VERSLAG over betere banen en meer mobiliteit: een Europees partnerschap voor onderzoekers

18.2.2009 - (2008/2213(INI))

Commissie industrie, onderzoek en energie
Rapporteur: Pia Elda Locatelli
Rapporteur voor advies(*):
Bilyana Ilieva Raeva, Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 47 van het Reglement

Procedure : 2008/2213(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0067/2009
Ingediende teksten :
A6-0067/2009
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over betere banen en meer mobiliteit: een Europees partnerschap voor onderzoekers

(2008/2213(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 23 mei 2008 getiteld "Betere banen en meer mobiliteit: een Europees partnerschap voor onderzoekers"[1] en de begeleidende werkdocumenten van de Commissie, met name de effectbeoordeling (SEC(2008)1911 en de uitgebreide samenvatting daarvan (SEC(2008)1912),

–   gezien de beschikking van de Raad 2006/973/EG van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma "Mensen" tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)[2],

–   gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 3 december 2008[3],

–   gezien de mededelingen van de Commissie van 20 juni 2001 getiteld "Een mobiliteitsstrategie voor de Europese onderzoeksruimte" (COM(2001)0331), en van 18 juli 2003 getiteld "Onderzoekers in de Europese onderzoekruimte: een beroep, meerdere loopbanen"[4], en de aanbeveling van de Commissie van 11 maart 2005 betreffende het Europese handvest voor onderzoekers en de gedragscode voor de rekrutering van onderzoekers[5],

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie cultuur en onderwijs (A6‑0067/2009),

A. overwegende dat Europa meer onderzoekers nodig heeft die o.a. grensverleggend onderzoek kunnen verrichten, omdat deze onmisbaar zijn voor de groei van de productiviteit en het concurrentievermogen van Europa en bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen van de Lissabon-strategie,

B.  overwegende dat het nodig is om de terugkeer te vergemakkelijken van Europese wetenschappers die werken buiten de Europese Unie en de toegang te vergemakkelijken van wetenschappers uit derde landen die willen werken in de Europese Unie om te voorzien in het tekort aan onderzoekers,

C. overwegende dat het mogelijk maken van aantrekkelijke loopbanen voor onderzoekers in de EU van het grootste belang is om de beschikbaarheid van hooggeschoold personeel te waarborgen en dergelijk personeel uit derde landen aan te trekken,

D. overwegende dat de Europese Unie te kampen heeft met negatieve economische tendensen, dat daarom de nadruk moet worden gelegd op opleiding en onderzoek en al het mogelijke gedaan moet worden om de werkgelegenheid, de zekerheid en de mobiliteit van onderzoekers te waarborgen, zodat zij in de Europese Unie blijven,

E.  overwegende dat mobiliteit van onderzoekers een van de belangrijkste voorwaarden voor de volledige verwezenlijking van de Europese Onderzoeksruimte is,

F.  overwegende dat vrij verkeer van onderzoekers moet worden gegarandeerd opdat Europa een goede ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek kan waarborgen, en overwegende dat geharmoniseerde samenwerking tussen de publieke en private sectoren in dezen daarom van cruciaal belang is,

G. overwegende dat de beschikbaarheid van informatie over werkgelegenheidskansen voor onderzoekers in veel gevallen beperkt is omdat veel selectieprocedures intern in de onderzoeksinstellingen plaatsvinden,

H. overwegende dat het onderzoekspersoneel in Europa aan het vergrijzen is en er daarom dringend initiatieven nodig zijn om onderzoeksloopbanen aan te bieden aan en aantrekkelijk te maken voor jonge mensen, in het bijzonder vrouwen,

I.   overwegende dat de promotiesystemen in veel onderzoeksinstellingen nog steeds star zijn en meer zijn gebaseerd op anciënniteit dan op de prestaties van onderzoekers,

J.   overwegende dat gecompliceerde sollicitatieprocedures en een gebrek aan administratieve vaardigheden, bijvoorbeeld met betrekking tot het invullen van formulieren in een buitenlandse taal en het aanvragen van patenten, onderzoekers ontmoedigen om deel te nemen aan mobiliteitsprojecten,

K. overwegende dat het belang van het delen van kennis met de industrie, het bedrijfsleven en de samenleving nog niet door veel universiteiten wordt onderkend, hetgeen tot een gebrek aan links met bedrijven en een verzwakking van de concurrentie in de EU leidt,

L.  overwegende dat taalvaardigheden een belangrijke rol spelen met betrekking tot de mobiliteit van onderzoekers omdat de mobiliteit naar landen waar meer wijdverspreide talen worden gesproken hierdoor wordt bevorderd, waardoor andere landen minder kans krijgen om te profiteren van het werk van mobiele onderzoekers,

M. overwegende dat mobiliteit een essentieel onderdeel is van de doctoraalopleidingen omdat de ervaringen en carrièremogelijkheden van onderzoekers hierdoor worden verbreed,

N. overwegende dat mobiliteit voor enkele lidstaten van belang is om oplossingen te vinden voor de problemen die ze hebben bij het opleiden van hun eigen jonge onderzoekers op gebieden waar geen kritische massa van promovendi of een adequate onderzoeksinfrastructuur aanwezig is,

O. overwegende dat de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen, bedrijven en de industrie moet worden verbeterd om te zorgen voor uitwisseling van kennis, een betere innovatie en een efficiënter gebruik van financiële middelen,

P.  overwegende dat deelname aan EU-onderzoeksprogramma's een uitstekende manier is om de loopbanen van onderzoekers te bevorderen omdat hiermee concurrentie op internationaal niveau, toegang tot multinationale onderzoeksnetwerken en een betere financiering van hun eigen onderzoeksfaciliteiten mogelijk wordt gemaakt,

