VERSLAG over bevoegdheidsdelegatie

29.3.2010 - (2010/2021(INI))

Commissie juridische zaken
Rapporteur: József Szájer


Procedure : 2010/2021(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0110/2010
Ingediende teksten :
A7-0110/2010
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over bevoegdheidsdelegatie

(2010/2021(INI))

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 september 2008 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de aanpassing van rechtshandelingen aan het nieuwe comitologiebesluit[1],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 mei 2009 over de nieuwe rol en bevoegdheden van het Parlement bij de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon[2],

–   onder verwijzing naar zijn standpunt van 24 november 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing aan Besluit 1999/468/EG van de Raad van een aantal besluiten waarop de procedure van artikel 251 van het Verdrag van toepassing is, wat de regelgevingsprocedure met toetsing betreft – Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing – Deel vijf[3],

–   gezien de mededeling van de Commissie van 9 december 2009 over de tenuitvoerlegging van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (COM(2009)0673),

–   gezien de brief van zijn Voorzitter aan de voorzitter van de Commissie over de artikelen 290 en 291 van het VWEU,

–   gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0110/2010),

A. overwegende dat door het Verdrag van Lissabon de wetgevende macht gesanctioneerd is en dat er tevens een hiërarchie van normen is ingevoerd, waardoor het democratisch karakter van de Unie verstevigd is en de Europese rechtsorde gerationaliseerd is; overwegende dat door het Verdrag van Lissabon het nieuwe begrip "wetgevingshandeling" is geïntroduceerd, hetgeen verstrekkende gevolgen zal hebben,

B.  overwegende dat een van de elementen van de wetgevende macht gelegen is in de door artikel 290 VWEU geschapen mogelijkheid voor de wetgever om in een wetgevingshandeling (hierna "basishandeling") een deel van zijn eigen bevoegdheden aan de Commissie over te dragen,

C. overwegende dat bevoegdheidsdelegatie een delicate zaak is, omdat de Commissie daarmee opdracht krijgt een bevoegdheid uit te oefenen die inherent is aan de rol van de wetgever; overwegende dat het uitgangspunt voor een analyse van het thema "delegatie" te allen tijde de vrijheid van de wetgever moet zijn,

D. overwegende dat gedelegeerde bevoegdheid slechts betrekking kan hebben op aanvulling of wijziging van een wetgevingshandeling die de wetgever als niet-essentieel beschouwt; overwegende dat de daaruit voortvloeiende door de Commissie vastgestelde gedelegeerde handelingen niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking zijn; overwegende dat in de basishandeling uitdrukkelijk de doelstellingen, de inhoud, de strekking en de duur van de bevoegdheidsdelegatie moeten worden afgebakend en dat daarin tevens de voorwaarden waaraan de delegatie onderworpen is moeten worden vastgesteld,

E.  overwegende dat gedelegeerde handelingen op veel gebieden verstrekkende gevolgen zullen hebben; overwegende dat het daarom, met name met betrekking tot gedelegeerde handelingen, van uitermate groot belang is dat deze op volkomen transparante wijze worden ontwikkeld en vastgesteld, waardoor de medewetgevers daadwerkelijk op democratische wijze kunnen controleren hoe de Commissie de aan haar gedelegeerde bevoegdheden uitoefent, zo nodig met inbegrip van een openbaar debat in het Parlement,

F.  overwegende dat het Parlement op gelijke voet met de Raad moet staan voor alle aspecten betreffende bevoegdheidsdelegatie,

G. overwegende dat de procedure-Lamfalussy de weg heeft vrijgemaakt voor het huidige delegeringsmechanisme onder volledige controle van de wetgever; overwegende dat uit verklaring nr. 39 van de Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 23 juli 2007, gehecht aan het Verdrag van Lissabon, blijkt dat het gebied van de financiële diensten een specifiek karakter draagt; overwegende dat de nieuwe regeling voor gedelegeerde handelingen in geen geval de huidige rechten van het Parlement op dat gebied kan uithollen, met name wat betreft de vroegtijdige beschikbaarstelling van documenten en informatie,

H. overwegende dat bevoegdheidsdelegatie beschouwd kan worden als een instrument voor beter wetgeven, waarmee wordt beoogd te bereiken dat de wetgeving eenvoudig kan blijven en tevens aangevuld en aangepast kan worden zonder keer op keer de wetgevingsprocedure te moeten doorlopen, terwijl de wetgever de eindverantwoordelijkheid en -bevoegdheid behoudt,

I.   overwegende dat artikel 290 VWEU, in tegenstelling tot artikel 291 betreffende de uitvoeringsmaatregelen, geen rechtsgrond bevat voor de vaststelling van een horizontale handeling tot vaststelling van de regels en algemene beginselen voor bevoegdheidsdelegaties; overwegende dat die voorwaarden dus in elke basishandeling moeten worden vastgelegd,

J.   overwegende dat de Commissie aan het Parlement verantwoording moet afleggen; overwegende dat de commissaris voor interinstitutionele betrekkingen en administratie tijdens de hoorzitting voor de Commissie constitutionele zaken op 18 januari 2010 heeft toegezegd zeer nauw met het Parlement te zullen samenwerken om ervoor te zorgen dat de uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheden door de Commissie naar tevredenheid van het Parlement zal verlopen,

Aspecten die in de basishandeling moeten worden vastgelegd

1.  wijst erop dat de doelstellingen, inhoud, strekking en duur van een bevoegdheidsdelegatie overeenkomstig artikel 290 VWEU uitdrukkelijk en uiterst nauwkeurig in elke basishandeling moeten worden vastgelegd;

2.  beklemtoont dat artikel 290 VWEU de wetgever de vrijheid laat om het (de) in te stellen controlemechanisme(n) te kiezen; is van oordeel dat de twee in lid 2 van artikel 290 genoemde voorbeelden, bezwaar en intrekking, puur illustratief zijn en dat het voorstelbaar is dat een bevoegdheidsdelegatie aan een ander controlemiddel wordt onderworpen, zoals uitdrukkelijke goedkeuring van elke gedelegeerde handeling door Parlement en Raad, of de mogelijkheid van intrekking van afzonderlijke reeds in werking getreden gedelegeerde handelingen;

3.  stelt echter dat de twee in lid 2 van artikel 290 VWEU genoemde voorbeelden van mogelijke voorwaarden, bezwaar en intrekking, beschouwd kunnen worden als de gebruikelijkste methoden om het gebruik van gedelegeerde bevoegdheden door de Commissie te controleren en dat beide in elke basishandeling moeten worden opgenomen;

