VERSLAG over de mededeling van de Commissie over kankerbestrijding: een Europees partnerschap
19.4.2010 - (2009/2103(INI))
Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: Alojz Peterle
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de mededeling van de Commissie over kankerbestrijding: een Europees partnerschap
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie over kankerbestrijding: een Europees partnerschap (COM(2009)0291),
– gezien Besluit nr. 1350/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 tot vaststelling van een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2008-2013)[1],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 oktober 2008 over "Samen werken aan gezondheid: een EU-strategie voor 2008-2013"[2],
– gezien Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)[3],
– gezien de conclusies van de Raad betreffende het terugdringen van kanker in Europa, aangenomen op 10 juni 2008[4],
– gezien Aanbeveling van de Raad 2003/878/EG van 2 december 2003 over kankerscreening[5],
– gezien zijn verklaring van 11 oktober 2007 over de noodzaak van een omvattend beleid om kanker te bestrijden[6],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 april 2008 over kankerbestrijding in de uitgebreide Europese Unie[7],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 oktober 2006 over borstkankerbestrijding in de uitgebreide Europese Unie[8],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 juni 2003 over borstkankerbestrijding in de Europese Unie[9],
– gezien Besluit nr. 646/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 maart 1996 tot vaststelling van een actieplan voor kankerbestrijding in het kader van de actie op het gebied van de volksgezondheid (1996-2000)[10],
– gezien Besluit nr. 2004/513/EG van de Raad van 2 juni 2004 betreffende de sluiting van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik[11],
– gezien de Europese code tegen kanker: versie drie,
– gezien het World Cancer Report 2008 van het Internationaal Instituut voor kankeronderzoek (IARC),
– gezien de verklaring van het Europees Parlement over hepatitis C[12],
– gezien de activiteiten en de conclusies van de belangengroepering EP‑leden tegen kanker (MAC),
– gelet op artikel 184 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gelet op artikel 35 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie[13],
– gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0121/2010),
A. overwegende dat ondanks de medische vooruitgang wereldwijd een epidemische toename van kanker valt vast te stellen,
B. overwegende dat een aantal landen vooruitgang boekt bij het terugdringen van het aantal kankergevallen dankzij een beleid ter bestrijding van het roken en een beleid gericht op de verbetering van de secundaire preventie en van de behandeling van een aantal vormen van kanker[14],
C. overwegende dat kanker volgens de Wereldgezondheidsorganisatie mondiaal gezien een van de belangrijkste doodsoorzaken is en dat ongeveer 13% van alle sterfgevallen in 2004 aan kanker te wijten waren,
D. overwegende dat kanker in 2006 de tweede doodsoorzaak was en dat twee op de tien sterfgevallen bij vrouwen en drie op de tien bij mannen het gevolg waren van kanker en dat bij ongeveer 3,2 miljoen EU‑burgers per jaar de diagnose kanker wordt gesteld, en overwegende dat de meeste sterfgevallen werden veroorzaakt door longkanker, colorectale kanker en borstkanker,
E. overwegende dat volgens schattingen van het Internationaal Instituut voor kankeronderzoek (IARC), bij een op de drie Europeanen gedurende hun leven kanker wordt vastgesteld en dat een op de vier Europeanen aan de ziekte sterft,
F. overwegende dat volgens voorspellingen in 2010 3 miljoen Europeanen kanker zullen krijgen en dat bijna 2 miljoen mensen eraan zullen sterven, en dat volgens voorspellingen in 2020 3,4 miljoen Europeanen kanker zullen krijgen en dat meer dan 2,1 miljoen mensen aan de gevolgen van de ziekte zullen sterven,
G. overwegende dat er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen wat betreft de meest voorkomende soorten kanker en dat vrouwen vooral worden getroffen door borst-, baarmoederhals- en baarmoederkanker, eileider-, eierstok- en vaginale kanker, maar ook vaak door maag- en colorectale kanker, terwijl de incidentie van borstkanker bij vrouwen in veel Europese landen een stijgende lijn vertoont en ook jongere vrouwen treft en dat er in de EU jaarlijks 275.000 vrouwen borstkanker krijgen,
