VERSLAG over "Een EU-strategie voor jongeren – Investeringen en empowerment"

30.3.2010 - (2009/2159(INI))

Commissie cultuur en onderwijs
Rapporteur: Georgios Papanikolaou

Procedure : 2009/2159(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0113/2010
Ingediende teksten :
A7-0113/2010
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over een EU-strategie voor jongeren – Investeringen en empowerment

(2009/2159(INI))

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–   gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 18 december 2000, en met name artikel 14,

–   gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, en met name de artikelen 23 en 28,

–   gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap van 13 december 2006, en met name de artikelen 7 en 24,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 29 april 2009 over "Een EU-strategie voor jongeren – Investeringen en empowerment. Een vernieuwde open coördinatiemethode om op de uitdagingen en kansen voor jongeren in te spelen"[1],

–   gezien het EU-jeugdverslag[2], het werkdocument van de diensten van de Commissie dat bij de mededeling van de Commissie "Een EU-strategie voor jongeren – Investeringen en empowerment" gevoegd is,

–   gezien de resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018)[3],

–   gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 over een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding ("ET 2020")[4],

–   gezien de conclusies van de Raad van 11 mei 2009 over de evaluatie van het huidige kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken en over de toekomstperspectieven voor het nieuwe kader[5],

–   gezien de aanbeveling van de Raad over mobiliteit van jonge vrijwilligers in de Europese Unie[6],

–   gezien de beschikking van de Raad over het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk ter bevordering van actief burgerschap (2011)[7],

–   gezien het Europese Jeugdpact dat door de Europese Raad op zijn bijeenkomst van 22-23 maart 2005 te Brussel is goedgekeurd[8],

–   gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2008 over de vernieuwde sociale agenda waarin jongeren en kinderen als belangrijke prioriteit worden aangemerkt[9],

–   gezien het standpunt van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie[10],

–   gezien zijn schriftelijke verklaring over aandacht voor zelfverwezenlijking van de jeugd in het beleid van de Europese Unie[11],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 februari 2008 over de demografische toekomst van Europa[12],

–   gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A7‑0113/2010),

A.     overwegende dat investeren in acties ten behoeve van de jeugd van essentieel belang is voor de toekomst van de Europese samenlevingen, met name in een tijd waarin het aandeel van jongeren in de totale bevolking voortdurend afneemt,

B.     overwegende dat de jeugd in zijn geheel de samenleving meerwaarde biedt en als dusdanig erkend moet worden,

C.     overwegende dat de huidige generaties bij het uitstippelen van het beleid van vandaag een grote verantwoordelijkheid tegenover jongeren en toekomstige generaties hebben; overwegende dat beleidsmakers en onderzoekers rekening moeten houden met de mening van jongeren om hun inspraak te geven,

D.     overwegende dat de Europese Unie over belangrijke instrumenten inzake jeugdbeleid beschikt, maar dat de lidstaten deze instrumenten ten volle moeten benutten, bekendmaken en integreren,

E.     overwegende dat werkgelegenheid meer betekent dan alleen maar betaald werk: het is een socialisatiemiddel en kan een belangrijke bron van steun, structuur en identiteitsvorming zijn,

F.     overwegende dat een onzekere arbeidssituatie jongeren ertoe kan brengen geen gezin te stichten of daarmee te wachten, en dus een effect heeft op demografische ontwikkelingen,

G.     overwegende de Europese jeugd van vandaag geconfronteerd wordt met groeiende werkloosheidscijfers en zwaar getroffen wordt door de economische crisis; overwegende dat met name laaggekwalificeerde jongeren meer risico op werkloosheid lopen; overwegende dat het daarom belangrijk is dat jongeren een zo goed mogelijke opleiding krijgen die hun een snelle toegang tot en een duurzame participatie op de arbeidsmarkt garandeert,

H.     overwegende dat gelijke toegang voor alle jongeren tot onderwijs en opleiding van goede kwaliteit op alle niveaus moet worden ondersteund, en dat kansen op een leven lang leren verder moeten worden bevorderd,

I.      overwegende dat de overgang van jongeren van onderwijs en opleiding naar de arbeidsmarkt gemakkelijker moet worden gemaakt,

J.      overwegende dat dringend absolute prioriteit moet worden gegeven aan problemen als vroegtijdig schoolverlaten en analfabetisme, met name bij adolescenten en jonge gedetineerden,

K.     overwegende dat kwesties met betrekking tot gezondheid, huisvesting en milieu voor jongeren van groot belang zijn en ernstige gevolgen kunnen hebben voor hun leven en toekomst; overwegende dat een gunstige omgeving op het vlak van onderwijs, werkgelegenheid, sociale integratie en gezondheid moet worden bevorderd,

L.     overwegende dat jongeren op een goede gezinsomgeving moeten kunnen rekenen, maar tegelijk ook steun nodig hebben bij het vervullen van hun behoefte aan zelfstandigheid en onafhankelijkheid,

M.    overwegende dat milieuaspecten niet uitdrukkelijk aan bod komen in de mededeling van de Commissie en de resolutie van de Raad, hoewel zij van groot belang zijn voor jongeren en grote gevolgen hebben voor de gezondheid, de levenskwaliteit en het welzijn van de toekomstige generaties; overwegende dat milieukwesties daarom duidelijk moeten worden vermeld in de actiegebieden van een EU-strategie voor jongeren,

N.     overwegende dat actieve deelname in de samenleving niet alleen een belangrijk middel is om jongeren mondiger te maken maar ook bijdraagt tot hun persoonlijke ontwikkeling, een beter integratie in de samenleving, de verwerving van vaardigheden en de ontwikkeling van verantwoordelijkheidszin,

O.     overwegende dat jeugdwerk belangrijk is voor de EU-jongerenstrategie, als zinvolle vrijetijdsbesteding voor en door jongeren, maar ook met oog op de verwerving van vaardigheden en persoonlijkheidsontwikkeling,

P.     overwegende dat het aanleren en ervaren van participatie in de maatschappij bevorderlijk is voor het begrip van en de actieve deelname aan de democratie en democratische processen,

Q.     overwegende dat jongeren beter op de hoogte moeten worden gebracht van het bestaan van de Europese programma's ten behoeve van jongeren, zodat zij er meer aan kunnen deelnemen,

