VERSLAG over suggesties om de uitdagingen in verband met de aardolievoorziening tegemoet te treden

28.1.2009 - (2008/2212(INI))

Commissie industrie, onderzoek en energie
Rapporteur: Herbert Reul

Procedure : 2008/2212(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0035/2009
Ingediende teksten :
A6-0035/2009
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over suggesties om de uitdagingen in verband met de aardolievoorziening tegemoet te treden

(2008/2212(INI))

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar de mededeling van de Commissie getiteld "Een energiebeleid voor Europa" (COM(2007)0001),

–   onder verwijzing naar de mededeling van de Commissie van 13 juni 2008 getiteld "Maatregelen tegen de stijgende aardolieprijzen" (COM(2008)0384,

–   onder verwijzing naar richtlijn 73/238/EEG van de Raad van 24 juli 1973 betreffende de maatregelen ter vermindering van de gevolgend van moeilijkheden bij de bevoorrading met ruwe aardolie en aardolieproducten[1],

–   onder verwijzing naar beschikking 77/706/EEG van de Raad van 7 november 1977 tot vaststelling van een communautaire doelstelling inzake een beperking van het verbruik van energie in geval van moeilijkheden bij de voorziening met ruwe aardolie en aardolieproducten[2],

–   onder verwijzing naar richtlijn 2006/67/EG van de Raad van 24 juli 2006 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden[3],

–   onder verwijzing naar het voorstel van de Commissie van 5 november 2008 voor een nieuwe richtlijn houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (COM(2008)0775),

–   onder verwijzing naar de mededeling van de Commissie van 13 november 2008 over de "Tweede strategische toetsing van de energiesituatie - een EU-actieplan inzake energiebeleid en -solidariteit" (COM(2008)0776),

–   onder verwijzing naar het groenboek van 12 november 2008 getiteld "Naar een Europees energienetwerk voor een continue, duurzame en concurrerende energievoorziening",

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 februari 2007 over de macro-economische gevolgen van de stijging van de energieprijzen[4],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 september 2005 over de afhankelijkheid van aardolie[5],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 juni 2008 over de crisis in de visserijsector wegens de gestegen prijs van dieselbrandstof[6],

–   onder verwijzing naar de conclusies van het voorzitterschap over de zekerheid van de energievoorziening naar aanleiding van de zitting van de Europese Raad van 15 en 16 oktober 2008,

–   onder verwijzing naar de conclusies van het voorzitterschap over de gevolgen van de hoge levensmiddelen- en aardolieprijzen op het beleid naar aanleiding van de zitting van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2008,

–   gezien de "World Energy Outlook 2008" van het Internationaal Energie Agentschap van 12 november 2008,

–   gezien het sonderende advies TEN/368 van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake het onderwerp “suggesties om de uitdagingen in verband met de aardolievoorziening tegemoet te treden”,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A6‑0035/2009),

A. overwegende dat op Europees niveau ter waarborging van een zekere energievoorziening in de komende decennia, waarin een diversifiëring van de energievoorzieningsroutes en energiedragers zal plaatsvinden, steeds meer aandacht zal moeten worden besteed aan energiebesparingen en een efficiënt energiegebruik,

B.  overwegende dat het steeds urgenter wordt een samenhangend en uitgebreid gemeenschappelijk energiebeleid te ontwikkelen om bij de toenemende afhankelijkheid van ingevoerde energie van de Europese Unie een ononderbroken voorziening te garanderen;

C. overwegende dat aardolie een hulpbron is waaraan een einde zal komen,

D. overwegende dat met de aardoliewinning in de Europese Unie en Noorwegen in 2007 nog een bijdrage van meer dan 30% aan de bevrediging van de binnenlandse vraag is geleverd,

E.  overwegende dat op dit moment een groot aantal, ook gemakkelijk te ontginnen, aardolievoorraden wegens milieumaatregelen of in het kader van het hulpbronnenbeheer in veel landen niet volledig toegankelijk worden gemaakt en dat de kosten van de aardoliewinning sinds 2005 wegens de algemeen gestegen grondstof- en materiaalkosten zijn verdubbeld,

F.  overwegende dat de wereldwijde vraag naar aardolie in 2030 volgens berekeningen van de "US Energie Information Administration" meer dan een derde hoger zal zijn dan de vraag in 2006, dat de vraag in de Europese Unie tussen 2005 en 2030 vooral door een groeiende vraag in de vervoerssector per jaar met gemiddeld 0,25% zal toenemen en dat daarmee in 2030 het aandeel van aardolie in de vraag naar primaire energie in de Europese Unie 35% zal bedragen,

G. overwegende dat de afhankelijkheid van de Europese Unie van ingevoerde aardolie vóór 2030 tot 95% zal stijgen, dat tevens sprake zal zijn van een toenemende concentratie van de conventionele aardoliereserves op de staten van de strategische ellips en dat bij een toenemende concurrentie aan de vraagzijde onzekerheden in de voorziening kunnen ontstaan,

H. overwegende dat op de lange termijn stijgende aardolieprijzen zijn te verwachten,

I.   overwegende dat de oplopende inflatie ten gevolge van hogere prijzen van belangrijke grondstoffen en prijspieken bij aardolie ten koste is gegaan van de koopkracht,

J.   overwegende dat de prijsschommelingen in 2008 niet uitsluitend verband houden met de vraag en het aanbod op bepaalde momenten in die periode en dat zij negatieve gevolgen voor de economie hebben,

K. overwegende dat de ontwikkeling van nieuwe beleggingsinstrumenten op de markt voor olie en andere basisgrondstoffen, maar ook de beleggingen in grondstoffen door hedgefondsen, de prijsschommelingen van deze grondstoffen hebben versterkt; en overwegende dat gezorgd moet worden voor grotere transparantie op de energiemarkten,

1.  constateert dat het aspect van een gewaarborgde energievoorziening bij de tweede toetsing van de energiestrategie weer in het middelpunt is komen te staan; betreurt het echter dat de Commissie geen lering heeft getrokken uit de economische crisis, die aangetoond heeft dat alleen een volledige verandering van het energiebeleid van de EU zal leiden tot een oplossing op de punten zekere energievoorziening, solidariteit onder de lidstaten, werkgelegenheid, en ook in sociaal, milieutechnisch en economisch opzicht; betreurt verder het ontbreken van een duidelijke inzet ten behoeve van een verdere ontwikkeling in het energiebeleid en ten aanzien van de voorzieningsstructuur;

2.  wijst er met nadruk op dat afgezien van de maatregelen op korte termijn ten behoeve van continuïteit in de voorziening ook rekening moet worden gehouden met de ontwikkelingen op lange termijn;

3.  verzoekt de Commissie voorafgaand aan wetsvoorstellen in versterkte mate ook de indirecte gevolgen van voorgestelde maatregelen op de gegarandeerde energievoorziening en de kosten te analyseren;

