrekking, wijziging of het niet verlengen van de toelating verband houden met de bescherming van de gezondheid van mens en dier of het milieu, wordt er geen een periode toegestaan om de voorraden van de desbetreffende gewasbeschermingsmiddelen op te gebruiken en wordt alle verkoop en gebruik van dergelijke middelen met onmiddellijke ingang beëindigd, zodra het besluit betreffende intrekking of niet-verlenging is genomen. |
Motivering | |
Wanneer de redenen voor intrekking, wijziging of het niet verlengen van de toelating verband houden met de bescherming van de gezondheid van mens en dier en het milieu, wordt de verkoop en het gebruik van dergelijke bestrijdingsmiddelen met onmiddellijke ingang beëindigd. | |
Wederopneming van amendement 162 uit eerste lezing. | |
Amendement 129 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 46 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
Artikel 46 bis |
|
Verwijdering en vernietiging van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen |
|
Onverminderd het bepaalde in artikel 46 worden voorraden van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen veilig onder verantwoordelijkheid van de voormalige houder van de toelating verwijderd en vernietigd. |
Motivering | |
Voorraden verouderde bestrijdingsmiddelen vormen in talrijke lidstaten en derde landen een groot risico voor volksgezondheid en milieu. De producenten worden verplicht te zorgen voor een veilige verwijdering en vernietiging van deze gevaarlijke stoffen. | |
Wederopneming van amendement 163 uit eerste lezing. | |
Amendement 130 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 46 ter (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
Artikel 46 ter |
|
Invoer |
|
Ingevoerde non-food materialen of voorwerpen mogen geen residuen van werkzame stoffen bevatten die niet overeenkomstig deze verordening zijn goedgekeurd. |
Motivering | |
Om enerzijds de volksgezondheid en anderzijds het concurrentievermogen van de Europese industrie te beschermen mogen ingevoerde non-food materialen en artikelen geen werkzame stoffen bevatten die niet in de Europese Unie goedgekeurd zijn. | |
Wederopneming van amendement 164 uit eerste lezing. | |
Amendement 131 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 47 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
Artikel 47 bis |
|
Het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met een verlaagd risico |
|
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 29 wordt een gewasbeschermingsmiddel toegelaten als middel met een verlaagd risico indien het aan de volgende eisen voldoet: |
|
(a) ten minste een van de werkzame stoffen die het bevat, is een stof als omschreven in artikel 22; |
|
(b) alle werkzame stoffen, beschermstoffen en synergisten met een laag risico die het bevat, zijn goedgekeurd overeenkomstig hoofdstuk II; |
|
(c) het levert, in het licht van de wetenschappelijke of technische kennis, aanzienlijk minder risico's op voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu dan een vergelijkbaar, reeds toegelaten gewasbeschermingsmiddel; |
|
(d) het is voldoende werkzaam; |
|
(e) het voldoet aan artikel 29, lid 1, onder b), c) en e) tot en met h). |
|
2. Een aanvrager van een toelating voor een gewasbeschermingsmiddel met een verlaagd risico moet aantonen dat aan de eisen van lid 1 is voldaan en doet de aanvraag vergezeld gaan van een volledig en een beknopt dossier voor elk punt van de vereiste gegevens voor de werkzame stof en het gewasbeschermingsmiddel. |
|
3. De lidstaat beslist binnen 120 dagen of hij een toelatingsaanvraag voor een gewasbeschermingsmiddel met een verlaagd risico inwilligt. |
|
Die termijn bedraagt 90 dagen wanneer een andere lidstaat voor hetzelfde gewasbeschermingsmiddel met een verlaagd risico reeds toelating heeft verleend. |
|
Indien de lidstaat bijkomende informatie nodig heeft, stelt hij een termijn vast waarbinnen de aanvrager die moet verstrekken. In dat geval wordt de termijn van 120 dagen verlengd met de bijkomende termijn die de lidstaat toekent. |
|
4. Tenzij anders aangegeven, zijn alle bepalingen van deze verordening die betrekking hebben op toelatingen van toepassing. |
Motivering | |
Om de ontwikkeling van minder schadelijke gewasbeschermingsmiddelen te stimuleren, wordt er een nieuwe categorie van gewasbeschermingsmiddelen geïntroduceerd met een verlaagd risico, die een lager risico inhouden dan de huidige middelen op de markt én ten minste één werkzame stof met een laag risico bevatten. Deze categorie gewasbeschermingsmiddelen krijgt bepaalde voordelen, zoals een langere periode van gegevensbescherming en vrijstelling van heffingen. | |
Wederopneming van amendement 168 uit eerste lezing. | |
Amendement 132 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 50 – lid 1 - inleidende formule en letters a t/m c | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
Lidstaten voeren een vergelijkende evaluatie uit wanneer zij een aanvraag evalueren voor de toelating van een gewasbeschermingsmiddel dat een werkzame stof bevat die is goedgekeurd als stof die in aanmerking komt om te worden vervangen. Lidstaten verlenen geen toelating voor dan wel beperken het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel dat een stof bevat die in aanmerking komt om te worden vervangen wanneer uit de vergelijkende evaluatie, waarin de risico's en de voordelen zoals in bijlage IV uiteengezet tegen elkaar worden afgewogen, blijkt dat: |
Lidstaten voeren een vergelijkende evaluatie uit wanneer zij een aanvraag evalueren voor de toelating van een gewasbeschermingsmiddel dat een werkzame stof bevat die is goedgekeurd als stof die in aanmerking komt om te worden vervangen. Lidstaten verlenen geen toelating voor dan wel beperken het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel dat een stof bevat die in aanmerking komt om te worden vervangen wanneer uit de vergelijkende evaluatie, waarin de risico's en de voordelen zoals in bijlage IV uiteengezet tegen elkaar worden afgewogen, blijkt dat: |
(a) er voor de in de aanvraag gespecificeerde gebruiksdoeleinden reeds een toegelaten gewasbeschermingsmiddel of een niet-chemische bestrijdings- of preventiemethode bestaat die aanzienlijk veiliger is voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu; en |
(a) er voor de in de aanvraag gespecificeerde gebruiksdoeleinden reeds een toegelaten gewasbeschermingsmiddel of een niet-chemische bestrijdings- of preventiemethode bestaat die aanzienlijk veiliger is voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu; en |
(b) het gewasbeschermingsmiddel of de niet-chemische bestrijdings- of preventiemethode bedoeld onder a) geen significante economische of praktische nadelen heeft; en c) de chemische diversiteit van de werkzame stoffen voldoende is om het voorkomen van resistentie in het doelorganisme tot een minimum te beperken. |
(b) het gewasbeschermingsmiddel of de niet-chemische bestrijdings- of preventiemethode bedoeld onder a) geen significante economische of praktische nadelen heeft; en c) de chemische diversiteit van de werkzame stoffen, en voor zover relevant de methoden en praktijken voor gewasbeheer en plaagpreventie, voldoende zijn om het voorkomen van resistentie in het doelorganisme tot een minimum te beperken. |