H. overwegende dat kankerbestrijding moet worden beschouwd als een essentieel onderdeel van de gezondheidsstrategie,
I. overwegende dat ca. 30% van de kankergevallen kan worden voorkomen en dat de gevolgen ervan kunnen worden beperkt door vroegtijdige opsporing en behandeling, terwijl de effectiviteit van de nationale screeningprogramma's voor vrouwen varieert en afhankelijk is van het percentage van de vrouwelijke bevolking dat zich daadwerkelijk laat screenen, van de beschikbaarheid van mammografische apparatuur en de kwaliteit daarvan, alsmede van de behandeling en van andere factoren,
J. overwegende dat kinderkanker, de hoofddoodsoorzaak bij kinderen, succesvol kan worden behandeld en dat een overlevingspercentage van 80% kan worden gehaald,
K. overwegende dat preventie zowel de primaire preventie van incidentie als de secundaire preventie via screening en vroegtijdige opsporing betreft,
L. overwegende dat doelmatige primaire preventie een aanzienlijke bijdrage kan leveren aan de verbetering van de gezondheid door middel van ingrepen op bevolkingsniveau en maatregelen om een gezonde levensstijl aan te moedigen,
M. overwegende dat preventie zowel de primaire preventie van incidentie, hetgeen kan worden bereikt door de blootstelling van de bevolking aan kankerverwekkende verontreinigende stoffen in het milieu te reduceren, als daarnaast de secundaire preventie via screening en vroegtijdige opsporing betreft,
N. overwegende dat baarmoederhalskanker (de tweede meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen na borstkanker) kan worden tegengegaan door een geschikte behandeling, bijvoorbeeld met profylactische vaccins tegen kankerverwekkende virussen,
O. overwegende dat kanker door veel factoren in verschillende stadia wordt veroorzaakt en dat er derhalve een nieuw kankerpreventieparadigma nodig is dat genetische factoren, levensstijl, beroepsfactoren en milieufactoren op gelijke voet in ogenschouw neemt, zodat de feitelijke gecombineerde effecten van verschillende factoren worden onderzocht en er niet alleen naar geïsoleerde oorzaken wordt gekeken,
P. overwegende dat de milieufactoren niet alleen omgevingstabaksrook, straling en bovenmatige UV‑straling omvatten, maar ook blootstelling aan verontreinigende chemische stoffen in levensmiddelen, de lucht, de bodem en het water als gevolg van onder meer industriële processen, landbouwpraktijken, alsmede het feit dat dergelijke stoffen aanwezig zijn in onder meer bouw- en consumentenproducten,
Q. overwegende dat de ziekte zich in beginsel voordoet omdat individuele personen worden blootgesteld aan carcinogene agentia in hetgeen zij inhaleren, eten en drinken, of in hetgeen waarmee zij in aanraking komen in hun persoonlijke of beroepsomgeving, en overwegende dat gewoonten, zoals roken, eetgedrag en lichamelijke oefening – alsmede beroeps- en milieuomstandigheden – een grote rol spelen bij de ontwikkeling van kanker,
R. overwegende dat volgens de Wereldgezondheidsorganisatie ten minste 10% van het jaarlijkse aantal sterfgevallen door kanker direct te wijten is aan blootstelling aan kankerverwekkende stoffen op de werkplek en dat dit soort blootstelling kan worden voorkomen door kankerverwekkende door minder schadelijke stoffen te vervangen,
S. overwegende dat enerzijds het snelle tempo waarin sommige kankersoorten, zoals teelbalkanker en non-Hodgkins lymphoma, zich verspreiden, en anderzijds de toename volgens cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie van kanker onder kinderen met 1% per jaar in Europa gedurende de laatste twintig jaar, erop wijzen dat er milieufactoren in het spel moeten zijn,
T. overwegende dat doelmatige secundaire preventie gericht op het vroegtijdig opsporen van ziekten eveneens aanzienlijk kan bijdragen aan gezondheidspreventie en het verbeteren van de gezondheid; overwegende dat volgens schattingen het opvoeren van de dekking van de screening op baarmoederhalskanker naar 100% van de bevolking zou kunnen leiden tot een afname van het aantal verloren levensjaren met meer dan 94%, en dat per 152 uitstrijkjes een levensjaar gewonnen zou kunnen worden,