R.     overwegende dat een efficiënt jeugdbeleid kan bijdragen tot de ontwikkeling van een Europese mentaliteit,

Algemene opmerkingen

1.      verwelkomt de mededeling van de Commissie "Een EU-strategie voor jongeren – Investeringen en empowerment";

2.      verwelkomt de resolutie van de Raad over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018);

3.      merkt op dat de definitie van het begrip "jongere" verschilt van lidstaat tot lidstaat; merkt op dat dit begrip wordt beïnvloed door verschillende maatschappelijke omstandigheden en dat dit ruimte schept voor een verschillende aanpak in elke lidstaat;

4.      is van mening dat de communautaire programma's en middelen blijk moeten geven van de ambitie van Europa voor de jeugd;

5.      verzoekt de lidstaten volledige uitvoering te geven aan de bepalingen van het Verdrag van Lissabon betreffende jeugdbeleid, zoals het aanmoedigen van de deelname van jongeren aan het democratische leven, bijzondere aandacht voor jonge sporters en de handhaving van het Handvest van de grondrechten;

Opmerkingen over de doeltreffendheid van de jongerenstrategie

6.      erkent dat de versterkte open coördinatiemethode met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel het passende instrument is voor samenwerking op het gebied van jeugdbeleid, ondanks de tekortkomingen van deze methode, het beperkte gebruik ervan, het gebrek aan legitimiteit, het gebrek aan effectieve samenwerking tussen "deskundigen" en verkozen politici, de gebrekkige integratie met de nationale prioriteiten en het risico van verwarring over de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende niveaus; is van mening dat de open coördinatiemethode, om duurzame resultaten op te leveren, moet worden versterkt;

7.      onderstreept dat de open coördinatiemethode slechts optimale resultaten kan opleveren indien zij gedragen wordt door een sterke politieke wil van de kant van alle betrokkenen; is van mening dat tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging een fundamenteel obstakel zijn voor de verwezenlijking van de gestelde doelen;

8.      erkent het belang van samenwerking tussen instellingen op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze strategie, en roept de Commissie, de lidstaten en de jongerenvertegenwoordigers op om een actieve rol te spelen bij de tenuitvoerlegging van een jongerenstrategie;

9.      dringt aan op nauwere samenwerking in jeugdzaken tussen het Europees Parlement, de Commissie en de Raad, en benadrukt de noodzaak van meer geïntegreerde samenwerking met en tussen de nationale parlementen in het kader van de open coördinatiemethode;

10.    is ingenomen met de duidelijke definitie van de tweeledige aanpak, de introductie van werkmethodes en met name de duidelijke lijst van uitvoeringsinstrumenten die door de Raad is vastgelegd; vraagt dat het Europees Parlement betrokken wordt bij het vastleggen van de prioriteiten van de werkcycli; dringt erop aan dat Europese samenwerking op jeugdgebied op feitelijke gegevens gebaseerd wordt en relevant en concreet is;

11.    wijst op de noodzaak zowel op Europees als op nationaal niveau duidelijke en gebruiksvriendelijke indicatoren te ontwikkelen waarmee de reële kennis van hoe het met de jeugd gesteld is, kan worden verbeterd, uitgebreid en geactualiseerd en waarmee de vorderingen in de implementatie van gezamenlijk gestelde doelen kunnen worden gemeten en vergeleken; onderstreept het belang van voortdurende controle en evaluatie;

12.    merkt op dat er een evaluatie moet worden gemaakt van de stand van zaken in de uitvoering van de EU-strategie voor jongeren; benadrukt dat de voortgangsverslagen op jeugdgebied openbaar moeten worden gemaakt om het publiek bewust te maken; benadrukt dat de wijze waarop het leven van jongeren in Europa zich ontwikkelt en verandert, moet worden gevolgd zodat de daadwerkelijke vooruitgang kan worden beoordeeld;

13.    is van mening dat peer learning verder moet worden ontwikkeld als middel om de uitwisseling van good practices te vergemakkelijken en bij te dragen tot de samenhang van de maatregelen die op nationaal niveau worden genomen;

14.    meent dat de formulering van het jeugdbeleid en de uitwerking van de EU-programma's en ‑acties zorgvuldig en transparant op elkaar moeten worden afgestemd teneinde een integrale EU-strategie voor jongeren tot stand te brengen; meent met name dat de resultaten van de uitvoering van EU-programma's als feedback moeten worden gebruikt bij de formulering van het jeugdbeleid en de EU-strategie voor jongeren in het algemeen, en omgekeerd;

15.    onderstreept ook dat er een grondige evaluatie van de bestaande, reeds uitgevoerde programma's moet worden gemaakt om een effectief kwaliteitsbeheer mogelijk te maken en op basis daarvan na te gaan welke verbeteringen eventueel in de toekomst aan de programma's moeten worden aangebracht;

16.    wijst op de noodzaak om de EU-programma's en de sociale fondsen voor jongeren te mobiliseren en aan te passen, de toegang ertoe te vergemakkelijken en de toegangsprocedures te vereenvoudigen; benadrukt hoe belangrijk het is op dit gebied een praktische, niet-bureaucratische aanpak te vinden met het oog op een geïntegreerde strategie om het leven van jongeren te verbeteren; onderstreept dat het belangrijk is dat jongeren bij de uitvoering van jongerenprogramma's worden betrokken zodat er beter rekening wordt gehouden met hun behoeften;

17.    onderstreept de belangrijke rol van de programma's Comenius, Erasmus en Leonardo da Vinci bij de ontwikkeling van het Europese onderwijs- en opleidingsbeleid; herhaalt zijn politieke prioriteit dat deze programma's moeten worden beschouwd als een hoeksteen in de ontwikkeling van de EU-strategie voor jongeren, met name voor de volgende generatie meerjarenprogramma's;

18.    meent dat er nog meer moet worden ingezet op mobiliteit van jongeren binnen Europa en dat binnen de mobiliteitsprogramma's voldoende ruimte en aandacht moet zijn voor uitwisselingen van jongeren buiten het formeel onderwijs;

19.    verzoekt de Europese Commissie binnen de nieuwe mobiliteitsprogramma's speciale aandacht te besteden aan mobiliteit van jeugdwerkers en vraagt dat de speciale visaregeling die momentaal bestaat voor studenten daartoe wordt uitgebreid tot jeugdwerkers;

