VERSLAG over gezondheidsrisico’s in verband met elektromagnetische velden

23.2.2009 - (2008/2211(INI))

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: Frédérique Ries

Procedure : 2008/2211(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0089/2009
Ingediende teksten :
A6-0089/2009
Aangenomen teksten :

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over gezondheidsrisico’s in verband met elektromagnetische velden

(2008/2211(INI))

Het Europees Parlement,

–   gelet op de artikelen 137, 152 en 174 van het EG-Verdrag, die gericht zijn op een hoge kwaliteit van de menselijke gezondheid en een hoog niveau van bescherming van het milieu en van de gezondheid en de veiligheid van werknemers,

–   gelet op aanbeveling 1999/519/EG van de Raad van 12 juli 1999 betreffende de beperking van de blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden[1] en het Commissieverslag over de uitvoering van deze aanbeveling van 1 september 2008 (COM(2008)532),

–   gelet op Richtlijn 2004/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan fysische agentia (elektromagnetische velden)[2],

–   gelet op Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit[3] en gelet op de desbetreffende veiligheidsnormen voor mobiele telefoons en basisstations,

–   gelet op Richtlijn 2006/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der lidstaten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen[4],

–   gezien zijn resolutie van 4 september 2008 over de tussentijdse evaluatie van het Europese actieplan voor milieu en gezondheid 2004-2010[5],

–   gezien zijn resolutie van 10 maart 1999 over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende de beperking van de blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden van 0 Hz – 300 GHz[6],

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gelet op het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0089/2009),

A. overwegende dat elektromagnetische velden (EMV’s) van nature in het milieu voorkomen en derhalve altijd aanwezig zijn geweest op aarde, zij het dat de milieublootstelling aan door de mens vervaardigde EMV-bronnen in de afgelopen decennia gestaag is toegenomen door de vraag naar elektriciteit, steeds geavanceerdere draadloze technologieën en maatschappelijke veranderingen, waardoor elke burger momenteel blootgesteld is aan een complexe combinatie van elektrische en magnetische velden met uiteenlopende frequenties, zowel thuis als op de werkvloer,

B.  overwegende dat de technologie van draadloze apparaten (mobiele telefoon, Wifi-Wimax-Bluetooth, DECT-telefoon met een vast basisstation) EMV's uitzendt die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de menselijke gezondheid,

C. overwegende dat de meeste Europese burgers, met name jongeren van 10 tot 20 jaar, hun mobiele telefoon gebruiken als een functioneel gebruiksvoorwerp en als modeaccessoire, maar dat er onzekerheid blijft heersen over de mogelijke gezondheidsrisico’s, met name voor jongeren, bij wie de hersenen nog in ontwikkeling zijn,

D. overwegende dat de controverse in wetenschappelijke kring over de mogelijke gezondheidsrisico’s van EMV’s is toegenomen sinds in aanbeveling 1999/519/EG van 12 juli 1999 limieten zijn vastgelegd voor de blootstelling van de bevolking aan EMV’s (0 Hz tot 300 GHz),

E.  overwegende dat het gebrek aan formele conclusies van de wetenschappelijke wereld een aantal nationale of regionale overheden, in ten minste negen lidstaten van de Europese Unie alsook in China, Zwitserland en Rusland, er niet van weerhouden heeft zogenaamde preventieve en dus lagere blootstellingslimieten vast te leggen dan de limieten die voorgestaan worden door de Commissie en diens onafhankelijke wetenschappelijke comité, het Wetenschappelijk Comité voor nieuwe gezondheidsrisico’s (WCNG)[7],

F.  overwegende dat maatregelen om de blootstelling van de bevolking aan EMV’s te beperken, moeten worden afgewogen tegen verbeteringen van de levenskwaliteit op het vlak van veiligheid en beveiliging geboden door toestellen die elektromagnetische straling teweegbrengen,

G. overwegende dat de conclusies van het epidemiologische onderzoek Interphone, een even belangwekkend als omstreden wetenschappelijk project dat door de Unie gefinancierd wordt ter hoogte van 3 800 000 EUR, in eerste instantie in het kader van het vijfde OTO-kaderprogramma[8], sinds 2006 op zich laten wachten,