Q. overwegende dat vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd zijn in de wetenschap, de ingenieurswereld en op verantwoordelijke posities in het algemeen,

Open rekrutering en portabiliteit van subsidies

1.  verwelkomt en steunt het initiatief van de Commissie voor een Europees partnerschap voor onderzoekers en is van mening dat de voorgestelde maatregelen de grootste belemmeringen voor het creëren van een Europese onderzoeksruimte (EOR) wellicht op doeltreffende wijze wegnemen;

2.  onderstreept dat een Europees onderzoekssysteem van wereldniveau, dat is gebaseerd op een omvattend partnerschap tussen de Commissie en de lidstaten, alleen tot stand kan komen bij een volledige inzet van alle partners op regionaal, nationaal en Europees niveau;

3.  onderstreept de noodzaak om met concrete voorstellen invulling te geven aan het voorgestelde initiatief, en te zorgen voor spoedige verwezenlijking van de doelstellingen van het bovengenoemd bijzondere programma "Mensen";

4.  verlangt een betere beschikbaarheid en transparantie van de informatie over vacatures voor onderzoekers en meer openheid in de rekruteringsprocedures van publieke instellingen; is van mening dat de informatie over vacatures bekend moet worden gemaakt op de website van de desbetreffende onderzoeksinstelling en op de website van Euraxess;

5.  signaleert naast de noodzaak van de definitie en invoering van één Europees opleidingsmodel op onderzoeksgebied ook de noodzaak van een geïntegreerd informatiesysteem voor vacatureplaatsen en praktijkcontracten op onderzoeksgebied in de Europese Unie en is van mening dat dit van essentieel belang is voor het creëren van één Europese arbeidsmarkt voor onderzoekers;

6.  benadrukt voorts, gezien de noodzakelijke bijdrage van alle partners, het belang van enerzijds de vastberadenheid van de lidstaten deel te nemen aan dit proces en anderzijds van de verantwoordelijkheid van de Commissie om het proces en de actie bij de partners te begeleiden door ondersteunend materiaal en gedetailleerde informatie te produceren en te verspreiden en de uitwisseling van beste praktijken mogelijk te maken;

7.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om normen te ontwikkelen voor de wederzijdse erkenning van onderzoekskwalificaties, en in het bijzonder van niet-formele kwalificaties;

8.  beklemtoont de grote rol van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 betreffende de vaststelling van het Europese kwalificatiekader (EKK) voor een leven lang leren[6], en roept de Commissie op de lidstaten te stimuleren en bij te staan bij het opstellen van hun eigen nationale kwalificatiekaders om zich vóór 2010 te kunnen aansluiten bij het EKK;

9.  dringt er bij de lidstaten op aan om hernieuwde inspanningen te verrichten om de in bovengenoemd Europese handvest voor onderzoekers en de gedragscode voor de rekrutering van onderzoekers neergelegde beginselen te implementeren;

10. moedigt de lidstaten en publieke onderzoeksinstellingen aan om de noodzakelijke ondersteunende diensten aan onderzoekers te verstrekken door de sollicitatieprocedures te vereenvoudigen en de toegang van onderzoekers tot financiering te vergemakkelijken, o.a. via individuele onderzoekssubsidies wat de vrijheid van onderzoekers bevordert om zelf hun onderwerp te kiezen; verzoekt in dit verband de lidstaten en de Commissie om te zorgen voor uniforme aanvraagformulieren in het kader van mobiliteitsprojecten voor onderzoekers;

11. roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op rekening te houden met de mobiliteits- en partnerschapsprogramma 's met derde landen, zoals Erasmus Mundus, in het kader van de behoefte aan beroepsmobiliteit en -interactie van alle deelnemende onderzoekers;

12. moedigt de lidstaten en de Commissie aan tot herziening van de noodzakelijke voorwaarden voor de introductie van portabiliteit van individuele onderzoekssubsidies, voor zover dit financiers in de gelegenheid stelt om beter aan hun onderzoeksbehoeften te voldoen en onderzoekers toegang geeft tot onderzoeksfaciliteiten waarover de instellingen in hun eigen land niet beschikken; is van mening dat de herziening in het bijzonder betrekking zou moeten hebben op de gevolgen van portabiliteit voor onderzoeksinstellingen in de lidstaten en het gevaar van "ongelijke verdeling van onderzoekers" binnen de Europese Unie en van en naar derde landen;

13. overweegt dat het verhogen van de mobiliteit van onderzoekers en het versterken van de middelen van instellingen die onderzoekers van andere lidstaten aantrekken het ontstaan van kenniscentra aanmoedigen en dat die kennis daardoor tevens in de Europese Unie zal worden verspreid;

14. benadrukt het belang van volledig open en transparante selectie- en promotieprocessen voor mannelijke en vrouwelijke onderzoekers, verzoekt de lidstaten zorg te dragen voor een betere verdeling van het aantal mannen en vrouwen bij organen die verantwoordelijk zijn voor contracten en promotie van onderzoekers;

15. overweegt dat de mobiliteit van onderzoekers in Europa voorrang moet krijgen teneinde ervoor te zorgen dat kennis wordt verspreid en dat innovatief grensverleggend onderzoek in diverse disciplines toegewijde en competente onderzoekers en ruimere financiële middelen aantrekt;

16. verzoekt om specifieke maatregelen zoals het beschikbaar stellen van speciale visa zodat de uitwisseling van onderzoekers en wetenschappers met derde landen eenvoudiger wordt;