20.    wijst erop dat de massamedia moeten worden betrokken bij het algemeen bekendmaken van de programma's voor jongeren;

21.    erkent dat het verbeteren van de levensomstandigheden van jongeren een transversale taak is, waarmee op elk beleidsgebeid rekening moet worden gehouden; moedigt de Europese instellingen en de lidstaten aan om de oprichting van een afdeling jeugd in alle departementen en ministeries te bevorderen, om te helpen bij het opstellen van een adequaat jeugdbeleid; vraagt ook dat de Commissie in haar directoraten-generaal "jeugdambtenaren" aanstelt en bijschoolt; meent dat het doel moet zijn de documenten van de Commissie te beoordelen vanuit het oogpunt van de doelstellingen van het jeugdbeleid; verwelkomt daarom nadrukkelijk de sectoroverschrijdende aanpak als een noodzakelijke factor om een optimaal niveau van efficiëntie te bereiken; is van mening dat de mainstreaming van jeugdzaken in alle beleidsgebieden van groot belang is om de strategie voor jongeren te doen slagen;

22.    benadrukt dat een rechtvaardige lastenverdeling tussen de generaties op Europees niveau moet worden geïnstitutionaliseerd en dat de lidstaten dit beginsel moeten volgen om de betrekkingen tussen de generaties op billijke wijze te regelen;

Actiegebieden

23.    benadrukt met klem dat de wereldwijde economische crisis aanzienlijke gevolgen voor jongeren heeft en dus een diepgaande invloed moet hebben op de prioriteiten binnen de actiegebieden; meent dat daartoe een reeks maatregelen moet worden vastgesteld om de exitstrategie op sociaal gebied te begeleiden en dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan sociale vangnetten en socialezekerheidsstelsels;

Op elk actiegebied toepasselijke algemene beginselen

24.    onderstreept dat er een einde moet worden gemaakt aan alle soorten van discriminatie onder jongeren, zoals discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst, handicap, leeftijd en seksuele geaardheid;

25.    benadrukt dat het belangrijk is jongeren als een prioritaire groep in de sociale visie van de EU te beschouwen;

26.    benadrukt met klem dat jongeren met een handicap efficiënte en op maat gesneden steun moeten krijgen, alsook echte en gelijke kansen op het vlak van fysieke, zintuiglijke en cognitieve toegang tot onderwijs, werkgelegenheid, cultuur, ontspanning, sport, sociale activiteiten en inspraak in openbare aangelegenheden en burgerzaken;

27.    roept op tot maatregelen om het respect voor de diversiteit en de succesvolle integratie van jongeren en kinderen te garanderen;

28.    verzoekt de lidstaten dwarsverbanden te leggen tussen jeugdbeleid enerzijds en onderwijsbeleid, opleidingsbeleid, werkgelegenheidsbeleid, cultuurbeleid en ander beleid anderzijds;

29.    onderstreept dat er een nauw verband moet worden gelegd tussen jeugdbeleid en kinderbeleid;

Onderwijs en opleiding

30.    spoort de lidstaten aan tot meer intensieve interactie tussen de zijden van de kennisdriehoek (onderwijs, onderzoek en innovatie) als sleutelelement voor groei en werkgelegenheid; beveelt ten zeerste aan gemeenschappelijke criteria te bevorderen voor een betere wederzijdse erkenning van onderwijs en beroepsopleiding van niet-reguliere aard, bijvoorbeeld door de toepassing van het EKK-systeem te versnellen en door ten volle gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten voor de erkenning van kwalificaties en de transparantie en validering van vaardigheden;

31.    verzoekt de lidstaten meer initiatieven te nemen om in de juiste vaardigheden voor knelpuntberoepen te investeren en moedigt hen aan om de leerplannen af te stemmen op de vraag op de arbeidsmarkt, korte beroepsopleidingen bij wet te regelen (indien dit nog niet het geval is) en waar mogelijk gebruikt te maken van de validering van vaardigheden en de erkenning van kwalificaties;

32.    vestigt de aandacht op het probleem van vroegtijdig schoolverlaten en de noodzaak om maatregelen te nemen opdat een zo groot mogelijk percentage jongeren de verplichte schooljaren afmaakt;

33.    moedigt de lidstaten in het kader van de verhoogde financiële middelen met klem aan de onderwijs- en opleidingsmobiliteit voor alle jongeren te bevorderen, aangezien dit een essentiële factor is voor het verwerven van leer- en werkervaring; benadrukt dat mobiliteit van jongeren ook in regio's die aan de EU grenzen belangrijk is en dat de Europese programma's ten behoeve van jongeren voor zoveel mogelijk deelnemers moeten openstaan;

34.    vraagt de lidstaten alles in het werk te stellen om de strategische doelstellingen te verwezenlijken en de in het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding ("ET 2020") vastgestelde benchmarks te bereiken, met name met betrekking tot jongeren met beperkte basisvaardigheden en vroegtijdige schoolverlaters;

35.    vraagt de lidstaten voldoende kanalen te creëren opdat vroegtijdige schoolverlaters opnieuw in het onderwijssysteem kunnen instappen en opdat mensen die een beroepsopleiding hebben gevolgd, mogelijkheden krijgen om over te stappen naar hogere onderwijsniveaus, en dringt erop aan dat zij maatregelen nemen en gerichte programma's aanbieden voor jongeren die door moeilijke omstandigheden of slechte keuzes achterop zijn geraakt of de school vroegtijdig hebben verlaten;

36.    benadrukt dat het belangrijk is jongeren advies en counseling over de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt te geven;

37.    vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat kinderen en jongeren, ongeacht de wettelijke status van hun familie, recht hebben op openbaar onderwijs, om hen, met respect voor hun eigen cultuur en taal, de nodige kennis van de taal en de cultuur van het gastland te helpen verwerven als integratiemiddel;

38.    vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat jongeren, ongeacht hun sociale afkomst en financiële omstandigheden, gelijke toegang tot onderwijs krijgen en dat kansarme jongeren uit gezinnen met een laag inkomen een gelijke toegang tot het onderwijs krijgen;

39.    vraagt de lidstaten het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap toe te passen en inclusief onderwijs – zowel op het gebied van formeel als van informeel onderwijs – tot werkelijkheid te brengen;

