VERSLAG over betere scholen: een agenda voor Europese samenwerking

9.3.2009 - (2008/2329(INI))

Commissie cultuur en onderwijs
Rapporteur: Pál Schmitt

Procedure : 2008/2329(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0124/2009
Ingediende teksten :
A6-0124/2009
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over betere scholen: een agenda voor Europese samenwerking

(2008/2329(INI))

Het Europees Parlement,

–    gelet op artikel 149 en 150 van het EG-Verdrag over onderwijs, beroepsopleiding en jeugdbeleid,

–    gelet op artikel 14 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie over het recht op onderwijs,

–    gezien de mededeling van de Commissie van 3 juli 2008 over betere competenties voor de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied (COM(2008)0425),

–    gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2008 over een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (COM(2008)0865),

–    gezien de mededeling van de Commissie van 12 november 2007 over kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren: ontwerp voor het gezamenlijke voortgangsverslag 2008 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010" (COM(2007)0703),

–    gezien het tienjarige werkprogramma[1] "Onderwijs en opleiding 2010" en de daaruit voortvloeiende gezamenlijke voorlopige verslagen over de vooruitgang met betrekking tot de toepassing ervan,

–    gezien Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren[2],

–    gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren[3],

–    gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 13-14 maart 2008, met name het deel over het investeren in mensen en het moderniseren van arbeidsmarkten,

–    gezien de resolutie van de Raad van 15 november 2007 over onderwijs en opleiding als belangrijke motor voor de strategie van Lissabon[4],

–    gezien het verslag aan de UNESCO van de internationale Commissie onderwijs in de 21ste eeuw ,

–    gezien de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende het voorbereiden van jongeren op de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied[5].

–    onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 februari 2004 over de rol van de school en het schoolonderricht bij de toegang tot de cultuur voor een zo groot mogelijk aantal burgers[6],

–    onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 september 2005 over opties voor de ontwikkeling van het systeem van de Europese scholen[7],

–    onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 september 2007 over doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels[8],

–    onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 november 2007 over de rol van sport in het onderwijs[9],

–    onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 september 2008 over de verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleiding[10],

–    onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 december 2008 over kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren - uitvoering van het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010"[11],

–    gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–    gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0124/2009),

A.  overwegende dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de organisatie, inhoud en hervorming van het schoolonderwijs; overwegende dat de uitwisseling van informatie en goede praktijken, en de samenwerking bij de aanpak van gemeenschappelijke uitdagingen, uitstekende middelen zijn om aan hervormingen bij te dragen; overwegende dat de Commissie een belangrijke rol speelt bij de bevordering van deze samenwerking,

B.   overwegende dat de economische en sociale veranderingen in de Europese Unie, de voorwaarden voor de interne markt en de nieuwe kansen en eisen van een economie met een steeds mondialer karakter leiden tot een reeks gemeenschappelijke uitdagingen voor alle nationale onderwijssystemen, die samenwerking op Europees niveau op het gebied van onderwijs en opleiding nog noodzakelijker maken,

C.  overwegende dat de aanzienlijke verschillen in rendement van de onderwijsstelsels in de EU zouden kunnen leiden tot steeds grotere verschillen in de economische en sociale ontwikkeling van de lidstaten en de verworvenheden van de doelstellingen van de Lissabon-strategie zouden kunnen schaden,

D.  overwegende dat systematische maatregelen nodig zijn om de rol van het onderwijs in de "kennisdriehoek" (onderzoek, innovatie en onderwijs) te consolideren, waarop de Unie haar langetermijnstrategie voor toekomstige ontwikkeling, concurrentievermogen en sociale cohesie baseert, en voor toevoeging van onderwijs aan de prioriteiten van de aanstaande onderhandelingsronde in het kader van het proces van Lissabon,

E.   overwegende dat benchmarks belangrijke instrumenten zijn ter bevordering van verdere hervormingen, omdat daarmee verbeteringen aan de hand van duidelijke gemeenschappelijke doelstellingen kunnen worden gemeten,

F.   overwegende dat de Raad voor 2010 drie benchmarks heeft vastgelegd die verband houden met het schoolonderwijs, vroegtijdig schoolverlaten, leesvaardigheid en de afronding van de bovenbouw van het middelbaar onderwijs; overwegende dat de vooruitgang met betrekking tot deze benchmarks nog steeds onvoldoende is,

