Verslag - A6-0094/2009Verslag
A6-0094/2009

VERSLAG over de voedselprijzen in Europa

24.2.2009 - (2008/2175(INI))

Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
Rapporteur: Katerina Batzeli


Procedure : 2008/2175(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0094/2009

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de voedselprijzen in Europa

(2008/2175(INI))

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 33 van het EG-Verdrag,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 9 december 2008 getiteld "Voedselprijzen in Europa" (COM(2008)0821),

–   gezien zijn studie van 20 oktober 2007 over "De kloof tussen producentenprijzen en consumentenprijzen",

–   gezien de studie van de Commissie van 28 november 2006getiteld "De concurrentiekracht van de Europese levensmiddelenindustrie. Een economische en juridische beoordeling",

–   gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2008 getiteld "Het probleem van de stijging van de voedselprijzen aanpakken – Richtsnoeren voor maatregelen van de EU" (COM(2008)0321),

–   gezien zijn schriftelijke verklaring 0088/2007 over het onderzoek naar en het optreden tegen misbruik van machtsposities door grote, in de Europese Unie werkzame supermarkten[1],

–   gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over "Grootwinkelbedrijven — Trends en gevolgen voor landbouwers en consumenten"[2],

–   gezien het Groenboek van de Commissie over verticale afspraken[3],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 oktober 2007 over de stijging van de prijzen van levensmiddelen[4],

–   gezien de lopende "gezondheidcontrole" van het gemeenschappelijk landbouwbeleid,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6‑0094/2009),

A. overwegende dat in Europa en de rest van de wereld recentelijk een grote volatiliteit van de prijzen van levensmiddelen is waargenomen die ten dele substantiële prijsstijgingen met zich meebrengt en dubbelzinnige gevolgen heeft voor de landbouwsector, aangezien sommigen voordeel halen uit de prijsstijging en anderen - met name veehouderijbedrijven en de voedselverwerkende industrie - geconfronteerd worden met veel hogere kosten,

B.  overwegende dat ook de landbouwproductiekosten aanzienlijk zijn gestegen ten gevolge van de stijging van de inputkosten, zoals meststoffen en fytosanitaire producten, en dat, hoewel de producentenprijzen een duikvlucht hebben genomen, bovengenoemde productiekosten niet tot op hetzelfde niveau en gedurende dezelfde periode zijn gedaald,

C. overwegende dat de daling van de prijzen van landbouwproducten niet gepaard is gegaan met een daling van de productiekosten, waardoor de financiële situatie voor de boeren, van wie velen de productie al hebben stopgezet wegens onvoldoende rentabiliteit, onhoudbaar is,

D. overwegende dat in verschillende lidstaten is geconstateerd dat door grote producenten voor dezelfde producten sterk uiteenlopende prijzen zijn vastgesteld,

E.  overwegende dat in Europa aanzienlijke prijsverschillen zijn vastgesteld voor wat betreft de marge tussen consumenten- en producentenprijzen, die in sommige gevallen niet kunnen worden verklaard door de kosten van de productie, distributie en verkoop van de betreffende producten,

F.  overwegende dat bij de analyse van prijzen en hun ontwikkeling rekening moet worden gehouden met de complete toeleveringsketen; overwegende dat de levensmiddelensector gefragmenteerd is en dat de toeleveringsketen uiterst complex is en vele tussenhandelaren omvat,

G. overwegende dat sommige grote verwerkers hun marktaandeel de laatste jaren hebben vergroot,

H. overwegende dat het marktaandeel van een aantal grote producenten in de afgelopen jaren is toegenomen,

I.   overwegende dat zich de laatste jaren substantiële wijzigingen in de mededingingsstructuur van de toeleveringsketen voor levensmiddelen en een toenemende concentratie in de levensmiddelenproductie en de groot- en detailhandel hebben voorgedaan,

J.   overwegende dat gegevens van overal in de EU erop wijzen dat grote supermarkten gebruik maken van hun inkoopmacht om de prijzen die zij aan hun toeleveranciers betalen omlaag te brengen tot onhoudbare niveaus en hun oneerlijke voorwaarden op te leggen; dat grootwinkelbedrijven in Europa in snel tempo evolueren tot “poortwachters” die de toegang van landbouwers en andere leveranciers tot de EU-consumenten controleren,

K. overwegende dat consumentenprijzen in Europa gemiddeld vijf keer hoger liggen dan de af-boerderijprijs; dat landbouwers in Europa vijftig jaar geleden ongeveer de helft van de detailhandelsprijs voor levensmiddelen ontvingen en dat dit aandeel – als gevolg van een duidelijk gestegen verwerkingsgraad van levensmiddelen – thans drastisch is gedaald tot veel lagere niveaus,

L.  overwegende dat de financiële middelen van het GLB weliswaar lange tijd ertoe hebben bijgedragen dat de prijzen voor consumenten laag bleven, maar dat deze nu hoog blijven of niet afnemen, ondanks de prijsdalingen in de landbouwsector,

M. overwegende dat het belang van een hoge mate van Europese zelfvoorzienendheid strategisch gewenst is; dat in dit kader moet gestreefd worden naar een sterke positie van Europese primaire producenten als dragers van onze voedselvoorziening,

N. overwegende dat de ongelijke onderhandelingsposities van respectievelijk de landbouwproducenten en de rest van de toeleveringsketen ertoe leiden dat de producentenmarges in de landbouwsector sterk onder druk worden gehouden,

1.  is van oordeel dat het in overeenstemming met de Verdragen bevorderlijk is voor het Europees openbaar belang om een adequaat niveau van producenten- en consumentenprijzen te handhaven en garanties te bieden voor eerlijke mededinging, met name voor wat betreft strategische goederen zoals landbouwproducten en levensmiddelen;

2.  is van mening dat concurrentie ervoor zorgt dat de consument zijn levensmiddelen tegen concurrerende prijzen kan aankopen, maar dat ook aan landbouwers een stabiel inkomen moet worden gegarandeerd door prijzen te betalen die de productiekosten dekken en hun een billijke vergoeding te geven voor hun werk, eveneens om de voorzieningszekerheid van kwaliteitsvoeding te verzekeren;