17. overweegt dat toegenomen mobiliteit moet worden bereikt door versterking van de belangen en voordelen voor onderzoeksinstellingen en universiteiten voor gastonderzoekers van andere lidstaten, door middel van een "research voucher"-systeem. Met deze research voucher kan geld worden verstrekt aan onderzoekers en kunnen onderzoekers worden gevolgd die deelnemen aan onderzoek bij instellingen in andere lidstaten dan hun eigen lidstaat. Deze extra steun voor mobiliteit zou een aanvulling moeten zijn op de bestaande financieringssystemen; is voorts van mening dat de research voucher een drijfveer zal zijn voor lidstaten en voor onderzoeksinstellingen om te concurreren in het aantrekken van de meest getalenteerde onderzoekers;

Voldoen aan de behoeften inzake sociale zekerheid en aanvullend pensioen van mobiele onderzoekers

18. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de mogelijkheid te onderzoeken om een Europees pensioenfonds op te zetten dat gericht is op onderzoekers, ongeacht de duur van het onderzoekscontract;

19. wijst erop dat een lidstaat alleen een volledig nationaal actieplan kan opstellen dat leidt tot een breed Europees partnerschap wanneer de visies van onderzoekers, nationale onderzoeksinstituten en belanghebbenden in het onderzoeksbeleid daarin worden opgenomen;

Aanbieden van aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden;

20. verzoekt de lidstaten en publieke onderzoeksinstellingen om onderzoekers die uit andere landen komen de benodigde ondersteunende diensten aan te bieden, zoals toegang tot huisvesting, scholen en kinderopvang; is van mening dat op alle recruteringswebsites voor onderzoekers bekendheid moet worden gegeven aan deze diensten;

21. verzoekt om meer flexibiliteit in de arbeidsomstandigheden voor zowel vrouwelijke als mannelijke onderzoekers, zodat deze hun werk beter kunnen combineren met hun gezinsleven, en roept op om een einde te maken aan de ongelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke onderzoekers;

22. verzoekt de lidstaten om met maatregelen te komen die de hereniging mogelijk maken van echtgenoten die beiden werkzaam zijn als onderzoeker;

23. dringt er bij de lidstaten op aan, met het oog op het voorkomen van een braindrain in de EU, om beter gebruik te maken van de mogelijkheden die de financieringsregelingen in het kader van bovengenoemd bijzonder programma "Mensen" bieden; verzoekt de lidstaten om het voor onderzoekers aantrekkelijker te maken om terug te keren naar hun oorspronkelijke instellingen door hun salarissen te verhogen of andere voordelen te bieden die ervoor zorgen dat de arbeidsvoorwaarden vergelijkbaar zijn met de arbeidsvoorwaarden van de onderzoekers tijdens hun mobiliteitsperiode;

24. verzoekt de lidstaten en publieke onderzoeksinstellingen om de loopbanen van onderzoekers te verbeteren door middel van hervormingen die de arbeidsmarkten voor onderzoekers concurrerender maken en beperkingen wegnemen die betrekking hebben op het dienstverband van onderzoekers bij een instelling; stelt zich op het standpunt dat onderzoekers bij hun aanstelling hun verblijf aan een buitenlandse hogere onderwijsinstelling moeten kunnen laten meetellen;

25. uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan flexibelere contracten voor ervaren onderzoekers en onderzoekers aan het einde van hun loopbaan; dit blokkeert niet alleen de mobiliteit, maar verhindert ook de juiste uitwisseling van kennis en ervaring; betreurt het dat de particuliere sector vaak niet over dezelfde regelingen beschikt als de publieke sector waar het gaat om arbeidsvoorwaarden en personeelsbeheer;

26. verzoekt de lidstaten om de deelname aan het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)[7] te vergemakkelijken door efficiënte ondersteunende diensten aan te bieden, met name nationale contactpunten, om beter gebruik te kunnen maken van cofinancieringsmogelijkheden;

27. verzoekt de lidstaten en publieke onderzoeksinstellingen om prikkels in te voeren die de mobiliteit van onderzoekers vergroten, bijvoorbeeld dat mobiliteit als zwaarwegend pluspunt zou moeten worden beschouwd bij aanstelling en promotie na terugkeer van hun verblijf in een andere lidstaat;

28. is van mening dat de lidstaten hun budget voor onderzoek moeten blijven verhogen met het oog op het creëren van arbeidsplaatsen van hoge kwaliteit, met eerbieding van de fundamentele ethische beginselen en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

Versterken van de opleiding, vaardigheden en ervaring van onderzoekers

29. moedigt de lidstaten aan om de ervaring van onderzoekers in de industriële sector te erkennen, zodat deze ervaring bevorderlijk wordt voor hun carrièremogelijkheden, teneinde de mobiliteit tussen de private en de publieke sector te vergroten;

30. verzoekt de lidstaten om te investeren in toegepast onderzoek, zodat er een betere samenwerking tot stand zal komen tussen universiteiten, onderzoeksinstituten en de particuliere sector;

31. dring er bij de lidstaten op aan om de carrièremogelijkheden van jonge onderzoekers te verbeteren, bijvoorbeeld door meer middelen beschikbaar te stellen en besluiten over promotie te baseren op andere factoren dan anciënniteit, zoals innovatief vermogen, stages bij bedrijven, enz.;

32. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de wettelijke status van promovendi in lidstaten te herzien, teneinde de mogelijkheid van een uniforme promovendusstatus in de arbeidswetgeving van de lidstaten te onderzoeken;

33. dringt er bij de lidstaten op aan om de loopbaanperspectieven van jonge onderzoekers te verbeteren door onder meer interdisciplinaire opleidingen te ondersteunen en de waarde van interdisciplinaire mobiliteit te erkennen;

34. roept de lidstaten op innovatie te bevorderen door interdisciplinaire, multidisciplinaire en internationale mobiliteit van senior onderzoekers te ondersteunen, waarmee ondermeer een bijdrage zou worden geleverd aan de scholing van jonge onderzoekers;