G.  overwegende dat de verwerving van basisvaardigheden en sleutelcompetenties bij alle jonge mensen en de verbetering van het opleidingsniveau van cruciaal belang zijn om de Lissabon-doelstellingen te bereiken,

H.  overwegende dat het opleidingsniveau van jonge mensen rechtstreeks invloed uitoefent op hun latere arbeidsmogelijkheden, sociale deelname, vervolgonderwijs of -opleiding en loon,

I.    overwegende dat onderwijs aan vrouwen buitengewoon veel invloed heeft op de kwaliteit van het onderwijs van gemeenschappen; overwegende dat een onvolledige of onbevredigende scholing van meisjes niet alleen op henzelf invloed heeft, maar deze nadelen ook aan de volgende generatie kan doorgeven,

J.    overwegende dat ongelijke kansen en vroegtijdig schoolverlaten hoge maatschappelijke en economische kosten met zich brengen en nadelige gevolgen voor de sociale cohesie hebben, en dat elke vorm van schoolsegregatie het niveau van de nationale onderwijsstelsels als geheel omlaag haalt,

K.  overwegende dat thans sprake is van een alarmerende toename van geweld op school en van racistische en xenofobe manifestaties in de schoolomgeving, als gevolg van twee basistrends in onderwijsinstellingen - multiculturalisme en grotere verschillen in een klas - die nog versterkt worden door een volslagen gebrek aan passende begeleiding of ondersteuning en integratie van leerlingen binnen het onderwijsstelsel,

L.   overwegende dat inclusieve onderwijssystemen de integratie van kansarme leerlingen of leerlingen met bijzondere behoeften bevorderen en de solidariteit tussen leerlingen van verschillende achtergronden vergroten,

M.  overwegende dat degelijk voorschools onderwijs aanzienlijk bijdraagt tot de integratie van kansarme groepen (zoals kinderen uit lage inkomens- en minderheidsgroepen), kan zorgen voor een verhoging van het algemene vaardigheidsniveau, de onderwijsverschillen kleiner maakt en noodzakelijk is om meer gelijkheid te bekomen en het voortijdig schoolverlaten tegen te gaan,

N.  overwegende dat scholen van cruciaal belang zijn voor het sociale leven van kinderen, hun leerprestaties en hun persoonlijke ontwikkeling, alsmede om hen bekend te maken met de kennis, de vaardigheden en de waarden die nodig zijn om te kunnen deelnemen aan een democratische samenleving en een mondige burger te worden,

O.  overwegende dat onderwijs en opleiding in de huidige financiële en economische crisis een sleutelrol moeten spelen bij de ontwikkeling van innovatieve vaardigheden en kennis, en om een vrij verkeer van kennis te waarborgen als het ideale instrument voor economisch herstel en consolidatie van de arbeidsmarkt; evenwel vaststellend dat niet de eisen van de markt en werkgelegenheidscriteria de belangrijkste beleidsdoelstelling op het gebied van onderwijs en opleiding moeten vormen, maar de garantie dat leerlingen een algemene kennisnorm bereiken die voldoet aan uniforme onderwijscriteria en leidt tot volledig ontwikkelde persoonlijkheden,

P.   overwegende dat leerplannen en leer- en evaluatiemethoden het elke leerling mogelijk moeten maken sleutelcompetenties te verwerven en zijn/haar potentieel ten volle te ontwikkelen; overwegende dat het lichamelijke en geestelijke welzijn van kinderen, evenals een aangename leeromgeving, noodzakelijk zijn voor gunstige leerresultaten,

Q.  overwegende dat een brede scholing met vakken als kunst en muziek kan bijdragen aan een bevordering van de persoonlijke ontplooiing, zelfvertrouwen en de ontwikkeling van creativiteit en vernieuwend denken,

R.   overwegende dat uitgaven voor onderwijs vooral gericht moeten zijn op de gebieden waarin de meeste vooruitgang is geboekt inzake prestaties en ontwikkeling van leerlingen,

S.   overwegende dat de kwaliteit van de leerkrachten de belangrijkste binnenschoolse factor is die de prestaties van leerlingen beïnvloedt,

T.   overwegende dat mobiliteit en uitwisselingsprojecten de competenties op het gebied van interculturaliteit, taal, maatschappij en vakkundigheid bevorderen, zowel bij leerkrachten als leerlingen de motivatie versterken en de pedagogische vaardigheden van leerkrachten helpen te verbeteren,