Ontsluiting van de beschikbare reserves

4.  constateert dat volgens diverse prognoses ook in de toekomst nog voldoende aardolie kan worden gewonnen om aan de vraag te voldoen, maar dat het mogelijk is dat de consumenten hiervoor hogere prijzen moeten betalen; ook moeten de investeringsvoorwaarden worden verbeterd; onderstreept verder in dit verband dat de aanhoudende vraag naar aardolie het aanbod steeds verder naar de capaciteitsgrenzen heeft gedrukt;

5.  wijst erop dat er onzekerheid bestaat over de vraag wanneer en in hoeverre er een gat tussen de groeiende vraag en het dalende aanbod zal vallen; is er bezorgd over dat deze onzekerheid in toenemende mate het gevaar van een sterk schommelende aardolieprijs in de hand zal werken; is er derhalve van overtuigd dat alle maatregelen die de vraag naar fossiele brandstoffen kunnen verminderen nadrukkelijk in overweging moeten worden genomen;

6.  steunt het voorstel van de Commissie voor kortetermijnmaatregelen die genomen kunnen worden om toekomstige pieken van de olieprijs te temperen; roept de lidstaten op financiële steun te bieden aan investeringen in alternatieve energiebronnen zoals hernieuwbare energie, en een prioriteit te maken van maatregelen ter vergroting van het consumentenbewustzijn, die de aankoop van energie-efficiënte goederen en diensten stimuleren, zodat de kosten op de lange termijn tot een minimum worden beperkt en een toekomstige afname van de olietoevoer kan worden opgevangen;

7.  wenst dat er intensiever naar gestreefd wordt niet-conventionele aardoliereserves commercieel te exploiteren om zo ook een bijdrage aan de diversifiëring te leveren; dringt tevens aan op de ontwikkeling van winningstechnieken die het milieu ontzien; onderstreept dat een levenscyclus-benadering van de emissies van broeikasgassen van op de EU-markt gebrachte brandstoffen - zoals reeds beoogd met het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en de invoering van een mechanisme voor het toezien op en de vermindering van de emissies van broeikasgassen afkomstig van het gebruik van brandstoffen voor het wegvervoer en tot wijziging van richtlijn 1999/32/EG van de Raad betreffende de kwaliteit van brandstoffen die gebruikt worden door vaartuigen van de binnenvaart en tot intrekking van richtlijn 92/12/EEG - een werkelijke stimulans voor de aardolie-industrie zal zijn haar invloed op het klimaat door een verbetering van haar productieprocessen te verminderen;

8.  gelooft dat het gebruik van olie en andere koolstofintensieve energiebronnen moet worden beperkt door doelmatiger energiegebruik en door over te stappen op meer koolstofneutrale oplossingen, zoals kernenergie en energie uit duurzame bronnen;

9.  is van mening dat de ontginning van de beschikbare reserves steeds meer de negatieve gevolgen ondervindt van politieke factoren als politieke instabiliteit, een ontoereikende rechtsbescherming, maar ook milieubeleidsmaatregelen en hulpbronnenbeheer; vraagt de Commissie daarom op alle niveaus een intensievere dialoog met de aardolieproducerende landen aan te gaan en in het belang van beide partijen naar pragmatische conflictoplossingen te zoeken;

10. wijst op het belang van het Arctische gebied als oliewinningsgebied waarin maximaal een vierde van alle nog onontdekte reserves in de wereld worden vermoed;

11. benadrukt de rol van het Arctische gebied in de ontwikkeling van een Europees energiebeleid en in verband met klimaatverandering en duurzame ontwikkeling, zoals dat in maart 2007 door de Europese Raad is voorgesteld; wijst op het belang van een rechtvaardige verdeling van de koolwaterstofreserves in het Arctische gebied in overeenstemming met het internationaal recht, in het belang van de algehele internationale stabiliteit; dringt er bij de Commissie op aan om specifieke aandacht te besteden aan koolwaterstof in haar bovengenoemde mededeling over strategische kwesties die verband houden met het Arctische gebied;

12. vraagt de Commissie in een dialoog met de aardolieconcerns en de producerende landen te zoeken naar wegen om de investeringen ondanks fluctuerende prijzen en winsten te consolideren;

13. verwacht dat oliemaatschappijen hun enorme recente winsten zullen herinvesteren in de opsporing en ontginning van nieuwe oliereserves en in het bevorderen van energiebesparende technologie en onderzoek naar vervangende brandstoffen (met name voor transporttoepassingen);

14. dringt aan op een dynamischere relatie tussen de Europese Unie en de olieproducerende landen, die gepaard gaat met een wederzijdse bereidheid om te geven en te nemen en gericht is op een stabielere en gelijkmatigere aanbod- en prijsomgeving voor olie, waarbij alle betrokken partijen en de gehele wereldeconomie gebaat zouden zijn;

15. is ingenomen met het initiatief van de Commissie voor een wereldwijde politieke dialoog in de vorm van een topconferentie op hoog niveau tussen olieverbruikende en olieproducerende landen om een fair evenwicht vast te stellen tussen vraag en aanbod op de oliemarkt en de olieproducerende landen ervan te weerhouden de olieprijzen op een kunstmatig hoog niveau te houden;

Transparantie van de markt en prijsvorming

16. is bezorgd over de toenemende en zich in 2008 nadrukkelijk manifesterende volatiliteit van de aardolieprijs, waarvan een nadelige invloed op de gehele economie van de Europese Unie en haar consumenten uitgaat;

17. is van mening dat de schommelingen van de olieprijzen wijzen op het stijgen van de vraag, toenemende uitputting van de oliereserves en veranderingen in demografische en urbanisatietrends, met name in opkomende economieën, waar de stijging van het gemiddelde inkomen leidt tot een groei van de vraag, speculatie op de grondstoffenmarkten en algemene economische cycli; wijst erop dat olie en andere grondstoffen ten gevolge van de waardedaling van de VS-dollar steeds vaker zijn gebruikt om portefeuilles te diversifiëren;

18. spreekt haar bezorgdheid uit over de schommelende olieprijzen en de invloed hiervan op de economische en financiële stabiliteit; erkent weliswaar de voordelen van actieve markten in olie en andere energieproducten, maar verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor het hoogst haalbare niveau van transparantie in energiemarkten;

19. erkent dat ook de economieën van de aardolie-exporterende landen schade ondervinden van dergelijke sterke prijsschommelingen en dat een stabilisering van de aardolieprijzen derhalve in het belang van alle betrokkenen is;

20. neemt met instemming kennis van de mededeling van de Commissie en deelt haar zorg over de recente onbestendigheid van de olieprijzen en het negatieve effect hiervan op inflatie, concurrentievermogen, handel en economische groei;

21. ziet als belangrijkste oorzaak voor de stijging van de aardolieprijzen in de afgelopen acht jaar de sterke groei van de vraag die tot knelpunten bij de aardoliewinning, het vervoer en de raffinage heeft geleid en tot grote, uitzonderlijke winsten van enkele grote oligopolies in de aardoliesector; erkent dat duidelijk gestegen grondstoffenprijzen en speculatieve transacties op de financiële markten de ontwikkeling van de aardolieprijzen nog hebben aangewakkerd;

22. benadrukt de noodzaak om prioriteit te verlenen aan toezicht op de concurrentie bij de verwerking en verkoop van olie en aardolieproducten, en de transparantie van gegevens over commerciële olievoorraden te vergroten;