3.  is van oordeel dat het prijstransmissiemechanisme en de kloof tussen producenten- en consumentenprijzen onderhevig zijn aan een brede waaier van factoren, waaronder het marktgedrag van alle schakels van de toeleveringsketen, waaronder producenten, groothandelaren en detaillisten, het aandeel van niet aan de landbouw gerelateerde kosten (zoals energie- en loonkosten), wet- en regelgevingskaders, de bederfelijke aard van levensmiddelen, de mate van verwerking, marketing en behandeling van de producten en verschillen in koopgedrag tussen consumenten;

4.  is van oordeel dat binnen het geheel van factoren die van beslissende invloed zijn op het prijstransmissiemechanisme en de kloof tussen productie- en consumentenprijzen de toenemende concentratie in de gehele voedselvoorzieningsketen, de hogere toegevoegde waarde en de prijsverhogingen door andere externe kostenfactoren en met name ook de speculatie met landbouwproducten een doorslaggevende rol spelen; wijst daarom opnieuw op het belang van marktreguleringsmechanismen, die in de huidige context meer dan ooit noodzakelijk zijn;

5.  is het met de Commissie eens dat de ontwikkelingen op het gebied van vraag en aanbod en de onvolkomenheden in de werking van de voedselvoorzieningsketen een belangrijke rol spelen in de stijging van voedingsprijzen; onderstreept echter dat de speculatie op de financiële markten, waardoor het prijsvormingsmechanisme is scheefgetrokken, eveneens een belangrijke rol heeft gespeeld,

6.  verzoekt de Commissie zo snel mogelijk een onderzoek te laten doen in de vorm van een studie naar de margeverdeling in de productie- en distributieketen, zoals opgenomen in de begroting voor 2009 op basis van een eerder voorstel van zijn Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling in de begrotingsprocedure; meent dat dit een eerste stap is naar het bevorderen van de transparantie binnen de keten;

7.  betreurt de geleidelijke ontmanteling van communautaire interventiemaatregelen in de landbouwsector omdat dit op beslissende wijze bijdraagt aan de prijsvolatiliteit; is van mening dat er nieuwe beheersmaatregelen moeten worden ingevoerd om meer stabiliteit en een hoger inkomen te kunnen waarborgen voor de producenten en de consumenten een redelijke prijs te kunnen bieden;

8.  is van mening dat er in het kader van het GLB beheersmaatregelen moeten worden genomen om de landbouwsector en de voedingsmiddelensector de nodige stabiliteit te geven en om een duurzame Europese landbouwproductie te kunnen handhaven tegen redelijke prijzen waarbij ‘het zaagtandeffect’ wordt vermeden, zowel op het gebied van de eindprijzen als op het gebied van de productiefactoren;

9.  is van mening dat een vergelijking tussen de EU en de VS - zoals de Commissie die maakt - weliswaar zin heeft wat de productiviteit betreft, maar niet de absolute grondslag mag zijn voor de berekening van een ideaal productiviteitscijfer van de voedingssector van de EU (met name de landbouwsector en de verwerkende industrie); benadrukt dat de agrolevensmiddelensector in de EU sterk verschilt van die van de VS, zowel wat het type producten en de betrokken sectoren als de omstandigheden en vigerende regelgeving betreft;

10. meent dat versterking van de concurrentiekracht en het innovatievermogen van de primaire landbouwsector moet worden bevorderd, aangezien dit leidt tot meer diversificatiemogelijkheden voor primaire producenten in hun bedrijfsvoering en de afhankelijkheid vermindert ten aanzien van de andere schakels in de productie- en distributieketen;

11. is van mening dat de concentratie langs aanbodzijde via producentenorganisaties, coöperaties en soortgelijke, het mogelijk zal maken om het evenwicht in de voedselvoorzieningsketen en het aandeel van de producenten daarin te herstellen, de onderhandelingspositie van de landbouwers te versterken, de meerwaarde van hun producten te vergroten en de afzetkanalen dichter bij de consument te brengen;

Onvolkomenheden van de voedselmarkt

12. onderstreept dat een grote marktmacht met name in de voedingsmiddelensector tot voordeel strekt vanwege de lage prijselasticiteit van enerzijds het aanbod van landbouwproducten en anderzijds de vraag van consumenten;

13. toont zich bezorgd over marketingpraktijken zoals het onder de kostprijs verkopen van producten om het aantal supermarktbezoeken op te drijven; is van oordeel dat het onder de kostprijs verkopen van levensmiddelen verboden moet worden en verleent zijn steun aan de lidstaten die reeds dergelijke maatregelen hebben ingevoerd; pleit voor meer Europese actie ter bestrijding van zulke agressieve prijsmaatregelen en andere praktijken die de mededinging in de EU beperken, zoals koppelverkoop of andere vormen van misbruik van een dominante marktpositie;

15. maakt zich tevens zorgen over andere situaties waarin grootwinkelbedrijven onrechtvaardig gedrag in de hand werken, waaronder buitensporige betalingstermijnen, verkooppraktijken waarbij inkopers een vergoeding vragen om een artikel in hun aanbod op te nemen en het een plaats in de winkel te geven of ermee dreigen om een artikel uit hun aanbod te verwijderen, met terugwerkende kracht kortingen vragen op reeds verkochte artikelen, onbillijk hoge bijdragen voor hun reclame-uitgaven eisen, en erop aandringen dat de leverancier uitsluitend aan hen levert;

16. benadrukt dat er lidstaten zijn waar de markt aan de verkoopzijde haast even geconcentreerd is als aan de inkoopzijde, waardoor het marktverstorende effect nog wordt versterkt;

17. onderstreept dat landbouwers, gelet op de GLB-hervorming en met name de ontkoppeling van steun en productie, hun beslissingen met betrekking tot de keuze van de geteelde producten sterker zullen laten afhangen van marktsignalen, die niet verstoord moeten worden door een overconcentratie in de detailhandel; is van mening dat de toenemende invoer in de Gemeenschap van voedselproducten tot een daling van de af-boerderijprijzen zal leiden;

