VERSLAG over het verslag over bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten aanbieden (verzoekschriften nrs. 0045/2006, 1476/2006, 0079/2003, 0819/2003, 1010/2005, 0052/2007, 0306/2007, 0444/2007, 0562/2007 en andere)

13.11.2008 - (2008/2126(INI))

Commissie verzoekschriften
Rapporteur: Simon Busuttil
PR_INI_art192

Procedure : 2008/2126(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0446/2008

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het verslag over bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten aanbieden (verzoekschriften nrs. 0045/2006, 1476/2006, 0079/2003, 0819/2003, 1010/2005, 0052/2007, 0306/2007, 0444/2007, 0562/2007 en andere)

(2008/2126(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien verzoekschriften nrs. 0045/2006, 1476/2006, 0079/2003, 0819/2003, 1010/2005, 0052/2007, 0306/2007, 0444/2007, 0562/2007 en andere,

–   gezien eerdere beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften over verzoekschrift nr. 0045/2006 en andere,

–   gezien Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (gecodificeerde versie)[1], die in de plaats is gekomen van Richtlijn 84/450/EEG[2], zoals gewijzigd door Richtlijn 97/55/EG[3],

–   gezien Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt ('Richtlijn oneerlijke handelspraktijken')[4],

–   gezien Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en van de Raad van 27 oktober 2004 betreffende de samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (de verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming)[5],

–   gezien Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het kader van de bescherming van de consumentenbelangen[6],

–   gezien het onderzoek getiteld "Misleidende praktijken van 'ondernemingen achter bedrijvengidsen' met het oog op de huidige en toekomstige wetgeving voor de interne markt gericht op de bescherming van consumenten en kleine en middelgrote ondernemingen" (IP/A/IMCO/FWC/2006-058/LOT4/C1/SC6), waartoe opdracht is gegeven door de Commissie interne markt en consumentenbescherming,

–   gelet op artikel 192, lid 1, van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A6-0446/2008),

A. overwegende dat het Parlement meer dan 400 verzoekschriften heeft ontvangen van kleine bedrijven (slechts een fractie van het werkelijke aantal) die beweren het slachtoffer te zijn geworden van misleidende reclame door ondernemingen achter bedrijvengidsen en als gevolg daarvan te kampen hebben gehad met psychologische spanningen, schuldgevoelens, schaamte, frustraties en financieel verlies,

B.  overwegende dat uit deze klachten blijkt dat het hanteren van misleidende en frauduleuze handelspraktijken door sommige ondernemingen achter bedrijvengidsen een wijdverbreid en georganiseerd verschijnsel is, dat duizenden bedrijven treft met een grensoverschrijdende organisatie en derhalve met activiteiten in twee of meer lidstaten binnen en buiten de Europese Unie en dat een aanzienlijke financiële impact heeft op dergelijke bedrijven, en overwegende dat er geen bestuursrechtelijk mechanisme of juridisch instrument is voor een grensoverschrijdende, doeltreffende en effectieve samenwerking tussen de nationale wetshandhavende instanties,

C. overwegende dat het misleidende karakter van deze praktijken duidelijker wordt indien deze in elektronische vorm of via internet gebeuren (zie verzoekschrift nr. 79/2003),

D. overwegende dat de gehekelde handelspraktijken doorgaans bestaan uit de benadering van bedrijven door de onderneming achter een bedrijvengids, gewoonlijk via e-mail, met het verzoek hun bedrijfsnaam en contactgegevens te vervolledigen of te updaten, waarbij deze bedrijven de valse indruk krijgen dat zij zullen worden opgenomen in een gratis bedrijvengids, maar waarbij de bedrijven die op dit verzoek ingaan, later ontdekken dat ze eigenlijk ongewild een contract van over het algemeen minstens drie jaar hebben ondertekend dat hen ertoe verbindt te worden opgenomen in een bedrijvengids tegen een jaarlijkse kostprijs van ongeveer 1000 euro,

E.  overwegende dat de formulieren die bij deze praktijken worden gebruikt, doorgaans dubbelzinnig zijn en moeilijk te begrijpen, en dat ze bedrijven de verkeerde indruk geven van een gratis opname in een bedrijvengids terwijl ze deze bedrijven eigenlijk ongewild contracten laten afsluiten voor de opname in een bedrijvengids,

F.  overwegende dat er aangaande ondernemingen achter bedrijvengidsen gericht op relaties tussen bedrijven geen specifieke EU-wetgeving noch nationale wetgeving in de lidstaten bestaat, en overwegende dat de lidstaten zelf kunnen beslissen om meer uitgebreide en verder strekkende wetgeving in te voeren,

G. overwegende dat Richtlijn 2006/114/EG eveneens betrekking heeft op transacties tussen bedrijven en 'misleidende reclame' omschrijft als "elke vorm van reclame die op enigerlei wijze, daaronder begrepen haar opmaak, de personen tot wie zij zich richt of die zij bereikt, misleidt of kan misleiden en die door haar misleidende karakter hun economische gedrag kan beïnvloeden, of die om die redenen een concurrent schade toebrengt of kan toebrengen"; overwegende echter dat de interpretatie van wat 'misleidend' is, in de praktijk een belangrijke hindernis vormt bij het bestrijden van dergelijke praktijken van ondernemingen achter bedrijvengidsen gericht op relaties tussen bedrijven,

H. overwegende dat volgens Richtlijn 2005/29/EG "marketingmateriaal voorzien van een factuur of een soortgelijk document waarin om betaling wordt gevraagd, waardoor bij de consument de indruk wordt gewekt dat hij het aangeprezen product al heeft besteld terwijl dat niet het geval is" verboden is; overwegende echter dat deze richtlijn niet van toepassing is op misleidende praktijken tussen bedrijven en daarom in zijn huidige vorm niet kan worden gebruikt om de indieners van de verzoekschriften te helpen; overwegende echter dat de richtlijn geen beletsel vormt voor een systeem van nationale regelgeving over oneerlijke handelspraktijken dat onder alle omstandigheden kan worden toegepast op consumenten en ondernemingen,

I.   overwegende dat Richtlijn 2005/29/EG geen beletsel vormt voor de lidstaten om de nationale wetgeving op dit gebied ook te laten gelden voor bedrijven; overwegende dat dit echter leidt tot verschillende beschermingsniveaus voor bedrijven die slachtoffer zijn van misleidende praktijken van ondernemingen achter bedrijvengidsen in verschillende lidstaten,