U.  overwegende dat scholen slechts een deel vormen van de groep die een collectieve verantwoordelijkheid draagt voor de opleiding van jongeren,

V.  overwegende dat er in de onderwijs- en opleidingsstelsels een beoordelingscultuur moet worden ingevoerd om een doeltreffend langetermijntoezicht op de ontwikkeling ervan te waarborgen,

W. overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 8 september 2005 heeft gewezen op de noodzaak om het bestuurssysteem van de Europese scholen te hervormen teneinde een antwoord te bieden op de uitdagingen van vandaag met name in verband met de uitbreiding en de gevolgen ervan;

1.   is ingenomen met de bovenvermelde mededeling van de Commissie van 4 juli 2008, alsmede met de gebieden waarvoor samenwerking in het vooruitzicht wordt gesteld;

2.   is ingenomen met de bovenvermelde mededeling van de Commissie van 16 december 2008 alsmede met de maatregelen die erin worden voorgesteld;

3.   bekrachtigt het standpunt dat schoolonderwijs een topprioriteit behoort te zijn voor de volgende cyclus van de strategie van Lissabon;

4.   juicht de overeenkomst van de lidstaten toe om samen te werken op het gebied van schoolonderwijs in sleutelsectoren; dringt er bij de lidstaten op aan deze gelegenheid om van elkaar te leren ten volle te benutten;

Betere competenties voor alle leerlingen

5.   dringt er bij de lidstaten op aan om hun uiterste best te doen om elke jongere uit te rusten met basisvaardigheden die noodzakelijk zijn voor verdere opleiding, om inspanningen te blijven leveren om de bovenvermelde aanbeveling van 18 december 2008 toe te passen, alsmede inspanningen te blijven leveren om de overeengekomen benchmarks te bereiken;

6.   is bezorgd over de huidige trend van dalende schrijf-, lees- en rekenvaardigheden van leerlingen en dringt er bij de lidstaten op aan er alles aan te doen om deze trend te keren;

7.   raadt de lidstaten aan verder te zoeken naar strategieën ter vermindering van de ongelijkheid op basis van geslacht op het gebied van basisvaardigheden;

8.   dringt er bij de lidstaten op aan dat ze hun inspanningen voortzetten om het aantal vroegtijdige schoolverlaters te beperken; benadrukt dat het noodzakelijk is risicoleerlingen zo snel mogelijk te signaleren en hen extra steun en naschoolse onderwijsactiviteiten aan te bieden, en hen te steunen bij de overgang van het ene schoolniveau naar het andere en de leerlingen, die dat nodig hebben, leerbenaderingen op maat te bieden;

9.   stelt vast dat er in de Unie sprake is van een groot gebrek aan concentratievermogen bij jongeren; verzoekt de Commissie derhalve door middel van een studie onderzoek te doen naar de belangrijkste oorzaken voor dit gebrek aan concentratie onder leerlingen;

10. is van mening dat scholen onderwijs van hoge kwaliteit moeten leveren voor alle kinderen en dat ze ambitieuze doelstellingen moeten hebben voor alle leerlingen, waarbij ze hen een uitgebreid aanbod aan onderwijsmogelijkheden en extra steun bieden om in de individuele behoeften van leerlingen te voorzien;

11. verzoekt derhalve de lidstaten ervoor te zorgen dat in hun onderwijsbeleid een evenwicht wordt aangebracht tussen gerechtigheid en kwaliteit, waarbij de nadruk ligt op sociale aanpassingsmaatregelen voor leerlingen en studenten uit achterstandsmilieus en aanpassing van het leerproces aan hun individuele behoeften, zodat er gelijke kansen worden geboden bij de toegang tot onderwijs;

12. dringt er voorts bij de lidstaten op aan de toegang van gehandicapten tot beroepsopleidingen en universitaire studies conform de hoogste normen te verbeteren, o.m. door de invoering en bekendmaking van passende studiebeursregelingen;

13. pleit voor inclusieve onderwijssystemen waarbij de schoolgemeenschappen een weergave van de samenleving zijn wat diversiteit betreft, en waarbij elke vorm van segregatie wordt vermeden;

14. dringt daarom bij de lidstaten aan op de volledige desegregatie van Roma-klassen/-instellingen in het basisonderwijs, toezicht op en afschaffing van de illegale praktijk van het plaatsen van Roma-kinderen in klassen voor geestelijk gehandicapten;

15. is van mening dat het belangrijk is dat jonge mensen reeds tijdens hun schooltijd, hun opleiding en hun studie worden voorbereid op flexibiliteit op de arbeidsmarkt, omdat de eisen die aan een arbeidsrelatie worden gesteld als gevolg van het volatiele karakter snel veranderen;

16. dringt aan op modernisering en verbetering van de leerplannen, zodat deze een afspiegeling vormen van de huidige sociale, economische, culturele en technische realiteit en nauw samenhangen met de industrie, het bedrijfsleven en de arbeidsmarkt.