U. overwegende dat endocriene stoornissen veroorzakende chemische stoffen een belangrijke rol kunnen spelen bij het ontstaan van kanker, bijvoorbeeld in het geval van borstkanker en teelbalkanker, en dat die stoffen daarom specifieke actie vereisen,
V. overwegende dat de duurzaamheid op lange termijn van de Europese gezondheidsstelsels zwaar op de proef zal worden gesteld, op de eerste plaats door de gevolgen van de vergrijzing voor de vraag naar arbeidskrachten en de uitgaven voor gezondheidszorg; daarnaast vergen nieuwe technologieën, hoewel zij aanzienlijke voordelen opleveren, goed opgeleid personeel en mogelijk hogere uitgaven,
W. overwegende dat bepaalde kankersoorten, zoals baarmoederhalskanker, aanzienlijk vaker voorkomen onder vrouwen uit bepaalde migrantenbevolkingen, en dat het daarom noodzakelijk is ervoor te zorgen dat programma's voor preventie en vroegtijdige opsporing gericht zijn op en beschikbaar zijn voor deze groepen met een verhoogd risico,
X. overwegende dat de vergrijzende bevolking van de Unie een van de redenen is van de toename van kanker in de Unie en dat door de toename van het aantal kankergevallen extra druk zal worden uitgeoefend op de begrotingen en de productiviteit van de particuliere economie en dat bijgevolg de verbetering van de gezondheidsindicatoren voor kanker eveneens zal bijdragen aan de verbetering van de economische indicatoren voor de lange termijn,
Y. overwegende dat het voorkomen van kanker toeneemt naarmate men ouder wordt en ook in nauw verband staat met de ouderdom, en dat daarom tevens kan worden gesteld dat het algemene voorkomen van kanker zal toenemen als gevolg van de vergrijzing, en overwegende dat deze trend zich vooral zal manifesteren onder vrouwen, aangezien vrouwen nog altijd een hogere levensverwachting hebben dan mannen, en dat het daarom noodzakelijk is ervoor te zorgen dat programma's voor preventie en vroegtijdige opsporing niet alleen beschikbaar zijn voor vrouwen op middelbare leeftijd, maar ook voor oudere en zelfs hoogbejaarde vrouwen,
Z. overwegende dat het Verdrag van Lissabon bepaalt dat de Unie een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid heeft inzake gemeenschappelijke veiligheidsvraagstukken op het gebied van de volksgezondheid, zoals de bescherming van de lichamelijke en geestelijke gezondheid,
AA. overwegende dat de sterftecijfers voor kanker in de nieuwe lidstaten hoger zijn dan in de EU‑15,
AB. overwegende dat volgens schattingen van de Wereldgezondheidsorganisatie ten minste een derde van alle kankergevallen te voorkomen is en dat preventie de meest kostenefficiënte langetermijnstrategie voor de bestrijding van kanker is en dat kanker waarschijnlijk voorkomen kan worden door een andere omgang met of het vermijden van belangrijke risicofactoren zoals roken, overgewicht, geringe consumptie van groente en fruit, gebrek aan lichaamsbeweging, alcoholgebruik, besmettelijke micro-organismen en blootstelling aan chemische stoffen en ioniserende straling,
AC. overwegende dat slechte voeding, gebrek aan lichaamsbeweging, obesitas, roken en alcoholgebruik eveneens risicofactoren zijn voor andere chronische ziekten, zoals cardiovasculaire ziekten, type 2-diabetes en ademhalingsaandoeningen, en dat kankerbestrijdingsprogramma's daarom moeten worden opgezet in de context van een integraal preventieprogramma voor chronische ziekten,
AD. overwegende dat deskundigen al in 1987 de Europese code tegen kanker hebben ontwikkeld, een op feiten gebaseerd instrument voor de aanpak van kankerpreventie,
AE. overwegende dat de verschillen in het vijfjarig overlevingspercentage van de meeste vormen van kanker in Europa onder andere veroorzaakt worden door alarmerende en onaanvaardbare verschillen in de kwaliteit van de behandelcentra voor kanker, in screeningprogramma’s, in richtsnoeren voor empirisch onderbouwde beste praktijken, in radiotherapiefaciliteiten, en in de toegang tot medicijnen tegen kanker,
AF. overwegende dat er op gezondheidsgebied in de Europese Unie als geheel nog steeds grote verschillen bestaan, en dat kansarme gemeenschappen (als gevolg van hun beperkte toegang tot middelen, informatie en diensten) grotere risico's op gezondheidsproblemen lopen dan degenen die in een sterkere sociaaleconomische positie verkeren,