J    overwegende dat Verordening (EG) nr. 2006/2004 'intracommunautaire inbreuk' definieert als "elke handeling of omissie die in strijd is met de wetgeving ter bescherming van de belangen van de consument ... die schade toebrengt of kan toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten die woonachtig zijn in een andere lidstaat of in andere lidstaten dan de lidstaat waar de handeling of omissie haar oorsprong vond of plaatshad, waar de verantwoordelijke verkoper of dienstverlener gevestigd is, of waar bewijsmateriaal of vermogensbestanddelen met betrekking tot de handeling gevonden kunnen worden"; overwegende echter dat de richtlijn niet van toepassing is op misleidende praktijken tussen bedrijven en daarom in zijn huidige vorm niet kan worden gebruikt om de indieners van de verzoekschriften te helpen,

K. overwegende dat de meeste indieners de bedrijvengids 'European City Guide' vermelden (tegen de activiteiten van deze bedrijvengids zijn reeds juridische en bestuurlijke stappen ondernomen), maar dat ook andere ondernemingen achter bedrijvengidsen worden vermeld, zoals 'Construct Data Verlag', 'Deutscher Adressdienst GmbH' en 'NovaChannel'; overwegende echter dat andere ondernemingen achter bedrijvengidsen wél wettige handelspraktijken hanteren,

L.  overwegende dat deze misleidende handelspraktijken vooral gericht zijn op kleine bedrijven, maar ook op vaklui en zelfs entiteiten zonder winstoogmerk zoals niet-gouvernementele organisaties, goede doelen, scholen, bibliotheken en plaatselijke sociale verenigingen zoals muziekverenigingen,

M. overwegende dat ondernemingen achter bedrijvengidsen vaak gevestigd zijn in een andere lidstaat dan die waar het slachtoffer zich bevindt, waardoor het slachtoffer meer moeite heeft bescherming te vinden bij de nationale autoriteiten omdat er in de lidstaten geen eensluidende definitie bestaat van het begrip misleidend; overwegende dat slachtoffers vaak geen steun ontvangen van nationale wettelijke kaders en consumentenbeschermingsorganisaties aangezien deze hen meedelen dat de wet bedoeld is voor de bescherming van consumenten en niet van bedrijven; overwegende dat de slachtoffers voornamelijk kleine bedrijven zijn en dat de meeste slachtoffers bijgevolg over onvoldoende middelen beschikken om via een geding voor de rechter een oplossing af te dwingen, en overwegende dat zelfregulerende mechanismen voor bedrijvengidsen weinig zin hebben omdat bedrijven die zich met misleidende reclame bezighouden, daar geen rekening mee zullen houden,

N. overwegende dat ondernemingen achter bedrijvengidsen die dergelijke praktijken hanteren, hun slachtoffers meedogenloos onder druk zetten om te betalen, of dit laten doen door incassobureaus; overwegende dat de slachtoffers verklaren dat zij zich door deze benaderingen bang en bedreigd voelen en overwegende dat velen uiteindelijk tegen hun wil in toch betalen om niet meer te worden lastiggevallen,

O. overwegende dat slachtoffers die weigeren te betalen, zelden juridisch zijn vervolgd, op een paar uitzonderingen na,

P.  overwegende dat een aantal lidstaten initiatieven heeft genomen om dit probleem aan te pakken, met name initiatieven ter bewustmaking onder bedrijven die potentieel getroffen kunnen worden, en overwegende dat deze aanpak niet mogelijk is zonder instanties voor gegevensuitwisseling, adviezen, waarschuwingen en in sommige gevallen klachtenregistraties,

Q. overwegende dat Oostenrijk zijn nationale Wet inzake oneerlijke handelspraktijken sinds 2000 heeft aangepast en dat in artikel 28 bis van deze wet nu staat dat het verboden is om naar bedrijven toe en met competitieve doeleinden reclame te maken voor registratie in gidsen zoals de gouden gids, de telefoongids of andere lijsten, aan de hand van betaalformulieren, postwissels, rekeningen, aanbod voor rectificatie of op andere gelijkaardige wijze, en dat het verboden is dergelijke registraties rechtstreeks aan te bieden zonder ondubbelzinnig en op grafisch goed zichtbare wijze duidelijk te maken dat dergelijke reclame in wezen een contractaanbieding vormt,

R.  overwegende dat deze misleidende praktijken sinds een aantal jaar worden toegepast, een groot aantal slachtoffers hebben gemaakt en de interne markt aanzienlijk schaden en verstoren,

1.  toont zich bezorgd over het door de indieners van de verzoekschriften aangekaarte probleem, dat wijdverbreid en grensoverschrijdend lijkt te zijn en grote financiële gevolgen heeft voor voornamelijk kleine bedrijven;

2.  is van mening dat de communautaire instellingen wegens het grensoverschrijdende karakter van dit probleem de plicht hebben om een gepaste oplossing voor de slachtoffers te vinden zodat de geldigheid van op basis van misleidende reclame afgesloten contracten effectief kan worden betwist, tenietgedaan of beëindigd, en zodat slachtoffers het geld dat ze betaald hebben, kunnen terugvorderen;

3.  vraagt slachtoffers met aandrang om gevallen van oplichting te melden aan de nationale autoriteiten en verzoekt de lidstaten om kleine en middelgrote ondernemingen te informeren over mogelijkheden tot klachtenregistratie bij de overheid en bij niet-gouvernementele organisaties door te zorgen voor open communicatielijnen en door slachtoffers op de hoogte te stellen van adviesmogelijkheden, zodat ze gepaste begeleiding kunnen krijgen alvorens over te gaan tot de betaling van de vergoedingen die ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen van hen eisen; roept de lidstaten op om een centrale database voor deze klachten op te zetten en te beheren;

4.  betreurt dat de communautaire wetgeving ondanks het wijdverbreide voorkomen van deze praktijken geen wezenlijke bescherming noch een effectieve oplossing kan bieden of niet naar behoren wordt opgelegd op nationaal niveau, en dat de nationale autoriteiten al evenmin in staat blijken een oplossing te bieden;

5.  is ingenomen met de inspanningen van Europese en nationale bedrijfsorganisaties om hun leden beter bewust te maken van het probleem en vraagt hen hun inspanningen in samenwerking met basisbewegingen nog op te drijven, zodat minder mensen in de val lopen van de praktijken van ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen; drukt zijn bezorgdheid uit over het feit dat een aantal bedrijfsorganisaties op grond van vermeende smaad of soortgelijke beschuldigingen voor de rechter is gedaagd door ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen die werden vernoemd bij de bewustmakingsactiviteiten van deze bedrijfsorganisaties;