H. overwegende nochtans dat over sommige inzichten unanimiteit lijkt te heersen, met name als het gaat om het variabele karakter, al naar gelang de persoon, van de reacties op een blootstelling aan microgolven, de noodzaak om eerst blootstellingstests op ware grootte uit te voeren om na te gaan wat de niet-thermische effecten van radiofrequentievelden (RFV’s) zijn en de bijzondere kwetsbaarheid van kinderen bij blootstelling aan EMV’s[9],

I.   overwegende dat de EU blootstellingslimieten heeft vastgesteld om werknemers te beschermen tegen de effecten van EMV’s; overwegende dat dergelijke maatregelen op grond van het voorzorgbeginsel ook moeten worden genomen ten behoeve van de betrokken bevolkingsgroepen, zoals bewoners en consumenten,

J.   overwegende dat de speciale Eurobarometer-enquête over EMV’s (nr. 272a van 27 juni 2007) uitwijst dat een meerderheid van de burgers vindt dat de overheid hen onvoldoende informeert over de maatregelen die worden genomen om hen tegen EMV’s te beschermen,

K. overwegende dat onderzoek naar intermediaire en extreem lage frequenties moet worden voortgezet om conclusies te kunnen trekken over de effecten die zij hebben op de gezondheid,

L.  overwegende dat het gebruik van beeldvorming door magnetische resonantie (MRI) niet mag worden bedreigd door richtlijn 2004/40/EG, aangezien MRI-technologie een van de belangrijkste instrumenten is bij het onderzoek naar en het diagnosticeren en behandelen van levensbedreigende ziektes voor patiënten in Europa,

M. overwegende dat de MRI-veiligheidsnorm IEC/EN 60601-2-33 grenswaarden bevat voor EMV’s, die zijn vastgesteld om elke vorm van schade aan patiënten en werknemers uit te sluiten.

1.  dringt er bij de Commissie op aan de wetenschappelijke basis en de toereikendheid van de limieten voor blootstelling aan EMV’s die zijn vastgelegd in aanbeveling 1999/519/EG, te laten herzien door het WCNG en hierover bericht uit te brengen aan het Parlement;

2.  vraagt dat bij het beoordelen van mogelijke gevolgen van elektromagnetische straling voor de gezondheid in het bijzonder rekening wordt gehouden met biologische effecten, te meer omdat diverse studies hebben aangetoond dat de laagste niveaus de schadelijkste gevolgen veroorzaken; roept op tot actief onderzoek om mogelijke gezondheidsproblemen tegen te gaan, met name door oplossingen te ontwikkelen die de puls- en amplitudemodulatie van de voor transmissie gebruikte frequenties opheffen of beperken;

3.  benadrukt dat het parallel aan of als alternatief voor een wijziging van de Europese EMV-normen een goede zaak zou zijn wanneer de Commissie samen met deskundigen uit de lidstaten en de betreffende bedrijfstakken (elektriciteitsmaatschappijen, telefoonoperators en fabrikanten van elektrische apparaten, waaronder mobiele telefoons), een handboek zou opstellen over de beschikbare technologische mogelijkheden om de blootstelling aan EMV’s te beperken;

4.  stelt dat de betrokken bedrijven en infrastructuurbeheerders alsook de bevoegde autoriteiten nu reeds invloed kunnen uitoefenen op bepaalde factoren zoals het vaststellen van voorschriften betreffende de afstand tussen de betreffende locatie en de stralingsbronnen, de hoogte van de locatie vergeleken met de hoogte van de zendmast en de richting van straling uitzendende antennes ten opzichte van woonwijken, en dat zij dit uiteraard zouden moeten doen om de bevolkingsgroepen die in de nabijheid van dergelijke apparatuur wonen gerust te stellen en beter te beschermen; verzoekt om een optimale plaatsing van zendmasten en -toestellen en verzoekt eveneens om een gedeeld gebruik van deze zendmasten en -toestellen door verschillende aanbieders, met als doel de verbreiding van slecht geplaatste zendmasten en -toestellen te beperken; verzoekt de Commissie en de lidstaten passende richtsnoeren op te stellen;

5.  verzoekt de lidstaten en de plaatselijke en regionale overheden een enkelvoudig vergunningensysteem op te zetten voor de plaatsing van antennes en transponders, en in de stedelijke ontwikkelingsplannen een streekplan op te nemen voor de ontwikkeling van de antennes;