18. wijst erop dat winkelbedrijven etiketten als "fair trade" kunnen gebruiken om hun winstmarge te vergroten; spreekt bijgevolg de wens uit dat er op Europees niveau een strategie wordt ontwikkeld om fair trade te ondersteunen en verder te ontwikkelen, teneinde deze praktijken te beperken en het gebruik van dit label te controleren;

19. wijst erop dat marktconcentratie op de verschillende niveaus van de voedselvoorzieningsketen op de korte termijn kan leiden tot een daling van de voedselprijzen, maar dat er op de middellange en lange termijn op moet worden gelet dat de vrije mededinging niet wordt geschaad en dat daardoor geen kleine producenten van de markt worden verdreven en de keuzevrijheid van de consument beperkt;

20. onderstreept dat vele kleine en middelgrote levensmiddelenfabrikanten uitermate kwetsbaar zijn, vooral als zij grotendeels zijn aangewezen op één enkele marktdeelnemer; stelt vast dat grote actoren in de toeleveringsketen vaak een prijzenoorlog tussen verschillende toeleveranciers ontketenen teneinde een zo laag mogelijke prijs te bereiken; om te overleven moeten kleine ondernemingen hun kosten en marges verlagen, wat zich vertaalt in lagere prijzen voor de boeren, slechtere markttoegang en distributiekanalen voor kleine en middelgrote ondernemingen, minder werkgelegenheid en achteruitgang van de productkwaliteit voor de consument;

21. maakt zich zorgen over de toegenomen speculatie met levensmiddelen die wordt waargenomen op de financiële markten; verzoekt de Commissie om een onderzoek naar deze kwestie in te stellen; ziet de conclusies van de Groep op hoog niveau inzake het concurrentievermogen van de voedingsmiddelenindustrie tegemoet en moedigt deze groep aan om doeltreffende maatregelen voor te stellen teneinde het marktevenwicht te herstellen;

22. houdt zich aan zijn voorbehouden ten aanzien van de conclusie van de Commissie dat de speculatie op de financiële markten geen belangrijke rol heeft gespeeld in de prijsvorming; is van mening dat de Commissie initiatieven moet ontplooien om het toezicht op de markten voor koopovereenkomsten met verplichte levering tegen een vooraf vastgestelde prijs (futuremarkten) voor landbouwbasisproducten op te voeren;

23. is van mening dat de Commissie momenteel de beschikbare gegevens aan een eenzijdige lezing onderwerpt, daar zij geen rekening houdt met de mogelijke gevolgen van speculatieve investeringen in koopovereenkomsten met verplichte levering tegen een vooraf vastgestelde prijs (futures), zoals bijvoorbeeld:

– de verhoging van de prijzen voor de eindkopers (landbouwers en consumenten) die voortvloeit uit ongegronde verwachtingen met betrekking tot de prijsontwikkeling,

– het ontstaan van remmende factoren en extra onzekerheid voor jonge (early stage) en kleine, op landbouwproducten gebaseerde productiebedrijven, waardoor nieuwe hinderpalen worden opgeworpen voor entree op de markt en voor de inspanningen om de concurrentie op bepaalde markten te versterken,

– de in sociaal en geografisch opzicht onbillijke herverdeling van het overschot bij de verkoop van landbouwproducten, waardoor de landbouwers/producenten worden benadeeld en de bemiddelaars en speculanten worden bevoordeeld;

24. benadrukt dat, in tegenstelling tot de inschatting van de Commissie, de noodzaak de nieuwe regelingen met betrekking tot de markten voor koopovereenkomsten met verplichte levering tegen een vooraf vastgestelde prijs (futures) uit te breiden, zich eerder zal doen gevoelen, daar er aanwijzingen zijn dat speculatieverschijnselen nu al problemen veroorzaken bij de prijzen van basisvoedingsmiddelen en dus voor de van basisvoedingsmiddelen afhankelijke markten en productiebedrijven;

25. is van oordeel dat de Commissie de laatste vijf jaar de controle op kartelvorming heeft aangescherpt door enerzijds betere mededingingsregels vast te stellen en anderzijds de bestaande regelgeving ten uitvoer te leggen; dat maatregelen zoals clementieregelingen, schikkingsprocedures en forensische IT daarbij een belangrijke rol hebben gespeeld, maar dat de inhoud van deze maatregelen en de toepassing ervan door de lidstaten voor verbetering vatbaar zijn;

26. wijst de commissaris voor Mededinging op de aangenomen verklaring van het Parlement over het onderzoek naar en het optreden tegen misbruik van machtsposities door grote, in de Europese Unie werkzame supermarkten; is teleurgesteld dat de Commissie geen gehoor heeft gegeven aan deze oproep; vraagt in dit kader om onderzoek naar de marktconcentratie en kartelvorming in de detailhandel en om straffen bij onrechtmatigheden;

27. verzoekt de Commissie om in haar jaarverslagen, wat betreft de kloof tussen producentenprijzen en consumentenprijzen, de prijsverschillen tussen de lidstaten en tussen verschillende landbouwproducten te analyseren;

28. wijst erop dat een grote ondernemingsomvang duidelijke en bekende economische voordelen heeft (schaal- en assortimentsvoordelen) waardoor de kosten en dus de prijzen omlaag gaan; benadrukt echter dat met een beleid voor de verbetering van de voedselvoorzieningsketen de totstandkoming moet worden aangemoedigd van operationele stelsels die de landbouwsector in staat stellen deze voordelen uit te buiten (bijvoorbeeld clusters, netwerken en brancheorganisaties) en weerstand te bieden aan de door de ondernemingen in de volgende stadia van de keten uitgeoefende druk op de winstmarges;

29. uit zijn grote ongerustheid over het feit dat bij de evaluatie van de praktijken die de belangrijkste mededingingsproblemen veroorzaken in de voedselvoorzieningsketen, de bovengenoemde mededeling van de Commissie over voedselprijzen in Europa geen gewag maakt van het in de detailhandel, en tot op zekere hoogte ook in de groothandel waargenomen misbruik van een dominante positie; is van mening dat de mededingingsverstorende praktijken die worden toegepast door ondernemingen met een groot marktaandeel, zoals exclusiviteitsovereenkomsten of verplichte koppeling van producten een ernstige aanslag zijn op de gezonde mededinging in de voedselvoorzieningsketen;