4.  is van mening dat de door de wetgever ingevoerde controlemechanismen aan bepaalde algemene beginselen van het EU-recht moeten voldoen en dat ze met name:

- eenvoudig en begrijpelijk moeten zijn,

- de rechtszekerheid moeten waarborgen,

- de Commissie in staat moeten stellen de gedelegeerde bevoegdheid doeltreffend uit te oefenen,

- de wetgever in staat moeten stellen het gebruik van de gedelegeerde bevoegdheid goed te controleren;

5.  is van oordeel dat de uitoefening van het recht van bezwaar van het Parlement uiteraard bepaald wordt door zijn parlementaire rol en plaatsen van werkzaamheden; is van mening dat een voor alle rechtshandelingen geldende vaste periode voor het aantekenen van bezwaar niet gegarandeerd is en dat die periode per geval in elke basishandeling moet worden vastgelegd, waarbij rekening wordt gehouden met de complexiteit van de onderwerpen, en dat die periode lang genoeg moet zijn om afdoende controle op de bevoegdheidsdelegatie mogelijk te maken, zonder de inwerkingtreding van niet omstreden gedelegeerde handelingen onnodig te vertragen;

6.  is van mening dat een urgentieprocedure met een kortere bezwaarperiode, vastgelegd in de basishandeling, voor zeer uitzonderlijke gevallen, zoals veiligheidskwesties of humanitaire crises, moet worden gereserveerd;

7.  stelt echter dat voor de overgrote meerderheid van de gevallen waarin een spoedige vaststelling van een gedelegeerde handeling geboden is, een flexibele procedure kan worden gevolgd waarmee op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie vroegtijdig een verklaring van geen bezwaar wordt afgegeven door het Parlement en de Raad;

8.  stelt dat een bevoegdheidsdelegatie niet van onbepaalde duur kan zijn; is van mening dat bij een bevoegdheidsdelegatie van beperkte duur wel kan worden voorzien in de mogelijkheid van periodieke verlenging; stelt dat in de basishandeling kan worden bepaald dat periodieke verlenging ofwel stilzwijgend ofwel op uitdrukkelijk verzoek van de Commissie plaatsvindt; is van oordeel dat de bevoegdheidsdelegatie in beide gevallen alleen verlengd kan worden als het Parlement of de Raad binnen een bepaalde termijn geen bezwaar aantekent;

9.  staat sterk afwijzend tegenover opneming in de basishandeling van aanvullende verplichtingen voor de wetgever naast de reeds in artikel 290 VWEU genoemde verplichtingen;

Praktische zaken

10. is van oordeel dat bepaalde praktische zaken beter kunnen worden gecoördineerd in een gezamenlijke overeenkomst tussen de instellingen, die de vorm van een interinstitutioneel akkoord kan aannemen en onder meer de volgende punten bestrijkt:

- overleg bij de voorbereiding en formulering van gedelegeerde handelingen,

- wederzijdse uitwisseling van informatie, met name in geval van intrekking,

- afspraken over de toezending van documenten,

- minimumperioden voor bezwaaraantekening door Parlement en Raad,

- berekening van termijnen,

- bekendmaking van de handelingen in het Publicatieblad in de verschillende procedurestadia;

11. beklemtoont dat de Commissie bij de voorbereiding en formulering van gedelegeerde handelingen:–

  vroegtijdig en continu informatie en ter zake dienende documenten aan de betrokken commissies van het Parlement beschikbaar moet stellen, met inbegrip van opeenvolgende ontwerpen van gedelegeerde handelingen en alle ontvangen bijdragen; hiervoor kan eventueel het huidige comitologieregister worden gebruikt als model voor een verbeterd digitaal informatiesysteem,–

  het Parlement toegang moet verlenen tot desbetreffende voorbereidende vergaderingen, gedachtewisselingen en overlegbijeenkomsten;

12. stelt dat informatie-uitwisseling voorafgaand aan een intrekking een kwestie van transparantie, hoffelijkheid en loyale samenwerking tussen de betrokken instellingen moet zijn, waarbij wordt gewaarborgd dat alle instellingen tijdig volledig op de hoogte zijn van de mogelijkheid van intrekking; acht het echter overbodig en verwarrend als er in basishandelingen een specifieke juridische verplichting tot motivering voor de vaststelling van bepaalde rechtshandelingen zou worden ingevoerd, naast de algemene vereiste van artikel 296 VWEU, die voor alle rechtshandelingen geldt;

13. stelt voor dat de toekomstige gezamenlijke overeenkomst in elk geval een minimumperiode voor bezwaaraantekening moet bevatten, met dien verstande dat die niet moet worden opgevat als een dwangbuis maar louter als een minimum waaronder de democratische controle van het Parlement inhoudsloos zou worden; is derhalve van oordeel dat de minimumperiode voor bezwaaraantekening twee maanden moet zijn, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens twee maanden op initiatief van het Parlement of de Raad; herinnert eraan dat een langere periode voor bezwaaraantekening kan worden vastgesteld naar gelang van de aard van de gedelegeerde handeling;

14. benadrukt in verband met een toekomstige gezamenlijke overeenkomst dat de diverse perioden voor toetsing van gedelegeerde handelingen pas mogen beginnen te lopen als de Commissie alle taalversies heeft toegezonden en dat er daarbij terdege rekening moet worden gehouden met de parlementaire reces- en verkiezingsperioden;

15. beklemtoont in verband met een toekomstige gezamenlijke overeenkomst dat gedelegeerde handelingen waarvoor een bezwaarbeding geldt, pas in het Publicatieblad bekendgemaakt kunnen worden en dus in werking kunnen treden nadat de bezwaarperiode verstreken is, tenzij vroegtijdig een verklaring van geen bezwaar is afgegeven; acht het niet nodig dat in elke basishandeling de uitdrukkelijke verplichting voor Parlement en Raad wordt opgenomen om hun besluiten, genomen in het kader van het toezicht op de uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden door de Commissie, te publiceren;

Slotopmerkingen

16. verzoekt elke parlementaire commissie goede praktijken uit te wisselen en deze regelmatig aan te passen en een mechanisme in te stellen om tot een zo consistent mogelijke handelwijze van het Parlement in het kader van artikel 290 VWEU te komen; benadrukt dat elke parlementaire commissie haar werk moet organiseren op een wijze die in overeenstemming is met haar specifieke aard en gebruik maakt van haar opgebouwde expertise;

17. verzoekt de administratie van het Parlement via herschikking (begrotingsneutraal) de noodzakelijke posten te creëren om te zorgen voor een adequate ondersteuning bij de taken overeenkomstig artikel 290 VWEU; dringt aan op een institutionele aanpak om de administratieve structuren en personele middelen te beoordelen die beschikbaar zijn voor de ontwikkeling van gedelegeerde bevoegdheden;