17. is evenwel van mening dat de hervorming van het onderwijsbestel vooral gebaseerd moet zijn op een volledige en veelzijdige ontwikkeling van het individu, eerbiediging van mensenrechten en sociale gerechtigheid, levenslang leren van de burger ten behoeve van hun persoonlijke en beroepsontwikkeling, bescherming van het milieu en persoonlijk en collectief welzijn; onderstreept dat op deze wijze vergaarde kennis die aansluit op de behoeften van de markt ongetwijfeld een prioriteit is voor onderwijsstelsels maar niet het enige en belangrijkste doel is;

18. is van mening dat scholen niet enkel moeten streven naar de verbetering van inzetbaarheid, maar dat ze alle jongeren ook de mogelijkheid moeten bieden hun potentieel ten volle te ontwikkelen op basis van hun persoonlijke vaardigheden; onderstreept hoe belangrijk het is om een leeromgeving te creëren, waar jongeren de elementaire democratische vaardigheden kunnen verwerven waarmee zij een actief lid van de samenleving kunnen worden;

19. is van mening dat alle kinderen vanaf een zo jong mogelijke leeftijd de kans moeten krijgen om muzikale, artistieke, manuele, lichamelijke, sociale en burgerschapscompetenties te ontwikkelen; is er daarom stellig van overtuigd dat muzikaal, artistiek en lichamelijk onderwijs een verplicht onderdeel van het leerplan moet worden;

20. is ervan overtuigd dat kinderen, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Barcelona in 2002, op vroege leeftijd een vreemde taal moeten beginnen leren; juicht het voorstel voor een nieuwe benchmark toe volgens dewelke minstens 80% van de leerlingen in het lager middelbaar onderwijs ten minste twee vreemde talen aangeleerd krijgen; onderstreept het belang om ook in hoogste klassen van het middelbaar onderwijs vreemde talen te blijven onderwijzen om ervoor te zorgen dat de jongeren een hoge mate van taalvaardigheid verwerven; verzoekt de lidstaten de mogelijkheid in overweging te nemen om meer moedertaalsprekers in dienst te nemen om talen te onderwijzen;

21. is van mening dat de lidstaten stappen moeten ondernemen om ervoor te zorgen dat kinderen van legale migranten onderwijs krijgen in hun moedertaal en verzoekt de Commissie bij te dragen aan het verzamelen en verspreiden van beproefde praktijken op dit vlak;

22.  benadrukt het belang van onderwijs in informatietechnologie en mediageletterdheid; is van oordeel dat het belangrijk is dat leerlingen worden onderwezen in het gebruik en de toepassing van nieuwe communicatiemiddelen en digitale technologie;

23. waardeert de bijdrage van buitenschoolse vorming met betrekking tot het bijbrengen van waardevolle competenties aan jongeren als aanvulling op de, op scholen verworven vaardigheden, en verzoekt de scholen intensiever met instellingen voor buitenschoolse vorming, zoals jeugdorganisaties, samen te werken;

Scholen en leerkrachten van hoge kwaliteit

24. is van mening dat kwaliteitsonderwijs een recht is voor ieder kind, en dat een Europees handvest voor de rechten van leerlingen een eerste en belangrijke stap zou zijn om dit onderwijs te waarborgen;

25. verzoekt de lidstaten en de bevoegde regionale overheden te investeren in voorschools onderwijs, te zorgen voor kleuter- en kinderopvang van hoge kwaliteit, met leerkrachten en verzorgers die de gepaste opleiding hebben gekregen en eveneens te garanderen dat dit betaalbaar blijft; steunt het voorstel voor een nieuwe benchmark voor het aantal leerlingen in voorschools onderwijs;