23. acht het ter stabilisering van de olieprijs absoluut noodzakelijk dat de doorzichtigheid van de markt wordt verbeterd; verzoekt de Commissie om het Europees Parlement en de Raad hierover voorstellen voor te leggen; wijst erop dat de transparantie ook in de producerende landen dringend moet worden verbeterd en dat vooral ook de productiehoeveelheden en de omvang van de reserves op doorzichtige wijze openbaar moeten worden gemaakt; vraagt van de Commissie en de lidstaten om in hun dialogen met de productielanden naar een verbeterde transparantie te streven;

24. is in dit verband verheugd over de bij de tweede toetsing van de energiestrategie voorgestelde studie over het nut en de kosten van een wekelijkse publicatie van de omvang van de in reserve gehouden voorraden; dringt er bij de Commissie op aan om bij haar verdere wetgevingsmaatregelen rekening te houden met de resultaten van deze studie maar onderstreept tevens dat er een wereldwijde transparantie moet worden bereikt;

25. wijst erop dat uiteenlopende technische specificaties voor aardolieproducten in de belangrijkste aardolieverbruikende landen een versnippering van de markt tot gevolg hebben die bij het wegvallen van leveranties een sterke prijsopdrijvende werking kan hebben; verzoekt de Commissie om voorstellen over de wijze hoe aan dergelijke beperkingen van de toegang tot de markt een einde kan worden gemaakt;

26. ziet als doel van de strategische voorraden het opvangen van fysieke knelpunten als gevolg van weggevallen leveranties; wijst daarom, en ook met het oog op een duurzaam begrotingsbeleid, alle pogingen van de hand om de sterke schommelingen in de aardolieprijs door het gebruik van deze voorraden op te vangen;

27. benadrukt dat het belangrijk is dat men zich er actief voor inzet nieuwe alternatieve energie toegankelijk te maken voor kleine bedrijven om deze minder gevoelig voor fluctuaties van de olieprijs te maken; erkent het belang van kleine en middelgrote bedrijven voor de productie van biobrandstoffen en andere vormen van hernieuwbare energie; is bezorgd over de belemmeringen op technisch en regelgevingsgebied die nog steeds voor de productie en de verkoop van deze producten bestaan en verzoekt de Commissie ernaar te streven dat het op de markt brengen van deze brandstoffen gemakkelijker wordt gemaakt;

28. onderstreept dat een effectief emissiehandelssysteem en de aanneming van een breed scala aan andere energiebesparende maatregelen belangrijke instrumenten zouden moeten zijn om de ontwikkeling van een markt voor energie-efficiënte technologieën en producten te bevorderen; onderstreept ook het belang van de toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt; herinnert eraan dat hoe groter het aantal landen dat een dergelijk beleid invoert, des te kleiner de invloed van dit beleid op het sectorale concurrentievermogen;

Investeringen in de productie en verwerking van aardolie

29. constateert dat volgens het Internationaal Energie Agentschap tot 2020 jaarlijkse investeringen ten bedrage van 350 miljard USD in de aardolie-industrie noodzakelijk zijn om de continuïteit in de aardolievoorziening te waarborgen; vraagt de Commissie en de lidstaten in hun beleid te voorzien in investeringsstimulansen, met name ook binnen de Europese Unie; onderstreept daarbij de rol van zekerheid op het gebied van investeringen op de lange termijn; wijst het echter van de hand dat in plaats van particuliere investeringen en particulier kapitaal van overheidsgeld gebruik wordt gemaakt;

30. is bezorgd over de gevolgen van de huidige kredietcrisis voor de investeringsmogelijkheden van de aardolie-industrie en verzoekt de Commissie en de lidstaten hun maatregelen ter bestrijding van deze crisis nauwkeurig op elkaar af te stemmen;

31. is verheugd over de bijdrage die van een intensiever gebruik van biobrandstoffen in de vervoerssector voor een verhoogde voorzieningszekerheid verwacht zou kunnen worden en constateert dat hierdoor een consolidering en herstructurering in de aardolieverwerkende industrie zal plaatsvinden; stelt verder vast dat er aanvullende structurele maatregelen in de vervoerssector vereist zijn om de vraag naar aardolie te verminderen;

32. dringt er bij de lidstaten en de exploitanten op aan om er ondanks deze ontwikkelingen voor te zorgen dat er voldoende reservecapaciteiten in de Europese Unie blijven bestaan om knelpunten, bijvoorbeeld als gevolg van natuurrampen, op te kunnen vangen;

33. verzoekt de lidstaten, de Commissie en de aardolieconcerns te zorgen voor een toereikende opleiding van de deskundigen die voor de exploratie van aardoliereserves en voor de aardoliewinning noodzakelijk zijn;

Vervoerswegen

34. is ingenomen met de in het kader van het Inogate-programma bereikte successen, juist op het gebied van vertrouwenwekkende maatregelen; verzoekt de Commissie een strategie te ontwerpen die een antwoord moet geven op de vraag hoe dergelijke projecten door begeleidende maatregelen kunnen worden ondersteund en beter gecoördineerd;

35. wijst op het grote belang van goede buurbetrekkingen onder de transitolanden alsmede tussen deze landen en hun buurlanden en vraagt de lidstaten en de Commissie om hun bemoeiingen in dit opzicht te intensiveren;

36. constateert dat aardoliepijpleidingen van de transeuropese energienetwerken zijn uitgesloten en verzoekt de Commissie en de lidstaten om met het oog op de actuele ontwikkelingen, vooral de dalende eigen productie met de bijbehorende toenemende afhankelijkheid van ingevoerde energie en de behoefte aan nieuwe vervoerscapaciteit, te onderzoeken of de aardolie-infrastructuur niet in de TEN-E kan worden opgenomen;

37. verzoekt de Commissie en de lidstaten om zich vooral in de door politieke instabiliteit bedreigde aardolieproducerende landen in het kader van de gemeenschappelijke buitenlandse politiek en het gemeenschappelijke handels- en veiligheidsbeleid op een stabilisering te richten, aangezien stabiliteit de basis van investeringen en welvaart vormt;

38. onderstreept dat nieuwe olie-infrastructuurprojecten, zoals de pijpleidingen van Odessa naar Gdansk en van Constanta naar Triëst, projecten van hoog prioritair belang voor de EU dienen te blijven;

39. is bezorgd over de toenemende piraterij die de internationale scheepvaart en daarmee het aardolievervoer bedreigt en is ingenomen met de gemeenschappelijke actie van de Raad van 10 november 2008 voor het uitvoeren van een operatie aan de Hoorn van Afrika ter bescherming van de scheepvaart tegen aanvallen van piraten (operatie Atalanta);

40. is verder bezorgd over de bedreiging van de vervoerswegen en de strategische infrastructuur door het terrorisme en verzoekt de Commissie en de lidstaten om een intensievere dialoog met de belangrijkste betrokkenen aan te gaan;