18. verzoekt de Commissie met voorrang de wetgevingsvoorstellen in te dienen die nodig zijn om het acquis aan de bepalingen van art. 290 en 291 VWEU aan te passen; is, wat artikel 290 VWEU betreft, van oordeel dat deze aanpassing niet beperkt mag blijven tot de maatregelen die tot dusver onder de regelgevingsprocedure met toetsing vielen, maar zich moet uitstrekken tot alle maatregelen van algemene strekking, ongeacht de besluitvormingsprocedure of comitéprocedure die ervoor gold voordat het Verdrag van Lissabon in werking trad;

19. dringt erop aan dat met de hoogste prioriteit het acquis wordt aangepast op beleidsterreinen die vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon niet onder de medebeslissingsprocedure vielen; vraagt hierbij een herziening per geval om te waarborgen dat met name alle passende maatregelen van algemene strekking die tot nu toe werden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden, worden gedefinieerd als gedelegeerde handelingen;

20. is van mening dat, om de rechten van de wetgever volledig te waarborgen, hetzij tijdens de bovengenoemde aanpassing hetzij bij de behandeling van andere voorstellen volgens de gewone wetgevingsprocedure, speciale aandacht moet worden besteed aan het relatieve gebruik van artikel 290 en 291 VWEU en aan de praktische gevolgen van de gebruikmaking van het ene of het andere artikel; dringt erop aan dat de medewetgevers moeten kunnen besluiten dat zaken die voorheen werden aangenomen overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing, voortaan hetzij overeenkomstig artikel 290 VWEU hetzij overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure kunnen worden aangenomen;

21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

TOELICHTING

1. Het nieuwe begrip "wetgevingshandeling"

Door het Verdrag van Lissabon is de wetgevende macht gesanctioneerd en is er tevens een hiërarchie van normen in de Europese rechtsorde ingevoerd. Daarmee is het democratisch karakter van de Unie verstevigd en is de Europese rechtsorde gerationaliseerd.

Door het nieuwe verdrag is het begrip "wetgevingshandeling" geïntroduceerd, dat tot dan toe in de EG- en EU-wetgeving onbekend was[1]. Een onderscheid met verstrekkende gevolgen wordt gemaakt tussen wetgevingshandelingen en alle andere handelingen (niet-wetgevingshandelingen): een wetgevingshandeling is een rechtshandeling die via de wetgevingsprocedure tot stand komt[2]. Of een handeling al dan niet wetgevend van aard is, wordt bepaald door de rechtsgrond in het Verdrag.

2. Bevoegdheidsdelegatie door de wetgever aan de Commissie

Een van de elementen van de wetgevende macht is gelegen in de door artikel 290 VWEU geschapen mogelijkheid voor de wetgever om in een basiswetgevingshandeling (hierna "basishandeling") een deel van zijn eigen bevoegdheden aan de Commissie over te dragen. Een gedelegeerde bevoegdheid kan slechts betrekking hebben op aanvulling of wijziging van een wetgevingshandeling die de wetgever als niet-essentieel beschouwt. De daaruit voortvloeiende door de Commissie vastgestelde gedelegeerde handelingen zijn niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking.

Wil de bevoegdheidsdelegatie geldig zijn, dan moet de wetgever de doelstellingen, inhoud, strekking en duur van de bevoegdheidsdelegatie uitdrukkelijk aangeven[3]. Daarnaast moet de wetgever de voorwaarden waaraan de bevoegdheidsdelegatie onderworpen is uitdrukkelijk vaststellen[4], zodat hij het gebruik dat de Commissie van de gedelegeerde bevoegdheid maakt kan controleren.

3. Doel van bevoegdheidsdelegatie door de wetgever

Bevoegdheidsdelegatie is bedoeld om te bereiken dat de wetgeving eenvoudig kan blijven en tevens aangevuld en aangepast kan worden zonder keer op keer de wetgevingsprocedure te moeten doorlopen, waardoor onnodige rompslomp en tijdverlies voorkomen worden. Bevoegdheidsdelegatie biedt een instrument om de details van een onderdeel van de EU-wetgeving te regelen, terwijl de wetgever de eindverantwoordelijkheid en -bevoegdheid behoudt. In die zin kan bevoegdheidsdelegatie beschouwd worden als een instrument voor beter wetgeven op EU-niveau.

4. Strekking en duur van de bevoegdheidsdelegatie

Bevoegdheidsdelegatie is een delicate zaak, omdat de Commissie daarmee opdracht krijgt een deel van de bevoegdheid van de wetgever uit te oefenen. Dat betekent dat de doelstellingen, inhoud, strekking en duur van een bevoegdheidsdelegatie uitdrukkelijk en uiterst nauwkeurig in de basishandeling moeten worden vastgelegd. Een bevoegdheidsdelegatie kan dus niet van onbepaalde duur zijn, maar in de basishandeling kan worden bepaald dat periodieke verlenging ofwel stilzwijgend ofwel op uitdrukkelijk verzoek van de Commissie plaatsvindt. In beide gevallen kan de bevoegdheidsdelegatie alleen verlengd worden als het Parlement of de Raad binnen een bepaalde termijn geen bezwaar aantekent.

5. Algemene beginselen voor de controle op de uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden

Artikel 290 VWEU laat de wetgever de vrijheid om het (de) controlemechanisme(n) te kiezen. Twee controlemiddelen worden bij wijze van voorbeeld genoemd. Ervan uitgaan dat deze twee voorbeelden de enige twee controlemiddelen zijn, is niet alleen in strijd met de duidelijke bewoordingen van artikel 290 VWEU, maar druist ook in tegen de achterliggende gedachte dat de wetgever een bevoegdheid delegeert die inherent is aan zijn eigen rol en er daarom zeker van moet kunnen zijn dat hij goede controle over een juist gebruik van de gedelegeerde bevoegdheid kan behouden[5]. Met andere woorden: de wetgever beschikt over een maximale beoordelingsruimte als het gaat om de vraag hoe een bevoegdheidsdelegatie gecontroleerd moet worden[6].

De door de wetgever ingevoerde controlemechanismen moeten echter wel aan bepaalde algemene beginselen van het EU-recht voldoen. Zij moeten met name:

· eenvoudig en begrijpelijk zijn,

· de rechtszekerheid waarborgen,

· de Commissie in staat stellen de gedelegeerde bevoegdheid doeltreffend uit te oefenen,

· de wetgever in staat stellen het gebruik van de gedelegeerde bevoegdheid goed te controleren.