6.  toont zich verheugd over de actie die bepaalde lidstaten zoals Italië, Spanje, Nederland, België, het Verenigd Koninkrijk en vooral Oostenrijk hebben ondernomen om ondernemingen achter bedrijvengidsen te verhinderen gebruik te maken van misleidende praktijken; meent echter dat deze inspanningen onvoldoende blijven en dat de coördinatie van de controle op internationaal niveau onverminderd nodig is;

7.  verzoekt de Commissie en de lidstaten zich meer in te spannen en volledig samen te werken met nationale en Europese vertegenwoordigende organisaties van het bedrijfsleven om dit probleem beter bekend te maken zodat meer mensen ervan op de hoogte zijn en in staat zijn niet in te gaan op misleidende reclame die hen in ongewilde contracten kan doen terechtkomen;

8.  vraagt de Commissie dit soort oplichting aan te pakken in het kader van haar initiatief voor een wet ten behoeve van kleine ondernemingen ('Small Business Act' voor Europa), zoals voorgesteld in de mededeling getiteld "Een interne markt voor het Europa van de 21ste eeuw", en om samen te werken met het Enterprise Europe Network, het SOLVIT-netwerk en de relevante DG-diensten om meer informatie en ondersteuning te geven inzake deze problemen;

9.  betreurt het feit dat Richtlijn 2006/114/EG, die van toepassing is op transacties tussen bedrijven, zoals het geval waarvan hier sprake is, klaarblijkelijk geen doeltreffende oplossing kan bieden ofwel niet naar behoren wordt uitgevoerd door de lidstaten; verzoekt de Commissie om vóór december 2009 verslag uit te brengen over de haalbaarheid en mogelijke gevolgen van een wijziging van Richtlijn 2006/114/EG die strekt tot de opname van een 'zwarte' of 'grijze' lijst van praktijken die als misleidend worden beschouwd;

10. brengt in herinnering dat de Commissie, ondanks het feit dat ze niet bevoegd is voor het rechtstreeks afdwingen van de naleving van Richtlijn 2006/114/EG door individuele personen of bedrijven, als hoedster van de Verdragen de plicht heeft erop toe te zien dat de lidstaten deze richtlijn naar behoren uitvoeren; verzoekt de Commissie derhalve ervoor te zorgen dat de lidstaten Richtlijn 2005/29/EG onverkort en daadwerkelijk omzetten zodat de bescherming in alle lidstaten is gewaarborgd, en de beschikbare juridische en procedurele instrumenten aan te scherpen, zoals in Oostenrijk, Spanje en Nederland is gebeurd via Richtlijn 84/450/EG, waarmee zij voldoet aan haar plicht als hoedster van de Verdragen voor wat betreft de bescherming van bedrijven, zonder afbreuk te doen aan het recht van vestiging en de vrijheid van dienstverlening;

11. vraagt dat de Commissie haar toezicht op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2006/114/EG verscherpt, vooral in die lidstaten waarvan men weet dat er ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen gevestigd zijn, en met name in Spanje, waar de onderneming is gevestigd die het vaakst wordt genoemd door de indieners van de verzoekschriften, en in de Tsjechische Republiek en Slowakije, waar een vonnis is uitgesproken tegen slachtoffers dat vragen doet rijzen over de uitvoering van Richtlijn 2006/114/EG in deze landen; vraagt dat de Commissie aan het Parlement verslag uitbrengt over haar bevindingen;

12. betreurt dat Richtlijn 2005/29/EG niet van toepassing is op transacties tussen bedrijven en dat de lidstaten klaarblijkelijk terughoudend staan tegenover een uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn; stelt echter vast dat de lidstaten het toepassingsgebied van hun nationale consumentenwetgeving unilateraal kunnen uitbreiden tot transacties tussen bedrijven, en moedigt de lidstaten er actief toe aan dit ook te doen en tevens te zorgen voor samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten, zoals neergelegd in Verordening (EG) nr. 2006/2004, zodat dergelijke grensoverschrijdende activiteiten waarbij ondernemingen achter bedrijvengidsen uit EU-landen of derde landen betrokken zijn, beter kunnen worden opgespoord; verzoekt de Commissie bovendien om vóór december 2009 verslag uit te brengen over de haalbaarheid en mogelijke gevolgen van een zodanige uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 2005/29/EG dat met name de bepalingen van punt 21 van bijlage I voortaan ook betrekking hebben op contracten tussen bedrijven;

13. is ingenomen met het voorbeeld van Oostenrijk, dat een specifiek verbod met betrekking tot misleidende bedrijvengidsen heeft opgenomen in zijn nationale wetgeving, en vraagt dat de Commissie gezien het grensoverschrijdende karakter van dit probleem wetgeving voorstelt om het toepassingsgebied van Richtlijn 2005/29/EG uit te breiden op basis van het Oostenrijkse model, en wel zodanig dat nadrukkelijk wordt verboden reclame te maken voor bedrijvengidsen tenzij toekomstige klanten ondubbelzinnig en op grafisch goed zichtbare wijze worden geïnformeerd over het feit dat deze reclame in wezen een aanbieding is voor een betaalcontract;

14. stelt vast dat de nationale wetgeving vaak ontoereikend is om verhaal aan te tekenen tegen ondernemingen achter bedrijvengidsen die in andere lidstaten gevestigd zijn, en dringt er bijgevolg bij de Commissie op aan effectievere grensoverschrijdende samenwerking tussen de nationale autoriteiten te vergemakkelijken, zodat zij slachtoffers op doeltreffender wijze kunnen helpen;

15. betreurt dat Verordening (EG) 2006/2004 niet van toepassing is op transacties tussen bedrijven en daarom niet kan worden gebruikt bij de aanpak van misleidende bedrijvengidsen; vraagt dat de Commissie wetgeving voorstelt voor een dienovereenkomstige uitbreiding van de toepassing van de verordening;

16. is ingenomen met het voorbeeld van België, waar al wie slachtoffer is geworden van misleidende praktijken, gerechtelijke stappen kan ondernemen in het land waar hij verblijft;

17. merkt op dat de ervaring in Oostenrijk leert dat het recht van slachtoffers op een collectieve rechtsvordering tegen ondernemingen achter bedrijvengidsen via bedrijfsverenigingen of soortgelijke organisaties, een effectief rechtsmiddel blijkt te zijn dat kan worden overgenomen in de initiatieven die momenteel worden overwogen door DG Concurrentie betreffende vorderingen tot schadevergoeding wegens overtreding van de EG-mededingingsregels, en DG Gezondheid en consumentenbescherming betreffende een collectieve vordering voor consumenten op Europees niveau;

18. dringt er bij de lidstaten op aan te zorgen voor een duidelijk herkenbare nationale instantie waarbij slachtoffers van misleidende reclame klacht kunnen indienen en bijstand kunnen krijgen, ook wanneer deze slachtoffers bedrijven zijn, zoals hier het geval is;