40.    onderstreept het belang van een nieuw, doeltreffend en permanent opleidingssysteem voor leraren om leerlingen te helpen beter het hoofd te bieden aan de uitdagingen van onze snel veranderende samenleving;

41.    benadrukt dat het belangrijk is mediageletterdheid te bevorderen;

42.    merkt op dat het onderwijs een belangrijke rol speelt in de positieve ontwikkeling van persoonlijke attitudes;

Werkgelegenheid en ondernemerschap

43.    maakt zich ernstig zorgen over het groeiende aantal jongeren die werkloos zijn, onder hun niveau werken of geen baanzekerheid hebben, vooral in de huidige economische crisis; staat volledig achter het aan de Europese Raad gerichte verzoek om ervoor te zorgen dat de Lissabon-strategie voor de periode na 2010 en de EU 2020-stategie een jeugdperspectief bevatten en steun te verlenen aan de voortzetting van de initiatieven conform de algemene doelstellingen van het Europees Pact voor de jeugd; staat volledig achter het voorstel om de nodige maatregelen ten behoeve van jongeren te ontwikkelen in de herstelplannen in de context van de economische en financiële crisis;

44.    onderstreept dat het essentieel is dat de doelstellingen van de Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid worden gehaald, en is van mening dat de hernieuwde EU 2020-agenda de EU in staat moet stellen de crisis volledig te boven te komen door zich sneller tot een innovatieve en werkgelegenheid scheppende economie te ontwikkelen; dringt er in dit verband op aan dat de vernieuwde agenda meer focust op jongeren;

45.    verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen tegen de baanonzekerheid en slechte arbeidsomstandigheden waarmee jongeren te maken krijgen op de arbeidsmarkt, en het combineren van werk, privéleven en gezin actief te ondersteunen;

46.    vraagt de lidstaten in hun beleid ter bevordering van de werkgelegenheid rekening te houden met de intergenerationele dimensie;

47.    vraagt de lidstaten jongeren makkelijker toegang te geven tot allerlei soorten banen onder goede arbeidsomstandigheden, om te voorkomen dat vaardigheden en banen slecht op elkaar afgestemd zijn, wat een verspilling van talent zou betekenen; beveelt in dit verband aan om de kwaliteit van stages te verbeteren en stagiairs meer rechten te geven door ervoor te zorgen dat het merendeel van de stageprogramma's jongeren kwalificaties bezorgt en tot een betaalde baan leidt;

48.    vraagt de lidstaten ook meer arbeidskansen te bieden, socialebeschermingsbeleid voor kansarme jongeren uit te voeren, jongeren in de steden en daarbuiten gelijke kansen te geven en speciale steun te verlenen aan jonge moeders;

49.    herinnert aan het risico van braindrain en de negatieve gevolgen voor de landen van oorsprong van de jongeren; vraagt de lidstaten strategieën te onderzoeken en te ontwikkelen om jongeren ter plaatse te houden in landen en regio's met veel emigratie, die diverse vormen aanneemt, zoals braindrain, invulling van knelpuntberoepen, goedkope, ongeschoolde arbeid en vaak seizoensarbeid;

50.    vraagt de lidstaten een eind te maken aan gevallen waar inkomensverschillen tussen jonge mannen en jonge vrouwen op grond van hun geslacht worden vastgesteld;

51.    vraagt de lidstaten in tijden van mondialisering voor fatsoenlijke arbeidsrechten en sociale zekerheid te zorgen door een evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid tot stand te brengen;

52.    vraagt de lidstaten te garanderen dat verworven sociale voordelen volledig overdraagbaar zijn, zodat de sociale bescherming van jongeren die voor mobiliteit hebben gekozen, niet in gevaar komt;

53.    benadrukt het belang van praktijkstages in bedrijven en instellingen tijdens de studietijd, die het makkelijker maken om later een baan te vinden;

54.    stelt voor een ondernemerscultuur bij jongeren te bevorderen door beter over ondernemerschap te communiceren, door de ontwikkeling van Europese structuren en netwerken op dat gebied te bevorderen en door jongeren aan te moedigen om als zelfstandige aan de slag gaan en een beroep doen op microkrediet en microfinanciering; benadrukt het belang van een leven lang leren;

55.    erkent de noodzaak van synergie tussen de onderwijswereld en het bedrijfsleven en van geavanceerde vormen van integratie tussen universiteiten en bedrijven;

56.    moedigt de lidstaten aan om private initiatieven voor jongeren te steunen, onder meer door nationale programma's in aanvulling op de Europese programma's;

57.    wijst erop dat er beleid moet worden uitgestippeld om werk en privéleven beter te combineren en jongeren aan te moedigen om een gezin te stichten; wijst er ook op dat ervoor moet worden gezorgd dat jongeren voldoende inkomsten hebben om zelfstandig beslissingen te kunnen nemen, ook als het erom gaat een gezin te stichten;

Gezondheid, welzijn en milieu

58.    onderstreept dat de gevolgen van de klimaat- en milieuveranderingen en de milieuverloedering het leven van jongeren negatief beïnvloeden, en vraagt om duurzame maatregelen op dit gebied;

59.    verzoekt de lidstaten in hun leerplannen adequate vormen van bewustmaking over de preventie van gezondheids- en milieurisico's op te nemen;

60.    betreurt ten zeerste dat het samenwerkingskader geen gewag maakt van het consumentenbeleid; is van mening dat sommige gezondheidsproblemen te maken kunnen hebben met de productie en marketing van ongezond voedsel;

61.    onderstreept dat bij het opstellen van consumenten- en milieubeleid rekening moet worden gehouden met de specifieke kwetsbaarheid van jongeren en kinderen; benadrukt dat voor een hoog niveau van bescherming van jonge consumenten moet worden gezorgd door maatregelen zoals informatie- en voorlichtingscampagnes;

62.    wijst erop dat de bestrijding van drugsgebruik, aan alcohol en roken gerelateerde schade en andere vormen van verslaving, waaronder gokverslaving, moet worden voortgezet, met name door preventie en ontwenning; vraagt de lidstaten optimaal gebruik te maken van het EU-actieplan inzake drugs en de EU-strategie die de lidstaten ondersteunt bij de bestrijding van aan alcohol gerelateerde schade en andere vormen van verslaving;

63.    herinnert er ook aan dat kinderen en jongeren in de media aan tal van gewelddadige scènes worden blootgesteld; stelt voor dat deze kwestie verder wordt onderzocht en dat de nodige maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat hun geestelijke gezondheid erdoor wordt beïnvloed;