26. is van mening dat openbaar onderwijs primair een door de staat gefinancierd terrein moet blijven dat bijdraagt aan sociale gelijkheid en integratie; verwelkomt echter de initiatieven die gericht zijn op de ontwikkeling van een vruchtbare samenwerking met de particuliere sector en mogelijke nieuwe manieren van aanvullende financiering;

27. is voorstander van financiële steun aan alle soorten scholen, overeenkomstig hun grootte en ongeacht hun onderwijsfilosofie; wijst in dit verband op de belangrijke rol van de confessionele scholen, die kwalitatief hoogwaardig onderwijs geven en hoogstaande morele waarden overdragen;

28. is van mening dat onderwijsinstellingen in een nadeliger financiële situatie, met name die welke gevestigd zijn in armere regio's van de EU, aanvullende steun zouden moeten krijgen;

29. is van mening dat een kwalitatief goede leeromgeving met moderne infrastructuur, materialen en technologie een voorwaarde is voor kwalitatief hoogstaand onderwijs in scholen;

30. is van mening dat het voor de kwaliteit en het niveau van het onderwijs voorts noodzakelijk is dat er veeleisende en strikte leerplannen worden gebruikt, dat de leerlingen regelmatig worden beoordeeld en dat de leerlingen in dit verband ook verantwoordelijkheid moeten dragen voor de vooruitgang die zij boeken;

31. verzoekt de lidstaten, in de wetenschap dat het noodzakelijk is kwalificatiesystemen in heel Europa op elkaar af te stemmen, om scholen de noodzakelijke autonomie te geven bij het zoeken naar oplossingen voor de specifieke uitdagingen waarmee ze in hun lokale context worden geconfronteerd, alsook bij de gepaste flexibiliteit van hun leerplannen, leermethoden en evaluatiesystemen;

32. is van mening dat evaluatie een nuttig instrument is ter verbetering van de kwaliteit van onderwijsstelsels; onderstreept evenwel dat elk systeem van evaluatie en beoordeling niet alleen moet streven naar de kwantitatieve resultaten en verworvenheden van de leerlingen, waardoor een sociale hiërarchie van onderwijsinstellingen zou ontstaan, naast onderwijsinstellingen met een "vele snelheden", maar dat het systeem zelf en de methoden die daarin worden gebruikt, beoordeeld moeten worden, waarbij duidelijk rekening moet worden gehouden met het specifieke sociaal-economische milieu van elke school;

33. is van mening dat de kwaliteit en het niveau van het onderwijs ook in belangrijke mate afhankelijk zijn van het respect voor de autoriteit van de leraar in de klas;

34. is van mening dat de samenstelling van het lerarenkorps zo goed mogelijk de toenemende diversiteit van de Europese samenleving moet weerspiegelen, om zo als voorbeeld voor alle leerlingen te dienen; wenst dan ook dan wordt nagedacht over de noodzaak om meer mannen voor het beroep van leraar aan te trekken, vooral op het niveau van de basisschool;

35. is ervan overtuigd dat het noodzakelijk is zowel te zorgen voor een initiële lerarenopleiding van hoog niveau, gebaseerd op theorie en praktijk, als voor een coherent proces van voortgezette beroepsontplooiing en ondersteuning, zodat de leraren tijdens hun gehele carrière altijd beschikken over de meest actuele competenties die in de op kennis gebaseerde maatschappij worden verlangd; is van mening dat de lerarenopleiding en het aanwervingsbeleid erop moeten zijn gericht de meest geschikte personen aan te trekken en dat leerkrachten een aanbod moeten krijgen waarbij hun van maatschappelijke erkenning, status en loon in overeenstemming zijn met het belang van hun taken;

36. is er ten zeerste voorstander van dat zo veel mogelijk leerlingen en leerkrachten de kans krijgen deel te nemen aan mobiliteits- of partnerschapsprojecten; benadrukt hierbij het belang van het Comenius-programma; onderstreept de noodzaak om de administratieve belasting voor scholen die wensen deel te nemen verder terug te dringen; is verheugd over de ontwikkeling van Comenius Regio; steunt het voorstel om een nieuwe benchmark voor mobiliteit te ontwikkelen;

37. beveelt aan dat leraren, ook leraren in artistieke vakken, worden aangemoedigd zoveel mogelijk gebruik te maken van Europese en nationale mobiliteitsprogramma's, en dat mobiliteit een vast onderdeel wordt van hun opleiding en carrière;