Amendement 133 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 50 – lid 3 – alinea 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
Dergelijke toelatingen worden verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaar. |
Dergelijke toelatingen worden voor een periode van ten hoogste drie jaar verleend. |
Motivering | |
Zonder vergelijkende evaluatie moet de toelating van een plantenbeschermingsmiddel dat een stof bevat die in aanmerking komt voor vervanging beperkt blijven tot maximaal drie jaar. | |
Wederopneming van de door de Commissie voorgestelde tijdslimiet. | |
Amendement 134 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 50 – lid 4 – alinea 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
4. Voor gewasbeschermingsmiddelen die een stof bevatten die in aanmerking komt om te worden vervangen, voeren de lidstaten de in lid 1 bedoelde vergelijkende evaluatie regelmatig en uiterlijk bij de verlenging of de wijziging van de toelating uit. |
4. Voor gewasbeschermingsmiddelen die een stof bevatten die in aanmerking komt om te worden vervangen, voeren de lidstaten de in lid 1 bedoelde vergelijkende evaluatie uiterlijk vier jaar na de toelating of verlenging van de toelating uit. |
Motivering | |
De vergelijkende evaluatie dient plaats te vinden voor het eind van de toelatingsperiode. | |
Wederopneming van de door de Commissie voorgestelde tijdslimiet. | |
Amendement 135 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 50 – lid 5 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
5. Wanneer een lidstaat besluit een toelating krachtens lid 3 in te trekken of te wijzigen, wordt die intrekking of wijziging van kracht vijf jaar na het besluit van de lidstaat, of aan het einde van de goedkeuringsperiode voor de stof die in aanmerking komt om te worden vervangen, wanneer die periode eerder afloopt. |
5. Wanneer een lidstaat beslist een toelating krachtens lid 4 in te trekken of te wijzigen, wordt die intrekking of wijziging van kracht twee jaar na de beslissing van de lidstaat, of op het einde van de goedkeuringsperiode voor de stof die in aanmerking komt om te worden vervangen, wanneer die periode eerder afloopt. |
Motivering | |
De voorgestelde tijdslimiet van twee jaar zal het vervangingsproces bespoedigen en innovatie stimuleren. | |
Wederopneming van amendement 173 uit eerste lezing. | |
Amendement 136 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 51 – lid 2 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
2 bis. De lidstaten kunnen met toestemming van de Commissie concrete maatregelen treffen om het indienen van aanvragen betreffende uitbreiding van de toelating tot beperkte toepassingen en van aanvragen met betrekking tot beperkte toepassingen te vergemakkelijken. |
Motivering | |
Vereenvoudiging van de bureaucratische procedures en het stimuleren van toepassing van gewasbeschermingsmiddelen voor beperkte toepassingen zouden een groot aantal problemen met betrekking tot bepaalde teelten oplossen. Er is gebleken dat de houders van toelatingen geen voorstander zijn van uitbreiding tot beperkte toepassingen, gezien het geringe economische belang dat deze voor de sector vertegenwoordigen. In sommige derde landen gelden maatregelen zoals bijvoorbeeld verlenging van de gegevensbescherming, indien de toelating is uitgebreid tot kleine teelten. Om te voorkomen dat er een gebrek aan gewasbeschermingsmiddelen voor dit soort teelten ontstaat, zouden vergelijkbare stimulerende maatregelen voor de EU moeten worden ingevoerd. | |
Wederopneming van amendement 175 uit eerste lezing. | |
Amendement 137 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 51 – lid 4 – alinea 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
4. Wanneer lidstaten een uitbreiding van een toelating voor een kleine toepassing verlenen, lichten zij, zo nodig, de houder van de toelating in en verzoeken zij hem de etikettering dienovereenkomstig aan te passen. |
4. Wanneer lidstaten een uitbreiding van een toelating voor een beperkte toepassing verlenen, lichten zij de houder van de toelating in, die de etikettering dienovereenkomstig aanpast. |
Motivering | |
Een juiste etikettering is doorslaggevend voor het veilig gebruik van gewasbeschermingsproducten. De beste manier om de gebruiker voor te lichten is om op het etiket de beperkte toepassing te vermelden en duidelijk aan te geven dat de producent niet aansprakelijk kan worden gesteld voor het vermelde gebruikspatroon. | |
Gedeeltelijke wederopneming van amendement 179 uit eerste lezing. | |
Amendement 138 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 51 – lid 4 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
4 bis. Uitbreidingen op basis van dit artikel moeten apart kenbaar gemaakt worden en er moet afzonderlijk op aansprakelijkheidsbeperkingen worden gewezen. |
Motivering | |
Los van de wijze waarop een uitbreiding van de toelating voor beperkte toepassingen in een lidstaat wordt verleend, moet duidelijk herkenbaar zijn dat er sprake is van een uitbreiding zoals bedoeld in artikel 49, teneinde geen misverstanden te doen ontstaan omtrent het feit dat er sprake is van een andere juridische status dan in het geval van een toelating krachtens artikel 4. | |
Wederopneming van amendement 177 uit eerste lezing. | |
Amendement 139 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 51 – lid 6 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
6. Lidstaten stellen een lijst van kleine toepassingen op en werken die geregeld bij. |
6. Lidstaten stellen een lijst van kleine toepassingen op en werken die geregeld bij. Deze lijst staat ter inzage van het publiek door middel van de officiële websites van de lidstaat en van de Commissie. |
Motivering | |
Om de uitwisseling van informatie te vergemakkelijken en om de voorlichting van het belangstellende publiek te verbeteren moeten de lidstaten en de Commissie de lijst beschikbaar stellen op een officiële website. | |
Wederopneming van amendement 180 uit eerste lezing. | |
Amendement 140 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 51 – lid 6 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
6 bis. Uiterlijk op ... legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot oprichting van een Europees stimuleringsfonds voor beperkte toepassingen voor. Uit het fonds kunnen ook aanvullende residuproeven voor beperkte toepassingen worden gefinancierd. |
|
________ Eén jaar na de inwerkingtreding van deze verordening. |
Motivering | |
In dit voorstel wordt de lijn van de commissie ITRE gevolgd, maar is de verwijzing naar Europese belastingen geschrapt. | |
Wederopneming van amendement 276 uit eerste lezing. | |
Amendement 141 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 52 – lid 3 – letters b en c | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(b) de specificatie en de inhoud van de werkzame stoffen, beschermstoffen en synergisten, alsook het soort formulering identiek zijn; en tevens |