64.    beveelt aan om jongeren bij het gebruik van nieuwe technologieën te begeleiden door media-educatiebeleid en bewustmaking over de gevaren van een ongecontroleerd gebruik van nieuwe technologieën;

65.    benadrukt de rol van seksuele voorlichting van jongeren bij de bescherming van hun gezondheid;

66.    vestigt de aandacht op het blijvend hoge aantal zwangerschappen bij minderjarigen en vraagt de Commissie en de lidstaten jongeren bewust te maken van en voor te lichten over dit probleem;

67.    vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat immigrantenkinderen en ‑jongeren, ongeacht de wettelijke status van hun familie, toegang krijgen tot basisgezondheidszorg;

68.    benadrukt de rol van sport als een hele reeks activiteiten die tot een gezonde levenswijze voor jongeren bijdragen en teamwerk, fair play en verantwoordelijkheid stimuleren, alsook de rol van voorlichting voor jongeren bij de bestrijding van geweld op het sportveld; vraagt om speciale programma's voor jongeren met een handicap;

69.    vraagt de lidstaten bij hun inspanningen om jongeren aan te moedigen om aan sport te doen, ook rekening te houden met genderspecifieke aspecten en ook steun te verlenen aan minder populaire sporten;

70.    benadrukt dat het belangrijk is voorlichtingscampagnes voor jongeren te bevorderen om doping te bestrijden en schone sport te ondersteunen;

Participatie

71.    benadrukt het belang van een voortdurende gestructureerde dialoog met en raadpleging van jongeren; spoort met klem aan tot meer participatie van jongeren en jeugdorganisaties op alle niveaus (lokaal, nationaal en internationaal) in het uitstippelen van het algemene beleid en met name het jeugdbeleid, en niet alleen dat, via een continue gestructureerde dialoog;

72.    onderstreept dat het belangrijk is om de methode van het raadplegen van jongeren in overweging te nemen zodat rekening wordt gehouden met een grote verscheidenheid aan zienswijzen van jongeren; is voorstander van de ontwikkeling van structuren waarin alle actoren samen kunnen werken, in gelijke mate invloed op het beleid en de besluitvorming kunnen uitoefenen en de nodige middelen voor de oprichting van deze structuren kunnen inbrengen;

73.    moedigt de lidstaten aan om jongerenorganisaties bij de beleidsvorming te betrekken, ook op lokaal niveau;

74.    benadrukt het belang van representatieve jeugdvertegenwoordigers bij de gestructureerde dialoog en beveelt de Commissie aan om de vertegenwoordigers van de nationale jeugdraden overleg te plegen over de prioritaire thema's voor jongeren;

75.    erkent de vaak aangehaalde noodzaak van erkenning van en steun voor jongerenorganisaties en de belangrijke bijdrage die zij leveren aan niet-formeel onderwijs; vraagt de Commissie en de Raad de lidstaten aan te moedigen om lokale jeugdparlementen en ‑raden op te richten en te steunen en daartoe programma's op te zetten;

76.    beklemtoont de noodzaak van ruimere en meer gediversifieerde participatie van jongeren voor een betere representativiteit; wil participatie vanaf jonge leeftijd aanmoedigen; wenst in dit verband dat er wordt nagedacht over het versterken van de banden tussen scholen, jongerenorganisaties en andere maatschappelijke organisaties, en beveelt ten zeerste aan om een betere erkenning van niet-formeel onderwijs te bevorderen;

77.    stelt voor om prijzen uit te reiken aan jongeren die actief in de samenleving participeren, met het uiteindelijke doel om een cultuur van zowel rechten als plichten tot stand te brengen;

78.    benadrukt dat er bijzondere inspanningen moeten worden geleverd om jongeren die in afgelegen en landelijke gebieden en in achterstandswijken wonen, aan te moedigen om actief aan Europese activiteiten deel te nemen; betreurt in dit verband dat in het samenwerkingskader geen specifieke actie wordt voorgesteld om jongeren, en met name jongeren die in afgelegen gebieden wonen en niet tot politieke, sociale of niet-gouvernementele organisaties behoren, beter te informeren over de programma's van de EU; vraagt de Commissie daartoe een duidelijke verbintenis aan te gaan;

79.    onderstreept dat er meer inspanningen moeten worden geleverd om te zorgen voor een effectieve uitwisseling van ideeën en informatie tussen academici, bedrijfsleven en politiek op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau;

Creativiteit en cultuur

80.    verzoekt de lidstaten de toegang tot nieuwe technologieën te vergemakkelijken om de creativiteit en de innovatiecapaciteit van jongeren te stimuleren en belangstelling te wekken voor cultuur, kunst en wetenschap;

81.    is verbaasd dat er nergens in de mededeling van de Commissie uitdrukkelijk gewag wordt gemaakt van culturele aspecten; voegt toe dat deze niet kunnen worden herleid tot ondernemerschap en het gebruik van nieuwe technologieën;

82.    is verheugd dat in de aanbeveling van de Raad rekening wordt gehouden met de rol van sociaal-culturele activiteiten, die de rol van het onderwijs en het gezin aanvult; merkt op dat deze activiteiten ook een beslissende bijdrage aan de bestrijding van discriminatie en ongelijkheid leveren en de toegang van jongeren tot vrijetijdsbesteding, cultuur en sport bevorderen;

83.    benadrukt dat het belangrijk is jongerencultuur te steunen en te erkennen wanneer de lidstaten middelen toewijzen, aangezien dit essentieel is om de creativiteit van jongeren te ontwikkelen;

84.    verwelkomt het voorstel dat in de resolutie van de Raad geformuleerd wordt om een gespecialiseerde opleiding voor jongerenwerkers in cultuur, de nieuwe media en interculturele vaardigheden te bevorderen;

85.    stelt voor om een jeugdperspectief op te nemen in het beleid, de programma's en de acties op cultuur- en mediagebied;

86.    is van mening dat culturele instellingen (bv. musea, bibliotheken en theaters) moeten worden aangemoedigd om kinderen en jongeren meer te laten participeren;

87.    vraagt aan de Europese Commissie en de Raad een Europees jongerenpaspoort uit te werken waarmee jongeren overal in de EU tegen een bodemtarief toegang krijgen tot culturele instellingen;