19. vraagt de Commissie beste-praktijkrichtsnoeren op te stellen voor nationale handhavingsinstanties, die deze instanties kunnen volgen wanneer ze te maken krijgen met gevallen van misleidende reclame;

20. vraagt dat de Commissie de internationale samenwerking met derde landen en met de bevoegde internationale organisaties voortzet, zodat ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen die in derde landen gevestigd zijn, geen schade kunnen berokkenen aan ondernemingen in de Europese Unie;

21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

  • [1]  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21.
  • [2]  Richtlijn van de Raad 84/450/EEG van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame, PB L 250, 19.9.1984, blz. 17.
  • [3]  Richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997 tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG inzake misleidende reclame teneinde ook vergelijkende reclame te regelen, PB L 290 van 23.10.1997, blz. 18.
  • [4]  PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.
  • [5]  PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.
  • [6]  PB L 166 van 11.6.1998, blz. 51.

TOELICHTING

Inleiding

Veel, vaak kleine ondernemingen worden het slachtoffer van via misleidende reclame bedreven zwendel. Een vaak voorkomende zwendelpraktijk houdt in dat slachtoffers ongewild intekenen op een advertentie in een bedrijvengids na in de waan te zijn gebracht dat dit kosteloos zou zijn.

Doorgaans krijgen slachtoffers formulieren van ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen met de vraag om hun bedrijfsgegevens te vervolledigen, te corrigeren of bij te werken. Vaak wordt hen verteld dat het bijwerken van de informatie gratis is. Zo worden zij ertoe verleid om de gegevens bij te werken en het formulier op te sturen. Maar zij beseffen niet dat zij door het formulier te ondertekenen ook een contract ondertekenen waardoor zij zich binden tot het plaatsen van een advertentie in een bedrijvengids gedurende een minimumperiode van drie jaar en tegen de prijs van gemiddeld 1000 EUR per jaar. Slachtoffers van de zwendel beseffen dat ze zijn opgelicht wanneer zij van de onderneming achter de bedrijvengids een brief krijgen waarin zij op de hoogte worden gebracht dat zij feitelijk een advertentie in de bedrijvengids hebben geplaatst; bij die brief zit een factuur ter betaling. Wie niet betaalt, wordt vaak geïntimideerd door de ondernemingen achter de bedrijvengidsen en hun incassobedrijven, die zelfs met rechtsgedingen dreigen. Velen geven gewoon toe en betalen om verdere intimidatie te vermijden.

Duizenden ondernemingen in de hele Europese Unie zijn hiervan het slachtoffer geworden. Omdat het contract ongeveer 1000 EUR per jaar kost en een minimumlooptijd van drie jaar heeft, worden de financiële gevolgen in de Europese Unie als significant beschouwd.

Terwijl het duidelijk gaat om een zekere vorm van misleidende handelspraktijken, wat doorgaans onwettig is, is het niet volkomen duidelijk of in de Europese wetgeving een rechtsmiddel is vastgelegd, en, zo dat al het geval is, of dat rechtsmiddel in de verschillende lidstaten op nationaal niveau adequaat wordt gehandhaafd. Ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen maken dus vaak misbruik van grijze zones in de wet of van zwakke handhaving om een zwendel op te zetten. Een vaak voorkomend gegeven is dat misleidende bedrijvengidsen normaal in een ander land zijn opgericht dan het land waar het slachtoffer is gevestigd. Hierdoor is het voor slachtoffers moeilijk om een beroep te doen op nationale wetgeving en nationale instanties om in een andere lidstaat voor hen op te komen. Bovendien stellen ondernemingen vaak vast dat voor consumentenbescherming verantwoordelijke nationale instanties hun klachten dikwijls afwimpelen met het argument dat de consumentenwetgeving voor consumenten geldt en niet voor bedrijven. Hierdoor hebben de slachtoffers geen effectief rechtsmiddel en staat de deur wagenwijd open voor dit soort zwendel onder bedrijven.

Niet alle bedrijvengidsen zijn gebaseerd op misleidende reclame en vele ondernemingen achter bedrijvengidsen zijn volkomen legitiem. Meer nog, zij werken zelfs volgens een gedragscode die voorschrijft dat orders duidelijk als dusdanig identificeerbaar moeten zijn en gratis advertenties niet met betalende advertenties mogen worden gemengd. Toch zoeken sommige bedrijvengidsen hun toevlucht tot misleidende handelspraktijken. De meeste bij de Europese instanties binnengekomen klachten gaan over de bedrijvengids met de naam "European City Guide", die in Valencia in Spanje is gevestigd, maar er zijn ook klachten over andere, zoals "Construct Data Verlag", "Deutscher Adressdienst GmbH" en "NovaChannel". Een aantal misleidende bedrijvengidsen werkt ook via het internet. Volgens vertegenwoordigers van de European City Guide verstuurt deze onderneming alleen al elk jaar zo’n 6,5 miljoen formulieren.

Doelstellingen van dit verslag

De Commissie verzoekschriften en het Europees Parlement hebben meer dan 400 verzoekschriften ontvangen van kleine ondernemingen uit heel de Europese unie en zelfs uit enkele derde landen, die het slachtoffer van de zwendel zijn geworden. Bovendien hebben diverse leden van het Europees Parlement zich in verband met deze klachten schriftelijk tot de Europese Commissie gewend en er werd ook een aantal mondelinge en schriftelijke vragen ingediend door leden van het Europees Parlement. Het Europees Parlement van zijn kant heeft de opdracht gegeven dit verslag op te stellen om verder onderzoek te doen naar dit probleem en oplossingen voor te stellen. Derhalve wil uw rapporteur via dit verslag:

o het bewustzijn betreffende deze materie verhogen zodat minder ondernemingen het slachtoffer worden van de zwendel;

o er bij de lidstaten op aandringen om de nationale wetten te verscherpen en ervoor te zorgen dat de bestaande EU-wetgeving betreffende misleidende reclame en oneerlijke handelspraktijken adequaat wordt gehandhaafd;

o er bij de Commissie op aandringen de monitoring van de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving te intensiveren en de bestaande EU-wetgeving te verbeteren waar wordt vastgesteld dat zij niet adequaat is om deze zwendel eens en voor altijd een halt toe te roepen, en

o wie al slachtoffer is geworden, steunen en begeleiden.