Vervoer en gebouwen

41. wijst op het energiebesparingspotentieel in de gebouwensector dat bij benutting zou kunnen leiden tot een geringere vraag naar fossiele energiedragers zoals aardolie en gas en is verheugd over de inspanningen die de Commissie en de lidstaten zich op dit moment getroosten om nog meer van dit potentieel gebruik te maken;

42. is verheugd over het streven van de Europese Unie naar diversifiëring van de energiedragers in de vervoerssector; geeft er de voorkeur aan om bij de introductie van nieuwe technologieën uit te gaan van toepassingen of producten waaraan op de markt behoefte bestaat; erkent dat de prijs de beste indicator vormt voor het concurrentievermogen van nieuwe technologieën; betreurt echter het gebrek aan ambitie bij het benutten van het potentieel van energie-efficiënte, beter geconstrueerde en lichtere voertuigen

43. uit zijn twijfel over de vraag of biobrandstoffen van de eerste generatie op de middellange en lange termijn als aardolievervangers zullen kunnen dienen; dringt aan op sterkere inspanningen bij het onderzoek naar synthetische brandstoffen;

44. is ervan overtuigd dat de groei van het aardolieverbruik in de vervoerssector op de middellange en lange termijn alleen kan verminderen als de Europese Unie en de lidstaten extra maatregelen nemen die een verschuiving van het goederenvervoer en de mobiliteit bewerkstelligen naar meer duurzame middelen van vervoer die geen of weinig aardolie verbruiken, zoals het vervoer per rail en over water, en ook naar intermodale mobiliteitsketens in stedelijke gebieden (te voet, op de fiets, openbaar vervoer en carpools); is er verder van overtuigd dat aanzienlijke energiebesparingen mogelijk zijn door meer gebruik te maken van moderne verkeersgeleidingssystemen die wachttijden en omwegen in het verkeer over de weg, door de lucht of over het water beperken, en als de groene logistiek nadrukkelijke wordt bevorderd;

Betrekkingen met landen met een toenemend aardolieverbruik

45. dringt er bij de EU en de lidstaten op aan maatregelen te treffen om in het Verdrag geleidelijk een bindende en allesomvattende grondslag voor een gemeenschappelijke Europese energievoorziening en energiezekerheid te scheppen; onderstreept in dit verband het essentiële belang van een samenhangende strategie ten opzichte van de belangrijkste externe leveranciers van de Europese Unie; ondersteunt het Verdrag van Lissabon als een stap in de goede richting, omdat dit verdrag immers een energiesolidariteitsclausule kent en van het energiebeleid een verantwoordelijkheid maakt die de EU en de lidstaten moeten delen; wijst erop dat de sterke afhankelijkheid van de EU van fossiele brandstoffen de samenhang en de effectiviteit van haar gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid kan ondermijnen;

46. vindt dat in de gemeenschappelijke externe betrekkingen van de Europese Unie met landen die een sterk toenemend aardolieverbruik kennen meer rekening moet worden gehouden met onderwerpen op het gebied van het energiebeleid en dat de Europese Unie ernaar moet streven dat overheidssubsidies voor aardolieproducten geleidelijk worden afgeschaft

47 verzoekt de Commissie in haar gemeenschappelijk beleid op het gebied van externe betrekkingen, handel en nabuurschap maatregelen op te nemen die ertoe kunnen bijdragen dat in de gehele wereld economische groei wordt losgekoppeld van het aardolieverbruik;

48. wijst er met name op dat de EU tot dusver nog niet voldoende aandacht en discussies heeft gewijd aan de geopolitieke effecten van de veranderingen in de randvoorwaarden voor de internationale energiezekerheid en de gevolgen van de toekomstige global governance; is van mening dat het vasthouden aan nationale oplossingen plaats moet maken voor nieuwe en nauwe vormen van samenwerking tussen de EU, de VS, Rusland en China, die op middellange termijn ook geïnstitutionaliseerd moeten worden;

49. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

TOELICHTING

Tegenwoordig wordt met aardolie bijna 37% van het bruto energieverbruik van de Europese Unie gedekt. Daarmee is deze brandstof met een grote afstand de belangrijkste drager van primaire energie, nog voor aardgas, vaste brandstoffen en kernenergie. De Europese Commissie gaat ervan uit de vraag naar aardolie in de EU tot 2030 zal blijven stijgen, hoewel nog maar met 0,25% per jaar. Toch zal de aardolie ook in 2030 met een aandeel van ongeveer 35% in het bruto energieverbruik de belangrijkste leverancier van primaire energie in de EU blijven.

Terwijl de vraag in de Europese Unie slechts langzaam zal groeien, moet in de gehele wereld op een veel sterkere stijging van de vraag worden gerekend. De US Energie Information Administration rekent erop dat de vraag in 2030 meer dan een derde hoger zal zijn dan de vraag in 2006. Aangezien thans het aanbod en de capaciteiten van de raffinaderijen de groei van de vraag niet kunnen bijhouden, zal de marktsituatie voorlopig gespannen blijven. Er zal echter tevens een remmende werking op de groei van de vraag uitgaan van de op de lange termijn verwachte stijging van de aardolieprijs die het Internationaal Energie Agentschap in haar jongste verslag aankondigt.

Het einde van het aardolietijdperk is al diverse malen voorspeld. In dit verband wordt steeds meer over het begrip "peak oil" gesproken. Hierbij moet er rekening mee worden gehouden dat op dit moment meer reserves bestaan dan ooit tevoren. Hoewel aardolie een hulpbron is waar ooit een eind aan komt kan aan de hand van ervaringen uit het verleden worden gezegd dat niemand precies kan voorspellen wanneer een vermindering van de productie zal optreden als gevolg van een natuurlijke uitputting van de reserves, en of deze vermindering geleidelijk, abrupt of met tussentijdse topproducties zal plaatsvinden.

Beperkingen van de winning kunnen geologische of technische redenen hebben. De meeste belemmeringen voor een uitbreiding van de winning in de gehele zijn echter van een geheel andere aard: politieke instabiliteit in een groot aantal landen, sancties, ontoereikende rechtsbescherming, milieubeleidsmaatregelen en een doelgericht hulpbronnenbeheer beperken het productiepotentieel.

Ondanks deze gespannen situatie op de markt mag niet buiten beschouwing blijven dat de aardoliereserves thans met 1, 2 miljard barrel ongeveer twee maal zo hoog zijn als nog in 1980. De vraag is daarentegen in dezelfde periode slechts van niet meer dan 62 miljoen barrel per dag tot ongeveer 85 miljoen barrel gestegen. Per saldo ontstaat als gevolg daarvan met 41,6 jaar zelfs een langere "levensduur" van de reserves als in 1980.

Tevens moet worden erkend dat het concept van de reserves een dynamisch concept is: ze zijn niet alleen afhankelijk van nieuwe aardolievondsten, maar ook in zeer beslissende mate van technologische innovaties en van de olieprijs, omdat de reserves het economisch te exploiteren deel van de hulpbronnen aangeven. Zo zijn de totale aardoliereserves nog voldoende voor enkele eeuwen, alleen is de hoeveelheid gemakkelijk te winnen aardolie in de afgelopen jaren niet meer zo sterk gestegen als daarvoor.