35. pleit met nadruk voor een betere opleiding van onderzoekers gedurende hun hele loopbaan om hun inzetbaarheid en hun kansen op promotie te verbeteren;

36. benadrukt dat de basis voor uitmuntend onderzoek in een op kennis gebaseerde samenleving al in het onderwijs moet worden gelegd en verzoekt de lidstaten daarom hun beloftes in verband met de onderwijsbegroting in te lossen;

37. roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op om in de algemene begroting een grotere plaats voor wetenschappelijk onderzoek in te ruimen, overeenkomstig de gemaakte afspraak om tot 2010 een groei van 3% te bereiken en gemiddeld 600 000 onderzoekers meer op te leiden;

38. benadrukt dat er speciale aandacht moet worden geschonken aan promovendi daar zij doorgaans aan het begin van een onderzoeksloopbaan staan; is van mening dat de mobiliteit van jonge onderzoekers, met name in expertisenetwerken, hen beter in staat stelt om bij te dragen aan de ontwikkeling van het onderzoek in Europa;

39. dringt er bij de lidstaten op aan betere links en mobiliteit van onderzoekers en managers tussen de academische gemeenschap en de industrie te ondersteunen door deze beide werelden te versterken met behulp van speciale regelingen, zoals de Franse regeling "Conventions Industrielles de Formation par la Recherche" (CIFRE);

40. is van mening dat meer uitwisselingen in het kader van de op onderzoek gerichte EU-programma’s voor hoger onderwijs toekomstige generaties Europese onderzoekers zullen voorbereiden en de onderzoekssector dynamischer zullen maken;

-o0o-

41. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

  • [1]  PB C 10 van 15.1.2009, blz. 17.
  • [2]  PB L 400 van 30.12.2006, blz. 272.
  • [3]  INT/435 - EESC 1908/2008.
  • [4]  PB C 96 van 21.4.2004, blz. 9.
  • [5]  PB L 75 van 22.3.2005, blz. 67.
  • [6]  PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.
  • [7]  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

TOELICHTING

De mededeling van de Commissie ondersteunt het doel van de EU om de meest concurrerende kenniseconomie te worden door de mobiliteit van onderzoekers te vergroten, waarmee wordt onderkend dat zij de belangrijkste producenten van kennis en deskundigheid zijn in een tijd dat Europa meer en meer wordt geconfronteerd met mondiale uitdagingen op het gebied van energie, milieu, telecommunicatie, enzovoort.

De rapporteur verwelkomt het resultaat van de initiatieven van de Commissie die tot nu zijn geïmplementeerd met het oog op de noodzaak om over voldoende personeel voor onderzoek en ontwikkeling te beschikken, met name onderzoekers, evenals alle maatregelen met betrekking tot de mobiliteit van onderzoekers en het vergroten van hun carrièrekansen. Hoewel deze initiatieven over het algemeen succesvol zijn geweest, moet er nog veel worden gedaan om op de lange termijn de noodzakelijke onderzoeks- en ontwikkelingscapaciteit in Europa te waarborgen.

Teneinde de doelen van de Lissabon-strategie te verwezenlijken heeft Europa meer onderzoekers nodig om de productiviteit en het concurrentievermogen te vergroten, vooral gezien de concurrentie met andere grote economieën als die van de Verenigde Staten en Japan en snel groeiende economieën als die van India en China. De Commissie stelt voor om een partnerschap te ontwikkelen tussen de Commissie en de lidstaten om tegen eind 2010 meetbare vooruitgang te bereiken op de volgende punten:

· open rekrutering;

· voldoen aan de behoeften inzake sociale zekerheid en aanvullend pensioen van mobiele onderzoekers;

· aanbieden van aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden;

· versterken van de opleiding, vaardigheden en ervaring van onderzoekers.

Samenvatting van de prioritaire acties in het voorstel van de Commissie

Uit de enquêtes blijkt dat veel onderzoekers klagen over een gebrek aan openheid en transparantie in de informatie over rekruteringen. Zo vinden veel rekruteringen in onderzoeksinstellingen en universiteiten intern plaats, waardoor niet de beste kandidaat wordt gekozen. De Commissie stelt maatregelen voor als een betere en meer open publicatie van vacatures voor onderzoeksposten (via de websites van Euraxess en EURES) en het portabel maken van subsidies ("Geld volgt onderzoeker"). De rapporteur wenst te benadrukken hoe belangrijk vergroting van de mobiliteit is om meer onderzoekers aan te trekken voor uiteenlopende projecten en om onderzoekers meer mogelijkheden te geven om te kiezen voor welk project en in welk land ze willen werken. Wederzijdse erkenning van kwalificaties door onderzoeksinstellingen is eveneens belangrijk.

Met betrekking tot de sociale zekerheid van mobiele onderzoekers zijn flexibele pensioenregelingen nodig. Pan-Europese pensioenregelingen zijn daarbij beter haalbaar dan het mogelijk maken van portabiliteit van pensioenrechten. De regels op dit gebied moeten op communautair niveau worden geactualiseerd en aangepast aan de behoeften van onderzoekers.

In de mededeling worden verschillende maatregelen voorgesteld om door het vergroten van de mobiliteit te voorkomen dat er een tekort aan onderzoekers ontstaat en de vergrijzing van het onderzoekspersoneel verder voortschrijdt. Dit kan worden bereikt door een toename van het aantal vrouwelijke onderzoekers, door de onderzoeksomgeving aantrekkelijker te maken voor jonge en buitenlandse onderzoekers (enkele lidstaten hebben nog steeds de richtlijn betreffende het "wetenschappelijke visum" niet geïmplementeerd), en door deze omgeving gezinsvriendelijker te maken om de arbeidsomstandigheden te verbeteren en een beter evenwicht tussen werk en privéleven mogelijk te maken (vooral met het oog op het aantrekken van meer vrouwen).