6. Specifieke voorwaarden voor de controle op de uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden

De twee in lid 2 van artikel 290 VWEU expliciet genoemde voorwaarden, bezwaar en intrekking, kunnen beschouwd worden als de gebruikelijkste methoden om het gebruik van gedelegeerde bevoegdheden door de Commissie te controleren.

i) Intrekking

Intrekking door het Parlement of de Raad wordt in artikel 290 VWEU uitdrukkelijk als eerste voorwaarde aangegeven. Daaruit blijkt duidelijk dat het voor intrekking van een bevoegdheidsdelegatie niet nodig is dat de twee takken van de wetgevende macht het met elkaar eens zijn. Bij een intrekking moet worden aangegeven dat zij niets afdoet aan de geldigheid van gedelegeerde handelingen die vóór de intrekking al waren vastgesteld.

ii) Bezwaar en vroegtijdige verklaring van geen bezwaar

Een tweede mogelijke voorwaarde die uitdrukkelijk wordt genoemd in artikel 290 VWEU, is het aantekenen van bezwaar door Parlement of Raad binnen een in de basishandeling gestelde termijn. Daaruit blijkt duidelijk dat de twee takken van de wetgevende macht het niet met elkaar eens hoeven te zijn om een bepaalde gedelegeerde handeling tegen te houden; als slechts een van beide bezwaar aantekent, treedt de handeling niet in werking. De uitoefening van het recht van bezwaar door het Parlement wordt uiteraard bepaald door zijn parlementaire rol en plaatsen van werkzaamheden. Gezien de verscheidenheid aan soorten wetgeving waarmee het Parlement zich bezighoudt, is het niet nodig één vaste bezwaarperiode vast te stellen die voor alle gevallen zou gelden. De termijn moet echter lang genoeg zijn om afdoende controle op de bevoegdheidsdelegatie mogelijk te maken. De Commissie juridische zaken is van mening dat de termijn per geval in elke basishandeling moet worden vastgelegd en dat er in een toekomstige gezamenlijke overeenkomst inzake horizontale vraagstukken (zie hieronder) een minimumperiode voor bezwaaraantekening moet worden afgesproken.

De commissie is van mening dat er een urgentieprocedure met een kortere bezwaarperiode, vastgelegd in de basishandeling, voor zeer uitzonderlijke gevallen moet worden gereserveerd, bijvoorbeeld als het om veiligheidskwesties of humanitaire crises gaat.

Zij stelt echter dat voor de overgrote meerderheid van de gevallen waarin een spoedige vaststelling van een gedelegeerde handeling geboden is, een flexibele procedure kan worden gevolgd waarmee vroegtijdig een verklaring van geen bezwaar wordt afgegeven nadat op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie de bezwaarperiode door Parlement en Raad is verkort.

Eerbied voor de democratische beginselen, inherent aan elke vorm van delegatie van wetgevingsbevoegdheid, moet de leidraad vormen voor het gebruik van de urgentieprocedure en de procedure van vroegtijdige afgifte van een verklaring van geen bezwaar. Van beide oplossingen mag geen misbruik worden gemaakt, en het Parlement moet in staat worden gesteld om elke gedelegeerde handeling terdege te beoordelen, met inachtneming van de wijze waarop de vaste parlementaire commissies georganiseerd zijn en van de procedurele implicaties van elke procedure van bezwaar tegen een gedelegeerde handeling.

iii) Mogelijke andere voorwaarden

Zoals reeds betoogd laat artikel 290 VWEU de wetgever de vrijheid om het (de) in te stellen controlemechanisme(n) te kiezen. De twee in lid 2 van artikel 290 genoemde voorbeelden, bezwaar en intrekking, zijn dan ook puur illustratief en het is voorstelbaar dat een bevoegdheidsdelegatie aan een ander controlemiddel wordt onderworpen, zoals uitdrukkelijke goedkeuring van elke gedelegeerde handeling door Parlement en Raad, of de mogelijkheid van intrekking van afzonderlijke reeds in werking getreden gedelegeerde handelingen.

iv) Horizontale vraagstukken

Uit het thans gevoerde debat rijzen een aantal praktische en juridische vragen van horizontale aard die aandacht verdienen.

· Overleg in de voorbereidingsfase: Het is zaak dat de Commissie bij de voorbereiding en formulering van gedelegeerde handelingen vroegtijdig en continu informatie en ter zake dienende documenten aan de betrokken commissies van het Parlement beschikbaar stelt, met inbegrip van opeenvolgende ontwerpen van gedelegeerde handelingen en alle ontvangen bijdragen. Hiervoor kan eventueel het huidige comitologieregister worden gebruikt als model voor een verbeterd digitaal informatiesysteem. De Commissie moet het Parlement eveneens toegang verlenen tot desbetreffende voorbereidende vergaderingen, gedachtewisselingen en overlegbijeenkomsten. Dit geldt met name voor het beleidsterrein van de financiële diensten, waarvoor tot dusver speciale procedures werden gevolgd.

· Voorafgaande kennisgeving: Invoering van de verplichting voor de intrekkende instelling om zekere informatie aan de andere instellingen te verstrekken voordat de intrekking besproken wordt. De commissie beschouwt informatie-uitwisseling op dit punt als behorend tot de interinstitutionele betrekkingen. Dat hoort een kwestie van transparantie, hoffelijkheid en loyale samenwerking te zijn. Daarom hoeft er in de basishandeling geen formele verplichting te worden neergelegd.

· Verplichte motivering: Er is geopperd een specifieke verplichting in te voeren die inhoudt dat een besluit tot intrekking van een bevoegdheidsdelegatie of om bezwaar tegen een gedelegeerde handeling aan te tekenen door de betrokken instelling met redenen moet worden omkleed. Artikel 296 VWEU bepaalt reeds dat "rechtshandelingen met redenen [worden] omkleed". Als daar nog verplichtingen tot motivering van rechtshandelingen bovenop komen, is dat overbodig en verwarrend.

· Minimumperiode voor bezwaaraantekening: De termijn moet lang genoeg zijn om afdoende controle op de bevoegdheidsdelegatie mogelijk te maken en moet per geval in elke basishandeling worden vastgelegd. Er moet echter ook een minimumperiode worden vastgesteld om te voorkomen dat de democratische controle door het Parlement inhoudsloos wordt.

· Berekening van termijnen: De diverse perioden voor toetsing van gedelegeerde handelingen mogen pas beginnen te lopen als de Commissie alle taalversies heeft toegezonden. Daarbij moet terdege rekening worden gehouden met de parlementaire reces- en verkiezingsperioden.