Een verdere realiteit is de toenemende concentratie van de gemakkelijk winbare reserves op een gering aantal staten van de "strategische ellips" Dit blijkt ondubbelzinnig uit de verhouding tussen de productie en de hoogte van de reserves. Toch moet er ook hier rekening mee worden gehouden dat deze verhouding altijd slechts een momentopname is. Zo zouden nieuwe vondsten in andere delen van de wereld, bijvoorbeeld in het Arctische gebied of voor de kust van Groenland, maar ook vooruitgang in de technologie die tot een economische exploitatie van niet-conventionele reserves leiden, de verhouding ten gunste van andere regio's veranderen - hoewel slechts in beperkte mate.

Tevens neemt de winning in de EU af. Weliswaar kunnen op dit moment Noorwegen en de lidstaten van de EU zelf nog voor ongeveer 30% aan de vraag voldoen, zoals de zaken nu zijn moet echter op een duidelijk afnemende productie tot 2030 worden gerekend. Dit leidt ertoe dat de afhankelijkheid van de EU van ingevoerde aardolie volgens gegevens van de Europese Commissie in de komende decennia circa 95% zal bereiken.

Deze feiten moeten hun weerslag in het energiebeleid krijgen. Enerzijds is er behoefte aan mechanismen voor reacties op de korte termijn, waarover de EU reeds sinds het einde van de jaren 60 van de vorige eeuw in de vorm van strategische reserves aan aardolie en aardolieproducten beschikt. De nu door de Commissie voorgestelde herziening van de dienovereenkomstige richtlijn zal in het Europees Parlement kritisch worden bezien.

Anderzijds kan er van een gewaarborgde voorziening op de lange termijn alleen sprake zijn wanneer hiervoor een planning bestaat. De horizon voor investeringen in infrastructuur bedraagt vaak veertig jaar of nog meer. Om in zulke enorme dimensies te denken is geen gemakkelijke taak. Een dergelijke strategische planning moet echter ook op Europees niveau gebeuren. Naar verwachting zal het centrale punt hierbij zijn het aanbod te vergroten en tevens de groei van de vraag duidelijk te verminderen. Het verslag is op dit inzicht gebaseerd.

Bij de bevordering van het aanbod zijn drie elementen van strategisch belang: ten eerste moeten in de komende decennia volgens het Internationaal Energie Agentschap in de gehele wereld meer dan 350 miljard dollar per jaar worden gestoken in de ontsluiting van nieuwe bronnen, alsmede in de uitbreiding van infrastructuur (pijpleidingen, schepen, havens, raffinaderijen, enz.). Dit is alleen mogelijk wanneer de ondernemingen voor hun investeringen binnen en buiten de EU zekerheid voor hun investeringen wordt geboden. Daartoe behoort ook de mogelijkheid een gepast rendement te behalen.

Het centrale instrument voor het waarborgen van de voorziening is de diversifiëring van de bronnen waaruit men de aardolie betrekt. Ook vanuit het oogpunt van de voorzieningszekerheid bieden onconventionele aardoliebronnen zoals oliehoudend gesteente of oliehoudende zanden en zeer zware oliën vanwege hun verdeling over een groot aantal landen groot voordelen.

Ten tweede moet ook het onderzoek worden geïntensiveerd. Dankzij het gebruik van nieuwe materialen kunnen bijvoorbeeld de exploitatiekosten aanzienlijk worden verminderd of zijn olieboringen mogelijk waarbij het milieu meer wordt ontzien. Nieuwe winningstechnieken zullen in de toekomst nog veel meer dan nu tot grotere reserves leiden. Ongeveer 80% van de onconventionele reserves komt voor rekening van oliehoudende leisteen. Dit potentieel moet in de toekomst economisch en ecologisch worden ontgonnen. In de toekomst zal daarom ook de opleiding van ingenieurs en de bevordering van de samenwerking tussen industrie en onderzoeksinstellingen een belangrijk terrein vormen.

Ten derde moet in de komende jaren een groot aantal conflicten in de wereldpolitiek worden opgelost. Irak begint pas langzaam, na stabilisering van de veiligheidssituatie, grotere hoeveelheden aardolie te winnen. Iran beschikt over enorme reserves, die echter momenteel om politieke redenen slechts in zeer geringe mate tot een ontspanning op de aardoliemarkten kunnen bijdragen.

Het jongste conflict tussen Georgië en Rusland en ook de toenemende overvallen van piraten op olietankers in de afgelopen maanden hebben in alle duidelijkheid aangetoond hoe kwetsbaar de vervoerswegen kunnen zijn. Wanneer men bedenkt dat ook terroristen belang bij de kaping van een VLCC-schip zouden kunnen hebben, dan wordt nog duidelijker hoe dringend een reactie van de internationale statengemeenschap is.

Dat een gewaarborgde voorziening reeds ver voor de grenzen van de Europese Unie moet worden gerealiseerd wordt niet in de laatste plaats duidelijk gemaakt door politieke onrust, zoals bijvoorbeeld in de Nigeriaanse oliewingebieden. Tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen is een nauwere afstemming in het buitenlands beleid van de EU dringend noodzakelijk.

Aan de vraagzijde hebben de lidstaten nu al grote vooruitgang geboekt. Het aantal oliestookinstallaties in de EU ligt op ongeveer 20%.Vooral naar aanleiding van de beide oliecrises werd een groot aantal verwarmingsinstallaties door moderne en efficiënt werkende apparatuur vervangen. Ook de meest recente records van de aardolieprijs hebben, vaak gesteund door nationale stimuleringsprogramma's en een betere warmte-isolatie, tot een verdere "efficiencygolf" geleid. In totaal is het verbruik in deze sector sinds de jaren 80 van de vorige eeuw zelfs gedaald.

Ook de bevordering van biobrandstoffen werd gezien als middel om de groei van de vraag naar ruwe olie te beperken. Vooral de invoer van dieselbrandstof zou hiermee kunnen worden verminderd.. Er moet in dit verband echter ook op worden gewezen dat het huidige streven om het aandeel van biobrandstoffen in het wegvervoer duidelijk met maximaal 20% te verhogen ook tot herstructureringen en het verlies van banen in de betrokken bedrijven zal leiden.

Op de voorjaarstop in maart 2007 hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie zich ten doel gesteld de efficiency van het energiegebruik voor 2020 met 20% te verhogen. Met de voorstellen voor wetgeving waarvoor momenteel nog de plannen worden gemaakt is de EU op de goede weg. Wel moet aan markteconomische instrumenten de voorkeur worden gegeven boven starre streefcijfers in procenten of in olieverbruik om niet tot een geleide economie te vervallen. Ook mogen veiligheidsaspecten, zoals de rolweerstand van autobanden, niet aan de efficiency worden opgeofferd.

De grootste groei van de vraag valt ondanks efficiencyverbeteringen in de vervoerssector te constateren. De redenen hiervan zijn de fundamentele betekenis van mobiliteit voor de gehele economie en de wens van talrijke burgers individueel mobiel te zijn. Ook het vliegverkeer is in de laatste jaren in de EU en in de gehele wereld duidelijk toegenomen.