De rol van de Europese Unie

Respons op de verstoring van het marktevenwicht

30. stemt in met het besluit van de Commissie om een efficiënt Europees Systeem voor marktcontrole te ontwikkelen waarmee prijstrends en inputkosten in de gehele toeleveringsketen kunnen worden geregistreerd; het systeem moet transparant zijn en grensoverschrijdende vergelijkingen tussen soortgelijke producten mogelijk maken; is van oordeel dat dit systeem in nauw overleg met Eurostat en de nationale bureaus voor de statistiek moet worden opgezet en moet samenwerken met het netwerk van Europese consumentencentra (ECC); onderstreept het beginsel dat de extra kosten en lasten binnen redelijke grenzen moeten blijven;

31. verzoekt de Commissie om op het niveau van de Gemeenschap een juridisch kader vast te stellen dat, onder meer, een grondige herziening inhoudt van Richtlijn 2000/35/EG, en dat evenwichtige relaties bevordert tussen de verschillende schakels van de voedselvoorzieningsketen, alle vormen van misbruik voorkomt en een rechtvaardigere verdeling van de winstmarge voorop stelt;

32. verzoekt de nationale en Europese mededingingsautoriteiten om de consumentenprijzen overal in Europa te bestuderen en te evalueren teneinde te waarborgen dat de mededingingsregels worden nageleefd en om de verantwoordelijkheid vast te stellen van de verschillende schakels in de waardeketen; benadrukt dat neerwaartse bewegingen in de prijzen op korte termijn moeten worden doorgegeven aan de consument, terwijl opwaartse bewegingen sneller ten goede moeten komen aan de producent;

33. stelt dat de transparantie van de kostenstructuur vergroot kan worden door een voor de burgers gemakkelijk toegankelijke Europese databank te creëren met referentieprijzen van producten en productiemiddelen alsmede informatie over kosten van energie, lonen, huren, vergoedingen en heffingen van overal in Europa; verzoekt de Commissie om plannen voor een dergelijk elektronisch systeem uit te werken en zich daarbij te baseren op bestaande nationale modellen zoals de Franse "observatoires des prix"; acht het tevens noodzakelijk om in samenwerking met de FAO een internationale waarnemingspost voor prijzen van landbouwproducten, inputs en voedingsmiddelen op te zetten zodat deze gegevens ook op internationaal niveau beter kunnen worden bewaakt;

34. roept de verschillende schakels binnen de productie- en distributieketen op om samen "best practices" of "scoreboards" te ontwikkelen om prijstransparantie te bevorderen voor agrarische producten;

35. roept de autoriteiten van de lidstaten en de Commissie op om een gedetailleerde studie en analyse van de prijstransmissie en de verschillen tussen af-boerderijprijzen en uiteindelijke consumentenprijzen uit te voeren alsmede een analyse met betrekking tot het aantal supermarkten, hun ligging en omzet en hun specifieke logistieke en energiekosten; verzoekt de autoriteiten van de lidstaten en de Commissie om met het oog op de ontwikkelingen op de detailmarkt te onderzoeken of de criteria met betrekking tot het bestaan van een dominante marktpositie nog adequaat zijn;verzoekt de Commissie om een taskforce voor de voedselvoorzieningsketen op te richten die moet samenwerken met de nationale mededingingsautoriteiten;

36. stelt vast dat een van de oorzaken van de verschillen tussen de producentenprijzen en de consumentenprijzen de verstoring van het evenwicht in de voedselvoorzieningsketen is en dat de EU desondanks over onvoldoende maatregelen beschikt om producentenorganisaties door middel van coöperaties of soortgelijke organisaties te promoten teneinde een concentratie langs de aanbodzijde te stimuleren; verzoekt de Commissie om zowel in het GLB als in andere Europese beleidslijnen maatregelen vast te stellen om deze organisaties te promoten; dit zal leiden tot een betere organisatie van de markt en een sterkere onderhandelingspositie van de producenten ten opzichte van de andere schakels in de voedselvoorzieningsketen;

37. stelt voor dat de nationale mededingingsautoriteiten, die krachtens de communautaire wetgeving een omvangrijke rol spelen bij het toezicht op de werking van de mededinging in alle stadia van de voedselvoorzieningsketen, via de open coördinatiemethode hun samenwerking inzake de controle op de productiekosten en de handel versterken onder de coördinatie van de Commissie teneinde de goede werking van de interne markt te waarborgen;

38. is van mening dat, omdat de detailhandel hoofdzakelijk beïnvloed wordt door de nationale juridische, economische, politieke en culturele kenmerken het opportuun is in het kader van het Europese mededingingsnetwerk (ECN) meer informatie uit te wisselen en eventueel te zorgen voor coördinatie tussen de lidstaten bij het opsporen van mededingingsverstorende praktijken die worden toegepast door op intracommunautair niveau actieve ondernemingen;

39. vraagt dat in het kader van de strategie van Lissabon steun wordt gegeven aan nationale plannen tot vermindering of afschaffing van ongerechtvaardigde regelgevende ingrepen in de detailhandel waarmee de mededinging en de soepele werking van de voedselvoorzieningsketen worden beperkt ten koste van de consumenten;

40. is van mening dat zowel op nationaal als op communautair niveau het clementieprogramma moet worden benut om de bevoegde mededingingsautoriteiten in staat te stellen kennis te krijgen van een groter aantal mededingingsverstorende praktijken in de voedselvoorzieningsketen;

41. wijst erop dat afgezien van de communautaire mededingingsregels er op Europees niveau talloze andere beleidsvormen zijn die de werking van de detailhandel regelen en waarin onder meer de regels voor de interne markt en de communautaire consumentenwetgeving verankerd zijn; benadrukt dat al deze beleidsvormen moeten convergeren en centraal, op Europees niveau, moeten worden gecoördineerd om een optimaal resultaat voor de consumentenprijzen te behalen;

42. benadrukt dat de huidige voedselcrisis ook op internationaal niveau moet worden aangepakt; pleit voor de oprichting van een internationaal netwerk rond de FAO om te waarborgen dat in de wereld voldoende voedselvoorraden voorhanden zijn;