Het aantrekkelijker maken van onderzoeksloopbanen betekent dat jonge mensen eerder en betere kansen moeten worden geboden – hoe beter de omstandigheden voor jonge onderzoekers, hoe hoger hun aantal. De EU moet ook aantrekkelijker worden voor de beste onderzoekers uit derde landen. Bij het aantrekkelijker maken van de onderzoeksomgeving voor jonge mensen moet de nadruk worden gelegd op de mogelijkheid om promotie te maken op basis van prestaties en wetenschappelijke verdiensten in plaats van op basis van anciënniteit.

Om onderzoekers efficiënt en doelmatig te kunnen laten werken in een moderne kennissamenleving moeten hun opleidingen en vaardigheden worden versterkt door de traditionele academische opleiding te verbreden tot een meer interdisciplinaire en op het bedrijfsleven gerichte opleiding. De Commissie verzoekt de lidstaten "nationale vaardigheidsagenda's" te ontwikkelen om onderzoekers uit te rusten met de vaardigheden die in een moderne kenniseconomie nodig zijn en om voor betere relaties tussen de academische wereld en de industrie te zorgen.

De Commissie, de Raad en de lidstaten moeten samenwerken bij de uitvoering van hun partnerschap en maximaal gebruikmaken van het bestaande communautaire wettelijke kader om de onderzoekers betere loopbaankansen te geven. De lidstaten worden dringend verzocht om tegen begin 2009 een nationaal actieplan aan te nemen om de doelstellingen van dit partnerschap te bereiken.

Ook is het van groot belang om de resultaten en de voortgang van de partnerschapsacties op het gebied van mobiliteit van onderzoekers te beoordelen. De Commissie stelt voor om aan het einde van de eerste fase van het partnerschap in 2010 een algemene evaluatie van de situatie en de resultaten van de acties van het partnerschap te houden, waarbij ook de zienswijzen van de onderzoekers zelf in aanmerking dienen te worden genomen.

De opvatting van de rapporteur

Een meer open rekrutering

De rapporteur is het ermee eens dat de lidstaten een meer open, transparante, concurrerende rekrutering van wetenschappers op basis van wetenschappelijke verdienste tot stand moeten brengen. Potentiële kandidaten moeten direct toegang hebben tot informatie over de rekruteringsprocedures op de websites van de instellingen.

Verdienste moet worden gemeten aan de hand van wetenschappelijke excellentie en wetenschappelijke productie (publicaties). Andere belangrijke aspecten moeten echter ook meetellen in de loopbaan van een onderzoeker: innovatief vermogen, capaciteiten op het gebied van onderzoeksbeheer, didactische en leidinggevende kwaliteiten, samenwerking met het bedrijfsleven, enzovoort.

Portabiliteit van subsidies

Wat betreft de portabiliteit van subsidies is de rapporteur bezorgd over de gevolgen van volledige portabiliteit voor minder gefortuneerde instellingen. De ervaring leert dat de mobiliteit van onderzoekers altijd van minder gefortuneerde instellingen naar instellingen met meer financiële mogelijkheden verloopt, want onderzoekers worden vanzelfsprekend aangetrokken door de beste faciliteiten en de mogelijkheid om met de beste onderzoekers op hun vakgebied te werken. Het effect van portabiliteit kan daarom zijn dat onderzoekers van minder bedeelde instellingen of landen overstappen naar de beste instellingen, waardoor de eerste nog verder achterop raken. Om die reden moet er een goed evenwicht worden gevonden tussen het recht van de onderzoeker om naar de voor zijn of haar carrière best mogelijke instelling over te stappen en de gevolgen voor het onderzoeksbeleid van de instellingen en landen die deze onderzoekers kwijtraken.

Om nationaal onderzoeksbeleid niet te doorkruisen, steunt de rapporteur het nemen van maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de onderzoekers terugkeren naar hun eigen land nadat ze enkele jaren in een nieuwe instelling hebben gewerkt.

Betere samenwerking tussen universiteiten, onderzoeksinstellingen en de private sector

De rapporteur benadrukt dat onderzoek en ontwikkeling een zeer hoog prestige genieten in de EU, maar dat Europese onderzoeksorganisaties en bedrijven niet voldoende succesvol zijn in het toepassen van goede ideeën en inzichten en het omzetten van deze ideeën en inzichten in winstgevende initiatieven om op die manier ook meer banen te creëren. Deze situatie kan worden verbeterd door onderzoeksagenda's te ontwikkelen om oplossingen te vinden voor sociale problemen en te voldoen aan de behoefte aan technologische innovatie, die van groot belang is voor de verwezenlijking van de Lissabon-doelen.

De rapporteur stelt voor om de links tussen de onderzoekswereld en de industrie – in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen – te versterken, met name door de links tussen het zakenleven en academische organisaties op lokaal niveau te verbeteren. Een grotere mobiliteit van de academische wereld naar de industrie kan daarnaast ook helpen voorkomen dat er een braindrain optreedt in kleinere landen en publieke instellingen met minder financiële mogelijkheden.

De rapporteur stelt daarom voor om prioriteit te geven aan de mobiliteit tussen de academische wereld en de industrie en vice versa.

Erkenning van diploma's

De rapporteur steunt de wederzijdse erkenning van doctorsdiploma's door de lidstaten om belemmeringen voor de mobiliteit van onderzoekers en wetenschappers weg te nemen en de Europese Onderzoeksruimte te consolideren. Op EU-niveau moeten duidelijke gemeenschappelijke normen voor de toegang tot academische loopbanen worden vastgesteld, zodat de universiteiten en onderzoekscentra van de lidstaten onderzoekers in dienst kunnen nemen.