EU-wetgeving

Op communautair niveau bestaan er drie relevante EU-wetten, namelijk:

o Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame ter vervanging van Richtlijn 84/450/EEG[1] zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/55/EG[2];

o Richtlijn 2005/29/EG[3] van het Europees Parlement en de Raad betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (richtlijn oneerlijke handelspraktijken);

o Verordening (EG) 2006/2004[4] van het Europees Parlement en de Raad betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming);

Aan het opstellen van dit verslag voorafgaand overleg

Alvorens dit verslag op te stellen, heeft uw rapporteur diverse overlegvergaderingen gehouden, onder andere met de Europese commissaris voor consumentenzaken, Meglena Kuneva, en met diverse leden van het EP die belangstelling voor deze materie hebben omdat ze meerdere klachten uit hun kiesdistrict hebben gekregen. De rapporteur heeft ook overlegvergaderingen gehouden met bedrijfsorganisaties die ondernemingen, en in het bijzonder kleine ondernemingen in Europa vertegenwoordigen, zoals Eurochambres en UEAPME, alsmede met de European Association of business Directories en vanzelfsprekend met de slachtoffers zelf.

Op donderdag 11 september 2008 organiseerde de Commissie verzoekschriften een openbare workshop in het Europees Parlement met als titel "Stop the Scam: Combating Misleading Business Directories". Deze workshop bood leden van het EP de kans om te luisteren naar indieners van verzoekschriften en naar vertegenwoordigers van de European City Guide bedrijvengids, de onderneming die veruit het meest door de indieners met de vinger werd gewezen.

Vaststellingen van het verslag

Uw rapporteur is van mening dat de indieners wel degelijk een ernstig probleem aankaarten dat wijdverspreid en grensoverschrijdend van aard lijkt te zijn en dat aanzienlijke financiële gevolgen heeft, in het bijzonder voor kleine ondernemingen. Bovendien vindt uw rapporteur dat de instellingen van de EU door de grensoverschrijdende aard van dit probleem een uitgesproken verantwoordelijkheid hebben om aan de slachtoffers een adequaat rechtsmiddel ter beschikking te stellen. Met dit rechtsmiddel zouden slachtoffers de geldigheid aan moeten kunnen vechten van contracten die op basis van misleidende reclame werden gesloten, en het geld dat de slachtoffers betaald hebben ten gevolge van de misleidende praktijken terugbetaald moeten kunnen krijgen.

De rapporteur betreurt dat de bestaande nationale instanties niet in staat lijken de slachtoffers een adequaat rechtsmiddel ter beschikking te stellen en stelt ook vast dat, ondanks de wijdverspreide aard van deze misleidende handelspraktijken, de communautaire en nationale wetten niet adequaat lijken te zijn om een effectief rechtsmiddel ter beschikking te stellen of niet naar behoren worden gehandhaafd.

Begeleiding voor slachtoffers

De rapporteur dringt er in zijn verslag bij slachtoffers op aan om gevallen van zwendel onder bedrijven aan nationale instanties te melden en passend advies in te winnen alvorens de vergoedingen te betalen die de ondernemingen achter misleidende bedrijvengidsen eisen. Daarnaast zouden slachtoffers de aandacht van bedrijfs- en consumentenorganisaties, alsmede van hun vertegenwoordiger in het Europees Parlement op hun zaak moeten vestigen zodat de strijd tegen misleidende bedrijvengidsen op Europees niveau kan worden opgevoerd.

Het bewustzijn aanscherpen

Uw rapporteur juicht de inspanningen van Europese en nationale bedrijfsorganisaties om hun leden beter bewust te maken toe en roept hen op hun inspanningen te intensiveren zodat in de eerste plaats minder ondernemingen het slachtoffer worden van misleidende bedrijvengidsen. Uw rapporteur juicht ook het optreden toe van bepaalde lidstaten zoals Italië, Spanje, Nederland, België, het Verenigd Koninkrijk en in het bijzonder Oostenrijk om te proberen voorkomen dat ondernemingen achter bedrijvengidsen misleidende praktijken toepassen. Deze inspanningen blijven evenwel onvoldoende.

Wat betreft bewustmaking roept uw rapporteur de Europese Commissie en de lidstaten op hun inspanningen te intensiveren, in volledige samenwerking met de nationale Europese representatieve bedrijfsorganisaties, om de mensen beter bewust te maken van dit probleem zodat meer mensen op de hoogte zijn en in staat om misleidende reclame die hen tot ongewenste contracten kan verlokken, te vermijden.

Uw rapporteur roept de Europese Commissie ook op om deze klacht in het kader van haar "Small Business Act" initiatief te behandelen.

Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame

Uw rapporteur merkt op dat Richtlijn 2006/114/EG[5] inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame van toepassing is op transacties tussen ondernemingen en bijgevolg van toepassing is op het probleem waar slachtoffers van misleidende bedrijvengidsen mee worden geconfronteerd. Deze richtlijn is in alle lidstaten omgezet en bepaalt dat gebruik kan worden gemaakt van rechterlijke bevelen en andere gerechtelijke procedures om het blijven gebruiken van misleidende reclame te verbieden. Deze richtlijn blijkt echter ofwel tekort te schieten in het ter beschikking stellen van een effectief rechtsmiddel, ofwel niet adequaat door de lidstaten te worden gehandhaafd.

In zijn verslag roept de rapporteur de Europese Commissie op om de monitoring van de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2006/114/EG[6] te intensiveren. Dit dient in het bijzonder te gebeuren in lidstaten waar misleidende bedrijvengidsen bevestigd zijn, maar met name in Spanje, waar de onderneming achter de bedrijvengids die door indieners het meest met de vinger wordt gewezen, is gevestigd. Bijzondere aandacht moet ook worden geschonken aan Tsjechië, waar een rechtbank onlangs een vonnis tegen de slachtoffers heeft geveld op een manier die twijfel doet rijzen over de effectiviteit van de tenuitvoerlegging van onderhavige richtlijn in dat land.

De rapporteur roept de Commissie op aan het Europees Parlement verslag uit te brengen over haar vaststellingen.

Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke praktijken

In verband met Richtlijn 2005/29/EG[7] betreffende oneerlijke praktijken betreurt de rapporteur dat zij niet slaat op transacties tussen ondernemingen en dat de lidstaten onwillig lijken om het toepassingsgebied ervan uit te breiden. Lidstaten kunnen echter unilateraal het toepassingsgebied van hun nationale consumentenwetgeving uitbreiden tot transacties tussen ondernemingen en bijgevolg staat het de landen die via hun nationale wetgeving bescherming willen bieden vrij dat te doen zonder op een wetgevingsinitiatief van de Commissie tot wijziging van de EU-wetgeving te wachten.