AG. overwegende dat kanker kan worden teruggedrongen en bestreden door gebruik te maken van empirisch onderbouwde strategieën voor vroegtijdige opsporing en de behandeling van kankerpatiënten,
AH. overwegende dat naar schatting 25% van alle sterfgevallen ten gevolge van kanker in de Unie wordt veroorzaakt door roken, terwijl roken in heel de wereld tussen de 80 en 90% van de sterfgevallen aan longkanker veroorzaakt en meisjes steeds vaker gaan roken, hetgeen in de toekomst tot een toename van longkanker bij vrouwen kan leiden,
AI. overwegende dat het aantal gevallen van leverkanker de laatste 20 jaar meer dan verdubbeld is en er in 2006 in de EU‑27 50.300 nieuwe gevallen van leverkanker waren en 45.771 personen aan deze ziekte zijn overleden; overwegende dat, behalve aan overgewicht en aan alcoholconsumptie, 75 tot 85% van de gevallen van primaire leverkanker is toe te schrijven aan chronische infecties met het hepatitis B of C virus,
AJ. overwegende dat overtuigend is vastgesteld dat de levensstijl, en met name voedingsgewoonten, van invloed zijn op de ontwikkeling van tumoren en dat om deze reden een gezond eetpatroon bijdraagt aan de overlevingskansen (in ieder geval bij sommige soorten tumoren) en de levenskwaliteit van kankerpatiënten,
AK. overwegende dat bepaalde vormen van kanker voorkomen kunnen worden en de gezondheid van mensen in het algemeen verbeterd kan worden door een gezondere leefwijze, en dat kanker genezen kan worden of de kans op genezing sterk kan worden vergroot, indien de ziekte in een vroeg stadium wordt opgespoord,
AL. overwegende dat kanker ook sterk verband houdt met de sociale en economische status, en dat de risicofactoren ten aanzien van kanker het hoogst zijn onder laagopgeleide groepen; daarnaast overwegende dat patiënten uit de lagere sociaal-economische klassen een consistent lager overlevingspercentage hebben dan mensen uit de hogere sociale klassen,
AM. overwegende dat een goed opgezet, goed beheerd nationaal kankerbestrijdingsprogramma het aantal gevallen van kanker en de mortaliteit verlaagt, in sommige gevallen met meer dan 70%, en het leven van kankerpatiënten verbetert, hoe beperkt de middelen van een land ook mogen zijn,
AN. overwegende dat er grote verschillen tussen de lidstaten bestaan ten aanzien van de ontwikkeling, uitvoering en kwaliteit van de programma's voor kankerbestrijding,
AO. overwegende dat doeltreffende opsporingsprogramma's onder de volledige bevolking van een land – uitgevoerd volgens de Europese richtsnoeren, voor zover voorhanden – de kwaliteit en beschikbaarheid van opsporing, diagnose en behandeling van kanker voor de bevolking aanzienlijk verbeteren en daarmee ook de ziekte beter helpen beheersen,
AP. overwegende dat er momenteel in de Europese Unie aanzienlijke kwaliteitsverschillen bestaan op het gebied van screening, vroegtijdige opsporing en follow-up van kanker, voornamelijk wat betreft het gebruik van methoden voor vroegtijdige diagnose, die bijdragen aan een meetbare, kostenefficiënte beperking van de impact van de ziekte,
AQ. overwegende dat nationale kankerregisters in alle lidstaten essentieel zijn om voor vergelijkbare gegevens over kanker te zorgen,
AR. overwegende dat interinstitutionele samenwerking de effectiviteit van onze gezamenlijke inspanningen kan vergroten,
AS. overwegende dat het specialisme medische oncologie niet in alle lidstaten wordt erkend en dat er voor voortgezette medische opleiding gezorgd moet worden,
AT. overwegende dat het vrije verkeer van personen en het vrije verkeer van werknemers in het gemeenschapsrecht zijn verankerd en dat de vrijheid van vestiging, als beginsel, ertoe bijdraagt dat gezondheidswerkers zich daar kunnen vestigen waar zij het meest nodig zijn, hetgeen een direct voordeel oplevert voor de patiënten en voorkomt dat er problemen ontstaan vanwege het feit dat patiënten over de grenzen behandeld moeten worden,
AU. overwegende dat lichamelijke en geestelijke gezondheid nauw met elkaar verband houden en elkaar onderling beïnvloeden, en dat dit wederzijdse verband vaak wordt genegeerd bij de verzorging van kankerpatiënten en overige zorggebruikers,