43. vraagt de Commissie een WTO-akkoord uit te onderhandelen dat de landbouwsector voldoende armslag geeft om te kunnen blijven concurreren met derde landen; meent dat opname van non-trade concerns daarbij van cruciaal belang is om de Europese productiestandaarden te behouden en te garanderen;

44. verlangt dat voor bepaalde basisvoedingsmiddelen – net als voor aardolieproducten – op EU-niveau wordt voorzien in de opslag van voorraden ter voorbereiding op eventuele crises;

45 pleit voor de invoering van mechanismen om speculatie op de financiële markten met landbouwproducten en daarop gebaseerde financiële instrumenten te bestrijden; steunt de Commissie in haar voornemen te onderzoeken welke maatregelen kunnen worden genomen om bij te dragen tot een vermindering van de prijsvolatiliteit op de markten voor landbouwbasisproducten;

46. verzoekt om maatregelen ter ondersteuning van de samenwerking tussen landbouwproducenten, zodat zij beter kunnen concurreren met verwerkende bedrijven en winkelbedrijven; is van oordeel dat de lidstaten en de Europese Unie het voortbestaan van de verschillende handelsvormen moeten waarborgen en dienen te voorkomen dat de levensmiddelenmarkt volledig geliberaliseerd wordt, want dat zou tot een nog hogere concentratie leiden; verzoekt de Commissie om een groenboek te presenteren over de versterking van producentenorganisaties, efficiënte ketenbenaderingen, en marktmacht van grootwinkelbedrijven;

47. verzoekt de Commissie ingevoerde levensmiddelen sterker op de naleving van met name de Europese hygiëne- en milieunormen te controleren, opdat de consumenten in de EU niet door ingevoerde producten worden blootgesteld aan een hoger risico;

48. is van mening dat het noodzakelijk is om de concentratie langs aanbodzijde aan te moedigen door de verschillende juridische verenigingsvormen te ondersteunen teneinde het evenwicht in de voedselvoorzieningsketen en het aandeel van de producenten daarin te versterken, de meerwaarde van de landbouwproducten te verhogen en de onderhandelingspositie van de producenten te versterken ten opzichte van de overige commerciële agenten;

49. pleit voor de heroprichting van een Europese informatiedienst voor levensmiddelenproducenten die landbouwers- en producentenorganisaties advies moet verstrekken over de afzetkanalen, de detailmarkt en de mogelijkheden die aan de productie van specifieke levensmiddelen verbonden zijn;

50. pleit voor de invoering van een telefoonnummer waar consumenten en landbouwproducenten gevallen van misbruik kunnen melden en informatie kunnen inwinnen over vergelijkbare producten en prijzen in de gehele EU; acht het wenselijk om deze dienst in te richten en te laten functioneren binnen de nationale Europese consumentencentra;

51. toont zich verheugd over de invoering van het scorebord voor de consumentenmarkten als instrument om de controle op de interne markt aan te scherpen en meer informatie te verstrekken aan de consument;

52. maakt zich zorgen over de invloed die tussenpersonen uitoefenen op de uiteindelijke consumentenprijzen; verzoekt de Commissie om een onderzoek in te stellen naar de toeleveringsketen, teneinde een beter inzicht te verwerven in de rol van alle actoren in de keten van de prijsvorming;

Het nader tot elkaar brengen van producenten en consumenten

53. verzoekt de invoering van beleidsacties die dienen bij te dragen aan de totstandkoming van meer en directer contact tussen producenten en consumenten, zoals het onlangs aangenomen Europees Schoolfruitprogramma, aangezien dergelijke maatregelen de rol van producenten op de markt versterken door de invloed van tussenpersonen en grootwinkelbedrijven aan banden te leggen en tegelijkertijd de consument een betere en ruimere keuze aan producten aanbieden; een dergelijke beleidsactie is het creëren en bevorderen van ruimten voor het rechtstreeks door de producenten verhandelen van producten;

54. verzoekt de Commissie om maatregelen te treffen die de fusie en de samenwerking van producentenorganisaties, coöperaties en dergelijke vergemakkelijken, waarbij administratieve belasting en andere beperkingen moeten worden vermeden, omdat grote organisaties zich beter kunnen aanpassen aan de door de geglobaliseerde markt gestelde toeleveringsvoorwaarden;

55. is van oordeel dat, wil het vertrouwen in het systeem bevorderd worden, de consument bovenal over meer en betere informatie moet kunnen beschikken en dat alle mogelijke maatregelen moeten worden genomen om de consument voor te lichten en neutraal te informeren;

56. vraagt dat in de informatie aan de consument in het bijzonder de nadruk wordt gelegd op de inspanningen die de producenten uit de Gemeenschap zich getroosten om te voldoen aan de regels van de Gemeenschap op het gebied van milieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn;

57. benadrukt dat het beleid tot bescherming van de consumenten zich niet alleen bezighoudt met prijzen, maar ook met het assortiments- en kwaliteitsvraagstuk van voedingsproducten; stelt daarom voor de Commissie te laten onderzoeken onder welke operationele omstandigheden in de voedselvoorzieningsketen en met name in de sector van de detailhandel zich verschijnselen van kwaliteits- en assortimentsverlies voordoen;

58. wijst op de meerwaarde van lokale detailwinkels, die in belangrijke mate bijdragen aan het overbruggen van de kloof tussen producenten en consumenten en eveneens zorgen voor meer levenskwaliteit in de plattelandsgebieden omdat zij werkgelegenheid scheppen en de bestaande sociale banden versterken;

59. is van oordeel dat het gebruik van nieuwe technologieën en het internet sterk gepropageerd moet worden; onderstreept dat nieuwe technologieën kunnen worden ingezet om meer informatie te verschaffen over de herkomst, de prijs en de kenmerken van de verschillende productvariëteiten; meent dat deze aanpak het mogelijk maakt beter tegemoet te komen aan de nichevraag en de consument een ruimere keuze te bieden; pleit ervoor om de middelen die beschikbaar zijn in het kader van de plattelandsontwikkeling, de mededinging en het Cohesiefonds in te zetten om de toegang van producenten tot de markt te bevorderen met behulp van moderne technologieën en het internet;