(b) zij hetzij over dezelfde specificatie beschikken, hetzij over specificaties die volgens de in artikel 38 bedoelde procedure als gelijkwaardig zijn goedgekeurd. |
(c) de aanwezige formuleringshulpstoffen en de grootte, het materiaal of de vorm van de verpakking wat betreft de mogelijke negatieve gevolgen voor de veiligheid van het product ten aanzien van de gezondheid van mens of dier, of van het milieu, gelijk of gelijkwaardig zijn. |
|
Motivering | |
De vereisten om de identiteit van de referentieproducten vast te stellen zijn onnodig restrictief. | |
Gedeeltelijke wederopneming van amendement 286 uit eerste lezing. | |
Amendement 142 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 52 – lid 3 – alinea 1 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
Gewasbeschermingsmiddelen die niet voldoen aan de onder a) genoemde voorwaarde, maar wel aan alle overige in dit lid vermelde voorwaarden, worden geacht identiek te zijn aan het referentieproduct als in een door de aanvrager aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van invoer voorgelegde vergelijkende evaluatie van een volgens de beginselen van goede laboratoriumpraktijken officieel erkend laboratorium of in een vergelijkende evaluatie van de bevoegde autoriteit wordt bevestigd dat het gewasbeschermingsmiddel waarvoor een invoervergunning wordt aangevraagd, qua stoffen identiek is aan het referentieproduct en dat aan de volgende vereisten is voldaan: |
|
a) de in de eerste alinea. letters b) en c), vermelde voorschriften; b) het gewasbeschermingsmiddel waarvoor een invoervergunning wordt aangevraagd, bevat geen niet-beoordeelde coformulant of in een coformulant voorkomende stof; c) er ontbreken geen in een coformulant voorkomende stoffen met een wezenlijke functie; d) het product bevat geen verschillende nominale concentraties coformulanten met een wezenlijke functie of in een coformulant voorkomende stoffen die toxischer of ecotoxischer zijn dan het referentieproduct of die voor de werking of de stabiliteit ongunstiger zijn dan die van het referentieproduct; e) er ontbreken geen coformulanten die bedoeld zijn voor de bescherming van gebruikers of derden. |
Motivering | |
Im EuGH Urteil vom 25.02.2008, Az. C-201/06, rügt der EuGH das Fehlen eines vereinfachten Zulassungsverfahrens für Generika, in welchem die wesentliche Übereinstimmung eines Generikums mit einem Referenzerzeugnis überprüft wird. Aufgrund der ausdrücklichen Forderung des Gerichtshofes nach Einführung eines solchen Verfahrens ist dessen Einführung in die vorliegende Verordnung dringend geboten, zumal der jetzt vorliegende Kompromissvorschlag eine solche Regelung vollständig vermissen lässt. Damit würde für die Paralleleinfuhr von Generika eine gesetzliche Lücke entstehen, die die Garantie des freien Warenverkehrs aus Art. 28 EG auch für solche Produkte verletzt. | |
Amendement 143 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 52 – lid 10 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
10 bis. Onverminderd artikel 63 stellen de autoriteiten van de lidstaten informatie over vergunningen voor parallelhandel algemeen beschikbaar. |
Motivering | |
De Raad heeft nieuwe bepalingen opgenomen over het identieke karakter van parallel verhandelde pesticiden. Uit een oogpunt van transparantie moet de informatie over vergunningen voor parallelhandel algemeen beschikbaar zijn. | |
Amendement 144 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 54 – lid 5 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
5. Voor de toepassing van dit artikel, met name wat betreft de maximumhoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen die bij experimenten of proeven mogen vrijkomen en de gegevens die overeenkomstig lid 2 ten minste moeten worden verstrekt, kunnen nadere regels worden vastgesteld volgens de in artikel 79, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure. |
5. Gedetailleerde regels voor de toepassing van dit artikel, met name de maximumhoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen die bij experimenten of proeven mogen vrijkomen en de minimuminformatie die overeenkomstig lid 2 moet worden verstrekt, kunnen volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 79, lid 4, worden vastgesteld. |
Motivering | |
Om de tekst aan te passen aan de bepalingen van het nieuwe comitologiebesluit. | |
Wederopneming van amendement 184 uit eerste lezing. | |
Amendement 145 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 56 – lid 1 – alinea 3 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
Daartoe noteert en rapporteert de houder van de toelating alle vermoedelijke nadelige reacties bij de mens die met het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel verband houden. |
Daartoe noteert en rapporteert de houder van de toelating alle vermoedelijke nadelige reacties bij de mens, het dier en het milieu die met het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel verband houden. |
Motivering | |
De informatie moet ook nadelige gevolgen voor mensen, dieren en het milieu bevatten. | |
Wederopneming van amendement 188 uit eerste lezing. | |
Amendement 146 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 56 – lid 3 – alinea 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
3. Onverminderd het recht van de lidstaten om tussentijdse beschermende maatregelen vast te stellen, evalueert de lidstaat van elke zone die het eerst een toelating heeft verleend, de ontvangen informatie en licht deze de andere lidstaten die tot dezelfde zone behoren in indien hij beslist de toelating overeenkomstig artikel 44 in te trekken of te wijzigen. |
3. De lidstaat die dergelijke informatie ontvangt geeft deze onmiddellijk door aan de andere lidstaten. Onverminderd het recht van lidstaten om tijdelijke beschermingsmaatregelen te nemen, evalueert de lidstaat die een toelating heeft verleend, de ontvangen informatie en licht de andere lidstaten in wanneer hij beslist de toelating overeenkomstig artikel 44 in te trekken of te wijzigen. |
Motivering | |
Met dit amendement wordt beoogd een mechanisme in het leven te roepen waarmee lidstaten informatie over mogelijke schadelijke effecten kunnen delen. | |
Wederopneming van amendement 189 uit eerste lezing. | |
Amendement 147 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 57 – lid 1 – inleidende formule | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
1. De lidstaten stellen informatie over gewasbeschermingsmiddelen waarvoor krachtens deze verordening toelating is verleend of de toelating is ingetrokken, elektronisch ter beschikking van het publiek, met minstens de volgende vermeldingen: |
1. Lidstaten zenden informatie over gewasbeschermingsmiddelen waarvoor krachtens deze verordening toelating is verleend of de toelating is ingetrokken, toe aan de Autoriteit, die haar elektronisch ter beschikking stelt van het publiek. Deze informatie omvat minstens de volgende vermeldingen: |
Motivering | |