38. is van mening dat ouders bij het schoolleven moeten worden betrokken en dat mensen bewust gemaakt moeten worden van de potentiële impact van levensomstandigheden en buitenschoolse activiteiten op de verwerving van vaardigheden en competenties op school en erkent dat het wegnemen van ongelijkheden op onderwijsgebied met onderwijspolitieke maatregelen alleen, geen succes is geweest;

39. beveelt ten zeerste aan partnerschappen van school en gemeenschap in het leven te roepen ter bestrijding van geweld op scholen, om te voorkomen dat dit verschijnsel overslaat op de hele maatschappij;

40. is van mening dat alle scholen de verwerving van democratische vaardigheden moeten bevorderen door steun te geven aan leerlingenraden en de leerlingen in staat te stellen medeverantwoordelijkheid voor hun school te dragen samen met hun ouders, leraren en schoolraden;

41. verzoekt de lidstaten en de Commissie nauw samen te werken om de invoering van het systeem van de Europese scholen in de respectieve onderwijsstelsels van de lidstaten te bevorderen; verzoekt de Commissie de Europese scholen te integreren in de werkzaamheden van het Eurydice-netwerk;

42. verzoekt de Commissie regelmatig verslag uit te brengen over de vooruitgang die naar aanleiding van de beide mededelingen is geboekt, om de prestaties van de stelsels van het algemeen en het beroepsonderwijs in de Europese Unie te kunnen beoordelen, waarbij met name aandacht wordt geschonken aan de verwerving van kernvaardigheden door de leerlingen;

* *

*

43. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

  • [1]  PB C 142 van 14.6.2002, blz. 1.
  • [2]  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 45.
  • [3]  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.
  • [4]  PB C 300 van 12.12.2007, blz. 1.
  • [5]  PB C 319 van 13.12.2008, blz. 20.
  • [6]  PB C 98 E van 23.4.2004, blz. 179.
  • [7]  PB C 193 E van 17.8.2006, blz. 333.
  • [8]  PB C 219 E van 28.8.2008, blz. 300.
  • [9]  PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 131.
  • [10]  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0422.
  • [11]  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0625.

TOELICHTING

Achtergrond

Volgens het EG-Verdrag ligt de verantwoordelijkheid voor de organisatie van het onderwijssysteem en de inhoud van onderwijs en opleiding bij de lidstaten. De Unie heeft een ondersteunende functie, door bijvoorbeeld de uitwisseling van informatie en goede praktijken te vergemakkelijken.

De Europese samenwerking inzake onderwijs en opleiding is de laatste jaren toegenomen en de EU-lidstaten en de Commissie hebben samengewerkt op het gebied van onderwijs en opleiding in het kader van het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010". Dit werkprogramma werd in 2002 opgestart in het kader van de strategie van Lissabon, en heeft als belangrijkste doelstellingen de verbetering van de kwaliteit en doeltreffendheid van onderwijs- en opleidingssystemen en de toegang ertoe te vergemakkelijken.

Binnen dit kader hebben de lidstaten en de Commissie ook samengewerkt op het gebied van schoolonderwijs. Ze hebben gemeenschappelijke uitdagingen aangepakt, zoals sleutelcompetenties, de kwaliteit, doelmatigheid en rechtvaardigheid van onderwijssystemen, evenals de kwaliteit van de lerarenopleiding. Het werkprogramma legt bovendien vijf benchmarks vast. Drie daarvan hebben betrekking op schoolonderwijs: ze behandelen het aantal vroegtijdige schoolverlaters, het aantal 22-jarige leerlingen die hun hoger middelbaar onderwijs hebben afgemaakt en het aantal slecht presterende 15-jarigen op het gebied van leesvaardigheid.

Uit recente evaluaties blijkt dat de vooruitgang inzake de gemeenschappelijk overeengekomen benchmarks onvoldoende is en dat de benchmarks inzake school, die in 2010 moeten zijn gerealiseerd, niet haalbaar zijn. De vooruitgang op het gebied van vroegtijdig schoolverlaten en het behalen van het diploma hoger middelbaar onderwijs is onvoldoende, en het aantal slecht presterende leerlingen op het gebied van leesvaardigheid is zelfs toegenomen. Op internationaal niveau blijken sommige OESO-landen beter te scoren dan heel wat EU-lidstaten. Tijdens de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in 2008 werd er daarom bij de lidstaten op aangedrongen concrete maatregelen te nemen op het gebied van leesvaardigheid, vroegtijdig schoolverlaten en de prestaties van leerlingen met een migrantenachtergrond.