60. pleit voor de tenuitvoerlegging van maatregelen waarmee een grotere impuls wordt gegeven aan het concept "lokale voedingsmiddelen", in het bijzonder acties gericht op promotie en het informeren van de consumenten aangaande de specificiteit van deze producten en aangaande het nut voor de gezondheid en het economisch voordeel van het gebruik ervan; en het steunen van traditionele markten en van traditionele vormen van handel, door middel waarvan direct contact tussen de producent en de consument plaatsvindt;

61. roept de Europese Unie en de lidstaten op om de biologische landbouw krachtiger te stimuleren; verzoekt bovendien om de consument toegang te geven tot betaalbare kwaliteitsvoeding dankzij een ambitieus beleid van financiële prikkels om deze vorm van landbouwproductie aan te moedigen;

62. dringt aan op een versterking van de samenwerking tussen producenten, hetzij via het traditionele formaat van de producentenorganisatie, hetzij via de invoering van nieuwe samenwerkingsvormen tussen landbouwers op het gebied van de afzet;

63. pleit ervoor om het onderscheid tussen landbouwproducten te gebruiken als verkoopformule, aangezien het op die manier mogelijk wordt om verschillende prijzen te hanteren afhankelijk van de kwaliteit;

64. uit zijn ongerustheid over het feit dat de onderhandelingspositie die voedselproducenten dankzij een sterk handelsmerk (brand name) of dankzij productdiversificatie ten opzichte van detailverkopers verwerven in bovengenoemde mededeling van de Commissie over de voedselprijzen in Europa een onevenredig hoge mate aan negatieve kritiek krijgt in vergelijking met andere, veel belangrijkere factoren, zoals de onvolkomen mededinging of de oligopolistische/monopolistische praktijken; is van mening dat de realisering van een sterk handelsmerk of diversificatie legitieme praktijken zijn maar misbruik van een positie als gevolg ervan een oneerlijke praktijk is;

66. pleit voor een versterking en stroomlijning van het EU-beleid inzake de bescherming van geografische aanduidingen, oorsprongsbenamingen en andere certificeringen waardoor bepaalde landbouwproducten zich onderscheiden van andere landbouwproducten; toont zich verheugd over het debat dat hierover is geopend naar aanleiding van de publicatie op 15 oktober van het Groenboek over de kwaliteit van landbouwproducten;

66. is van oordeel dat het voorstel om Europese landbouwproducten te voorzien van een speciaal etiket nader dient te worden onderzocht aan de hand van bestaande modellen; is van mening dat een dergelijk etiket garanties moet bieden voor het respecteren van Europese productiestandaarden, zoals de eerlijke behandeling van de marktdeelnemers in alle fasen van de productie- en distributieketen; is verder van mening dat dit etiket voor de consumenten het gebruik van communautaire producten zou stimuleren en zo de Europese producenten zou steunen;

67. verzoekt de Commissie met aandrang de kosten te analyseren die de producenten maken om te voldoen aan communautaire normen op het gebied van de randvoorwaarden, alsmede te onderzoeken in welke mate de kosten variëren in de lidstaten, daar waar deze normen strikter zijn dan de normen die op geïmporteerde producten van toepassing zijn;

-o0o-

68. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

  • [1]  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0054.
  • [2] NAT/262 "Grootwinkelbedrijven — Trends en gevolgen voor landbouwers en consumenten", advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité, 7 april 2005.
  • [3]  Groenboek over verticale afspraken in het concurrentiebeleid van de Europese Unie COM (96) 721 definitief, 22 januari 1997.
  • [4] PB C 263E van 16.10.2008, blz. 621.

TOELICHTING

De kloof tussen producenten- en consumentenprijzen heeft een punt bereikt waarop onmiddellijke actie van de Europese instellingen gewenst is. In het kader van de huidige voedselzekerheidscrisis zijn in Europa aanzienlijke prijsverschillen vastgesteld, niet alleen in absolute termen, maar ook met betrekking tot de marge tussen consumenten- en producentenprijzen, waarbij sprake is van significante verschillen tussen sectoren.

In Europa en de rest van de wereld is recentelijk een substantiële stijging van de prijzen van levensmiddelen waargenomen die dubbelzinnige gevolgen heeft voor de landbouwsector, aangezien sommigen voordeel halen uit de prijsstijging en anderen - met name in de voedselverwerkende industrie - geconfronteerd worden met veel hogere kosten. De crisis heeft negatieve gevolgen voor de consument, in het bijzonder vanwege de algemene stijging van de inflatie van de voedselprijzen in tal van EU-lidstaten. Vooral gezinnen met een laag inkomen, waar levensmiddelen het leeuwendeel van de uitgaven uitmaken, zijn hiervan de dupe, ofschoon ook vele kleine en middelgrote voedselverwerkende bedrijven ernstige moeilijkheden ondervinden.

Ten dele vanwege een reeks structurele factoren maar vooral ten gevolge van de onvolkomenheden van de voedselmarkt is overal in Europa een steeds groter wordende kloof tussen producenten- en consumentenprijzen ontstaan.

Onder de factoren die van invloed zijn op het prijstransmissiemechanisme en de kloof tussen producenten- en consumentenprijzen noemt de rapporteur de verkooppraktijken van detaillisten, de toegenomen participatie van tussenpersonen, speculatie met voedsel als handelswaar, het groeiende aandeel van niet aan de landbouw gerelateerde kosten (voornamelijk energie- en loonkosten), nationale wet- en regelgevingskaders, maar ook factoren die buiten het bereik van de beleidsinstrumenten vallen zoals de bederfelijke aard van levensmiddelen, de behandeling, opslag en verwerking van producten en de verschillen in koopgedrag tussen consumenten.

Uit het onderzoek van de rapporteur is gebleken dat de concentratiegraad van de voedingsmiddelenafzet en -verkoop een constante factor is. Tal van studies tonen aan dat in de lidstaten met de hoogste marktconcentraties een grotere kloof bestaat tussen producenten- en consumentenprijzen.