Om de uitwisseling van gegevens te vergemakkelijken is het noodzakelijk dat één centrale gegevensbank met alle informatie over tests en studies die eerder voor de toepassing van deze verordening zijn uitgevoerd, wordt opgericht en door de Autoriteit beheerd. Aanvragers hoeven dan maar één gegevensbank te raadplegen alvorens een test of onderzoek uit te voeren. | |
Wederopneming van amendement 191 uit eerste lezing. | |
Amendement 148 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 59 – lid 1 – alinea 7 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
Een studie wordt ook beschermd indien zij nodig was om een toelating te verlengen of te herzien. De gegevensbeschermingsperiode duurt 30 maanden. De eerste tot en met vierde alinea zijn van overeenkomstige toepassing. |
Een studie wordt ook beschermd indien zij nodig was om een toelating te verlengen of te herzien. |
Motivering | |
Wederopneming van artikel 56, lid 1, vijfde alinea van COM(2008)0093 (niet gewijzigd door het EP in eerste lezing). | |
Amendement 149 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 60 – leden 1 en 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
1. Over elke werkzame stof, elke beschermstof en synergist en elke toevoegingsstof stelt de rapporteur lidstaat een lijst op van de test- en studieverslagen die nodig zijn voor een eerste goedkeuring, een wijziging van de goedkeuringsvoorwaarden of een verlenging van de goedkeuring, welke lijst hij ter beschikking van de lidstaten en de Commissie stelt. |
1. Voor elke werkzame stof, elke beschermstof en synergist zendt de als rapporteur aangewezen lidstaat een lijst van de test- en studieverslagen die nodig zijn voor een eerste goedkeuring, een wijziging van de goedkeuringsvoorwaarden of een verlenging van de goedkeuring, alsmede een samenvatting van de resultaten van de test- en studieverslagen om de efficiëntie van de stof en de schadeloosheid ervan voor mens, dier, plant en milieu vast te stellen, toe aan de Autoriteit, die deze op het moment van de publicatie van het ontwerpbeoordelingsverslag ingevolge artikel 12 ter beschikking van het publiek stelt. |
2. Voor elk gewasbeschermingsmiddel dat zij toelaten, houden de lidstaten de volgende lijsten bij en stellen die op verzoek ter beschikking van elke belanghebbende partij: |
2. Voor elk gewasbeschermingsmiddel dat zij toelaten, zenden de lidstaten de Autoriteit de volgende lijsten toe, die de Autoriteit op het moment van de publicatie van het ontwerpbeoordelingsverslag ingevolge artikel 12 ter beschikking stelt van het publiek: |
(a) een lijst van test- en studieverslagen over de werkzame stof, de beschermstof of de synergist, de toevoegingsstof en het gewasbeschermingsmiddel die nodig zijn voor de eerste toelating, voor een wijziging van de toelatingsvoorwaarden of een verlenging van de toelating; en tevens |
(a) een lijst van test- en studieverslagen over de werkzame stof, de beschermstof of de synergist, de toevoegingsstof en het gewasbeschermingsmiddel die nodig zijn voor de eerste toelating, voor een wijziging van de toelatingsvoorwaarden of een verlenging van de toelating; en tevens |
(b) een lijst van de test- en studieverslagen waarvoor de aanvrager overeenkomstig artikel 59 om bescherming heeft verzocht en elke motivering die overeenkomstig dat artikel is ingediend. |
(b) een lijst van de test- en studieverslagen waarvoor de aanvrager overeenkomstig artikel 59 om bescherming heeft verzocht en elke motivering die overeenkomstig dat artikel is ingediend. |
|
(b bis) een samenvatting van de resultaten van de test- en studieverslagen om de efficiëntie van de stof en de schadeloosheid ervan voor mens, dier, plant en milieu vast te stellen. |
Motivering | |
Om de uitwisseling van gegevens te vergemakkelijken is het noodzakelijk dat één centrale gegevensbank met alle informatie over tests en studies die eerder voor de toepassing van deze verordening zijn uitgevoerd, wordt opgericht en door de Autoriteit beheerd. Aanvragers hoeven dan maar één gegevensbank te raadplegen alvorens een test of onderzoek uit te voeren. | |
Wederopneming van amendement 299 uit eerste lezing. | |
Amendement 150 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 61 – lid -1 (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
-1. Al wie toelating voor een gewasbeschermingsmiddel wenst te verkrijgen, raadpleegt, alvorens tests of studies uit te voeren, de gegevensbank genoemd in de artikelen 35 bis en 57. |
Motivering | |
Om voor zo veel mogelijk gegevensuitwisseling te zorgen, moeten aanvragers de gegevensbank van de Autoriteit raadplegen, om alle nodige informatie te vinden over tests en studies die eerder voor de toepassing van deze verordening zijn uitgevoerd. | |
Wederopneming van amendement 201 uit eerste lezing. | |
Amendement 151 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 61 – lid 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
2. De bevoegde autoriteit van de lidstaat moet, indien zij er zeker van is dat de aspirant-aanvrager voornemens is een toelatingsaanvraag in te dienen, naam en adres van de houder of houders van vroegere relevante toelatingen aan de aspirant-aanvrager meedelen, en tegelijkertijd naam en adres van de aanvrager aan de houders van de toelatingen meedelen. |
2. De bevoegde instantie van de lidstaat moet, indien zij er zeker van is dat de aspirant-aanvrager voornemens is een toelatingsaanvraag in te dienen, te verlengen of te herzien, naam en adres van de houder of houders van vroegere relevante toelatingen aan de aspirant-aanvrager meedelen, en tegelijkertijd naam en adres van de aanvrager aan de houders van de toelatingen meedelen. |
Motivering | |
De gegevensbescherming moet ook gaan gelden voor verlenging en herziening van een toelating ter bescherming van middelgrote ondernemingen en de onderzoekssectoren van de gewasbeschermingsindustrie. | |
Wederopneming van amendement 203 uit eerste lezing. | |
Amendement 152 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 61 – lid 3 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
3. De aspirant-aanvrager van de toelating en de houder of houders van relevante toelatingen doen al wat redelijkerwijs van hen kan worden verlangd om overeenstemming te bereiken over de uitwisseling van test- en studieverslagen die krachtens artikel 59 zijn beschermd en die de aanvrager van een toelating voor een gewasbeschermingsmiddel nodig heeft. |
3. De aspirant-aanvrager van de toelating of de verlenging of herziening daarvan, en de houder of houders van relevante toelatingen doen al wat redelijkerwijs van hen kan worden verlangd om overeenstemming te bereiken over de uitwisseling van test- en studieverslagen die krachtens artikel 59 zijn beschermd en die de aanvrager van de toelating, verlenging of herziening voor een gewasbeschermingsmiddel nodig heeft. In plaats van overeenstemming kan de aangelegenheid ook aan een arbitragecollege worden voorgelegd, waarbij de uitkomst van de arbitrage wordt aanvaard. Met het oog op een billijke, transparante en niet-discriminerende deling van de kosten van het uitwisselen van informatie, kan de Commissie, overeenkomstig de in artikel 79, lid 3 bedoelde regelgevingsprocedure, op grond van die beginselen richtsnoeren voor kostendeling vaststellen. |