In deze context realiseerde de Commissie in juli 2008 een mededeling over betere competenties voor de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied. Aangezien de Commissie van mening is dat schoolonderwijs een topprioriteit moet zijn voor de volgende cyclus van het Lissabon-proces, stelt ze een agenda voor om de Europese samenwerking op schoolgebied te versterken[1].

Meer bepaald stelt de Commissie voor de samenwerking op drie gebieden te versterken: sleutelcompetenties, kwalitatief hoogwaardig leren voor elke leerling, en leerkrachten en schoolpersoneel. De Commissie stelt voor de drie gebieden ook de belangrijke thema's vast waarop toekomstige samenwerking gericht moet zijn, zoals lezen, schrijven en rekenen, gepersonaliseerd leren en evaluatietechnieken, de rechtvaardigheid van onderwijssystemen, vroegtijdig schoolverlaten en lerarenopleiding en -aanwerving.

In november 2008 besprak de Raad de bovenvermelde mededeling en stelde hij de volgende prioriteiten vast voor Europese samenwerking op schoolgebied: de verwerving van sleutelcompetenties garanderen en verbeteren, vooral lezen, schrijven en rekenen, de essentiële rol versterken die scholen spelen in de bevordering van een inclusieve samenleving en de sociale cohesie versterken door onderwijs van hoge kwaliteit te garanderen voor alle leerlingen in overeenstemming met het principe van rechtvaardigheid, door het beroep van leerkracht te promoten en de initiële en inservicetraining voor onderwijspersoneel en schoolhoofden te verbeteren.

In december 2008 publiceerde de Commissie nog een mededeling over een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding. Dit document formuleert strategische uitdagingen op lange termijn en topprioriteiten bij een leven lang leren. Deze zijn gebaseerd op de recente evaluatie van de vooruitgang die geboekt is binnen het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010". Belangrijke delen ervan behandelen onderwerpen die verband houden met schoolonderwijs. De Commissie stelt voor de toepassing ervan te verbeteren inzake taal, lerarenopleiding en vroegtijdig schoolverlaten, en om de samenwerking over het beleid inzake basisvaardigheden, voorschools onderwijs, migranten, leerlingen met bijzondere behoeften en transversale sleutelcompetenties verder te ontwikkelen. De Commissie stelt ook voor de bestaande benchmarks te herzien en indien nodig aan te vullen, en nieuwe benchmarks in het kader te verwerken. Meer bepaald stelt het document op het gebied van schoolonderwijs voor de benchmark voor slecht presterende leerlingen op het vlak van lezen uit te breiden met wiskunde en wetenschap, en om nieuwe benchmarks op te stellen over het leren van talen, mobiliteit en het aantal deelnemers in voorschools onderwijs.

Opmerkingen van de rapporteur

Hoewel de Verdragen benadrukken dat alle lidstaten een exclusieve bevoegdheid moeten behouden inzake de leerinhoud en de organisatie van hun onderwijssysteem, heeft de Europese Unie sinds de goedkeuring van het Verdrag van Maastricht de initiatieven op dit gebied vermeerderd door de samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen en hun acties te steunen en aan te vullen. De goedkeuring van de aanbeveling inzake sleutelcompetenties, van het Europees kwalificatiekader of van het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET), getuigen allemaal van deze ontwikkeling.

Scholen van de 21ste eeuw staan voor een dubbele uitdaging: ze moeten enerzijds de onderwijsrichtlijnen respecteren die door de nationale regeringen zijn vastgesteld en worden anderzijds verondersteld de doelstellingen te helpen bereiken zoals beschreven in de strategie van Lissabon, het essentiële strategische document van de EU dat tot doel heeft het concurrentievermogen van Europa te vergroten.

De rapporteur is ervan overtuigd dat de kinderen centraal moeten staan in het schoolsysteem en dat het onderwijsbeleid niet enkel mag afhangen van economische overwegingen en dat het evenmin enkel gezien mag worden als een middel voor economische groei. Onderwijs is een middel voor individuele en maatschappelijke ontwikkeling en scholen leveren een eerste ervaring met geformaliseerd leren. Daarom hebben ze een aanzienlijke invloed op de kijk van leerlingen op leren in het algemeen.