Het beste model voor de strijd tegen misleidende bedrijvengidsen lijkt Oostenrijk te zijn, waar men sinds 2000 de nationale wetgeving inzake oneerlijke handelspraktijken heeft gewijzigd. Artikel 28a van deze wetgeving luidt nu: "Het is verboden om, binnen de reikwijdte van de bedrijfsactiviteiten en voor mededingingsdoeleinden, reclame te maken voor opname in gegevenslijsten, zoals de gele gids, de telefoongids of vergelijkbare gidsen, door middel van een betalingsformulier, postwisselformulier, factuur, voorstel tot correctie of op vergelijkbare manier, of om de vermelding in zulke gidsen direct aan te bieden zonder onmiskenbaar en tevens op een grafisch duidelijke manier te vermelden dat de reclame in kwestie uitsluitend een contractvoorstel is".

Uw rapporteur vindt dat het Oostenrijkse model een voorbeeld is van hoe het zou moeten en navolging verdient. Daarom roept de rapporteur de Europese Commissie op, in het licht van de grensoverschrijdende aard van dit probleem, te overwegen om een nieuw wetgevingsinitiatief voor te stellen, op basis van het Oostenrijkse model, dat het adverteren in bedrijvengidsen specifiek verbiedt tenzij mogelijke klanten onmiskenbaar en op een grafisch duidelijke manier op de hoogte worden gebracht dat de reclame in kwestie uitsluitend een voorstel tot een betalend contract is.

Verordening (EG) 2006/2004[8] betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming

Uw rapporteur merkt ook op dat de nationale wetgeving vaak niet adequaat is om met rechtsmiddelen op te treden tegen ondernemingen achter bedrijvengidsen die in andere lidstaten zijn gevestigd en dringt er daarom bij de Commissie op aan om meer grensoverschrijdende samenwerking tussen nationale instanties mogelijk te maken om die instanties in staat te stellen slachtoffers een effectiever rechtsmiddel te bieden.

In België bijvoorbeeld kan iedereen die het slachtoffer is geworden van misleidende praktijken in het land van vestiging in rechte optreden en de slachtoffers van een van de misleidende bedrijvengidsen hebben wel degelijk een rechtszaak gewonnen (de onderneming achter de bedrijvengids kreeg een boete), hoewel het geding op het ogenblik dat onderhavig verslag wordt geschreven nog sub judice in hoger beroep lijkt te zijn.

In Oostenrijk zijn er indiciën van rechtszaken die met succes door slachtoffers zijn aangespannen tegen ondernemingen achter bedrijvengidsen.

In Tsjechië daarentegen lijken slachtoffers een zaak te hebben verloren die door een onderneming achter een bedrijvengids tegen hen was aangespannen, en de zaak in kwestie doet ernstige vragen rijzen bij de al dan niet adequate omzetting van de bepalingen van Richtlijn 2006/114/EG[9] door dit land.

In Spanje kreeg een van de vaakst genoemde ondernemingen achter een bedrijvengids, de European City Guide, driemaal een boete opgelegd door de Generalitat de Cataluna toen de onderneming in Barcelona gevestigd was. De onderneming moest gedurende een jaar haar activiteiten tijdelijk staken. Uiteindelijk verhuisde zij naar Valencia waar zij nu blijft werken onder ietwat stringentere voorwaarden. Slachtoffers worden nu bijvoorbeeld gewezen op hun herroepingsrecht binnen zeven dagen. Zij worden zich doorgaans echter pas bewust van wat zij echt hebben ondertekend nadat die periode is verstreken. De onderneming heeft een zogenaamde "Defensor del cliente" (ombudsman) aangesteld om klachten van klanten te behandelen. Zijn ambt lijkt echter niet los te staan van de onderneming achter de bedrijvengids zelf en wekt daarom onvoldoende vertrouwen. Uw rapporteur is derhalve van mening dat deze onderneming niet voldoende heeft gedaan om te verzekeren dat mogelijke klanten niet misleid worden om een advertentiecontract te ondertekenen dat zij nooit wilden.

Er is bovendien geen enkele aanwijzing dat nationale instanties van andere lidstaten direct in rechtbanken in Valencia in rechte optreden op basis van Verordening (EG) 2006/2004[10] betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming.

In het Verenigd Koninkrijk heeft de mededingingsautoriteit ("Office of Fair Trading") naar verluidt gebruik gemaakt van de bepalingen van Verordening (EG) 2006/2004[11] betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming. De mededingingsautoriteit, die tevens verantwoordelijk is voor consumentenbescherming, lijkt deze verordening met succes te hebben gebruikt om een injunctie in te laten roepen tegen ondernemingen in België en Nederland die Britse consumenten ongewenste en misleidende aanbiedingen toestuurden. Het is wel een positieve stap in de juiste richting, maar de zaak ging niet over misleidende bedrijvengidsen.

Behalve deze zaak zijn er weinig indiciën dat nationale instanties Verordening 2006/2004[12] voldoende gebruiken tot verkrijging van rechtsmiddelen, zoals een injunctie, voor klachten die hun oorsprong in andere lidstaten vinden. Dit lijkt te wijten aan de kosten voor procesvoering, de complexiteit en de duur van de rechtsgang en het beperkte toepassingsgebied van de injunctie.

De noodzaak van sterkere nationale instanties

In zijn verslag dringt de rapporteur er bij de lidstaten op aan te verzekeren dat ondernemingen die het slachtoffer worden van misleidende reclame een duidelijk identificeerbare nationale instantie hebben waartoe zij zich met hun klacht en tot verkrijging van een rechtsmiddel kunnen wenden. Momenteel is dat vaak niet het geval omdat ondernemingen met hun klachten niet bij nationale, voor consumentenbescherming verantwoordelijke instanties terechtkunnen, want deze instanties houden zich uitsluitend met klachten van consumenten bezig. De rapporteur roept ook de Europese Commissie op om voor nationale handhavingsinstanties richtsnoeren betreffende beste praktijken op te stellen die kunnen worden gevolgd wanneer gevallen van misleidende reclame onder hun aandacht worden gebracht.

In derde landen gevestigde misleidende bedrijvengidsen

Tot slot roept de rapporteur de Commissie op te werken aan internationale samenwerking met derde landen en met de bevoegde internationale organisaties om te voorkomen dat in derde landen gevestigde misleidende bedrijvengidsen schade berokkenen aan in de Europese Unie gevestigde ondernemingen.