6.  spoort de overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor de plaatsing van masten voor mobiele telefonie, ertoe aan om samen met aanbieders van mobiele telefoniediensten gebruik te maken van de infrastructuren, met als doel het aantal zendmasten en de blootstelling van de bevolking aan EMV’s te beperken;

7.  erkent dat aanbieders van mobiele communicatie- en andere draadloze technologieën die EMV’s uitzenden, inspanningen leveren om milieuschade te voorkomen, en met name om klimaatverandering tegen te gaan;

8.  is van mening dat, gezien het toenemende aantal gerechtelijke procedures en het groeiende aantal verbodsmaatregelen van overheidswege betreffende de installatie van nieuwe EMV-uitzendapparatuur, het in ieders belang is oplossingen te vinden die berusten op een dialoog tussen bedrijfsleven, overheid, militaire autoriteiten en belangenverenigingen van omwonenden over de criteria die worden gehanteerd bij het aanbrengen van nieuwe gsm-antennes of hoogspanningsleidingen, en er op zijn minst op toe te zien dat scholen, crèches, rusthuizen en zorginstellingen zich op een specifieke, op basis van wetenschappelijke criteria vastgestelde afstand van dit soort apparatuur bevinden;

9.  verzoekt de lidstaten om in samenwerking met dienstverleners uit de sector blootstellingsoverzichten op te stellen voor het publiek met gegevens over hoogspanningskabels, radiofrequenties en microgolven, met name golven van telecommunicatiemasten, radiosystemen en telefoonantennes; vraagt dat deze gegevens op het internet worden geplaatst, zodat het publiek ze gemakkelijk kan raadplegen, en via de media worden verspreiden;

10. stelt voor dat de Commissie onderzoekt of fondsen van de trans-Europese energienetwerken kunnen worden gebruikt voor het bestuderen van de effecten van EMV’s op extreem lage frequenties en met name op distributielijnen van elektriciteit;

11. roept de Commissie ertoe op om tijdens de zittingsperiode 2009-2014 een ambitieus programma op te zetten voor het meten van de elektromagnetische compatibiliteit tussen kunstmatig opgewekte straling en straling die op natuurlijke wijze wordt uitgezonden door het levende menselijke lichaam, aan de hand waarvan op termijn kan worden vastgesteld of microgolven ongewenste gevolgen hebben voor de menselijke gezondheid;

12. verzoekt de Commissie een jaarlijks rapport op te stellen over het niveau van elektromagnetische straling in de EU, de bronnen van deze straling en de maatregelen die in de EU worden genomen om de volksgezondheid en het milieu beter te beschermen;

13. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat richtlijn 2004/40/EG versneld ten uitvoer wordt gelegd, zodat werknemers daadwerkelijk worden beschermd tegen EMV’s, naar analogie met twee andere communautaire teksten die werknemers reeds beschermen tegen geluidsoverlast[10] en trillingen[11], en krachtens artikel 1 van die richtlijn een uitzondering te maken voor MRI;

14. betreurt dat de publicatie van de conclusies van het internationale epidemiologische onderzoek Interphone, dat tot doel heeft na te gaan of er een verband bestaat tussen het gebruik van mobiele telefoons en bepaalde vormen van kanker, met name tumoren aan de hersenen, aan de gehoorzenuw en de oorspeekselklier, sinds 2006 op zich laat wachten;

15. benadrukt in dit verband de oproep tot voorzichtigheid door de coördinatrice van het Interphone-project, mevrouw Elisabeth Cardis, die op basis van de huidige kennis adviseert om voor wat kinderen betreft de mobiele telefoon binnen verantwoorde grenzen te gebruiken en de voorkeur te geven aan de vaste telefoon;

16. is hoe dan ook van mening dat de Commissie, die in aanzienlijke mate heeft bijgedragen tot de financiering van deze wereldwijde studie, tot taak heeft de verantwoordelijken voor het project te vragen waarom de publicatie van uiteindelijke resultaten uitblijft, en het Parlement en de lidstaten onmiddellijk op de hoogte te brengen indien ze hierop antwoord krijgt;

17. adviseert de Commissie tevens, ten behoeve van een doeltreffend algemeen beleid en begrotingsbeleid, om een deel van de financiële bijdrage van de Gemeenschap voor studies betreffende EMV’s aan te wenden voor een grootschalige campagne om Europese jongeren bewust te maken van de goede praktijken bij het gebruik van de mobiele telefoon, zoals handsfreetoestellen gebruiken, oproepen kort houden, telefoons niet op het lichaam dragen, telefoons uitschakelen wanneer ze niet worden gebruikt (zoals in de klas), en telefoons gebruiken in gebieden met goede ontvangst;