· Verplichting tot bekendmaking van bepaalde handelingen: Het is niet nodig in elke basishandeling de uitdrukkelijke verplichting voor Parlement en Raad op te nemen om hun besluiten, genomen in het kader van het toezicht op de uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden door de Commissie, te publiceren, omdat die verplichting al uit artikel 297 VWEU voortvloeit. Aangezien gedelegeerde handelingen een algemene strekking hebben, moeten ze in de vorm van een besluit zonder adressaten worden gegoten. Een intrekking van een bevoegdheidsdelegatie is een wijziging van de basishandeling en moet daarom ook bekendgemaakt worden.

· Datum van bekendmaking van een gedelegeerde handeling: Volgens de commissie spreekt het voor zich dat een gedelegeerde handeling pas in werking kan treden als de bezwaarperiode verstreken is. Daarmee is publicatie in het Publicatieblad vóór die datum uitgesloten, behalve in het geval dat er vroegtijdig een verklaring van geen bezwaar is afgegeven.

De commissie is van oordeel dat deze horizontale punten niet expliciet in de basishandelingen moeten worden opgenomen omdat die anders nodeloos omslachtig worden. Beter is het om ze te regelen in een gezamenlijke overeenkomst tussen de instellingen, die de vorm van een interinstitutioneel akkoord kan aannemen.

7. De mededeling van de Commissie over gedelegeerde handelingen

Het is jammer dat de Commissie er in haar mededeling[7] geen blijk van geeft te hebben begrepen hoe omvangrijk en belangrijk de veranderingen in het constitutionele bestel en het rechtskader van de Unie zijn die door het Verdrag van Lissabon zijn ingeluid. De Commissie behandelt de gedelegeerde handelingen alsof het de opvolgers zijn van de maatregelen die op basis van artikel 202 EGV met de procedure-Lamfalussy en de comitéprocedure werden vastgesteld[8]. Het is hoog tijd om van deze gedachtegang af te stappen als het gaat om delegatie van wetgevingsbevoegdheid aan de Commissie.

Ook in het verleden bestond de behoefte om de meer technische aspecten van de wetgeving aan de Commissie over te laten, maar toen voorzagen de Verdragen niet in een methode om dat te realiseren. De instellingen waren gedwongen gebruik te maken van het mechanisme van artikel 202 EGV, hetgeen een onbevredigende oplossing voor de wetgever was en met name voor het Parlement. De regelgevingsprocedure met toetsing (Engels: RPS; Frans: PRAC), die bij de laatste herziening van Besluit 1999/468/EG[9] (besluit van de Raad tot uitvoering van artikel 202 EGV) werd ingevoerd, bedoelde een tijdelijke, zij het onvolkomen oplossing voor dit vraagstuk te bieden, gestoeld op het Verdrag van Nice. De in artikel 290 VWEU neergelegde procedure voorziet dan ook in een leemte.

De controle op de door de wetgever gedelegeerde bevoegdheden moet logischerwijs een taak blijven van de wetgever. Bovendien zou elke andere vorm van controle door wie dan ook buiten de wetgevende macht als zodanig in strijd zijn met artikel 290 VWEU. Voor de lidstaten met name is er op dit gebied geen rol weggelegd, laat staan voor comités bestaande uit nationale deskundigen.

Als de Commissie vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling informeel overleg wil plegen met nationale deskundigen, staat dat haar volkomen vrij, evenals het haar vrijstaat overleg te plegen met het maatschappelijk middenveld, belangengroepen, bedrijven, de sociale partners, wetenschapsmensen of zelfs leden of organen van het Europees Parlement. De Commissie juridische zaken vindt inderdaad dat het zeer zinvol zou zijn als de Commissie de ter zake bevoegde organen van het Parlement bij de voorbereidingen voor de vaststelling van een gedelegeerde handeling zou betrekken. Het Parlement is daarentegen categorisch gekant tegen welke formele rol voor nationale deskundigen dan ook, omdat daarmee een soort controlemechanisme tegenover de Commissie zou ontstaan, hetgeen indruist tegen de Verdragen en tegen het beginsel van het institutionele evenwicht. Daarom mag er in de basishandelingen niet van dergelijk overleg worden gerept. Dit punt kan zoals gezegd in de gezamenlijke overeenkomst worden ondergebracht.

8. Interne organisatie van het Parlement

De Commissie juridische zaken bepleit dat elke parlementaire commissie goede praktijken uitwisselt en deze regelmatig aanpast en een geschikt mechanisme instelt om tot een zo consistent mogelijke handelwijze van het Parlement in het kader van artikel 290 VWEU te komen, met inachtneming van het specifieke karakter van elk beleidsterrein.

9. Het vraagstuk van de aanpassing van het acquis

In de behoefte aan delegering van een deel van de wetgevende macht, die voorheen ook al bestond, werd vroeger voorzien door de comitéprocedure zoals neergelegd in het bovengenoemde Besluit 1999/468/EG, dat om de uiteengezette redenen niet voldeed. Het acquis moet daarom zo snel mogelijk worden aangepast aan de nieuwe rechtsorde in de Unie en het mechanisme voor delegering. Wetgevingsvoorstellen van de Commissie om dit te verwezenlijken zijn dan ook dringend gewenst.

De commissie is van oordeel dat de aanpassing niet beperkt mag blijven tot de maatregelen die tot dusver onder de regelgevingsprocedure met toetsing vielen, maar zich moet uitstrekken tot alle maatregelen van algemene strekking, ongeacht de besluitvormingsprocedure of comitéprocedure die ervoor gold voordat het Verdrag van Lissabon in werking trad.

10. Gedelegeerde handelingen versus uitvoeringshandelingen

Het staat buiten kijf dat de eerste verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de EU-wetgeving bij de lidstaten berust. Dat blijkt duidelijk uit artikel 4, lid 3, tweede alinea, van het VEU (oud artikel 10 EGV - "De lidstaten treffen alle (...) maatregelen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen (...) voortvloeiende verplichtingen te verzekeren.") en uit artikel 291 VWEU ("De lidstaten nemen alle maatregelen van intern recht die nodig zijn ter uitvoering van de juridisch bindende handelingen van de Unie."). Dit gold ook al voordat het Verdrag van Lissabon in werking trad.