Vrijwilligerswerk

88.    verwelkomt het besluit van de Raad om 2011 uit te roepen tot Europees Jaar van het vrijwilligerswerk, alsook de maatregelen die zijn vermeld in de aanbeveling van de Raad over mobiliteit van jonge vrijwilligers in de Europese Unie;

89.    is van mening dat jeugdvrijwilligerswerk moet worden gesteund, onder meer door het programma voor Europees vrijwilligerswerk uit te breiden, en door kansarme jongeren te helpen om zich voor vrijwilligerswerk in te zetten;

90.    is van mening dat er, afhankelijk van de resultaten van de evaluatie van de voorbereidende actie Amicus, nog meer van dergelijke acties moeten worden overwogen;

91.    is van mening dat vrijwilligerswerk geen vervangmiddel voor betaald professioneel werk mag zijn, maar een meerwaarde moet bieden voor de samenleving;

92.    vraagt om de invoering en wederzijdse erkenning van een "Europees vrijwilligerspaspoort" als aanvulling op het bestaande "Europese jongerenpaspoort"; kinderen en jongeren zouden hun vrijwilligerswerk in dit paspoort kunnen laten optekenen en zouden het aan potentiële werkgevers kunnen voorleggen als bewijs van kwalificatie;

Sociale inclusie

93.    is verheugd dat 2010 is uitgeroepen tot Europees Jaar voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, in het bijzonder in de context van de economische en financiële crisis, waaronder met name jongeren zwaar te lijden hebben;

94.    is tegen de achtergrond van de vergrijzing van mening dat solidariteit tussen de generaties een belangrijke uitdaging is; vraagt de lidstaten bij het formuleren van hun beleid, met name in tijden van economische en financiële crisis, rekening te houden met de belangen van jongeren en toekomstige generaties;

95.    benadrukt ook dat er meer hulpverleningsprogramma's moeten worden ontwikkeld voor gemarginaliseerde groepen, zoals jonge immigranten en alle mensen met bijzondere behoeften (mensen met een handicap, jongeren die na een gevangenisstraf moeten worden gereclasseerd, daklozen, mensen met een onzekere baan, enz.);

96.    erkent de noodzaak van bewustmaking over jongeren met een handicap en vraagt de Europese instellingen maatregelen te nemen opdat jongeren met een handicap volledig worden geïntegreerd;

97.    herhaalt zijn verzoek om van kindsbeen af en op alle gebieden van het leven voor gendergelijkheid te zorgen; is daarom bijzonder verheugd dat de aanbeveling van de Raad beoogt voor betere kinderopvang te zorgen en ouders aan te moedigen om hun verantwoordelijkheden te delen zodat zowel jonge mannen als jonge vrouwen werk en privéleven beter kunnen combineren;

98.    benadrukt dat kinderen en jongeren ervan bewust gemaakt moeten worden dat discriminatie in welke vorm en op welk gebied dan ook onaanvaardbaar is, en dat er resoluut moet worden opgetreden tegen alle vormen van extremisme;

99.    beveelt aan dat er in elke lidstaat prioritair voor wordt gezorgd dat geen enkele minderjarige jongere zonder sociale zekerheid komt te zitten;

100.  benadrukt het belang van een inclusieve digitale omgeving; moedigt de lidstaten aan om concepten in het kader van het formele en informele onderwijs te ontwikkelen die jongeren toegang tot informatie, onderwijs en cultuur bieden en hun mediavaardigheden verbeteren;

Jongeren en de wereld

101.  beveelt aan dat ontwikkelingshulp wordt gericht op maatregelen ten behoeve van jongeren en ter bestrijding van drugsgebruik en drugshandel in de ontwikkelingslanden;

102.  is voorstander van het bevorderen van activiteiten van algemeen belang die jongeren verantwoordelijkheidszin bijbrengen, zoals vrijwilligerswerk in verband met klimaatverandering, ontwikkelingssamenwerking of humanitaire hulpverlening; is ingenomen met de kansen die de oprichting van een Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening jongeren biedt om deel te nemen aan de humanitaire werkzaamheden van de EU, en vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat jongeren van het bestaan ervan op de hoogte zijn;

103.  moedigt de Commissie aan om de mogelijkheid om de internationale samenwerking op het gebied van jeugdvrijwilligerswerk op te voeren, verder te onderzoeken;

104.  vraagt de lidstaten uitwisselingen en jumelages met derde landen en gemeenschappen te ontwikkelen om interculturele dialoog te bevorderen en jongeren aan te moedigen om gezamenlijke projecten op te zetten;

105.  vraagt dat het programma Erasmus Mundus wordt verbeterd en uitgebreid;

o o

o

106.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

TOELICHTING

De mededeling van de Commissie

Op 27 april 2009 heeft de Commissie een mededeling gepubliceerd waarin een nieuwe EU-strategie voor jongeren wordt vastgelegd, die tot doel heeft een kader vast te stellen voor samenwerking in jongerenzaken in de komende tien jaar. Bij de mededeling is het allereerste "EU -Jeugdverslag 2009" gevoegd, waarin gegevens over de situatie van jongeren in Europa zijn samengebracht.

De Commissie stelt voor het nieuwe samenwerkingskader te baseren op een strategie met drie doelstellingen, die verbonden zijn aan de doelstellingen van de hernieuwde Sociale Agenda:

-  het creëren van meer kansen voor de jeugd in onderwijs en werkgelegenheid;

-  het verbeteren van de toegang tot en volledige deelname aan de samenleving voor alle jongeren;

-  het stimuleren van de solidariteit tussen de samenleving en jongeren;

Onder elk van deze doelstellingen beschrijft de Commissie twee of drie mogelijke actieterreinen en noemt zij mogelijke maatregelen door de lidstaten en de Commissie te nemen "in het kader van hun respectieve bevoegdheden". De voorgestelde maatregelen betreffen zeer verschillende beleidsgebieden. Het document toont dan ook een echte transversale aanpak, waarbij wordt voorgesteld jongerenkwesties te integreren in meer beleidsgebieden dan tot nu het geval was.