AV. overwegende dat de complexiteit van kanker om een betere communicatie vraagt tussen de grote aantallen en de grote verscheidenheid aan gezondheidswerkers die bij de behandeling van kankerpatiënten betrokken zijn; overwegende dat psychosociale zorg en geestelijke gezondheidszorg de levensverwachting en levenskwaliteit van kankerpatiënten kan verbeteren,
AW. overwegende dat kankerpatiënten momenteel niet in dezelfde mate toegang hebben tot medische informatie en in elk stadium van hun ziekte dringende behoefte hebben aan meer informatie,
1. is verheugd over het voorstel van de Commissie om een Europees partnerschap voor kankerbestrijding voor de periode 2009-2013 tot stand te brengen om de lidstaten te helpen bij de aanpak van kanker door een kader te bieden voor het inventariseren en uitwisselen van informatie, capaciteit en deskundigheid op het gebied van kankerpreventie en -bestrijding, en door alle betrokken partijen uit de hele Europese Unie bij dit collectieve streven te betrekken;
2. stelt dat krachtige actie op het vlak van kanker op Europees niveau in potentie een kader kan vormen voor gecoördineerde actie op lidstaat-, regionaal en plaatselijk niveau; is van oordeel dat het Europees partnerschap voor kankerbestrijding de werkzaamheden die tot op heden door de Europese instellingen op het gebied van de gezondheid zijn ondernomen, moet aanvullen en uitbreiden, en moet streven naar het vormen van partnerschappen met overige diensten en sectoren om te komen tot een alomvattende aanpak van de preventie en behandeling van kanker;
3. erkent dat maatregelen op het gebied van gezondheid, krachtens artikel 168 VWEU, in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de lidstaten zijn, maar dat het uitwerken van een communautaire routekaart daarnaast ook van groot belang is; spoort de Commissie en de lidstaten aan voor een gezamenlijke en alomvattende aanpak te kiezen door gezondheid in beleidsterreinen zoals onderwijs, milieu, onderzoek en sociale vraagstukken te integreren;
4. benadrukt dat voor een representatief en efficiënt partnerschap een nauwere samenwerking moet worden aangegaan met belanghebbenden, inclusief participatie van maatschappelijke organisaties en werkgevers- en werknemersorganisaties op internationaal, Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau; stelt verder dat het Europees partnerschap voor kankerbestrijding alle betrokkenen moet verenigen die er echt belang bij hebben de gezondheidsresultaten te verbeteren, dat het potentieel van dit forum om bij te dragen aan de ontwikkeling en de verspreiding van richtsnoeren voor goede praktijken niet moet worden onderschat, en dat het partnerschap tevens communicatiekanalen in het leven moet roepen met overige fora, zoals het EU‑Forum gezondheidsbeleid, om er zo voor te zorgen dat de strijd tegen kanker voldoende rekening houdt met overige punten van zorg, zoals ongelijkheid in de gezondheid, de doorslaggevende factoren voor gezondheid en de rol van zorgmedewerkers, hetgeen allemaal een duidelijk effect op het voorkomen en behandelen van kanker heeft;
5. verzoekt de Commissie en de Europese Raad om met het Europees Parlement in een goed gecoördineerd interinstitutioneel partnerschap samen te werken in de strijd tegen kanker, waarbij gebruik kan worden gemaakt van de rechtsgrondslag van het Verdrag van Lissabon ter bescherming van de volksgezondheid en ter voorkoming van ziekten; roept de Commissie en de Europese Raad op de diverse formele en informele structuren die bestaan om de leden van het Europees Parlement te raadplegen, goed in overweging te nemen;
6. verzoekt de Commissie nadere informatie te verstrekken over de aard van de financiering en de financieringsbronnen van het Europees partnerschap voor kankerbestrijding;
7. benadrukt dat met een alomvattende aanpak van kanker en met multidisciplinaire teams kankerpatiënten effectievere zorg kan worden geboden en dat geïntegreerde zorgverlening aan kankerpatiënten, waarbij rekening wordt gehouden met psychosociaal en geestelijk welzijn en psychosociale en geestelijke hulpverlening, een essentieel onderdeel van de zorg is dat ook moet worden gestimuleerd;
8. benadrukt dat er speciale actie moet worden ondernomen voor zeldzame en minder gangbare vormen van kanker, met als doel de diagnose te versnellen en ervoor te zorgen dat de expertise die daarover in kenniscentra aanwezig is, algemener beschikbaar komt;