Betere opleiding van onderzoekers

Uit studies blijkt dat onderzoekers in veel gevallen niet voldoende op de hoogte zijn van het bestaan van mobiliteitsprojecten en van praktische zaken met betrekking tot sollicitaties, beschikbare fondsen, sociale zekerheid, subsidies, enzovoort, in het kader van dergelijke projecten, en tevens over gebrekkige administratieve vaardigheden beschikken voor het beheer van intellectueel eigendom, het aanvragen van patenten, enzovoort. Om die reden stelt de rapporteur voor dat lidstaten onderzoekers een adequate opleiding aanbieden op het gebied van de in hun werk benodigde administratieve vaardigheden en steunt de rapporteur de door de Commissie voorgestelde ontwikkeling van "nationale vaardighedendatabanken".

De taalbarrière

De taalbarrière is een belangrijke factor die in aanmerking moet worden genomen in het mobiliteitsbeleid. Er bestaat een substantieel risico dat landen waar meer wijdverspreide talen worden gesproken meer onderzoekers zullen aantrekken dan landen met minder populaire talen. De taalbarrière kan er in belangrijke mate toe bijdragen dat onderzoekers worden ontmoedigd om te profiteren van de voordelen van mobiliteit.

De lidstaten wordt verzocht om mechanismen te ontwikkelen om de beste onderzoekers te bereiken door een betere verspreiding van informatie binnen de EU en in derde landen. De rapporteur stelt voor dat deze mechanismen een betere coördinatie namens de onderzoekers dient te omvatten, zodat ze alle informatie ontvangen over hun kansen en rechten bij deelname aan mobiliteitsprojecten.

Versterking van de samenwerking met de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

De rapporteur is van mening dat het volgende aspect van de mededeling van de Commissie onder de exclusieve bevoegdheid van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken valt:

· voldoen aan de behoeften inzake sociale zekerheid en aanvullend pensioen van

mobiele onderzoekers,

en dat voor het volgende aspect een gezamenlijk bevoegdheid met de Commissie industrie, onderzoek en energie geldt:

· aanbieden van aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.

ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (3.12.2008)

aan de Commissie industrie, onderzoek en energie

inzake betere banen en meer mobiliteit: een Europees partnerschap voor onderzoekers
(2008/2213(INI))

Rapporteur (*): Bilyana Ilieva Raeva

(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 47 van het Reglement

SUGGESTIES

De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie industrie, onderzoek en energie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat de strategie van Lissabon tot doel heeft om tegen 2010 van de EU de meest dynamische en meest concurrerende kenniseconomie ter wereld te maken en het wetenschappelijk onderzoek te intensiveren, zodat innovatie kan bijdragen aan de economische groei en aan banen van betere kwaliteit,

B.  overwegende dat de EU te kampen heeft met negatieve economische tendensen, dat daarom de nadruk moet worden gelegd op opleiding en onderzoek en al het mogelijke gedaan moet worden om de werkgelegenheid, de zekerheid en de mobiliteit van onderzoekers te waarborgen, zodat zij in de EU blijven,

C. overwegende dat het onderzoek in de EU wordt versterkt en beter wordt benut indien het gepaard gaat met mobiliteit van onderzoekers en indien er nauwe samenwerking is met degenen die het onderzoek moeten toepassen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen,

1.  verwelkomt en steunt het initiatief van de Commissie voor een Europees partnerschap voor onderzoekers en is van mening dat de voorgestelde maatregelen de grootste belemmeringen voor het creëren van een Europese onderzoeksruimte (EOR) wellicht op doeltreffende wijze wegnemen;

2.  verzoekt de lidstaten de tot nu toe op EU-niveau genomen maatregelen betreffende de EOR[1] ten uitvoer te leggen als essentiële stap in de richting van de verwezenlijking ervan;

3.  benadrukt dat er voor mobiele werknemers nadelen ontstaan, ofwel in financieel opzicht, bijvoorbeeld op het gebied van de sociale zekerheid, ofwel in sociaal opzicht, door de ontworteling die daarmee gepaard gaat en die nadelige gevolgen kan hebben voor relatie en gezin; dringt er derhalve op aan de nodige integratiemaatregelen te nemen om de mobiliteit van onderzoekers te bevorderen;

4.  onderstreept de noodzaak om met concrete voorstellen invulling te geven aan het voorgestelde programma, alsmede de spoedige uitvoering te verzekeren van de doelstellingen van het bijzondere programma “Mensen” uit het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)[2];

5.  is van mening dat via wederzijdse erkenning van kwalificaties door de lidstaten en de onderzoeksinstellingen, binnen het EU-raamwerk voor beroepskwalificaties, de mobiliteit wordt verbeterd en een optimale samenstelling van onderzoeksteams tot stand komt;

6.  spoort de Commissie en de lidstaten aan nieuw beleid te initiëren om te waarborgen dat sociale bescherming en sociale zekerheid bij onderzoekerscontracten gegarandeerd worden, met name bij kortetermijncontracten en variabele contracten;

7.  overweegt dat inspanningen nodig zijn om de wederzijdse erkenning van in derde landen verkregen beroepskwalificaties te versnellen;

8.  uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan flexibelere contracten voor ervaren onderzoekers en onderzoekers aan het einde van hun loopbaan; dit blokkeert niet alleen de mobiliteit, maar verhindert ook de juiste uitwisseling van kennis en ervaring; betreurt het dat de particuliere sector vaak niet over dezelfde regelingen beschikt als de publieke sector waar het gaat om arbeidsvoorwaarden en personeelsbeheer;