De Commissie stelt voor de open coördinatiemethode verder te gebruiken: dit zou andere processen van beleidscoördinatie moeten ondersteunen en moet worden gecombineerd met de voorzetting van de gestructureerde dialoog met jongeren. De Commissie stelt ook voor de samenwerking te baseren op een driejaarlijkse evaluatie van de situatie van de jongeren, waarna indien nodig de prioriteiten worden bijgestuurd. Tenslotte zullen de Raad en de Commissie om de drie jaar een verslag publiceren over de implementatie van de doelstellingen.

De resolutie van de Raad

Op 27 november 2009 nam de Raad een resolutie aan over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018), waarbij de algemene titel gewijzigd werd van "strategie" tot "samenwerkingskader". De resolutie van de Raad volgt in grote lijnen de algemene aanpak van de Commissiemededeling, maar ze herstructureert de doelstellingen en een aantal actiegebieden, geeft meer duidelijkheid over de methode en middelen en voegt meer specifieke initiatieven toe aan de verschillende actiegebieden.

De algemene doelstellingen voor Europese samenwerking in jeugdzaken tot 2018 zijn als volgt gedefinieerd:

-  meer en gelijke onderwijs- en werkgelegenheidskansen creëren voor jongeren;

-  actief burgerschap en sociale integratie van en solidariteit tussen alle jongeren bevorderen;

De Raad geeft een aantal actiegebieden een andere naam, roept een nieuw actiegebied inzake cultuur in het leven en herstructureert het gebied van ondernemerschap en creativiteit door het eerste aan werkgelegenheid toe te voegen en het laatste aan cultuur. De belangrijkste actiegebieden waarin initiatieven moeten worden ondernomen, zijn nu als volgt: onderwijs en opleiding, werkgelegenheid en ondernemerschap, gezondheid en welzijn, participatie, vrijwilligersactiviteiten, sociale inclusie, jongeren in de wereld en creativiteit en cultuur.

Wat betreft de nieuwe initiatieven die zijn toegevoegd, versterkt de resolutie van de Raad de bepalingen inzake jongerenwerkgelegenheid en ondernemerschap, gelijke kansen, sociale cohesie, welzijn en sport en de bestrijding van sociale uitsluiting. In de resolutie wordt met name voorgesteld op jongeren gerichte kortetermijnmaatregelen te introduceren in de herstelplannen van de lidstaten. De Raad voegt ook een nieuwe bepaling toe over media-educatie en over de bescherming tegen bepaalde gevaren die uit de nieuwe media voortvloeien en breidt aanzienlijk de lijst uit van initiatieven op het gebied van "jeugd en de wereld".

Voorts licht de Raad de werkmethodes toe, door deze te baseren op werkcycli, waarbij prioriteiten moeten worden vastgelegd voor elk van deze cycli, alsook op terdege omschreven uitvoeringsinstrumenten, met name: kennisvergaring, wederzijds leren, voortgangsrapportage, verspreiding van resultaten, toezicht en gestructureerde dialoog.

Opmerkingen van de rapporteur

De rapporteur vindt het van groot belang dat er een EU-strategie voor jongeren geformuleerd wordt. Aangezien op dit gebied subsidiariteit de regel is, is de belangrijkste prioriteit de bestaande middelen te ontwikkelen en efficiënter toe te passen. Het hoofddoel van de hernieuwde jongerenstrategie moet daarom zijn de bestaande instrumenten beter toe te passen en bekend te maken. Er kan vooruitgang worden geboekt door de regeringen aan te sporen tot meer samenwerking op jeugdgebied ondanks de verschillen in de diverse nationale vormen van jeugdbeleid. Het is een instrument waarmee we de toekomstige Europeanen een beloftevolle toekomst kunnen bezorgen.

In het licht hiervan vindt de rapporteur dat het Europees Parlement, als de enige EU-instelling die verantwoordelijk is en democratisch verkozen is door de Europese burgers, meer inspraak zou moeten hebben in de formulering, implementering, toezicht en evaluatie van de EU-strategie voor jongeren en een doorslaggevende rol zou moeten vervullen in het formuleren van de OCM-doelstellingen. De leden van het Europees Parlement zouden ook een sleutelrol kunnen spelen in het bevorderen van het Europees jeugdbeleid in de lidstaten.

Binnen het begrensde kader van dit rapport heeft de rapporteur geprobeerd de nadruk te leggen op de diverse problemen waarmee jongeren vandaag te kampen hebben, waarbij hij altijd rekening houdt met de dynamiek van deze problemen en dus de mogelijkheid dat deze in de nabije toekomst een andere vorm kunnen aannemen. Bovendien heeft hij geprobeerd het verslag zo in te delen dat er geen twijfel kan bestaan over waar de nadruk ligt op het gebied van de hernieuwde jongerenstrategie. Met het oog hierop heeft hij de kopjes gewijzigd en er een aantal toegevoegd.

De economische crisis treft de jongeren zwaar en trekt een wissel op hun toekomstige welvaart. Daar komt nog bij dat de toekomst van de jongeren sterk te lijden zal hebben onder de vergrijzing van de bevolking. Rekening houdend met de diverse vormen van druk die op de jongeren wordt gelegd en dus ook met onze plicht om hen te helpen via een goed doordachte jongerenstrategie, en aangezien jeugdbeleid onder het subsidiariteitsbeginsel valt en de lidstaten in dit gebied op vrijwillige basis samenwerken, meent de rapporteur dat het voor de nieuwe strategie essentieel is om aan de tekortkomingen van de oude strategie te verhelpen en resultaten te behalen. In dat verband is de achilleshiel van de jongerenstrategie volgens hem de uitvoering ervan en het onvermogen om alle lidstaten te overtuigen hun uiterste best te doen om op jeugdgebied samen te werken. Dit probleem vloeit voort uit het gebrek aan duidelijk gedefinieerde instrumenten en aan indicatoren die effectief helpen om de verwezenlijking van de gemeenschappelijk omschreven doelstellingen te controleren en te evalueren. Bovendien zijn de lidstaten kennelijk terughoudend om via de publicatie van hun voortgangsverslagen informatie te verspreiden over hun vorderingen. De nieuwe strategie moet deze obstakels wegwerken en een duurzame oplossing bieden.

De rapporteur is er vast van overtuigd dat de introductie van passende werkmethodes in de context van Europese samenwerking, namelijk de werkcycli, de prioriteiten en de uitvoeringsinstrumenten, alsook het vastleggen van het algemeen doel in elk actiegebied, kunnen helpen om een antwoord te bieden op de bestaande en toekomstige uitdagingen waarmee de jongeren geconfronteerd worden.