Tijdens het laatste decennium hebben grootwinkelbedrijven op de voedselmarkten een dominante positie verworven. De concentratie in de EU-15 is bijvoorbeeld toegenomen van een gemiddelde van 21,7% in 1993 tot het huidige cijfer van meer dan 70%. De beschikbare gegevens wijzen erop dat grote supermarkten misbruik maken van hun inkoopmacht om de prijzen die zij aan hun - zowel overzeese als in de EU gevestigde - toeleveranciers betalen omlaag te brengen tot onhoudbare niveaus en hun oneerlijke voorwaarden op te leggen. Overal in Europa evolueren grootwinkelbedrijven in snel tempo tot “poortwachters” die de toegang van landbouwers en andere leveranciers tot de EU-consumenten controleren.

Tezelfdertijd is de uiteindelijke consumentenprijs in Europa één tot vijf keer hoger dan de af-boerderijprijs. Vijftig jaar geleden ontvingen Europese landbouwers ongeveer de helft van de detailhandelsprijs voor levensmiddelen. Tegenwoordig is dit aandeel drastisch gedaald, bijvoorbeeld tot gemiddeld 7% in het VK en 18% in Frankrijk. Detailhandelsprijzen voor brood kunnen maar liefst dertig keer zo hoog zijn als de af-boerderijprijs, waarbij landbouwers over het algemeen 8% van de uiteindelijke prijs ontvangen.

Desalniettemin zij erop gewezen dat de prijsschommelingen zich vaker en in hogere mate voordoen op het niveau van de primaire landbouwproducent dan op dat van de consument, wat grotendeels te wijten is aan de verscheidenheid aan productiefactoren die in de uiteindelijke consumentenprijs worden opgenomen, de mogelijkheid om producten op te slaan en de door de verwerkende industrie en de detailhandelaren gehanteerde verkoopstrategieën, aangezien deze elementen de eindverkoper meer flexibiliteit bieden.

Gelet op al deze factoren is de rapporteur er absoluut van overtuigd dat het bevorderlijk is voor het Europees openbaar belang om een adequaat prijsniveau te handhaven en garanties te bieden voor eerlijke mededinging, met name voor wat betreft strategische goederen zoals landbouwproducten en levensmiddelen. Europa moet voorzien in betaalbare levensmiddelen voor de consument en een stabiel inkomen voor landbouwers. Tezelfdertijd moeten landbouwers redelijke prijzen uitbetaald krijgen om een continue aanvoer van krachtens Europese milieu- en veiligheidsnormen geproduceerde kwaliteitsvoeding te verzekeren.

ONVOLKOMENHEDEN VAN DE VOEDSELMARKT

Het verslag voorziet in een lijst van onvolkomenheden die optreden in de verkoop- en distributiesector van de levensmiddelenbranche. Het gaat uit van de vaststelling dat in de lidstaten waar de hoogste marktconcentratie is geregistreerd een grotere kloof tussen producenten- en consumentenprijzen bestaat.

De rapporteur noemt een reeks gangbare verkooppraktijken die de vrije mededinging in de levensmiddelensector verstoren en de kloof tussen de inkomsten van detaillisten en landbouwers nog vergroten. In het verslag is onder meer sprake van het onder de kostprijs verkopen van levensmiddelen, het toepassen van speciale supermarktheffingen om bepaalde voedingsmerken in de schappen te leggen, verkooppraktijken waarbij inkopers ermee dreigen een product uit hun aanbod te verwijderen of een vergoeding vragen om een artikel in hun aanbod op te nemen en het een plaats in de winkel te geven, met terugwerkende kracht kortingen vragen op reeds verkochte artikelen, onbillijk hoge bijdragen voor reclame-uitgaven eisen of erop aandringen dat de leverancier uitsluitend aan hen levert. De rapporteur dringt voor elk van deze praktijken aan op de tenuitvoerlegging van gecoördineerde Europese en nationale acties en specifieke bestrijdingsmaatregelen.

Het verslag gaat tevens nader in op de gevolgen van concentratie en prijsoorlogen tussen grootwinkelbedrijven voor de werkgelegenheid in de landbouw en de productiesector. Zo leidt de voortschrijdende concentratie tot een race om de kosten, en met name de loonkosten, zo laag mogelijk te houden, deregulering van openingstijden en weekendwerk. Voorts is gebleken dat een agressieve prijsconcurrentie de kwaliteit en derhalve de voedingswaarde van producten negatief beïnvloedt en de productie van seizoensgroenten en -fruit verstoort.

Marktconcentratie kan weliswaar leiden tot lagere voedselprijzen, maar deze ontwikkeling kan op de middellange en lange termijn ook negatieve gevolgen hebben, aangezien zij de vrije mededinging schaadt en kleine ondernemingen en directe producenten van de markt verdrijft. Daarom onderstreept de rapporteur dat vele kleine en middelgrote levensmiddelenfabrikanten uitermate kwetsbaar zijn, vooral als zij grotendeels zijn aangewezen op één enkel grootwinkelbedrijf. De oorzaak hiervan is dat detaillisten vaak een prijzenoorlog tussen verschillende kleine toeleveranciers ontketenen teneinde een zo laag mogelijke prijs te bereiken; om te overleven moeten kleine ondernemingen hun kosten en marges verlagen.

In het kader van de GLB-hervorming en met name de ontkoppeling van steun en productie worden de beslissingen van landbouwers met betrekking tot de keuze van de geteelde producten veeleer beïnvloed door de signalen inzake prijs en vraag die worden uitgezonden door de detailhandel dan door het Europese en nationale landbouwbeleid.

Ten slotte gaat het verslag ook in op de toegenomen speculatie met levensmiddelen, waarbij deze als handelswaar worden beschouwd. De Europese Commissie wordt verzocht om een onderzoek naar voedselspeculatie in te stellen; bovendien wenst de rapporteur dat de Groep op hoog niveau inzake het concurrentievermogen van de voedingsmiddelenindustrie met doeltreffende maatregelen komt om het evenwicht op de voedselmarkt te herstellen.

EUROPESE RESPONS

De rapporteur stelt voor dat de Europese instellingen een dubbel maatregelenpakket ten uitvoer leggen: een reactief pakket om de bovengenoemde onvolkomenheden van de markt aan te pakken en een proactief pakket ter bevordering van het directe contact tussen consumenten en producenten.