18. dergelijke campagnes moeten jonge Europeanen ook bewust maken van de gezondheidsrisico’s van huishoudelijke apparaten en van het feit dat het beter is dergelijke toestellen uit te schakelen dan ze in de stand-by-stand te laten staan;

19. verzoekt de Commissie en de lidstaten meer geld beschikbaar te stellen voor onderzoek en ontwikkeling (O&O), met als doel de mogelijke schadelijke gevolgen op lange termijn van radiofrequenties van mobiele telefonie te beoordelen; vraagt eveneens om een verhoging van het aantal openbare oproepen voor onderzoeksvoorstellen met betrekking tot de negatieve gevolgen van blootstelling aan verschillende bronnen van EMV’s, met name wat kinderen betreft,;

20. stelt voor de Europese Adviesgroep inzake de ethiek van wetenschappen en nieuwe technologieën (EGE) een bijkomende taak te geven, namelijk de evaluatie van de wetenschappelijke integriteit, teneinde de Commissie te helpen eventuele risicosituaties, belangenconflicten of zelfs gevallen van fraude te voorkómen die zich zouden kunnen voordoen in een klimaat van toenemende concurrentie tussen wetenschappers;

21. roept de Commissie op, met het oog op de ongerustheid onder de bevolking in talloze lidstaten, samen te werken met alle belanghebbenden, zoals nationale deskundigen, niet-gouvernementele organisaties en bedrijfstakken, om de beschikbaarheid van en de toegang tot actuele en voor leken begrijpelijke informatie over draadloze technologie en beschermingsnormen te verbeteren;

22. verzoekt de Internationale Commissie voor bescherming tegen niet-ioniserende straling en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om meer transparantie en een grotere bereidwilligheid tot dialogeren met alle belanghebbenden bij het vaststellen van normen;

23. bekritiseert bepaalde uiterst agressieve marketingcampagnes van telefoonaanbieders rond de feestdagen en andere bijzondere gelegenheden, zoals de verkoop van mobiele telefoons die uitsluitend voor kinderen bestemd zijn of “gratis belminuten” voor tieners;

24. stelt voor dat de Unie bij haar beleid ten aanzien van de binnenluchtkwaliteit ook rekening houdt met het onderzoek naar “draadloze” huishoudelijke apparaten, zoals Wifi voor Internettoegang en de digitale draadloze telefoon (DECT-telefoon), die de afgelopen jaren op grote schaal worden gebruikt in openbare gelegenheden en woningen, waardoor burgers voortdurend blootgesteld worden aan microgolven;

25. eist, met het oog op een voortdurende verbetering van de consumentenvoorlichting, dat de technische normen van het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (CENELEC) worden aangepast met als doel een verplichting inzake de etikettering van de stralingssterkte in te voeren en ervoor te zorgen dat op elk “draadloos” apparaat wordt vermeld dat het microgolven uitzendt;

26. roept de Raad en de Commissie op om samen met de lidstaten en het Comité van de Regio’s te ijveren voor de totstandbrenging van één enkele norm om de blootstelling van omwonenden bij uitbreiding van het netwerk van elektrische hoogspanningsleidingen tot een minimum te beperken;

27. is buitengewoon bezorgd over het feit dat verzekeringsmaatschappijen de dekking van risico’s die verband houden met EMV’s steeds vaker buiten de WA-polissen houden, waaruit op te maken valt dat de Europese verzekeraars hun interpretatie van het voorzorgsbeginsel reeds in de praktijk brengen;

28. verzoekt de lidstaten het voorbeeld van Zweden te volgen en mensen die lijden aan overgevoeligheid voor elektrische apparaten, te erkennen als personen met een handicap, zodat zij passende bescherming en gelijke kansen krijgen;

29. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, het Comité van de Regio’s en de WHO.