Wegens de grote afhankelijkheid van de vervoerssector moet hier, afgezien van de klassieke diversifiëring van de bronnen waaruit men zijn energie betrekt, thans een nieuwe component worden ingevoerd: de diversifiëring van de aandrijftechnieken, met daarin inbegrepen de initiatieven voor electromobiliteit. Juist voor het stadsverkeer is het potentieel in de komende decennia immens. Dienovereenkomstige programma's voor het bevorderen van het onderzoek moeten net zo geïntensiveerd worden als de samenwerking tussen producenten en onderzoeksinstellingen. Als voorbeeld kan hier zeker het gebied warmteproductie dienen: er wordt verwarming op aardgas aangeboden, maar ook op aardolie of elektriciteit, en bovendien neemt in de EU de toepassing van stadsverwarming, aardwarmte en van pellets toe.

De sturing van de vraag mag zich overigens niet tot de Europese Unie beperken. Het aandeel van de EU in het aardolieverbruik in de gehele wereld zal ook in de komende jaren voortdurend teruglopen. Dit wordt alleen al veroorzaakt door de sterk groeiende vraag buiten de EU. Voor een gewaarborgde voorziening van de EU zal het daarom van doorslaggevend belang zijn dat ook op wereldniveau de groei van de vraag wordt beperkt, zonder dat daarbij de groeidoelstellingen van derde landen of die van de EU zelf gevaar lopen. Van grote betekenis is daarbij ook de bevordering van markteconomische prijsvormingsmechanismen - bijvoorbeeld door het afschaffen van staatssubsidie voor motorbrandstoffen.

Al deze maatregelen vragen om investeringen. Investeringen zijn alleen mogelijk wanneer ook voldoende kapitaal ter beschikking wordt gesteld - en rendement te verwachten valt. In deze wetenschap moet de huidige kredietcrisis, die tot een economische crisis dreigt uit te groeien, zo snel mogelijk worden overwonnen. Tevens moet daarbij de vraag worden gesteld of de staat door middel van instrumenten ten behoeve van het klimaatbeleid elk jaar extra miljarden euro van de consumenten moet incasseren, dan wel of het geld niet bij degenen moet blijven die de noodzakelijke investeringen ook werkelijk moeten uitvoeren.

De uitdagingen in verband met de toekomstige gegarandeerde aardolievoorziening van de EU zijn in het afgelopen decennium talrijker geworden. Zij kunnen echter door doelgerichte ingrepen in zowel het aanbod als de vraag worden aangepakt wanneer de politieke wil er is en de internationale coördinatie en samenwerking alsmede het innovatievermogen worden gestimuleerd.

ADVIES van de Commissie buitenlandse zaken (20.1.2009)

aan de Commissie industrie, onderzoek en energie

inzake uitdagingen in verband met de olievoorziening
(2008/2212(INI))

Rapporteur: Justas Vincas Paleckis

SUGGESTIES

De Commissie buitenlandse zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie industrie, onderzoek en energie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.   is ingenomen met de mededelingen van de Commissie, getiteld "Maatregelen tegen de stijgende olieprijzen[1]" en "Second Strategic Energy Review – an EU Energy Security and Solidarity Action Plan[2]" (tweede strategische toetsing van het energiebeleid – een EU-actieplan voor energiezekerheid en –solidariteit); wijst erop dat ondanks de daling van de olieprijzen in de tweede helft van 2008, die het gevolg was van de wereldwijde financiële crisis, het onvermijdelijk is dat de markten voor fossiele brandstoffen na het einde van de internationale crisis weer zullen krimpen en dat de afhankelijkheid van invoer van de olieverbruikende landen zal blijven toenemen, dit vanwege het trage overgangsproces naar duurzamere brandstoffen, de dalende productiecapaciteit van de olievelden in de wereld en een almaar toenemende vraag, waarvan de opkomende economieën de voornaamste aanjagers zijn;

2.   dringt er bij de EU en de lidstaten op aan maatregelen te treffen om in het Verdrag geleidelijk aan een bindende en allesomvattende grondslag voor een gemeenschappelijke Europese energievoorziening en energiezekerheid te scheppen; onderstreept in dit verband het essentieel belang van een samenhangende strategie ten opzichte van de belangrijkste externe leveranciers ontbreekt; ondersteunt, als een stap in de goede richting, het Verdrag van Lissabon, dat een energiesolidariteitsclausule kent en van het energiebeleid een gedeelde verantwoordelijkheid tussen de EU en de lidstaten maakt; wijst erop dat de sterke afhankelijkheid van de EU van fossiele brandstoffen de samenhang en de effectiviteit van haar gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid kan ondermijnen;

3.   wijst erop dat de EU tot dusver nog niet voldoende aandacht en discussies heeft gewijd aan met name de geopolitieke effecten van de veranderingen in de randvoorwaarden voor de internationale energiezekerheid en de gevolgen van de toekomstige global governance; is van mening dat het vasthouden aan nationale oplossingen plaats moet maken voor nieuwe en nauwe vormen van samenwerking tussen de EU, de VS, Rusland en China, die op middellange termijn ook geïnstitutionaliseerd moeten worden;

4.   merkt met zorg energienationalisme op onder de belangrijkste energieleveranciers, en een toenemende politisering van de energiebetrekkingen tussen de olie-uitvoerende en -invoerende landen, wat onder meer een groter risico op spanningen en conflicten inhoudt; steunt krachtig het voorstel van de Commissie dat de EU zich inzet voor een nauwe dialoog met belangrijke olieleveranciers, zoals Noorwegen, de OPEC en Rusland, teneinde de onderlinge afhankelijkheid en energiezekerheid voor de gehele EU te versterken, met bijzondere aandacht voor een grotere doelmatigheid, gelijke toegang tot de markt, non-discriminatie en transparantie; prijst de Commissie voor haar inspanningen om de energiedialoog te intensiveren, wat in het bijzonder heeft geleid tot een aantal memoranda van overeenstemming met de oostelijke buren en landen in Centraal-Azië, en ziet er naar uit dat met zuidelijke partners grotere vooruitgang wordt geboekt; benadrukt dat energiedialogen op generlei wijze ten koste mogen gaan van openhartige en resultaatgerichte dialogen over mensenrechten; is teleurgesteld over het gebrek aan actief en transparant toezicht op de energiesector, inzonderheid de olie- en gassector, met betrekking tot de concurrentie bij activiteiten op het gebied van verwerking, productie, verkoop en onderzoek; verzoekt de Commissie om voorstellen in te dienen voor een samenhangende en omvattende strategie op dit terrein en voor een succesvol extern energiebeleid;