Reactieve Europese respons:

De reactieve Europese respons houdt een reeks maatregelen in die moeten bijdragen aan een grotere transparantie, een betere regulering van de markt en de totstandkoming van een doeltreffender kosten- en prijsbewakingssysteem.

Om een grotere transparantie van de prijsstructuur en de winstmarges van detailhandelaren, verwerkende bedrijven en primaire producenten te garanderen, roept de rapporteur de bestaande nationale en Europese mededingingsautoriteiten op om de consumentenprijzen overal in Europa te bestuderen en te evalueren teneinde te waarborgen dat de mededingingsregels in de gehele Gemeenschap worden nageleefd. Daartoe worden onder meer de volgende concrete maatregelen voorgesteld:

· oprichting van een voor de burgers gemakkelijk toegankelijke Europese databank met referentieprijzen van producten uit heel Europa;

· oprichting van een taskforce voor de voedselvoorzieningsketen die moet samenwerken met de nationale mededingingsautoriteiten;

· presentatie door de Europese Commissie van een groenboek over de inkoopmacht van grootwinkelbedrijven;

· beschikbaarstelling van betere informatie voor de consument en het verrichten van inspanningen om de consument voor te lichten en op juiste wijze te informeren;

· oprichting van een Europese informatiedienst voor levensmiddelenproducenten die landbouwers- en producentenorganisaties advies moet verstrekken over de afzetkanalen, de detailmarkt en de mogelijkheden die aan de productie van specifieke levensmiddelen verbonden zijn;

· versterking van de rol van de bijna in alle lidstaten reeds bestaande Europese consumentencentra; het ECC-netwerk moet meer verantwoordelijkheden krijgen en moet kunnen beschikken over een budget dat beter is afgestemd op de acties die deze centra ten uitvoer leggen;

· invoering van een telefoonnummer waar consumenten en landbouwproducenten gevallen van misbruik kunnen aanklagen en informatie kunnen inwinnen over vergelijkbare producten en prijzen in de gehele EU; het is wenselijk om deze dienst in te richten en te laten functioneren binnen de nationale Europese consumentencentra;

· consolidatie van het scorebord voor de consumentenmarkten;

· oprichting, in samenwerking met de FAO, van een internationale waarnemingspost voor prijzen van landbouwproducten, inputs en voedingsmiddelen zodat deze gegevens beter kunnen worden bewaakt;

Om een betere bewaking van de ten uitvoer gelegde acties te waarborgen, pleit de rapporteur voor de invoering van een Europees Systeem voor marktcontrole waarmee prijstrends en inputkosten kunnen worden geregistreerd. Het systeem moet transparant zijn en grensoverschrijdende vergelijkingen tussen soortgelijke producten mogelijk maken. Voorts is het belangrijk dat het in nauw overleg met Eurostat wordt opgezet en dat een nauwe samenwerking met het netwerk van Europese consumentencentra (ECC) wordt betracht.

Ten slotte roept de rapporteur de Commissie op om een onderzoek in te stellen naar de rol van tussenpersonen bij de prijsvorming en maatregelen aan te dragen om die rol te beperken en de directe toegang van Europese landbouwers tot de markt te bevorderen.

Proactieve Europese respons

De proactieve Europese respons omvat een reeks maatregelen die ten doel hebben de directe toegang tot en het directe contact tussen landbouwproducenten en consumenten te bevorderen. De rapporteur is van mening dat een dergelijke aanpak de rol van de producent op de markt kan versterken door de macht van tussenpersonen en grootwinkelbedrijven te fnuiken en tegelijkertijd de consument een betere en ruimere keuze aan producten te bieden.

Het gebruik van nieuwe technologieën en het internet is de belangrijkste maatregel die in dit verband wordt voorgesteld. De rapporteur is van mening dat nieuwe technologieën kunnen worden ingezet om meer informatie te verschaffen over de herkomst, de prijs en de kenmerken van de verschillende landbouwproducten en levensmiddelen. Te dien einde stelt hij voor om de middelen die beschikbaar zijn in het kader van zowel programma’s voor plattelandsontwikkeling als mededinging en het Cohesiefonds in te zetten om de toegang van producenten tot de markt te bevorderen met behulp van moderne technologieën en het internet.

Bovendien pleit de rapporteur voor de tenuitvoerlegging van maatregelen waarmee een grotere impuls wordt gegeven aan het concept "lokale voedingsmiddelen" en meer steun wordt verleend aan traditionele markten. Hij dringt tevens aan op een versterking van het EU-beleid inzake de bescherming van geografische aanduidingen, oorsprongsbenamingen en andere certificeringen. In dit verband toont hij zich verheugd over het debat dat hierover is geopend naar aanleiding van de publicatie op 15 oktober van het Groenboek over de kwaliteit van landbouwproducten. Ten slotte wordt ook nog gepleit voor de invoering van een speciaal etiket voor Europese landbouwproducten, naar het model van de fair-tradeproducten, dat garanties moet bieden voor de eerlijke behandeling van de marktdeelnemers in alle fasen van de productie- en distributieketen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

17.2.2009

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

33

4

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Vincenzo Aita, Niels Busk, Luis Manuel Capoulas Santos, Giovanna Corda, Albert Deß, Constantin Dumitriu, Michl Ebner, Carmen Fraga Estévez, Lutz Goepel, Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, Esther Herranz García, Lily Jacobs, Elisabeth Jeggle, Heinz Kindermann, Vincenzo Lavarra, Stéphane Le Foll, Véronique Mathieu, Mairead McGuinness, Rosa Miguélez Ramos, James Nicholson, María Isabel Salinas García, Sebastiano Sanzarello, Agnes Schierhuber, Willem Schuth, Czesław Adam Siekierski, Alyn Smith, Petya Stavreva, Donato Tommaso Veraldi

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Katerina Batzeli, Esther De Lange, Ilda Figueiredo, Béla Glattfelder, Wiesław Stefan Kuc, Roselyne Lefrançois, Astrid Lulling, Catherine Neris, Maria Petre, Markus Pieper, Struan Stevenson

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Hélène Goudin, Mieczysław Edmund Janowski, Ewa Tomaszewska