Motivering | |
De gegevensbescherming moet ook gaan gelden voor verlenging en herziening van een toelating ter bescherming van middelgrote ondernemingen en de onderzoekssectoren van de gewasbeschermingsindustrie. | |
Ten einde onnodig overdoen van tests zo veel mogelijk te voorkomen, dienen arbitrage- en kostendelingsmechanismen te worden ingesteld om aanvragers en houders van toelatingen te helpen tot overeenstemming te komen. Deze bepalingen zijn ook opgenomen in de REACH-Verordening. | |
Wederopneming van amendement 204 uit eerste lezing. | |
Amendement 153 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 61 – lid 3 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
3 bis. Indien een lidstaat van oordeel is dat een monopolie kan ontstaan, en de aspirant-aanvrager en de houder/houders van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die dezelfde werkzame stoffen, beschermstoffen of synergistische middelen bevatten, geen overeenstemming kunnen bereiken over de uitwisseling van test- en studieverslagen waarbij gewervelde dieren betrokken zijn, licht de aspirant-aanvrager de bevoegde autoriteit van de lidstaat daarover in. Beide partijen moeten evenwel overeenstemming bereiken over welke rechtbank voor de toepassing van artikel 62, lid 4, bevoegd is. |
Motivering | |
De nieuwe verordening dient specifieke bepalingen te bevatten om monopoliesituaties op de markt van gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen. | |
Wederopneming van amendement 205 uit eerste lezing. | |
Amendement 154 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 62 – lid 2 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
2. De aspirant-aanvrager en de houder of houders van de relevante toelatingen doen al het mogelijke om tests en studies waarbij gewervelde dieren betrokken zijn, uit te wisselen. De kosten van de uitwisseling van test- en studieverslagen worden op een billijke, transparante en niet-discriminerende wijze vastgesteld. De aspirant-aanvrager is alleen verplicht deel te nemen in de kosten voor informatie die hij moet indienen om aan de toelatingseisen te voldoen. |
2. De aspirant-aanvrager en de houder of houders van de relevante toelatingen doen al het mogelijke om tests en studies waarbij gewervelde dieren betrokken zijn, uit te wisselen. De kosten van de uitwisseling van test- en studieverslagen worden op een billijke, transparante en niet-discriminerende wijze vastgesteld. De aspirant-aanvrager is verplicht deel te nemen in de kosten die worden gemaakt in het hele proces van productie en publicatie van de informatie die hij moet indienen om aan de toelatingseisen te voldoen. |
Motivering | |
De kosten van het produceren van gegevens zijn hoger dan de nettokosten van de studie. De aspirant-aanvrager dient ertoe te worden verplicht bij te dragen in alle kosten van de gegevens die hij vervolgens het recht heeft te gebruiken voor zijn eigen registratiebehoeften. | |
Wederopneming van amendement 207 uit eerste lezing. | |
Amendement 155 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 62 – lid 3 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
3 bis. Uiterlijk ...* maakt de Commissie een evaluatie van de bepalingen in deze verordening aangaande de gegevensbescherming voor tests en studies waarbij gewervelde dieren zijn betrokken. De Commissie doet deze evaluatie, en mogelijke wijzigingsvoorstellen om de gegevensbescherming ten aanzien van dierproeven in te perken, aan het Europees Parlement en de Raad toekomen. |
|
______________________ * Zeven jaar na de inwerkingtreding van deze verordening. |
Motivering | |
In dit voorstel genieten testresultaten van proeven waarbij gewervelde dieren zijn betrokken gegevensbescherming, maar deze gegevens moeten wel verplicht uitgewisseld worden. Dit compromis is vanuit praktische overwegingen momenteel noodzakelijk (anders zullen veel nieuwe producten niet op de markt kunnen worden gebracht), maar zal op termijn geëvalueerd moeten worden. Een minder strikte gegevensbescherming zal immers het aantal proeven met gewervelde dieren kunnen doen afnemen. | |
Wederopneming van amendement 208 uit eerste lezing. | |
Amendement 156 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 63 – lid 2 – inleidende formule | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
2. Openbaarmaking van de volgende informatie wordt normaliter geacht de bescherming van de commerciële belangen of van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van de betrokkenen in gevaar te brengen: |
2. Openbaarmaking van de volgende informatie wordt geacht de bescherming van de commerciële belangen of van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van de betrokkenen in gevaar te brengen: |
Motivering | |
Uit juridisch oogpunt is de term "normaliter" niet gedefinieerd en zet de deur open voor willekeur. | |
Amendement 157 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 63 – lid 2 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
2 bis. Testgegevens, met inbegrip van studieverslagen, die door een indiener van een aanvraag zijn verstrekt ter staving van een aanvraag van een toelating voor of wijziging van een gewasbeschermingsmiddel krachtens deze verordening kunnen door belanghebbende partijen worden bekeken in door de Commissie, de Autoriteit of de lidstaten aangewezen ruimten. Dergelijke gegevens worden niet openbaar gemaakt door middel van kopieën of enige andere vorm van publicatie (met inbegrip van elektronische publicatie). |
Motivering | |
Het publiek heeft een gerechtvaardigd belang in de toegang tot informatie, die krachtens deze verordening moet worden gewaarborgd overeenkomstig het Verdrag van Aarhus. Door de mogelijkheid het grote publiek te informeren moet echter misbruik en oneerlijke concurrentie worden voorkomen. De voorgestelde leeszaal zorgt voor een juist evenwicht omdat belangstellende derde partijen toegang hebben tot vertrouwelijke informatie maar potentiële concurrenten het systeem niet kunnen misbruiken om gevoelige commerciële gegevens te verkrijgen. | |
Wederopneming van amendement 211 uit eerste lezing. | |
Amendement 158 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 65 – lid 3 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
3 bis. Levensmiddelen die niet voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie van 5 december 2006 inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters1, krijgen het etiket "niet geschikt voor zuigelingen en jonge kinderen". |
|
1 PB L 339, 6-12-2006, blz. 16. |
Motivering | |
Levensmiddelen die resten van gewasbeschermingsmiddelen bevatten boven de limieten waarin Richtlijn 2006/125/EG voorziet, moeten duidelijk worden geëtiketteerd met een waarschuwing op dit punt, om deze informatie aan de eindverbruiker te verstrekken. | |
Wederopneming van amendement 214 uit eerste lezing. | |