Scholen dragen ook bij aan sociale vorming en zijn een plaats waar kinderen door middel van communicatie in contact komen met hun leeftijdsgenoten en met volwassenen. Daarom moet het schoolmilieu worden gekenmerkt door een goed sociaal klimaat, de aanwezigheid van een groot aanbod aan pedagogische methoden, een ondersteunende leeromgeving, openheid en flexibiliteit, die allemaal bijdragen aan de toepassing van een cultuur van permanent leren.

Scholen moeten vooral aandacht besteden aan gelijke kansen, maatschappelijke rechtvaardigheid en culturele diversiteit. Schoolgemeenschappen moeten een weergave zijn van de samenleving rondom hen en moeten afzien van elke vorm van discriminatie en segregatie, om zo het gevoel van solidariteit bij kinderen te ontwikkelen en kansarmere medeleerlingen te leren aanvaarden. Inclusief onderwijs kan ook bijdragen tot de maatschappelijke integratie van leerlingen met een migrantenachtergrond of een handicap, tot de toename van motivatie en tot samenhang in de maatschappij. Bijkomende financiële en persoonlijke noden van inclusief onderwijs moeten door de overheden worden opgevangen.

Scholen moeten een uitstekende relatie hebben met andere openbare instellingen, zoals de regionale en lokale overheden, maatschappelijke instellingen of instellingen voor kinderwelzijn, maar ook met ouderverenigingen en het bedrijfsleven. Toegankelijkheid en nabijheid van scholen zijn sleutelfactoren voor inclusie en maatschappelijke rechtvaardigheid en zijn ook effectieve middelen in de strijd tegen vroegtijdig schoolverlaten.

Nationale schoolsystemen moeten bereid zijn op elk niveau onderwijs aan te bieden in de moedertaal van de officieel erkende nationale minderheden, terwijl kinderen van migranten lessen moeten aangeboden krijgen in hun respectieve moedertaal. De Europese Unie speelt een belangrijke rol in de verzameling en verspreiding van de beste praktijken op dit gebied.

Gepaste en rechtvaardige financiering moet aan alle scholen worden verleend, waarbij diversiteit van pedagogische methoden, de omvang en de eigendomsstructuur van de instellingen moeten worden gerespecteerd. Extra financiering en steun moeten worden verleend aan scholen in achtergestelde en afgelegen regio's. Deze instellingen zijn vaak niet in staat de EU-projecten in te dienen als ze enkel gebruik moeten maken van hun eigen middelen.

De kwaliteit van het onderwijs is een doorslaggevende factor voor de prestaties van leerlingen. Daarom moeten de inspanningen worden verdubbeld om de initiële lerarenopleiding, de inservicetraining en de mogelijkheden van mobiliteit te verbeteren, en moet voortdurend steun en begeleiding worden geleverd betreffende nieuwe pedagogische methoden. De aantrekkelijkheid en de sociale status van het lerarenberoep moet verbeteren door degelijke arbeidsvoorwaarden, eerlijke lonen en beloningssystemen aan te bieden.

Tot besluit moet de vraag hoe scholen beter kunnen bijdragen tot de uitdagingen van de 21ste eeuw worden omgekeerd: wat moet er voor scholen worden gedaan opdat ze in staat zijn onze samenleving en de toekomstige generaties beter te dienen? Europese samenwerking biedt lidstaten en onderwijsinstellingen een unieke mogelijkheid om hun ervaringen uit te wisselen en om de methoden toe te passen die het best overeenkomen met hun behoeften en verwachtingen.

  • [1]  "School" staat in deze tekst van de Commissie voor kleuter- en basisonderwijs, de onder- en bovenbouw van het middelbaar onderwijs, de instellingen voor beroepsopleiding en voorschools onderwijs.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.3.2009

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

20

0

4

Bij de eindstemming aanwezige leden

Maria Badia i Cutchet, Katerina Batzeli, Ivo Belet, Marie-Hélène Descamps, Daniel Petru Funeriu, Milan Gaľa, Claire Gibault, Vasco Graça Moura, Luis Herrero-Tejedor, Ruth Hieronymi, Mikel Irujo Amezaga, Adrian Manole, Manolis Mavrommatis, Zdzisław Zbigniew Podkański, Pál Schmitt, Hannu Takkula, Helga Trüpel, Henri Weber, Tomáš Zatloukal

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Iosif Matula, Ewa Tomaszewska, Cornelis Visser

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Wolfgang Bulfon, Andres Tarand