  • [1]  PB L 250 van 19.9.1984, blz. 17.
  • [2]  PB L 290 van 23.10.1997, blz.18.
  • [3]  PB L 149 van 11.06.2005, blz.22.
  • [4]  PB L 364 van 9.12.2004, blz.1.
  • [5]  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21–27.
  • [6]  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21–27.
  • [7]  PB L 149 van 11.06.2005, blz.22-39.
  • [8]  PB L 364 van 9.12.2004, blz.1-11.
  • [9]  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21.
  • [10]  PB L 364 van 9.12.2004, blz.1.
  • [11]  PB L 364 van 9.12.2004, blz.1.
  • [12]  PB L 364 van 9.12.2004, blz.1.

ADVIES van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (7.10.2008)

aan de Commissie verzoekschriften

inzake het verslag over bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten aanbieden (verzoekschrift 45/2006)
(2008/2126(INI))

Rapporteur voor advies: Diana Wallis

SUGGESTIES

De Commissie interne markt en consumentenbescherming verzoekt de ten principale bevoegde Commissie verzoekschriften onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

–   gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en in het bijzonder de bepalingen daarin met betrekking tot de interne markt en de vrijheid die ondernemingen te allen tijde is gegund om diensten te leveren in overige lidstaten,

–   gezien de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 inzake de oprichting van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, waarin wordt gesteld dat burgers en bedrijven door de onderlinge onverenigbaarheid of de complexiteit van de juridische en administratieve stelsels van de lidstaten niet mogen worden verhinderd of ontmoedigd om hun rechten uit te oefenen,

–   gezien de 393 verzoekschriften die de Commissie verzoekschriften uit 24 lidstaten en 19 derde landen heeft ontvangen met betrekking tot bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten bieden,

A. overwegende dat de onregelmatige praktijken van European City Guide (ECG) en andere, vergelijkbare ondernemingen gedurende tientallen jaren hebben plaatsgevonden, waarbij deze in de loop der jaren van vestigingsplaats veranderden om de continuïteit van hun activiteiten te waarborgen en sancties te ontlopen, en overwegende dat een groot aantal bedrijven is gedupeerd,

B.  overwegende dat er gerechtelijke en administratieve procedures zijn gestart tegen de praktijken van ECG, bijvoorbeeld door het Gerechtshof en de regering van de autonome gemeenschap Catalonië (Spanje), die tot de tijdelijke opschorting van de activiteiten van de onderneming en een financiële sanctie hebben geleid,

C. overwegende dat wanneer dit soort fraude op een grensoverschrijdende wijze wordt georganiseerd en er derhalve activiteiten in twee of meer lidstaten plaatsvinden, er geen mechanisme voor de nationale rechtshandhavingsinstanties bestaat om grensoverschrijdend samen te werken – noch enige begroting, of zelfs een telefoonlijst van politiecontacten in aangrenzende of andere lidstaten – waardoor nationale korpsen begrijpelijkerwijs hun belangstelling voor het opsporen van fraudeurs verliezen, omdat deze grensoverschrijdend zijn georganiseerd en de nationale politiekorpsen deze grenzen zelf niet kunnen overschrijden,

1.  betreurt dat de interne markt behalve nieuwe mogelijkheden voor bonafide handelsactiviteiten, tevens ongewenste mogelijkheden biedt voor diegenen die misbruik willen maken van kleine en middelgrote ondernemingen; vraagt om maatregelen op EU-niveau, in samenwerking met de lidstaten, om dergelijke praktijken te voorkomen en te beperken;

2.  stelt voor dat de Commissie en de Raad zorg dragen voor de volledige uitvoering en handhaving van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 betreffende misleidende reclame[1] (de Richtlijn misleidende reclame), alsmede van Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt[2] (de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken), teneinde de praktijk van misleidende gegevensbankdiensten uit te bannen en daarbij speciaal te letten op het doelbewuste gebruik van onduidelijke taal;

3.  wijst er in dit verband op dat paragraaf 28bis van de Oostenrijkse wet tegen oneerlijke handelspraktijken van 1984 een goed praktijkvoorbeeld biedt, dat de praktijken van bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten aanbieden, verbiedt; verzoekt de lidstaten om bij de implementatie van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken soortgelijke bepalingen in te voeren om nadelen voor consumenten en kleine bedrijven te voorkomen en te zorgen voor een ordentelijke concurrentie, waarbij de economische belangen van legitieme concurrenten niet worden geschaad;

4.  verzoekt de Commissie, gezien de in opdracht van de Commissie interne markt en consumentenbescherming uitgevoerde studie over de praktijken van bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten bieden, waarin als mogelijke wettelijke maatregelen voor de oplossing van het probleem van bedrijven achter misleidende gegevensbanken een wijziging van Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame wordt voorgesteld, door het opnemen in de richtlijn van een 'zwarte lijst' van praktijken die als misleidend moeten worden beschouwd, evenals een uitbreiding van de werkingssfeer van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken tot B2B-contracten, met speciale verwijzing naar punt 21 van Bijlage I van deze richtlijn, uiterlijk in december 2009 verslag uit te brengen over de haalbaarheid en de mogelijke gevolgen van zo'n wijziging of uitbreiding;

5.  dringt er bij de Commissie op aan om bij de omschrijving van ‘consument’ in haar beoordeling van het consumentenacquis de specifieke positie van kleine en middelgrote ondernemingen in overweging te nemen; stelt voor om dit op te nemen in de werkzaamheden ten aanzien van het gemeenschappelijk referentiekader inzake verbintenissenrecht, opdat kleine en middelgrote ondernemingen kunnen profiteren van een krachtiger beschermingsregime binnen de communautaire wetgeving inzake verbintenissenrecht;

6.  is ingenomen met het feit dat in de Wet voor kleine ondernemingen de lidstaten worden opgeroepen het SOLVIT-netwerk te versterken en kleine en middelgrote ondernemingen bij te staan met advies- en hulpdiensten om zich tegen oneerlijke handelspraktijken te kunnen verweren; dringt er bij de Commissie op aan zich actief in te zetten voor samenwerking met en steunverlening aan bedrijven die het slachtoffer worden van exploitanten van misleidende gegevensbankdiensten; roept de Commissie en de lidstaten voorts op mee te werken aan acties om het bewustzijn van de burgers over deze misleidende activiteiten te vergroten, en daarbij uitgebreid gebruik te maken van de instrumenten van het internet en ook de vertegenwoordigende organisaties van de kleine en middelgrote ondernemingen en van de consumenten te betrekken, zoals het Europese ondernemingennetwerk en de Europese consumentencentra; ziet uit naar het door de Commissie voorgestelde e-justitie-portaal als een nieuw instrument voor het verstrekken van informatie en hulp over deze problematiek;