Amendement 159 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 66 – lid 2 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
2 bis. De lidstaten mogen reclame voor gewasbeschermingsmiddelen in bepaalde media verbieden of beperken. |
Motivering | |
De eventueel bestaande nationale beperkingen moeten gehandhaafd kunnen worden. | |
Wederopneming van amendement 215 uit eerste lezing. | |
Amendement 160 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 67 – lid 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
Artikel 67 |
Artikel 67 |
Bijhouden van registers |
Bijhouden van registers |
1. Producenten, leveranciers, distributeurs, importeurs, exporteurs en professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen houden registers bij van de gewasbeschermingsmiddelen die zij produceren, invoeren, uitvoeren, opslaan, gebruiken of op de markt brengen en bewaren die gedurende ten minste 3 jaar. |
1. Producenten, leveranciers, distributeurs, importeurs, exporteurs en professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen houden registers bij van de gewasbeschermingsmiddelen die zij produceren, invoeren, uitvoeren, opslaan, gebruiken of op de markt brengen en bewaren die gedurende ten minste 10 jaar na het einde van de productie of het gebruik. |
Relevante informatie in deze registers stellen zij op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit. Derde partijen, zoals de drinkwaterindustrie, kunnen zich tot de bevoegde autoriteit wenden met het verzoek toegang tot deze informatie te verkrijgen. |
De informatie in deze registers stellen zij ter beschikking van de bevoegde autoriteit. Zij stellen deze informatie ook ter beschikking van buren en bewoners, kleinhandelaars, of de drinkwaterindustrie die om directe toegang verzoeken. De informatie over alle aanvragen van gewasbeschermingsmiddelen voor een bepaald landbouwproduct wordt ter beschikking van klein- en groothandelaars gesteld in de vorm van een elektronisch veldpaspoort. |
Amendement 161 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 67 – lid 1 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
1 bis. De producenten van gewasbeschermingsmiddelen zorgen voor toezicht na de registratie. Zij verstrekken de bevoegde autoriteiten alle relevante informatie en houden deze ter beschikking van belanghebbenden die erom verzoeken. |
Motivering | |
De verantwoordelijkheid van de producenten van gewasbeschermingsmiddelen mag niet ophouden bij de toelating van hun stof. Om de bescherming van het milieu te garanderen, met name de hulpbron water, is het belangrijk dat toezicht wordt uitgeoefend na de registratie en dat de informatie die zo wordt verkregen, ter beschikking wordt gehouden van de bevoegde autoriteiten, alsmede van belanghebbenden die erom verzoeken (bijvoorbeeld de drinkwaterindustrie). Het mag niet worden overgelaten aan betrokkenen verderop in de keten om de mogelijke negatieve gevolgen van een stof voor het aquatische milieu aan te pakken. | |
Wederopneming van amendement 217 uit eerste lezing. | |
Amendement 162 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 77 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
De Commissie kan volgens de in artikel 79, lid 2, bedoelde raadgevingsprocedure technische en andere richtsnoeren voor de toepassing van deze verordening opstellen of wijzigen. De Commissie kan de Autoriteit verzoeken dergelijke richtsnoeren op te stellen of ertoe bij te dragen. |
De Commissie kan volgens de in artikel 79, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure technische en andere richtsnoeren voor de toepassing van deze verordening opstellen of wijzigen. De Commissie kan de Autoriteit verzoeken dergelijke richtsnoeren op te stellen of ertoe bij te dragen. De Autoriteit kan het initiatief nemen tot de opstelling of herziening van richtsnoeren voor het beoordelen van de risico's van werkzame stoffen. |
Motivering | |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid moet zelf het initiatief kunnen nemen tot de opstelling of herziening van richtsnoeren met betrekking tot risicobeoordeling. | |
Compromisamendement op basis van amendement 224 uit eerste lezing. | |
Amendement 163 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 78 – lid 1 – letter f | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
(f) een verordening tot opstelling van het werkprogramma voor beschermstoffen en synergisten als bedoeld in artikel 26; |
Schrappen |
Motivering | |
Dit werkprogramma moet worden goedgekeurd volgens de medebeslissingsprocedure. | |
Wijziging van een nieuwe paragraaf, ingevoerd door de Raad, overeenkomstig amendement 108 uit eerste lezing. | |
Amendement 164 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 78 – lid 3 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
3. Volgens de raadgevingsprocedure van artikel 79, lid 2, wordt een verordening vastgesteld met de lijst van werkzame stoffen die in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG is opgenomen. Deze stoffen worden geacht krachtens deze verordening te zijn goedgekeurd. |
3. Volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 79, lid 4, wordt een verordening vastgesteld met de lijst van werkzame stoffen die in bijlage IIa bij deze richtlijn is opgenomen. Deze stoffen worden geacht krachtens deze verordening te zijn goedgekeurd. |
Motivering | |
Om de tekst aan te passen aan de bepalingen van het nieuwe comitologiebesluit. | |
Wederopneming van amendement 226 uit eerste lezing met een extra wijziging om de coherentie met het amendement op art. 13, lid 2, te verzekeren, waarbij een lijst van actieve substanties wordt ingevoerd. | |
Amendement 165 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 80 – lid 7 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
7. Binnen ... * na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie een lijst op van de in bijlage I van Richtlijn 1991/414/EEG opgenomen stoffen die voldoen aan de criteria van punt 4 van bijlage II. van deze verordening en waarop de criteria van artikel 50 van deze verordening van toepassing zijn. |
7. Binnen ... * na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie een lijst op van de in bijlage I van Richtlijn 1991/414/EEG opgenomen stoffen die voldoen aan de criteria van punt 4 van bijlage II. van deze verordening en waarop de criteria van artikel 50 van deze verordening van toepassing zijn. |
* Noot aan het PB: 78 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening. |
* Noot aan het PB: 36 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening. |
Motivering | |
Er bestaat geen goede reden om zes en een half jaar te wachten met de goedkeuring van een lijst van substanties die in aanmerking komen voor vervanging. Dit zou uiterlijk na drie jaar moeten worden gedaan. | |
Aanpassing van een door de Raad toegevoegde nieuwe paragraaf. | |
Amendement 166 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Artikel 82 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