Ingeval de wetgever echter van mening is dat uniforme voorwaarden voor de uitvoering van juridisch bindende handelingen van de Unie nodig zijn, is er behoefte aan een rechtshandeling (eventueel een wetgevingshandeling) om de Commissie te machtigen tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen. Artikel 291 VWEU levert in directe aansluiting op de op artikel 202 EGV gestoelde "comitologiemechanismen" een basis voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen door de Commissie, met een zekere controle van de lidstaten op de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie[10]. Aangezien de lidstaten de eerstverantwoordelijken voor de uitvoering zijn, ligt het in de rede dat in artikel 291 van de lidstaten sprake is en niet van de wetgever. Er is geen fundamenteel verschil in opzet tussen het oude systeem op basis van artikel 202 EGV en het toekomstige op basis van artikel 291 VWEU.

Het is duidelijk dat de wetgever bepaalt welke voorwaarden er voor de uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden gelden. Een nieuw rechtskader voor uitvoeringshandelingen is dringend gewenst omdat het huidige "comitologiebesluit" niet geheel verenigbaar is met het nieuwe op artikel 291 VWEU gestoelde systeem.

  • [1]  In verband met de transparantieregels voor de Raad werd al eerder gesproken van het optreden "als wetgever" door een instelling; zie artikel 207, lid 3, van het EG-Verdrag. Dat optreden "als wetgever" werd evenwel niet nader gedefinieerd.
  • [2]  Artikel 289, lid 3, van het VWEU.
  • [3]  Artikel 290, lid 1, tweede alinea, van het VWEU.
  • [4]  Artikel 290, lid 2, van het VWEU.
  • [5]  Voor meer achtergronden, zie het eindverslag van werkgroep IX "vereenvoudiging", Conventie over de toekomst van Europa, 29 november 2002 (CONV 424/02), blz. 11.
  • [6]  Vgl. de resolutie van het Parlement van 7 mei 2009 over de nieuwe rol en bevoegdheden van het Parlement bij de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon (P6_TA(2009)0373), par. 68.
  • [7]  Mededeling van de Commissie van 9 december 2009 over de tenuitvoerlegging van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (COM(2009)0673).
  • [8]  "Ter bereiking van de doelstellingen van dit Verdrag en overeenkomstig de bepalingen daarvan (...) verleent de Raad, in de besluiten die hij neemt, de Commissie de bevoegdheden ter uitvoering van de regels die hij stelt. De Raad kan de uitoefening van deze bevoegdheden aan bepaalde voorwaarden onderwerpen. (...)"
  • [9]  Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23). Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG van de Raad van 17 juli 2006 (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
  • [10]  De algemene voorschriften en beginselen voor de controle van de lidstaten moeten echter bij verordeningen door de wetgever overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure worden vastgelegd (art. 291, lid 3, van het VWEU).

ADVIES van de Commissie economische en monetaire zaken (18.3.2010)

aan de Commissie juridische zaken

over de bevoegdheid van wetgevende delegatie
(2010/2021(INI))

Rapporteur: Sharon Bowles

SUGGESTIES

De Commissie economische en monetaire zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie juridische zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat overeenkomstig de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (‘VWEU') aangenomen wetgeving onderworpen is aan een openbaar debat en aan democratische controle,

B.  overwegende dat verklaring 39 van de Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 23 juli 2007, gehecht aan het Verdrag van Lissabon, nota heeft genomen van het voornemen van de Commissie om de door de lidstaten aangewezen deskundigen te blijven raadplegen bij de voorbereiding van haar ontwerpen van gedelegeerde handelingen op het gebied van financiële diensten,

C. overwegende dat de Lamfalussy-procedure de weg heeft vrijgemaakt voor substantiële wetgevende controle over de aan de Commissie verleende regelgevende bevoegdheden op het gebied van financiële diensten,

D. overwegende dat de Europese toezichthoudende autoriteit het gebruik beoogt van technische normen om te komen tot één enkel wetboek waarbij een prominente rol is weggelegd voor gedelegeerde handelingen, die middels specifieke sectorale wetgeving zouden worden vastgelegd teneinde het doel, de reikwijdte en de duur van de delegatie strikt te definiëren,

E.  overwegende dat de nieuwe regeling voor gedelegeerde handelingen op geen enkele manier de bestaande rechten van het Parlement op het gebied van financiële diensten kan uithollen, met name wat betreft de vroegtijdige beschikbaarstelling van documenten en de verplichte verstrekking van informatie, met inbegrip van ontwerpen,

1.  dringt aan op bevoegdheden voor de medewetgevers om te besluiten dat zaken die voorheen werden aangenomen overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing (RmT) voortaan hetzij overeenkomstig artikel 290 van het VWEU hetzij overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure kunnen worden aangenomen;

2.  beklemtoont dat artikel 290 van het VWEU de wetgever de vrijheid laat om per geval te besluiten welke controlemechanismen nodig zijn en dat deze vrijheid niet mag worden ingeperkt of gewijzigd door enig interinstitutioneel akkoord;

3.  wijst er evenwel op dat er dringend behoefte is aan een interinstitutioneel akkoord tussen het Parlement, de Raad en de Commissie over de tenuitvoerlegging van artikel 290 om meer duidelijkheid te verschaffen en gemeenschappelijke overeenstemming tussen de wetgevers te bereiken;

4.  herinnert eraan dat het toepassingsgebied van gedelegeerde handelingen niet kan worden beperkt tot dat van de vroegere RmT en dat regelgevingsmaatregelen die zijn aangenomen overeenkomstig andere comitologieregelingen, en in het bijzonder de ‘Lamfalussy-richtlijnen’ op het gebied van financiële diensten, kunnen worden aangenomen overeenkomstig artikel 290 van het VWEU, waarbij dient te worden opgemerkt dat in elke basishandeling, ongeacht op welk gebied, de doelstellingen, inhoud, strekking en duur van de gedelegeerde handeling evenals de voorwaarden waaraan de delegatie onderworpen is, uitdrukkelijk moeten worden vastgelegd;

5.  benadrukt dat de bestaande rechten van het Parlement op het gebied van financiële diensten in stand moeten worden gehouden, onverminderd nieuwe en aanvullende wetgevende zeggenschap; en dat het Parlement moet worden uitgenodigd voor voorbereidende vergaderingen in verband met gedelegeerde handelingen en dezelfde informatie moet ontvangen die is verstrekt aan de Raad, de lidstaten en de toekomstige Europese toezichthoudende autoriteiten;

6.  wijst erop dat het Parlement en de Raad voor elke basishandeling voldoende tijd moeten krijgen om hun recht van bezwaar te kunnen uitoefenen tegen een gedelegeerde handeling; wijst erop dat deze termijn voor sommige zaken langer is dan voor andere, afhankelijk van de complexiteit en moeilijkheid van de kwesties en het werkschema van de medewetgevers;