  • [1]  PB L 199 van 30.7.1999, blz. 59.
  • [2]  PB L 159 van 30.4.2004, blz. 1.
  • [3]  PB L 91 van 7.4.1999, blz. 10.
  • [4]  PB L 374 van 27.12.2006, blz. 10.
  • [5]  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0410.
  • [6]  PB C 175 van 21.6.1999, blz. 129.
  • [7]  Advies van 21 maart 2007 aangenomen tijdens de 16e plenaire vergadering.
  • [8]  Programma Kwaliteit van Leven onder contractnummer QLK4-1999-01563.
  • [9]  STOA-studie van maart 2001 over de fysiologische en milieu-effecten van niet-ioniserende elektromagnetische straling, PE-nr. 297.574.
  • [10]  Richtlijn 2003/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 februari 2003 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (lawaai) (PB L 42 van 15.2.2003, blz. 38).
  • [11]  Richtlijn 2002/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (trillingen) (PB L 177 van 6.7.2002, blz. 13).

TOELICHTING

Het effect van elektromagnetische golven op de gezondheid: waar hebben we het over?

Een van de meest eigenaardige eigenschappen van het menselijk lichaam is ongetwijfeld zijn vermogen om op natuurlijke wijze elektrische straling uit te zenden, hetgeen voornamelijk voortkomt uit hoe we biologisch gezien in elkaar zitten. De elektrische activiteit van het hart en de hersenen kan worden geregistreerd, respectievelijk door een elektrocardiogram en een elektro-encefalogram. Vindt er een wisselwerking plaats tussen deze natuurlijke elektrische activiteit en de elektromagnetische velden die voortgebracht worden door de menselijke activiteit? Hoe neemt het lichaam de elektromagnetische velden op die worden uitgezonden door diverse apparaten zoals radio, televisie, magnetron, mobiele telefoon, zendmasten of hoogspanningsleidingen?

Stuk voor stuk vragen die duiden op talloze wetenschappelijke ongewisheden en waarvan de overheid zich nog niet volledig rekenschap heeft gegeven. Daarin schuilt het belang van dit ontwerpverslag, dat volledig onafhankelijk tot stand is gekomen, zonder partij te kiezen in de hoogoplopende wetenschappelijke controverse over elektromagnetische velden. Een verslag dat als voornaamste doel heeft om via een tiental concrete voorstellen antwoorden aan te dragen voor de burgers die deze apparaten gebruiken en/of in de buurt van zendmasten of hoogspanningsleidingen wonen, burgers die zich in steeds groteren getale bezorgd tonen over de gevolgen voor hun gezondheid van deze blootstelling aan microgolven.

Lidstaten geven nauwelijks gevolg aan Europese aanbevelingen

Bij gebrek aan verdragrechtelijke bevoegdheden verplicht geen enkele Europese wet de lidstaten ertoe maatregelen te nemen als het gaat om golven met een lage en zeer lage frequentie. Deze straling is momenteel hoofdzakelijk afkomstig van gsm-masten en draadloze technologieën.

Daarom zijn de blootstellingsnormen voor burgers op het niveau van de EU vastgelegd in een aanbeveling van de Raad, namelijk zijn aanbeveling van 12 juli 1999 betreffende de beperking van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden van 0 Hz 300 GHz.

De normen sluiten precies aan bij de standaarden die worden aanbevolen door de Internationale Commissie voor bescherming tegen niet-ioniserende straling (ICNIRP), een niet-gouvernementele organisatie die officieel erkend wordt door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), en die onderzoeksresultaten uit de hele wereld evalueert.

De voornoemde aanbeveling van de Raad voorziet in de onderstaande grenswaarden:

1.        GSM (900 MHz): 41,25 volt/meter

2.        DCS (1800 MHz): 58,33 volt/meter

3.        UMTS (2100 MHz): 61 volt/meter.

Het staat de lidstaten echter vrij om strengere beschermingsnormen in te voeren: maar liefst 9 lidstaten, waaronder Griekenland, Polen en onlangs ook België, hebben dit op nationaal of regionaal niveau reeds gedaan.

In het Groothertogdom Luxemburg, een lidstaat die de rapporteur goed kent, past de regering sinds eind 2000 het voorzorgsbeginsel toe, op grond waarvan een stralingsbron in de nabijheid van een plek waar mogelijk mensen wonen een elektrische veldsterkte van maximaal 3 volt/meter mag hebben. De Luxemburgse bevolking is bijna 14 maal beter beschermd tegen elektromagnetische velden dan andere Europese burgers.