9. wijst erop dat overeenkomstig het Verdrag van Lissabon het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's stimuleringsmaatregelen kunnen aannemen die gericht zijn op de bescherming en de verbetering van de menselijke gezondheid;
10. is van oordeel dat, aangezien tot het eind van het huidige financiële kader (2013) geen extra kredieten beschikbaar komen, het partnerschap alleen kans op slagen heeft als de voorhanden zijnde middelen optimaal worden besteed;
11. verzoekt de lidstaten zo spoedig mogelijk geïntegreerde plannen voor kankerbestrijding op te zetten, aangezien deze plannen van essentieel belang zijn voor de verwezenlijking van de ambitieuze langetermijndoelstelling van het partnerschap het aantal sterfgevallen als gevolg van kanker in het jaar 2020 met 15% terug te dringen;
12. roept de Commissie op voort te bouwen op de bevindingen van het kankerpartnerschap met betrekking tot regelingen voor kankerbeheersing en een voorstel te doen voor een aanbeveling van de Raad inzake programma's voor kankerbestrijding; roept de Commissie op jaarlijks op onafhankelijke wijze de uitvoering en voortgang van de goedgekeurde aanbevelingen te controleren;
13. benadrukt dat preventie, aangezien een derde van de gevallen van kanker te voorkomen is, de kostenefficiëntste maatregel is en dringt erop aan systematisch en strategisch meer financiële middelen voor zowel primaire als secundaire preventie uit te trekken; benadrukt het belang om de investeringen in gezondheid op peil te houden, in het bijzonder door middel van preventieve maatregelen; roept in dit opzicht de Europese Commissie en de Europese Raad op nadere actie te overwegen om te zorgen voor een milieu dat de gezondheid bevordert, met inbegrip van maatregelen ten aanzien van tabak, voeding en alcohol, en bepalingen ter verbetering van de mogelijkheden voor lichamelijke activiteit;
14. roept het partnerschap op ervoor te zorgen dat alle acties binnen de gezondheidsbevorderings- en preventiegroep en de onderzoeksgroep een component van milieufactoren bevatten, waarbij deze factoren niet alleen worden gedefinieerd als de blootstelling aan omgevingstabaksrook, straling en bovenmatige UV‑straling, maar ook als de blootstelling aan gevaarlijke chemische stoffen in de binnen- en buitenomgeving, met inbegrip van stoffen die het endocriene stelsel verstoren;
15. is van mening dat het aanpakken van de risicofactoren voor kanker centraal moet staan bij de preventie en dringt er bij de lidstaten op aan hier een prioriteit van te maken;
16. benadrukt dat er in toenemende mate behoefte is aan aandacht voor de levenskwaliteit van een groeiende groep chronische kankerpatiënten die niet genezen kunnen worden maar van wie de toestand wel gedurende een aantal jaren gestabiliseerd kan worden;
17. benadrukt dat maatregelen die bedoeld zijn ter vermindering van de verschillen tussen de aantallen kankergevallen in de verschillende landen zouden moeten bestaan uit het doelgericht stimuleren van een goede gezondheid, voorlichting en preventieprogramma's, alsmede uit het verzamelen van gegevens uit kankerregisters op bevolkingsniveau en vergelijkbare, volledige en juiste registratie van gegevens over kanker;
18. verzoekt de Commissie met klem de lidstaten met een hoog kankersterftecijfer aan te sporen hun nationale kankerregisters te herzien, teneinde die gegevens bijeen te brengen die nodig zijn voor beter onderbouwd en meer gericht beleid;
19. benadrukt dat niet alleen de bevordering van een goede gezondheid en de strijd tegen overgewicht en alcoholconsumptie, maar ook de preventie en bestrijding van ziekten die kunnen leiden tot kanker, bijvoorbeeld primaire en secundaire preventie van virale hepatitis met indien nodig behandeling, door het partnerschap voor de kankerbestrijding en door toekomstige Europese initiatieven, zoals een herziene aanbeveling van de Raad over kankerscreening, moeten worden aangepakt;
20. benadrukt de rol van screening als een van de belangrijkste instrumenten in de strijd tegen kanker; roept de lidstaten op te investeren in programma's voor kankerscreening en gelooft dat dergelijke initiatieven het meeste effect sorteren wanneer ze voor zo veel mogelijk mensen en op regelmatige basis beschikbaar zijn;