7.  is van oordeel dat de zogeheten "vroegtijdige verklaringen van geen bezwaar" nuttig zijn gebleken in het kader van de Lamfalussy-procedure en zouden kunnen worden gehandhaafd als de voorkeursoptie voor het Parlement, in tegenstelling tot een spoedprocedure;

8.  wijst erop dat uit de Verdragen geen enkele verplichting voortvloeit voor de wetgever om bij besluiten om de bevoegdheid te delegeren tot het goedkeuren, afwijzen of intrekken van een gedelegeerde handeling, een schriftelijke toelichting te verschaffen die verder gaat dan de algemene minimumvereiste van artikel 296 van het VWEU, dat op alle wetgevingshandelingen van toepassing is;

9.  is van mening dat er niet van uit moet worden gegaan dat de delegatie altijd voor onbepaalde tijd is; benadrukt dat, in gevallen waarin gedelegeerde handelingen actie voorschrijven of actie toestaan indien nodig, wat misschien nooit zal gebeuren, de wetgever vrij is om van geval tot geval de juiste opties te kiezen, met inbegrip van de keuze voor een delegatie voor bepaalde tijd, die vereist dat binnen een bepaalde termijn actie moet worden genomen, en de mogelijkheid om de delegatie te verlengen.

10. roept alle parlementaire commissies op tot het uitwisselen en regelmatig bijwerken van beste praktijken om tot een zo consistent mogelijke handelwijze van het Parlement in het kader van artikel 290 van het VWEU te komen en tot een periodieke herziening van de delegatieprocedures van het Parlement;

11. benadrukt dat alle commissies hun werkzaamheden moeten organiseren met oog voor de specifieke aard van elke commissie met gebruikmaking van de verzamelde expertise; erkent de consensus inzake financiële diensten dat, indien mogelijk, de voor de basishandeling verantwoordelijke rapporteur ook voor de relevante gedelegeerde handelingen het voortouw moet nemen namens het Parlement teneinde de specialistische kennis op het gebied van het onderwerp in kwestie te waarborgen, die vanaf het begin van de wetgevingsprocedure door overleg en informatieuitwisseling is opgebouwd;

12. wijst op het belang van tenuitvoerlegging van gedelegeerde handelingen en roept de Commissie op het Parlement in de vorm van verslagen op de hoogte te houden van de geboekte vooruitgang;

13. roept de Commissie op met spoed een wetgevingsvoorstel op basis van artikel 291, lid 3 van het VWEU in te dienen tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren; beklemtoont dat het Parlement op zijn minst het recht op informatie over uitvoeringshandelingen moet behouden en de legaliteit ervan moet controleren, evenals het recht om resoluties aan te nemen in gevallen waarin uitvoeringshandelingen verder gaan dan de bevoegdheid die krachtens de basishandeling is verleend.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

17.3.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

39

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Burkhard Balz, Sharon Bowles, Udo Bullmann, Pascal Canfin, Nikolaos Chountis, George Sabin Cutaş, Leonardo Domenici, Derk Jan Eppink, Diogo Feio, Markus Ferber, Elisa Ferreira, Vicky Ford, José Manuel García-Margallo y Marfil, Jean-Paul Gauzès, Sylvie Goulard, Enikő Győri, Othmar Karas, Wolf Klinz, Jürgen Klute, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Astrid Lulling, Hans-Peter Martin, Ivari Padar, Antolín Sánchez Presedo, Olle Schmidt, Edward Scicluna, Peter Simon, Peter Skinner, Theodor Dumitru Stolojan, Kay Swinburne, Marianne Thyssen, Ramon Tremosa i Balcells

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

David Casa, Sari Essayah, Syed Kamall, Philippe Lamberts, Thomas Mann, Catherine Stihler, Zoran Thaler

ADVIES van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (16.3.2010)

aan de Commissie juridische zaken

over de bevoegdheid van wetgevende delegatie
(2010/2021(INI))

Rapporteur: Jo Leinen

SUGGESTIES

De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie juridische zaken om onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat de Commissie aan het Parlement verantwoording schuldig is,

B.  overwegende dat Parlement en Raad door het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aan elkaar gelijk worden gesteld,

C. overwegende dat overeenkomstig de artikelen 290 en 291 van het VWEU aangenomen wetgeving belangrijke gevolgen kan hebben op het gebied van maatschappij, milieu, economie en volksgezondheid, overwegende dat het daarom, met name met betrekking tot gedelegeerde rechtsinstrumenten, van doorslaggevende betekenis is dat deze op volkomen transparante wijze worden ontwikkeld en vastgesteld, waardoor de medewetgevers daadwerkelijk in staat worden gesteld de manier te controleren waarop de Commissie de aan haar gedelegeerde bevoegdheden uitoefent, zo nodig met inbegrip van een openbaar debat in het Parlement,

1.  wijst er met klem op dat besluiten die voorheen werden genomen overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing (RmT) voortaan in beginsel per geval moeten worden genomen overeenkomstig artikel 290 van het VWEU of overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel dat is verankerd in artikel 5 van het EU-Verdrag;

2.  wijst erop dat het toepassingsgebied van gedelegeerde rechtsinstrumenten ruimer is dan dat van de RmT en dat tal van wetsbesluiten die momenteel vallen onder het recht van controle (“droit de regard”) van het Parlement voortaan zullen moeten worden genomen overeenkomstig artikel 290 van het VWEU;

3.  wijst erop dat er in het basisbesluit voldoende tijd moet worden geboden voor eventuele bezwaren, om het Parlement in staat te stellen zijn interne standpunten te coördineren en een verantwoorde beslissing te nemen, zonder onnodig de inwerkingtreding te vertragen van gedelegeerde rechtsinstrumenten waarover geen geschil bestaat;

4.  acht derhalve een minimumperiode van twee maanden voor het aantekenen van protest, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens twee maanden op verzoek van het Parlement of de Raad, de meest adequate oplossing, daar hierdoor een betrekkelijk korte periode mogelijk wordt tot de inwerkingtreding van het grootste deel van de niet omstreden gedelegeerde rechtsinstrumenten, terwijl Parlement en Raad voldoende tijd krijgen om hun controlerecht uit te oefenen indien over de instrumenten verschil van mening bestaat;

5.  wijst er met nadruk op dat gebruikmaking van de zogeheten “urgentieprocedure” met betrekking tot gedelegeerde rechtsinstrumenten alleen nodig is in nauwkeurig omschreven en uitzonderlijke gevallen;