5.   verwacht, niettegenstaande de gelegen komende daling van de olieprijzen en met het oog op het cyclische karakter van de prijsontwikkeling, dat de prijzen opnieuw zullen stijgen zodra de huidige economische crisis voorbij is; wijst derhalve andermaal op het belang van een grotere diversificatie van de energiebronnen en de aanvoerroutes van de EU, teneinde de effecten van een mogelijke toekomstige oliekrach te verzachten, daarbij gelijktijdig de verscheidenheid van situaties erkennend waarmee diverse lidstaten te maken hebben als het gaat om energiemix, afhankelijkheid van invoer en de beschikbaarheid van infrastructuur, in het bijzonder de "energie-eilanden" in de EU; steunt een ruimer gebruik van duurzame biobrandstoffen en erkent het belang van hernieuwbare energiebronnen ten behoeve van een grotere energiezekerheid; merkt op dat non-conventionele olie naar verwachting een belangrijke rol zal spelen om tegenwicht te bieden aan de daling van de productie in bestaande velden; onderstreept dat nieuwe olie-infrastructuurprojecten, zoals de pijpleidingen van Odessa naar Gdansk en van Constanta naar Triëst, projecten van hoog prioritair belang voor de EU dienen te blijven;

6.   benadrukt dat de EU, door de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen, niet alleen haar energiezekerheid zou waarborgen, maar ook zou meehelpen om het hoofd te bieden aan de uitdagingen die klimaatverandering stelt; onderstreept het belang om meer fondsen vrij te maken voor onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwere en groenere technologieën;

7.   is van mening dat de stijgende macro-economische kosten van energieverbruik en milieuvervuiling ook grote negatieve gevolgen hebben voor de werking van het Europees sociaal model, aangezien de kosten voor fossiele brandstoffen vanwege de afhankelijkheid van de EU van olie- en gasimporten in de concurrentiestrijd met opkomende markten in Azië en ook met de VS drastisch zullen stijgen en aangezien de beschikbare middelen voor de financiering van ons sociaal model door deze hogere uitgaven voor energie zullen afnemen; beschouwt de bevordering van hernieuwbare energiebronnen ook met het oog hierop als mogelijkheid om talrijke gekwalificeerde en duurzame banen te creëren;

8.   benadrukt de rol van het Arctische gebied in de ontwikkeling van een Europees energiebeleid en in verband met klimaatverandering en duurzame ontwikkeling, zoals dat in maart 2007 door de Europese Raad is voorgesteld; wijst op het belang van een rechtvaardige verdeling van de koolwaterstofreserves in het Arctische gebied in overeenstemming met het internationaal recht, ten behoeve van de algehele internationale stabiliteit; dringt er bij de Commissie op aan om specifieke aandacht te besteden aan koolwaterstof in haar mededeling over strategische kwesties die verband houden met het Arctische gebied.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

20.1.2009

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

44

4

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Vittorio Agnoletto, Angelika Beer, Monika Beňová, Giorgos Dimitrakopoulos, Michael Gahler, Jas Gawronski, Alfred Gomolka, Klaus Hänsch, Richard Howitt, Ioannis Kasoulides, Maria Eleni Koppa, Helmut Kuhne, Vytautas Landsbergis, Johannes Lebech, Francisco José Millán Mon, Philippe Morillon, Baroness Nicholson of Winterbourne, Raimon Obiols i Germà, Vural Öger, Janusz Onyszkiewicz, Justas Vincas Paleckis, Ioan Mircea Paşcu, Alojz Peterle, João de Deus Pinheiro, Samuli Pohjamo, Bernd Posselt, Libor Rouček, Christian Rovsing, Flaviu Călin Rus, Katrin Saks, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Jacek Saryusz-Wolski, György Schöpflin, Hannes Swoboda, István Szent-Iványi, Konrad Szymański, Charles Tannock, Inese Vaidere, Geoffrey Van Orden, Ari Vatanen, Andrzej Wielowieyski, Zbigniew Zaleski, Josef Zieleniec

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Alexandra Dobolyi, Árpád Duka-Zólyomi, Kinga Gál, Aurelio Juri, Inger Segelström

ADVIES van de Commissie economische en monetaire zaken (12.12.2008)

aan de Commissie industrie, onderzoek en energie

over de aanpak van olie-uitdagingen
(2008/2212(INI))

Rapporteur: Pervenche Berès

SUGGESTIES

De Commissie economische en monetaire zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie industrie, onderzoek en energie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat de olieprijs is gestegen van minder dan 50 dollar per vat begin 2000 naar meer dan 140 dollar in augustus 2008, en vervolgens scherp is gedaald tot minder dan 60 dollar per vat,

B.  overwegende dat hogere olieprijzen en andere basisgrondstoffen de productiekosten hebben opgedreven en een opwaartse druk op de prijzen hebben veroorzaakt, vanwege de nauwe samenhang tussen grondstoffen,

C. overwegende dat de oplopende inflatie ten gevolge van hogere olie- en grondstofprijzen ten koste is gegaan van de koopkracht, hetgeen niet naar behoren is aangepakt,

D. overwegende dat de ontwikkeling van nieuwe beleggingsinstrumenten op de markt voor olie en andere basisgrondstoffen, maar ook de beleggingen in grondstoffen door hedgefondsen, de prijsschommelingen van deze grondstoffen hebben versterkt; en overwegende dat gezorgd moet worden voor grotere transparantie op de energiemarkten,

1.  is van mening dat de schommelingen van de olieprijzen wijzen op het stijgen van de vraag, toenemende uitputting van de oliereserves en veranderingen in demografische en urbanisatietrends, met name in opkomende economieën, waar de stijging van het gemiddelde inkomen leidt tot een groei van de vraag, speculatie op de grondstoffenmarkten en algemene economische cycli; wijst erop dat olie en andere grondstoffen ten gevolge van de waardedaling van de VS-dollar steeds vaker zijn gebruikt om portefeuilles te diversifiëren;

2.  spreekt haar bezorgdheid uit over de schommelende olieprijzen en de invloed hiervan op de economische en financiële stabiliteit; erkent weliswaar de voordelen van actieve markten in olie en andere energieproducten, maar verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor het hoogst haalbare niveau van transparantie in energiemarkten;

3.  gelooft dat het gebruik van olie en andere koolstofintensieve energiebronnen moet worden beperkt door doelmatiger energiegebruik en door over te stappen op meer koolstofneutrale oplossingen, zoals kernenergie en energie uit duurzame bronnen;

4.  benadrukt dat door de aanhoudend hoge vraag naar olie het aanbod de capaciteitsgrenzen steeds dichter nadert; dringt aan op transparantere energiestatistieken, met name als het gaat om olievoorraden;

5.  wijst erop dat de Europese Unie nog meer geconfronteerd zal worden met het probleem van aanhoudend hoge en schommelende olieprijzen en de daarmee samenhangende economische effecten, gezien het feit dat nieuw aangeboorde bronnen, die zich steeds vaker voor de kust bevinden, kleiner en duurder zijn om te ontginnen, en dat de opsporing, ontginning en productie duurder worden, waardoor het dringender wordt over te stappen op alternatieve en duurzame energiebronnen en energiebesparende technologieën te ontwikkelen;

6.  verzoekt de Commissie en de lidstaten niet alleen de milieu-, maar ook de economische en veiligheidsaspecten van afhankelijkheid van energie uit niet-duurzame bronnen serieus te bestuderen;

7.  onderstreept dat een effectief emissiehandelssysteem en de aanneming van een breed scala aan andere energiebesparende maatregelen belangrijke instrumenten zouden moeten zijn om de ontwikkeling van een markt voor energie-efficiënte technologieën en producten te bevorderen; onderstreept ook het belang van de toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt; herinnert eraan dat hoe groter het aantal landen dat een dergelijk beleid invoert, des te kleiner de invloed van dit beleid op het sectorale concurrentievermogen;

8.  dringt aan op een dynamischere relatie tussen de Europese Unie en de olieproducerende landen, die gepaard gaat met een wederzijdse bereidheid om te geven en te nemen en gericht is op een stabielere en gelijkmatigere aanbod- en prijsomgeving voor olie, waarbij alle betrokken partijen en de gehele wereldeconomie gebaat zouden zijn;

9.  verwacht dat oliemaatschappijen hun recente woekerwinsten zullen herinvesteren in de opsporing en ontginning van nieuwe oliereserves en in het bevorderen van energiebesparende technologie en onderzoek naar vervangende brandstoffen (met name voor transporttoepassingen).