9.  beveelt aan dat bevordering in de sector van het wetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder indien het jonge onderzoekers betreft, gebeurt op basis van bekwaamheid en topprestaties en niet enkel op basis van anciënniteit, zij het met inachtneming van het beginsel van non-discriminatie overeenkomstig het Gemeenschapsrecht;

10. verzoekt de Commissie en de lidstaten beleid te ontwikkelen om een beter evenwicht tussen werk en privéleven voor onderzoekers te bevorderen;

11. doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om maatregelen te nemen om het combineren van werk en gezin te vereenvoudigen en steun te geven aan vrouwelijke onderzoekers;

12. pleit met nadruk voor een betere opleiding van onderzoekers gedurende hun hele loopbaan om hun inzetbaarheid en hun kansen op promotie te verbeteren;

13. benadrukt de noodzaak om de contacten tussen de academische wereld en het bedrijfsleven te verbeteren om de kansen van academici op de arbeidsmarkt te vergroten en de onderzoeksresultaten beter in praktijk te brengen;

14. benadrukt dat moet worden vastgesteld wat de beste praktijken zijn in de academische wereld en het bedrijfsleven om de juiste gemeenschappelijke richtsnoeren te kunnen uitwerken;

15. is van mening dat meer uitwisselingen in het kader van de op onderzoek gerichte EU-programma’s voor hoger onderwijs de toekomstige generaties Europese onderzoekers zullen voorbereiden en de onderzoekssector dynamischer zullen maken;

16. acht het noodzakelijk te stimuleren dat onderzoeksprojecten aan jonge wetenschappers worden toevertrouwd en dat moet worden gestreefd naar het autonoom verrichten van onderzoek en overdracht van deskundigheid tussen de generaties; acht het tevens noodzakelijk samenwerkingsacties met derde landen aan te moedigen, met als doel het opleiden van onderzoekers aan het begin van hun carrière, en steun te verlenen aan het bevorderen van publicaties, studies en boeken voor onderzoekers, met als doel het verbreiden van kennis en het ondersteunen van de theoretische en wetenschappelijke opleiding van jonge onderzoekers;

17. is van mening dat de lidstaten hun budget voor onderzoek moeten blijven verhogen met het oog op het creëren van arbeidsplaatsen van hoge kwaliteit, met eerbieding van de fundamentele ethische beginselen en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

18. benadrukt dat de basis voor uitmuntend onderzoek in een op kennis gebaseerde samenleving al in het onderwijs moet worden gelegd en verzoekt de lidstaten daarom hun beloftes in verband met de onderwijsbegroting in te lossen;

19. roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op om in de algemene begroting een grotere plaats voor wetenschappelijk onderzoek in te ruimen, overeenkomstig de gemaakte afspraak om tot 2010 een groei van 3% te bereiken en gemiddeld 600 000 onderzoekers meer op te leiden;

20. roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op steun te verlenen aan het vormen van een echte EU-arbeidsmarkt voor onderzoekers, een coherent stelsel van begeleidingsmaatregelen in te voeren met als doel hindernissen voor de beroepsmobiliteit weg te nemen, vooral inzake sociale zekerheid en fiscale kwesties waarmee onderzoekers te maken hebben, en die vaak remmend werken voor wie in het onderzoek wil werken, en loopbaanperspectieven voor onderzoekers in Europa te bevorderen, vooral door gepaste financiële voorwaarden en salarissen alsmede maatregelen voor sociale bescherming te garanderen; vindt dat daarbij rekening moet worden gehouden met kwaliteitsaspecten van de onderzoeksopleiding, het delen van kennis tussen sectoren en onderzoeksorganisaties door de onderzoekers zelf, waarbij uitwisseling tussen het academisch milieu en het bedrijfsleven wordt aangemoedigd, alsmede een groter aandeel van vrouwen en jonge onderzoekers in onderzoek en ontwikkeling;

21. roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op rekening te houden met de mobiliteits- en partnerschapsprogramma 's met derde landen, zoals Erasmus Mundus, in het kader van de behoefte aan beroepsmobiliteit en -interactie van alle deelnemende onderzoekers;

22. beveelt de Commissie aan in het kader van het Europees Partnerschap voor onderzoekers, te zoeken naar ruimte om onderzoekers uit lidstaten die buiten de EU werken aan te moedigen terug te keren en erkende onderzoekers uit derde landen aan te moedigen zich in de EU te vestigen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

2.12.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

38

1

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jan Andersson, Edit Bauer, Iles Braghetto, Philip Bushill-Matthews, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Derek Roland Clark, Luigi Cocilovo, Jean Louis Cottigny, Jan Cremers, Proinsias De Rossa, Harald Ettl, Carlo Fatuzzo, Ilda Figueiredo, Stephen Hughes, Ona Juknevičienė, Elizabeth Lynne, Thomas Mann, Jan Tadeusz Masiel, Maria Matsouka, Juan Andrés Naranjo Escobar, Csaba Őry, Siiri Oviir, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Pier Antonio Panzeri, Rovana Plumb, Bilyana Ilieva Raeva, José Albino Silva Peneda, Jean Spautz, Gabriele Stauner, Ewa Tomaszewska, Anne Van Lancker

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Petru Filip, Donata Gottardi, Marian Harkin, Magda Kósáné Kovács, Sepp Kusstatscher, Jamila Madeira, Viktória Mohácsi, Anja Weisgerber

  • [1]  Europese Handvest voor onderzoekers, Gedragscode voor de rekrutering van onderzoekers, het pakket "wetenschappelijk visum".
  • [2]  Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1).