Hij is er bovendien van overtuigd dat de formulering van het jeugdbeleid niet kan worden gescheiden van de formulering van de EU-programma's. De op jongeren gerichte EU-programma's moeten in overeenstemming zijn met de implementatie van het jeugdbeleid. De programma's kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen. Daarom moet er absoluut voor gezorgd worden dat de voordelen van de EU-programma's zoveel mogelijk ten goede komen van de jongeren.

De rapporteur meent dat de sectoroverschrijdende aanpak die door de Commissie wordt voorgesteld en door de resolutie van de Raad wordt overgenomen, in de juiste richting gaat. Hij stemt ermee in dat alle politieke niveaus bij het formuleren van hun beleid rekening moeten houden met het belang van de jongeren en de toekomstige generaties. Hij denkt ook dat de sectoroverschrijdende aanpak nuttige resultaten kan opleveren voor de toepassing van de EU-programma's op plaatselijk niveau en in dat opzicht kan helpen de EU-programma's verder te verbeteren.

Wat betreft de actiegebieden die door de Commissie zijn voorgesteld en door de Raad zijn bijgeschaafd, moet hij toegeven dat je niet alles kan opnoemen. Alles opnoemen zou de efficiëntie van de strategie niet garanderen en kan deze zelfs in gevaar brengen. Het allerbelangrijkste is te verzekeren dat de strategie in de door de Commissie en de Raad voorgestelde actiegebieden goed uitgevoerd, gecontroleerd en geëvalueerd wordt. Zodra men zeker is van de efficiëntie in een bepaald gebied kan worden overgegaan naar andere gebieden. Bovendien mogen we niet vergeten dat elke lidstaat zijn eigen specifieke problemen heeft die specifieke acties vereisen zodat zij de gemeenschappelijk vastgestelde doelen kunnen bereiken. Daarom is de rapporteur er voorstander van dat de algemene doelstelling in elk actiegebied wordt vastgelegd en dat de lidstaten vrij de initiatieven kunnen kiezen die de ontwikkeling van een efficiënte strategie opleveren.

Onderwijs en ontwikkeling is een gebied waaraan extra aandacht moet worden besteed, aangezien het hier vooral om jongeren gaat. Gelijke kansen voor alle jongeren, ongeacht hun achtergrond, moet hoog op de politieke agenda staan. Er moeten voldoende mogelijkheden en stimulansen zijn voor "tweede kansen" voor jongeren die achterop zijn geraakt. Tegelijk moeten jongeren gesteund worden voor het oplossen van financiële moeilijkheden in verband met het afmaken van hun studies. Tot slot moet de overgang van onderwijs naar werk gemakkelijker worden gemaakt.

Het percentage van de jongerenwerkloosheid ligt bijna twee keer zo hoog als dat van de hele arbeidsbevolking. Ongelijkheden inzake participatie op de arbeidsmarkt blijven bestaan. Bovendien worden de jongeren op de arbeidsmarkt op verschillende manieren gediscrimineerd. Vele jongeren werken onder hun niveau. Een dergelijke wanverhouding betekent een verlies van talent. Opleidingsmaatregelen zouden zo moeten worden opgesteld dat verzekerd wordt dat de vaardigheden en de vraag van de arbeidsmarkt beter op elkaar zijn afgestemd. Tegelijk bestaat het gevaar dat het onderwijs een handige opslagplaats wordt voor werkloze jongeren. Jongeren moeten ook ondersteund worden in het verwerven van autonomie en zelfstandigheid door middel van werk.

Informatie- en onderwijscampagnes over gezondheidskwesties en milieuzaken moeten toegespitst worden op jongeren maar ook op gezinnen. Jongeren moeten een hoog niveau van consumentenbescherming kunnen genieten en hebben recht op een gezond natuurlijk milieu. Bescherming tegen drugsverslaving en andere vormen van verslaving is essentieel.

Jongeren moeten bewust worden gemaakt van hun verantwoordelijkheden en van de verschillende manieren om te participeren aan de samenleving en de representatieve democratie. Jongeren moeten inspraak hebben bij de formulering van het beleid. Politieke jongerenorganisaties, ngo's en andere jongereninitiatieven die de participatie van jongeren op Europees, nationaal en lokaal niveau bevorderden en verbeteren, zijn in dit verband belangrijk. Toch zijn de mogelijkheden die zij bieden bij vele jongeren niet bekend. Er moeten meer inspanningen worden geleverd op het gebied van communicatie en deze moeten ook gericht zijn op jongeren met minder kansen, om zoveel mogelijk en zo verschillend mogelijke jongeren aan te sporen om deel te nemen aan op de jeugd gerichte Europese programma's.

In het licht van wat vooraf gaat probeert de rapporteur de nadruk te leggen op de belangrijkste punten binnen een beperkte ruimte. Hij hoopt het Parlement een stem te geven en een stap verder te gaan op het gebied van de Europese jongerenstrategie, via een harmonieuze samenwerking met de Raad, de Commissie, de lidstaten, de jeugdorganisaties en andere ngo's, in het beste belang van de Europese jongeren, die zo'n waardevolle bron zijn voor de toekomst van het Europese continent en die we niet mogen verspillen.

Dit verslag is een verdere stap in een voortdurend proces van inzet. Een inzet die onze plicht is, een eeuwige plicht tegenover de toekomstige generaties.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

23.3.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

31

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Maria Badia i Cutchet, Malika Benarab-Attou, Lothar Bisky, Piotr Borys, Santiago Fisas Ayxela, Mary Honeyball, Cătălin Sorin Ivan, Petra Kammerevert, Morten Løkkegaard, Emma McClarkin, Marek Henryk Migalski, Katarína Neveďalová, Doris Pack, Chrysoula Paliadeli, Marie-Thérèse Sanchez-Schmid, Marietje Schaake, Pál Schmitt, Marco Scurria, Timo Soini, Emil Stoyanov, Hannu Takkula, László Tőkés, Marie-Christine Vergiat, Sabine Verheyen, Milan Zver

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Ivo Belet, Rita Borsellino, Nadja Hirsch, Oriol Junqueras Vies, Iosif Matula, Georgios Papanikolaou, Mitro Repo, Róża Gräfin Von Thun Und Hohenstein