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

11.12.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

16

15

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Zsolt László Becsey, Pervenche Berès, Sharon Bowles, Udo Bullmann, Manuel António dos Santos, José Manuel García-Margallo y Marfil, Robert Goebbels, Donata Gottardi, Louis Grech, Benoît Hamon, Othmar Karas, Wolf Klinz, Christoph Konrad, Sirpa Pietikäinen, John Purvis, Bernhard Rapkay, Antolín Sánchez Presedo, Olle Schmidt, Margarita Starkevičiūtė, Ieke van den Burg, Sahra Wagenknecht

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Mia De Vits, Werner Langen, Alain Lipietz, Janusz Onyszkiewicz, Bilyana Ilieva Raeva, Andreas Schwab, Theodor Dumitru Stolojan, Kristian Vigenin

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Michael Gahler, Monica Giuntini, Catiuscia Marini

ADVIES van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (16.12.2008)

aan de Commissie industrie, onderzoek en energie

inzake maatregelen tegen de onbestendigheid van de olieprijzen
(2008/2212(INI))

Rapporteur voor advies: Colm Burke

SUGGESTIES

De Commissie interne markt en consumentenbescherming verzoekt de ten principale bevoegde Commissie industrie, onderzoek en energie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.   neemt met instemming kennis van de mededeling van de Commissie en deelt haar zorg over de recente onbestendigheid van de olieprijzen en het negatieve effect hiervan op inflatie, concurrentievermogen, handel en economische groei;

2.   is zich ervan bewust dat de stijgende vraag een van de oorzaken is van de recente prijsschommelingen; betreurt het dat er in derde landen nog steeds subsidie wordt verleend, gezien de negatieve langetermijneffecten hiervan voor de overheidsfinanciën en voor consumenten;

3.   onderstreept dat de beperkte capaciteit voor expansie van nieuwe voorzieningskanalen en externe factoren zoals de zwakke dollar en de onrust op de financiële markten ook hebben bijgedragen aan de onbestendigheid van de olieprijzen;

4.   steunt het voorstel van de Commissie voor kortetermijnmaatregelen die genomen kunnen worden om toekomstige pieken van de olieprijs te temperen; roept de lidstaten op financiële steun te bieden aan investeringen in alternatieve energiebronnen zoals hernieuwbare energie, en een prioriteit te maken van maatregelen ter vergroting van het consumentenbewustzijn, die de aankoop van energie-efficiënte goederen en diensten stimuleren, zodat de kosten op de lange termijn tot een minimum worden beperkt en een toekomstige afname van de olietoevoer kan worden opgevangen;

5.   is ingenomen met het initiatief van de Commissie voor een wereldwijde politieke dialoog in de vorm van een topconferentie op hoog niveau tussen olieverbruikende en olieproducerende landen om een fair evenwicht vast te stellen tussen vraag en aanbod op de oliemarkt en de olieproducerende landen ervan te weerhouden de olieprijzen op een kunstmatig hoog niveau te houden;

6.   benadrukt de noodzaak om prioriteit te verlenen aan toezicht op de concurrentie bij de verwerking en verkoop van olie en aardolieproducten, en de transparantie van gegevens over commerciële olievoorraden te vergroten;

7.   is ingenomen met het voornemen van de Commissie om zich in haar tweede strategische energiebeleidsevaluatie te concentreren op de noodvoorraden aan olie; is van mening dat noodvoorraden aan olie als buffer zouden moeten fungeren tegen prijsschokken op de korte termijn en op die manier prijsschommelingen zouden kunnen beperken, waardoor de voorspelbaarheid voor consumenten toeneemt;

8.   vindt dat het aardoliemaatschappijen toegestaan zou moeten zijn hun winst opnieuw te investeren in exploratie, winning en nieuwe technologieën, wat wellicht de meest efficiënte methode is om de prijzen op de middellange tot lange termijn te verlagen;

9.   benadrukt dat marktmaatregelen en politieke maatregelen zouden moeten worden ingezet als aanvullend middel om de onbestendigheid van de olieprijzen doeltreffend aan te pakken.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

15.12.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

17

13

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Gabriela Creţu, Janelly Fourtou, Evelyne Gebhardt, Martí Grau i Segú, Malcolm Harbour, Anna Hedh, Iliana Malinova Iotova, Alexander Graf Lambsdorff, Kurt Lechner, Catiuscia Marini, Nickolay Mladenov, Catherine Neris, Zita Pleštinská, Zuzana Roithová, Leopold Józef Rutowicz, Christel Schaldemose, Andreas Schwab, Bernadette Vergnaud, Barbara Weiler, Marian Zlotea

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Emmanouil Angelakas, Wolfgang Bulfon, Colm Burke, Giovanna Corda, Brigitte Fouré, Joel Hasse Ferreira, Othmar Karas

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Zdzisław Kazimierz Chmielewski, Gay Mitchell, Vladimir Urutchev

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

21.1.2009

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

40

6

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Šarūnas Birutis, Jan Březina, Philippe Busquin, Giles Chichester, Pilar del Castillo Vera, Den Dover, Lena Ek, Nicole Fontaine, Adam Gierek, Norbert Glante, András Gyürk, Fiona Hall, David Hammerstein, Mary Honeyball, Ján Hudacký, Romana Jordan Cizelj, Werner Langen, Anne Laperrouze, Eluned Morgan, Angelika Niebler, Reino Paasilinna, Atanas Paparizov, Aldo Patriciello, Francisca Pleguezuelos Aguilar, Anni Podimata, Miloslav Ransdorf, Vladimír Remek, Herbert Reul, Teresa Riera Madurell, Mechtild Rothe, Paul Rübig, Patrizia Toia, Catherine Trautmann, Claude Turmes, Nikolaos Vakalis, Alejo Vidal-Quadras

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Pilar Ayuso, Ivo Belet, Zdzisław Kazimierz Chmielewski, Matthias Groote, Cristina Gutiérrez-Cortines, Mieczysław Edmund Janowski, Toine Manders, Vittorio Prodi, Esko Seppänen, Silvia-Adriana Ţicău

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Marian-Jean Marinescu