Op het niveau van de Europese Unie is dit gebrek aan afstemming tussen de landelijke beleidsmaatregelen inzake elektromagnetische straling betreurenswaardig. De rapporteur is dan ook van mening dat het de taak is van de Commissie om een duidelijk beleid ten aanzien van elektromagnetische golven te formuleren (rekening houdend met concurrentievermogen, innovatie, gezondheid en consumentenvoorlichting) dat verder reikt dan het handjevol versnipperde projecten dat momenteel wordt gefinancierd door het DG Onderzoek.

De rapporteur geeft in dit stadium de voorkeur aan een politieke oplossing waarbij de vastgestelde grenswaarden regelmatig worden aangepast (in functie van nieuwe technologieën die op de markt gebracht worden en resultaten van nieuwe epidemiologische onderzoeken) en een hoog beschermingsniveau garanderen voor consumenten en met name voor kinderen, zonder daarmee het functioneren van mobiele telefonienetwerken te hinderen.

Dat is de benadering die wordt gekozen door het Europees Milieuagentschap in Kopenhagen, dat de overheden van de 27 lidstaten er in september 2007 toe aanspoorde de bevolking beter te beschermen doorpassende en proportionele maatregelente nemen om belangrijke dreigingen af te wenden. Dit is een belangrijke stap in de goede richting en vormt een oproep tot actie die schril afsteekt tegen de status-quo die de Wereldgezondheidsorganisatie voorstaat. De WHO lijkt namelijk tijd te willen rekken: ze wil pas tegen 2015 een volledige inschatting klaar hebben van de gevolgen van elektromagnetische velden voor de mens!

Stemmingen van 10 maart 1999 en van 4 september 2008: het Europees Parlement houdt voet bij stuk

Tien jaar geleden al maande het Parlement aan tot voorzichtigheid ten aanzien van de Europese normen om burgers te beschermen tegen microgolven. Dit was nauwelijks verholen kritiek aan het adres van de Europese Commissie en de Raad, aangezien rapporteur Gianni Tamino ronduit pleitte voor de toepassing van het voorzorgsbeginsel en het "Alara"-beginsel, op grond waarvan de blootstelling aan straling zo gering als redelijkerwijs mogelijk moet zijn (as low as reasonably achievable).

Inzake de gevoelige kwestie van de blootstellingslimieten hanteert het Europees Parlement een duidelijke beleidslijn, die het bij de stemming van 4 september jongstleden over de tussentijdse evaluatie van het Europees actieplan voor milieu en gezondheid 2004-2010 in grote lijnen heeft bevestigd.

Nagenoeg unaniem (522 stemmen vóór, 16 tegen) vroegen de Parlementsleden de Raad "zijn Aanbeveling 1999/519/EG aan te passen om rekening te houden met betere nationale praktijken en daarmee strengere blootstellingslimieten vast te stellen voor alle apparaten die elektromagnetische golven met frequenties tussen 0,1 MHz en 300 GHz uitzenden."

De rapporteur is zich ervan bewust dat de bevoegdheid om grenswaarden vast te stellen uitsluitend bij de lidstaten en de regio’s ligt en wijst hier op de alternatieven waarover bedrijven beschikken om elk gezondheidsrisico uit te sluiten: zij kunnen bijvoorbeeld handelen zoals de Oostenrijkse autoriteiten, die de zendmasten hebben verhoogd om de emissiefrequentie beter te verdelen.

We kunnen er namelijk niet omheen dat de dagelijkse omgeving van de Europese burger in de afgelopen tien jaar aanzienlijk is veranderd vanaf het moment dat draadloze technologieën hun intrede hebben gedaan (DECT-telefoons met een vast basisstation, mobiele telefoons, straling van UMTS-Wifi-Wimax-Bluetooth en babyfoons, etc.). Nu we inzien dat deze nieuwe technologieën alomtegenwoordig zijn op de werkvloer, in de bibliotheek en in huis, moeten we er ook voor zorgen dat deze apparaten aan een beoordeling worden onderworpen voordat ze in de handel gebracht worden, en dat meer in het algemeen grenswaarden worden vastgesteld voor de blootstelling aan microgolven in een woning. Zo niet, dan lopen we het risico van niet-hulpverlening aan consumenten in nood!