De Commissie dient binnen vijf jaar bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van de wederzijdse erkenning inzake toelatingen, in het bijzonder over de toepassing door de lidstaten van de bepalingen van artikel 36, lid 3, en artikel 50, lid 2; onder a),de verdeling van de Europese Unie in drie zones en de toepassing van de criteria voor de goedkeuring van werkzame stoffen, beschermstoffen en synergisten, weergegeven in bijlage II, en het effect daarvan op de diversificatie en het concurrentievermogen van de landbouw alsook op de menselijke gezondheid en het milieu. Het verslag kan indien nodig vergezeld gaan van passende wetgevingsvoorstellen om deze bepalingen te wijzigen. |
De Commissie dient binnen vijf jaar bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van de wederzijdse erkenning inzake toelatingen, in het bijzonder over de toepassing door de lidstaten van de bepalingen van artikel 36, lid 2 bis en lid 3, en artikel 50, lid 2; onder a), de toepassing van de criteria voor de goedkeuring van werkzame stoffen, beschermstoffen en synergisten, weergegeven in bijlage II, en het effect daarvan op de diversificatie en het concurrentievermogen van de landbouw, en ook op de voedselprijzen, alsook op de menselijke gezondheid en het milieu. Het verslag kan indien nodig vergezeld gaan van passende wetgevingsvoorstellen om deze bepalingen te wijzigen. |
Amendement 167 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Bijlage I | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
Bijlage I |
Schrappen |
Zone A - Noord |
|
De volgende lidstaten behoren tot deze zone: |
|
Denemarken, Estland, Letland, Litouwen, Finland, Zweden |
|
Zone B - Centrum |
|
De volgende lidstaten behoren tot deze zone: |
|
België, Tsjechië, Duitsland, Ierland, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Verenigd Koninkrijk |
|
Zone C - Zuid |
|
De volgende lidstaten behoren tot deze zone: |
|
Bulgarije, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Malta, Portugal |
|
Motivering | |
Het voorgestelde systeem met zones is misleidend, omdat in de zones geen "vrij gelijkaardige omstandigheden" op agrarisch, fytosanitair en ecologisch gebied bestaan. Het voorgestelde zonesysteem ondermijnt de nationale toelating en strookt niet met het communautaire beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit, omdat het verder gaat dan nodig is om het besluitvormingsproces te bespoedigen. De nagestreefde doelstellingen kunnen worden gehaald door het systeem van wederzijdse erkenning aan te passen, zonder een zoneconcept in te voeren. | |
Wederopneming van amendement 230 uit eerste lezing. | |
Amendement 168 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Bijlage II – punt 3.6.1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
3.6.1. In voorkomend geval worden de ADI, het AOEL en de ARfD vastgesteld. Bij de vaststelling van dergelijke waarden wordt een passende veiligheidsmarge van ten minste 100 in acht genomen, waarbij rekening wordt gehouden met het soort en de ernst van de effecten en de kwetsbaarheid van specifieke bevolkingsgroepen. |
3.6.1. In voorkomend geval worden de ADI, het AOEL en de ARfD vastgesteld. Bij de vaststelling van dergelijke waarden wordt een passende veiligheidsmarge van ten minste 100 in acht genomen, waarbij rekening wordt gehouden met het soort en de ernst van de effecten, mogelijke gecombineerde effecten en de kwetsbaarheid van specifieke bevolkingsgroepen |
Motivering | |
Er moet ook rekening worden gehouden met gecombineerde effecten en met groepen die bijzonder gevaar lopen. | |
Gedeeltelijke wederopneming van amendement 300 uit eerste lezing. | |
Amendement 169 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Bijlage II – lid 3.6.5 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
3.6.5. Een werkzame stof, beschermstof of synergist wordt slechts goedgekeurd wanneer zij/het overeenkomstig de beoordeling op grond van communautaire of internationale richtsnoeren voor het uitvoeren van proeven of andere beschikbare gegevens en informatie, met inbegrip van een overzicht van de wetenschappelijke literatuur, beoordeeld door de Autoriteit, niet wordt geacht hormoonontregelende eigenschappen te hebben die schadelijk kunnen zijn voor de mens, tenzij de blootstelling van mensen aan die werkzame stof, die beschermstof of die synergist in een gewasbeschermingsmiddel in de voorgestelde realistische gebruiksomstandigheden te verwaarlozen is, dat wil zeggen dat het product wordt gebruikt in gesloten systemen of in andere omstandigheden die contact met mensen uitsluiten en waarbij residuen van de werkzame stof, de beschermstof of de synergist in kwestie in levensmiddelen en diervoeders de overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 396/2005 vastgestelde standaardwaarde niet overschrijden. |
3.6.5. Een werkzame stof, beschermstof of synergist wordt slechts goedgekeurd wanneer zij/het overeenkomstig de beoordeling op grond van communautaire of internationale richtsnoeren voor het uitvoeren van proeven of andere beschikbare gegevens en informatie, met inbegrip van een overzicht van de wetenschappelijke literatuur, beoordeeld door de Autoriteit, niet wordt geacht, met inachtneming van waarschijnlijke gecombineerde effecten, hormoonontregelende eigenschappen te hebben die schadelijk kunnen zijn voor de mens, zodat deze stof niet overeenkomstig de bepalingen van richtlijn 67/548/EEG geclassificeerd hoeft te worden als toxisch voor de voortplanting in categoerie 3, tenzij de blootstelling van mensen aan die werkzame stof, die beschermstof of die synergist in een gewasbeschermingsmiddel in de voorgestelde realistische gebruiksomstandigheden te verwaarlozen is, dat wil zeggen dat het product wordt gebruikt in gesloten systemen of in andere omstandigheden die contact met mensen uitsluiten en waarbij residuen van de werkzame stof, de beschermstof of de synergist in kwestie in levensmiddelen en diervoeders de overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 396/2005 vastgestelde standaardwaarde niet overschrijden. |
|
Nadere specifieke wetenschappelijke criteria voor de vaststelling van hormoonontregelende eigenschappen zullen uiterlijk op .... (*) worden goedgekeurd volgens de regelgevende procedure met toetsing genoemd in artikel 79, lid 4. (*) Opmerking bij PB: 18 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening. |
Amendement 170 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Bijlage II – lid 3.6.5 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
3.6.5 bis. Een werkzame stof, beschermstof of synergist wordt slechts goedgekeurd wanneer zij/het overeenkomstig de beoordeling op grond van evaluatie van andere beschikbare gegevens en informatie, met inbegrip van een overzicht van de wetenschappelijke literatuur, niet wordt geacht een oorzaak te zijn van een risico van neurotoxische of immunotoxische ontwikkelingsstoringen bij de mens, met inbegrip van de mens in zijn embryonale/foetale stadium of in zijn kinderstadium, of van gecombineerde effecten, tenzij de blootstelling van mensen aan die werkzame stof, die beschermstof of die synergist in een gewasbeschermingsmiddel in de voorgestelde realistische gebruiksomstandigheden te verwaarlozen is, dat wil zeggen dat het product wordt gebruikt in gesloten systemen of in andere omstandigheden die contact met mensen uitsluiten en waarbij residuen van de werkzame stof, de beschermstof of de synergist in kwestie in levensmiddelen en diervoeders de overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 396/2005 vastgestelde standaardwaarde niet overschrijden. |