6.  is van mening dat een 2+2-maanden aanpak met betrekking tot bezwaren een elegante manier is om een betrekkelijk snelle inwerkingtreding mogelijk te maken zonder aanvullende administratieve belasting te veroorzaken, terwijl er voldoende tijd wordt geboden om bij geschillen te reageren; is van mening dat invoering van een aanvullend alternatief om “vroegtijdig geen bezwaar aan te tekenen” nuttig kan zijn, mits het de medewetgevers vrij staat deze procedure desgewenst te volgen en op voorwaarde dat verzoeken van de Commissie om deze procedure toe te passen gebaseerd zijn op een met redenen omkleed verzoek;

7.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het Parlement zijn voorrechten als medewetgever ten volle kan uitoefenen door:

- aan het Parlement tegelijk met de Raad en de lidstaten de volledige gegevens en documentatie ter beschikking te stellen die zijn gebruikt voor de opstelling van gedelegeerde rechtsinstrumenten, alsook de concepten van gedelegeerde rechtsinstrumenten; hiervoor kan eventueel het huidige comitologieregister worden gebruikt als model voor een verbeterd register voor de toekomst;

- bij de kennisgeving van gedelegeerde rechtsinstrumenten rekening te houden met de recesperioden van het Parlement; en

- door het Parlement te betrekken bij de voorbereidende werkzaamheden in verband met gedelegeerde rechtsinstrumenten, bij voorbeeld door het uit te nodigen voor voorbereidende vergaderingen ter zake;

8.  dringt aan op goedkeuring van een interinstitutionele overeenkomst tussen het Parlement, de Raad en de Commissie over de tenuitvoerlegging van artikel 290, daar er dringend behoefte is aan meer helderheid;

9.  wijst er met nadruk op dat het Parlement door overeenkomstig artikel 290 bepaalde bevoegdheden te delegeren aan de Commissie geenszins zijn verantwoordelijkheid opgeeft voor dienovereenkomstig genomen besluiten; is dan ook van mening dat het Parlement, gezien de eventueel ingrijpende aard van gedelegeerde rechtsinstrumenten in alle desbetreffende eenheden meer kredieten beschikbaar moet stellen om in staat te zijn zijn verantwoordelijkheid voor gedelegeerde rechtsinstrumenten na te komen;

10. is van mening dat het Parlement er, daar het verantwoordelijk blijft voor besluiten overeenkomstig artikel 290, in samenwerking met de Commissie op dient toe te zien dat zijn leden en hun medewerkers gemakkelijk toegang hebben tot een digitaal informatiesysteem dat alle desbetreffende documenten en geactualiseerde gegevens over de procedure levert; is van mening dat het Parlement er voorts voor dient te zorgen dat de burger, zodra aan het Parlement kennis is gegeven van gedelegeerde rechtsinstrumenten, toegang heeft tot de documenten en tot gegevens over de procedure, eventueel via een systeem dat vergelijkbaar is met dat van de Observatiepostwetgeving;

11. is van mening dat het, gezien de individuele aard van ieder gedelegeerd rechtsinstrument, uiterst terecht zou zijn als de rapporteur voor de basiswetgeving, indien deze nog steeds lid is van het Parlement, bijzondere verantwoordelijkheid aanvaardt voor daadwerkelijke controle op de goedkeuring van gedelegeerde rechtsinstrumenten die daarmee verband houden;

12. verzoekt de Commissie erop toe te zien dat alle wetgevende basisbesluiten zo spoedig mogelijk worden afgestemd op de nieuwe bepalingen uit hoofde van artikel 290 van het VWEU, en te zorgen voor betrokkenheid van de rapporteurs voor en de deskundigen inzake de wetgevende basisbesluiten, daar doelen, inhoud, toepassingsgebied en duur van de gedelegeerde bevoegdheid voor ieder wetsbesluit moeten worden bepaald.

13. dringt aan op institutionele aanpak ter evaluatie van de administratieve structuren en het personeel die beschikbaar zijn voor de ontwikkeling van deze gedelegeerde rechtsinstrumenten;

14. is van mening dat het, in het belang van de burger en met het oog op openbaarheid, van belang is voor de toekomst een objectieve manier te ontwikkelen voor de evaluatie van de mate van efficiëntie van het delegeren van bevoegdheden met het oog op tenuitvoerlegging van EU-wetgeving, overeenkomstig de nieuwe rechtsgrondslag uit hoofde van artikel 298 van het VWEU.

RESULTAAT VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

16.3.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

 

+:

–:

0:

62

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

János Áder, Elena Oana Antonescu, Kriton Arsenis, Pilar Ayuso, Paolo Bartolozzi, Sergio Berlato, Martin Callanan, Nessa Childers, Chris Davies, Esther de Lange, Anne Delvaux, Bas Eickhout, Edite Estrela, Jill Evans, Elisabetta Gardini, Gerben-Jan Gerbrandy, Julie Girling, Satu Hassi, Jolanta Emilia Hibner, Dan Jørgensen, Christa Klaß, Holger Krahmer, Jo Leinen, Corinne Lepage, Peter Liese, Kartika Tamara Liotard, Linda McAvan, Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė, Miroslav Ouzký, Vladko Todorov Panayotov, Gilles Pargneaux, Antonyia Parvanova, Andres Perello Rodriguez, Pavel Poc, Vittorio Prodi, Frédérique Ries, Anna Rosbach, Oreste Rossi, Daciana Octavia Sârbu, Horst Schnellhardt, Richard Seeber, Theodoros Skylakakis, Bogusław Sonik, Anja Weisgerber, Åsa Westlund, Glenis Willmott, Sabine Wils, Marina Yannakoudakis

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Pablo Arias Echeverría, Jiří Maštálka, Judith A. Merkies, Miroslav Mikolášik, Giancarlo Scotta’, Bart Staes, Marianne Thyssen, Michail Tremopoulos, Peter van Dalen

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Véronique Mathieu, Mario Mauro, Guido Milana, Potito Salatto, Gianluca Susta

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

23.3.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

24

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Raffaele Baldassarre, Luigi Berlinguer, Sebastian Valentin Bodu, Françoise Castex, Christian Engström, Marielle Gallo, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Daniel Hannan, Klaus-Heiner Lehne, Antonio Masip Hidalgo, Alajos Mészáros, Bernhard Rapkay, Evelyn Regner, Francesco Enrico Speroni, Dimitar Stoyanov, Alexandra Thein, Diana Wallis, Rainer Wieland, Cecilia Wikström, Zbigniew Ziobro, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Piotr Borys, Sergio Gaetano Cofferati, Sajjad Karim, Vytautas Landsbergis, Kurt Lechner, Eva Lichtenberger, József Szájer