ADVIES van de Commissie cultuur en onderwijs (22.1.2009)

aan de Commissie industrie, onderzoek en energie

inzake betere banen en meer mobiliteit: een Europees partnerschap voor onderzoekers
(2008/2213(INI))

Rapporteur voor advies: László Tőkés

SUGGESTIES

De Commissie cultuur en onderwijs verzoekt de ten principale bevoegde Commissie industrie, onderzoek en energie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  onderstreept dat een Europees onderzoekssysteem van wereldniveau, dat is gebaseerd op een omvattend partnerschap tussen de Commissie en de lidstaten, alleen tot stand kan komen bij een volledige inzet van alle partners op regionaal, nationaal en Europees niveau;

2.  benadrukt dat er speciale aandacht moet worden geschonken aan promovendi daar zij doorgaans aan het begin van een onderzoeksloopbaan staan; de mobiliteit van jonge onderzoekers, met name in expertisenetwerken, stelt hen beter in staat om bij te dragen aan de ontwikkeling van het onderzoek in Europa;

3.  roept alle betrokkenen op urgente maatregelen te treffen om de juiste voorwaarden voor jonge wetenschappers te scheppen en onderzoekers bovendien aan te moedigen hun loopbaan in de EU op te bouwen, aangezien de huidige "brain drain" aanleiding tot grote zorg geeft;

4.  benadrukt voorts, gezien de noodzakelijke bijdrage van alle partners, het belang van enerzijds de vastberadenheid van de lidstaten deel te nemen aan dit proces en anderzijds van de verantwoordelijkheid van de Commissie om het proces en de actie bij de partners te begeleiden door ondersteunend materiaal en gedetailleerde informatie te verspreiden en te produceren en de uitwisseling van beste praktijken mogelijk te maken;

5.  wijst erop dat een lidstaat alleen een volledig nationaal actieplan kan opstellen dat leidt tot een breed Europees partnerschap wanneer de visies van onderzoekers, nationale onderzoeksinstituten en belanghebbenden in onderzoeksbeleid daarin worden opgenomen;

6.  benadrukt dat vrouwelijke onderzoekers in de Europese Unie een minderheid vormen en gemiddeld slechts 35% van de onderzoekers in het onderzoek in de staatssector en in het hoger onderwijs, en slechts 18% in het onderzoek in de private sector uitmaken, en dat het aantal vrouwen in wetenschappelijke leidinggevende posities nog steeds sterk achterblijft;

7.  benadrukt dat alle partners zouden moeten bijdragen aan het optimaal benutten van voordelen van diversiteit en aan meertaligheid in de Europese Unie door de mobiliteit van onderzoekers, met name aan het begin van hun loopbaan, in alle 27 lidstaten te bevorderen;

8.  beklemtoont de grote rol die het onlangs aangenomen Europese kwalificatiekader (EKK) speelt bij het stimuleren van een leven lang leren, en roept de Commissie op de lidstaten te stimuleren en bij te staan bij het opstellen van hun eigen nationale kwalificatiekaders om zich vóór 2010 te kunnen aansluiten bij het EKK;

9.  onderschrijft het belang van bestaande Europese instrumenten voor open aanwerving van onderzoekers, zoals het Europees Handvest voor onderzoekers en de Gedragscode voor de rekrutering van onderzoekers, welke weliswaar geen bindende kracht hebben maar toch onmisbaar zijn en aanzienlijk zullen bijdragen aan een open en transparante aanwerving wanneer ze in alle 27 lidstaten zijn omgezet;

10. roept de Commissie en de lidstaten op de bestaande socialezekerheidswetgeving te verbeteren, hinderlijke regelgeving te beperken, het banenportaal Eures uit te breiden en het grote publiek te wijzen op de mogelijkheden en voordelen van werken in het buitenland, zoals dit in het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit[1] is vastgelegd.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

20.1.2009

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

25

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Maria Badia i Cutchet, Ivo Belet, Guy Bono, Marie-Hélène Descamps, Věra Flasarová, Milan Gaľa, Vasco Graça Moura, Lissy Gröner, Luis Herrero-Tejedor, Ruth Hieronymi, Mikel Irujo Amezaga, Ramona Nicole Mănescu, Manolis Mavrommatis, Ljudmila Novak, Doris Pack, Zdzisław Zbigniew Podkański, Pál Schmitt, Hannu Takkula, Thomas Wise, Tomáš Zatloukal

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Gyula Hegyi, Nina Škottová, László Tőkés, Ewa Tomaszewska, Cornelis Visser

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Maria Berger

  • [1]  Mededeling van de Commissie van 16 december 2007 'Mobiliteit, een instrument voor meer en betere banen: het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010)' (COM (2007)0773).

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

12.2.2009

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

42

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Šarūnas Birutis, Jan Březina, Jerzy Buzek, Jorgo Chatzimarkakis, Giles Chichester, Dragoş Florin David, Pilar del Castillo Vera, Den Dover, Lena Ek, Nicole Fontaine, Adam Gierek, Norbert Glante, András Gyürk, Fiona Hall, David Hammerstein, Rebecca Harms, Ján Hudacký, Romana Jordan Cizelj, Pia Elda Locatelli, Eluned Morgan, Antonio Mussa, Angelika Niebler, Reino Paasilinna, Anni Podimata, Miloslav Ransdorf, Herbert Reul, Teresa Riera Madurell, Paul Rübig, Andres Tarand, Britta Thomsen, Patrizia Toia, Catherine Trautmann, Claude Turmes, Nikolaos Vakalis, Alejo Vidal-Quadras, Dominique Vlasto

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Alexander Alvaro, Juan Fraile Cantón, Cristina Gutiérrez-Cortines, Eija-Riitta Korhola, John Purvis, Vladimir Urutchev