7.  betreurt dat hoewel de Europese insolventieprocedures terecht de grensoverschrijdende toegang tot het rechtssysteem verbeteren, gewetenloze incassobureaus hier toch gebruik van zouden kunnen maken om kleine en middelgrote ondernemingen en individuen lastig te vallen; beveelt aan een EU-brede gedragscode voor incassobedrijven te overwegen;

8.  roept de lidstaten op actief samen te werken om de praktijk van misleidende gegevensbankdiensten en vergelijkbare activiteiten uit te bannen;

9.  stelt dat, mochten de lidstaten niet bereid zijn of niet in staat blijken om op te treden, mechanismen moeten worden bedacht waardoor individuele slachtoffers op een grensoverschrijdende basis gezamenlijk in beroep kunnen gaan bij een rechtbank; dringt er derhalve bij de lidstaten en de Commissie op aan de invoering van een coherent systeem voor collectieve gerechtelijke stappen voor het regelen van grensoverschrijdende klachten te overwegen, dat gebaseerd is op zowel uitgebreid onderzoek van de situatie wereldwijd als op een diepgaand onderzoek van bestaande problemen en van nagestreefde voordelen voor de consumenten, en dat serieus ingaat op de kwestie van een passende rechtsgrondslag voor zo'n instrument op EU-niveau;

10.  betreurt het feit dat de moeilijkheden betreffende de vervolging van dit soort praktijken de interne markt verstoren en een goede werking van de mededinging belemmeren;

11.  dringt er bij de lidstaten op aan actie te ondernemen tegen alle frauduleuze activiteiten van ECG en andere ondernemingen van dit type, in laatste instantie door hen ertoe te verplichten hun activiteiten te staken, om schade voor consumenten en bedrijven te voorkomen;

12.  roept de toezichtautoriteiten van de lidstaten op om in overeenstemming met hun taken en de volmachten die hun verleend zijn op grond van de nationale wetgeving en de Europese regelgeving, met name op grond van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming ("verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming")[3], gezamenlijk de verdere uitbreiding van de misleidende praktijken van de gegevensbankdiensten te voorkomen en effectieve maatregelen te treffen die tot de stopzetting van de betrokken gegevensbankdiensten en de bestraffing van de feitelijke organisatoren zullen leiden;

13.  is van mening dat de beschreven praktijken van gegevensbankdiensten niet alleen in strijd zijn met de goede zeden en normen van correcte economische activiteiten, maar ook in de meeste gevallen tekenen van bedrog en andere strafbare feiten en overtredingen vertonen, en roept de bevoegde toezichtautoriteiten, de politie en de openbare ministeries van de lidstaten, alsmede Europol en Eurojust er daarom toe op om nauwkeurig onderzoek te verrichten naar de praktijken van de organisatoren, eventueel leidend tot de vervolging van schuldigen die afkomstig zijn uit de EU; roept de Commissie op om, indien de schuldigen uit derde landen afkomstig zijn, alles in het werk te stellen om internationale verdragen af te sluiten met de betrokken staten conform artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2006/2004;

14.  roept de Commissie ertoe op om, teneinde de misleidende praktijken van gegevensbankdiensten te voorkomen, de onderstaande maatregelen in overweging te nemen:

- standaardisatie van het zogenaamde verplichte deel van de order, zodat dit bepalingen bevat die wel overeenstemmen met de goede zeden en op een transparante wijze fundamentele rechtsverhoudingen definiëren, waaronder een eenduidige prijsopgave, en waarvan de inhoud controleerbaar is voor de betrokken binnenlandse autoriteiten (zoals de handelsinspectie of de autoriteiten voor de bescherming van persoonsgegevens);

- het onderwerpen van zogenaamde overeenkomsten of orders waarbij de zwakkere partij van de overeenkomst geen mogelijkheid heeft om de overeenkomst of order te veranderen, maar enkel om er wel of niet mee in te stemmen, aan gelijkaardige voorschriften als die welke van toepassing zijn op oneerlijke handelspraktijken, ook al is de zwakkere partij van de overeenkomst of order geen consument;

- het beoordelen van zogenaamde contracten of orders aan de hand van het begrip 'gemiddelde consument', dat op oneerlijke handelspraktijken van toepassing is, ofschoon de zwakkere partij van de overeenkomst of order geen consument is;

- de introductie van het principe dat, indien een groot aantal subjecten misleid is door de tekst van een overeenkomst of order, de omgekeerde bewijslast geldt en de gegevensbankdienst moet aantonen dat de tekst van de overeenkomst of order voor een 'goede financiële manager' niet misleidend is;

15.  maakt de Commissie erop attent dat niet alleen ondernemers het hoofd moeten bieden aan dergelijke misleidende praktijken van gegevensbankdiensten, maar ook niet-ondernemende natuurlijke personen (waaronder politieke vertegenwoordigers) die aanbiedingen krijgen voor vermeende opname in publicaties met biografische gegevens (zoals 'Who's who', persoonlijkheid van het jaar in een bepaalde branche e.d.), gebaseerd op hetzelfde oneerlijke principe, en dat de toekomstige maatregelen bijgevolg ook dit soort misleidende praktijken moeten voorkomen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

7.10.2008

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

35

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Cristian Silviu Buşoi, Charlotte Cederschiöld, Gabriela Creţu, Mia De Vits, Janelly Fourtou, Evelyne Gebhardt, Małgorzata Handzlik, Christopher Heaton-Harris, Anna Hedh, Iliana Malinova Iotova, Pierre Jonckheer, Kurt Lechner, Toine Manders, Catiuscia Marini, Arlene McCarthy, Nickolay Mladenov, Catherine Neris, Zita Pleštinská, Karin Riis-Jørgensen, Zuzana Roithová, Heide Rühle, Leopold Józef Rutowicz, Christel Schaldemose, Andreas Schwab, Marianne Thyssen, Jacques Toubon, Barbara Weiler, Marian Zlotea

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Emmanouil Angelakas, Wolfgang Bulfon, Colm Burke, Giovanna Corda, José Ribeiro e Castro, Olle Schmidt, Diana Wallis

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

 

  • [1]    PB L 250 van 19.9.1984, blz. 17.
  • [2]    PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.
  • [3]  PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

6.11.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

19

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Sir Robert Atkins, Inés Ayala Sender, Simon Busuttil, Michael Cashman, Alexandra Dobolyi, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, David Hammerstein, Marian Harkin, Marcin Libicki, Manolis Mavrommatis, Kathy Sinnott

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Marie-Hélène Descamps, Roger Helmer, Yiannakis Matsis, Juan Andrés Naranjo Escobar, Tatjana Ždanoka

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Richard Corbett, Luis de Grandes Pascual, Salvador Garriga Polledo