Momenteel heerst er geen klimaat van vertrouwen: dit zal in de komende jaren moeten worden opgebouwd, zowel ten opzichte van consumenten en omwonenden als binnen de wetenschappelijke wereld. Want als de rapporteur opzettelijk geen enkel reeds gepubliceerd onderzoek of document heeft geciteerd, met uitzondering van studies uitgevoerd in opdracht van het Europees Parlement, dan is dat omdat de wetenschappelijke wereld het maar niet eens kan worden over de mogelijke gezondheidsrisico’s van elektromagnetische golven.

De Interphone-studie: een schoolvoorbeeld

De rapporteur weet maar al te goed dat onderzoekswetenschappers van mening kunnen verschillen over eenzelfde onderwerp: denken we alleen al aan de polemiek die jarenlang heeft bestaan over de klimaatverandering en de oorzaken ervan!

Het is nochtans moeilijk te accepteren dat studies “in de ijskast worden gezet” omdat deskundigen geen overeenstemming kunnen bereiken over een conclusie, vooral wanneer er Europees overheidsgeld mee gemoeid is.

Het Interphone-project is in dit opzicht een schoolvoorbeeld. Opgezet in 1998, gestart in 2000, en bovenal aangekondigd als het meest complete onderzoeksproject omdat er maar liefst 12 lidstaten aan deelnamen en er een exemplarisch protocol werd gehanteerd: er werd gedacht dat dit project de meeste kans op slagen had om met zekerheid te bepalen wat de risico’s zijn van bepaalde vormen van kanker. De bevindingen laten echter nog altijd op zich wachten, en dat al sinds 2006. De vraag is dan ook of het onderzoek ooit een duidelijk resultaat zal opleveren.

De rapporteur is zich ervan bewust dat wetenschappers in deze context van toenemende concurrentie waar ontdekkingen pas voor vol aangezien worden als ze uitmonden in een innovatie en gepubliceerd worden in een van de toonaangevende wetenschapsbladen, onder extreme druk staan, en wil hun dan ook steun bieden. Ze acht het van belang de werkwijze van de wetenschappelijke comités binnen de Commissie te herzien.

Hiertoe twee eenvoudige ideeën: het eerste is om binnen deze comités een eerlijke vertegenwoordiging van alle betrokken partijen te waarborgen, dus ook die van ngo’s en consumentenorganisaties. Daarnaast stelt zij voor, ten behoeve van transparantie en doeltreffend toezicht, de EGE de bijkomende taak te geven de wetenschappelijke integriteit te evalueren. Dit soort toezicht, dat reeds van kracht is binnen nationale wetenschappelijke instituten, kan een waardevol hulpmiddel zijn voor de Commissie om alle mogelijke risicosituaties, belangenconflicten of gevallen van fraude in de onderzoekssector in de kiem te smoren.

Tot slot wijst de rapporteur op de talloze documenten waarvan zij kennis heeft genomen en waaruit blijkt dat verzekeringsmaatschappijen over het algemeen weigeren het WA-risico inzake elektromagnetische velden te dekken. In de wetenschap dat verzekeraars in staat zijn elk risicotype te beoordelen en toekomstprognoses op te stellen, kunnen we ons terecht afvragen waarom ze het aangewezen achten het voorzorgsbeginsel op hun eigen wijze toe te passen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

17.2.2009

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

43

1

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Adamos Adamou, Margrete Auken, Liam Aylward, Irena Belohorská, Maria Berger, John Bowis, Hiltrud Breyer, Martin Callanan, Dorette Corbey, Magor Imre Csibi, Avril Doyle, Mojca Drčar Murko, Jill Evans, Christofer Fjellner, Elisabetta Gardini, Matthias Groote, Satu Hassi, Christa Klaß, Holger Krahmer, Urszula Krupa, Peter Liese, Marios Matsakis, Linda McAvan, Roberto Musacchio, Miroslav Ouzký, Vladko Todorov Panayotov, Vittorio Prodi, Frédérique Ries, Dagmar Roth-Behrendt, Guido Sacconi, María Sornosa Martínez, Thomas Ulmer, Anja Weisgerber, Åsa Westlund, Anders Wijkman, Glenis Willmott

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Inés Ayala Sender, Kathalijne Maria Buitenweg, Philip Bushill-Matthews, Jutta Haug, Johannes Lebech, Caroline Lucas, Hartmut Nassauer, Justas Vincas Paleckis, Alojz Peterle, Lambert van Nistelrooij