Amendement 171 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Bijlage II – punt 3.7.2 ‑ alinea 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
3.7.2. Een werkzame stof, beschermstof of synergist wordt slechts goedgekeurd wanneer zij/het niet als een persistente, bioaccumulerende en toxische (PBT) stof wordt beschouwd. |
3.7.2. Een werkzame stof wordt slechts goedgekeurd wanneer zij en haar omzettingsproducten of residuen niet als persistente, bioaccumulerende en toxische (PBT) stoffen worden beschouwd. |
Motivering | |
Het is van groot belang ook rekening te houden met omzettingsproducten en residuen. | |
Gedeeltelijke wederopneming van amendement 235 uit eerste lezing. | |
Amendement 172 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Bijlage II – punt 3.7.3 ‑ alinea 1 | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
3.7.3. Een werkzame stof, beschermstof of synergist wordt slechts goedgekeurd wanneer zij het niet als een zeer persistente, zeer bioaccumulerende stof (vPvB) wordt beschouwd. |
3.7.3. Een werkzame stof wordt slechts goedgekeurd wanneer zij en haar omzettingsproducten of residuen niet als persistente, bioaccumulerende en toxische (PBT) stoffen worden beschouwd. |
Motivering | |
Het is van groot belang ook rekening te houden met omzettingsproducten en residuen. | |
Gedeeltelijke wederopneming van amendement 239 uit eerste lezing. | |
Amendement 173 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Bijlage II – punt 3.7.3.2 ‑ alinea 1 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
Zij voldoet ook aan het criterium "zeer bioaccumulerend" wanneer er bewijs is van zeer hoge bioaccumulatie in andere soorten of controlegegevens in biota uitwijzen dat de potentiële bioaccumulatie van de chemische stof voldoende hoog is om zorgwekkend te zijn. |
Motivering | |
De criteria in het Commissievoorstel komen uit REACH, hoewel de ontoereikendheid van deze criteria in het kader van REACH al is erkend, aangezien zij binnen één jaar zullen worden herzien. De REACH-criteria voor persistente, bioaccumulerende en toxische stoffen (PBT) en persistente en zeer bioaccumulerende stoffen (vPvB) zijn zo rigide dat zelfs bekende PBT-stoffen, zoals stoffen op de lijst van het verdrag van Stockholm inzake persistent organische verontreinigende stoffen niet als zodanig worden geïdentificeerd. In overeenstemming met de bepalingen van het verdrag van Stockholm is het belangrijk dat REACH het mogelijk maakt gebruik te maken van gelijkwaardig bewijs, en niet alleen testresultaten die vaak niet beschikbaar of zelfs niet toepasselijk zijn. | |
Wederopneming van amendement 241 uit de eerste lezing. | |
Amendement 174 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Bijlage II – punt 3.8.2 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
3.8.2 bis. Een weerkzame stof, beschermstof of synergist wordt niet goedgkeurd, tenzij onder realistische gebruiksomstandigheden is vastgesteld dat: - de rechtstreekse of indirecte blootstelling van honingbijen aan deze werkzame stof in een gewasbeschermingsproduct te verwaarlozen is, of - door een passende risico-evaluatie duidelijk is vastgesteld dat er geen onaanvaardbare chronische, lethale of sublethale effecten zijn voor de larven van de honingbij, het gedrag van de honingbij, of het overleven en de ontwikkeling van een kolonie. |
Amendement 175 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Bijlage II – punt 3.9 ter (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
3.9 ter. Uitsluiting van prioritaire stoffen |
|
Stoffen die voorkomen op de lijst voor prioritaire gevaarlijke stoffen in de bijlage bij Richtlijn 2000/60/EEG. |
Motivering | |
Dit amendement brengt de verordening in lijn met de bestaande wetgeving en zorgt voor coherentie met de kaderrichtlijn inzake water. | |
Wederopneming van amendement 247 uit eerste lezing. | |
Amendement 176 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Bijlage II bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
Bijlage II bis |
|
Lijst van werkzame stoffen die voor gebruik in gewasbeschermingsmiddelen zijn toegelaten |
Motivering | |
De opname van toegelaten stoffen in een bijlage bij de verordening moet behouden blijven. | |
Wederopneming van amendement 249 uit eerste lezing. | |
Amendement 177 Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Bijlage IV – punt 3 – alinea 2 bis (nieuw) | |
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad |
Amendement |
|
Bij een vergelijkende evaluatie moet rekening worden gehouden met minder belangrijke toepassingen. |
Motivering | |
Wederopneming van amendement 253 uit eerste lezing. |
- [1] Aangenomen teksten van 23.10.2007, P6_TA(2007)0445.
PROCEDURE
Titel |
Op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen |
|||||||
Document- en procedurenummers |
11119/8/2008 – C6-0326/2008 – 2006/0136(COD) |
|||||||
Datum eerste lezing EP – P-nummer |
23.10.2007 T6-0445/2007 |
|||||||
Voorstel van de Commissie |
COM(2006)0388 - C6-0245/2006 |
|||||||
Gewijzigd voorstel van de Commissie |
||||||||
Datum bekendmaking ontvangst gemeenschappelijk standpunt |
25.9.2008 |
|||||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking |
ENVI 25.9.2008 |
|||||||
Rapporteur(s) Datum benoeming |
Hiltrud Breyer 29.11.2005 |
|
|
|||||
Behandeling in de commissie |
6.10.2008 |
|
|
|
||||
Datum goedkeuring |
5.11.2008 |
|
|
|
||||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
39 20 6 |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Adamos Adamou, Georgs Andrejevs, Margrete Auken, Liam Aylward, Pilar Ayuso, Irena Belohorská, Johannes Blokland, John Bowis, Frieda Brepoels, Hiltrud Breyer, Martin Callanan, Dorette Corbey, Magor Imre Csibi, Chris Davies, Avril Doyle, Mojca Drčar Murko, Edite Estrela, Anne Ferreira, Karl-Heinz Florenz, Alessandro Foglietta, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Cristina Gutiérrez-Cortines, Satu Hassi, Gyula Hegyi, Jens Holm, Marie Anne Isler Béguin, Caroline Jackson, Dan Jørgensen, Christa Klaß, Urszula Krupa, Marios Matsakis, Linda McAvan, Roberto Musacchio, Riitta Myller, Péter Olajos, Miroslav Ouzký, Vladko Todorov Panayotov, Vittorio Prodi, Frédérique Ries, Dagmar Roth-Behrendt, Guido Sacconi, Daciana Octavia Sârbu, Amalia Sartori, Carl Schlyter, Horst Schnellhardt, Richard Seeber, Kathy Sinnott, Bogusław Sonik, Salvatore Tatarella, Antonios Trakatellis, Thomas Ulmer, Anja Weisgerber, Anders Wijkman, Glenis Willmott |
|||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Nicodim Bulzesc, Bairbre de Brún, Genowefa Grabowska, Miloš Koterec, Anne Laperrouze, Johannes Lebech, Caroline Lucas, Robert Sturdy, Andres Tarand, Lambert van Nistelrooij |
|||||||