21. benadrukt dat er geïntegreerd (fundamenteel en klinisch) onderzoek moet plaatsvinden dat zich richt op de rol van voeding bij het voorkomen van kanker en de strijd tegen ongezonde voeding die kanker kan veroorzaken, en dat er gevalideerde en algemeen aanvaarde richtsnoeren moeten worden opgesteld met voedingsadviezen voor kankerpatiënten; roept de Commissie daarom op financiering te bieden voor de ontwikkeling en validering van geïntegreerd onderzoek (basisonderzoek en klinisch onderzoek) naar het gebruik van voeding bij de preventie en behandeling van kanker, en naar slechte voeding met betrekking tot kanker, alsmede voor de ontwikkeling van algemeen geaccepteerde richtsnoeren inzake voedselhulp voor kankerpatiënten voor sociale hulpverleners en zorgmedewerkers in geheel Europa, en roept de lidstaten op de uitvoering van dergelijke richtsnoeren te bevorderen;
22. benadrukt dat een herziening van de Europese code tegen kanker noodzakelijk is en dat deze code op grotere schaal en op krachtiger wijze in de EU‑27 dient te worden bekendgemaakt en dat inspanningen daartoe in het bijzonder gericht moeten zijn op de nieuwe lidstaten die deel uitmaken van het Europees partnerschap voor kankerbestrijding;
23. verzoekt de lidstaten met klem de registratie van gevallen van kanker door middel van een Europese gestandaardiseerde terminologie wettelijk verplicht te stellen, om in het belang van de bevolking de preventie-, screening- en behandelingsprogramma's en het overlevingspercentage te kunnen beoordelen, alsook om de onderlinge vergelijkbaarheid van gegevens tussen de lidstaten veilig te stellen;
24. benadrukt dat kanker kan worden teruggedrongen en bestreden door gebruik te maken van empirisch onderbouwde strategieën voor vroegtijdige opsporing en behandeling van kankerpatiënten en dat een goede informatievoorziening daarbij van belang is om de voordelen van screening onder de aandacht te brengen van diegenen die er baat bij kunnen hebben; roept in dit kader de lidstaten op te onderzoeken of screening op borstkanker bij vrouwen jonger dan 50 jaar en ouder dan 69 jaar nuttig is en vraagt de Commissie deze informatie te verzamelen en te analyseren;
25. benadrukt dat er een dringende behoefte bestaat aan gezamenlijke kwaliteitsnormen voor de behandeling van kinderkanker die door de hele EU‑27 worden ingevoerd en toegepast;
26. roept de lidstaten op meer te doen om bewustzijn te creëren van genderspecifieke kankervormen, om zo de mate van preventie te vergroten en de screening van ziekten aan te moedigen;
27. verzoekt de Commissie in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek financiële middelen beschikbaar te stellen voor de verdere ontwikkeling van bloed- en urinetests (biomarker tests), voor zover deze technieken voor vroegtijdige diagnose nuttige instrumenten zijn om in de toekomst verschillende vormen van kanker op te sporen (prostaat-, dikkedarm-, eierstok-, nier- en blaaskanker);
28. is van oordeel dat de KP7‑financiering die momenteel aan kankerbestrijding wordt besteed efficiënter moet worden gebruikt, bijvoorbeeld door middel van betere coördinatie tussen de verschillende kankeronderzoekcentra in de EU;
29. dringt erop aan dat de Commissie haar ondersteunende rol ten volle vervult door gezamenlijke acties op onderzoeksgebied op gang te brengen;
30. verzoekt om verhoging van de steun voor kankeronderzoek, waaronder onderzoek naar de gevolgen van schadelijke chemicaliën, milieuverontreinigende stoffen, voeding, leefwijze, genetische factoren en de wisselwerking tussen al deze factoren, en dringt aan op onderzoek naar het verband tussen kanker en mogelijke risicofactoren zoals roken, alcoholgebruik en farmaceutische en synthetische hormonen die in het milieu voorkomen;
31. verzoekt de regering van de Tsjechische Republiek, die de in februari 2005 van kracht geworden kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik nog niet heeft geratificeerd, met klem dit alsnog te doen;
32. vraagt dat bij onderzoek naar biomonitoring met name aandacht worden geschonken aan de belangrijkste bronnen van blootstelling aan carcinogene stoffen, in het bijzonder met betrekking tot het verkeer, de uitstoot van industrie, de luchtkwaliteit in grote steden, en de straling en het oppervlaktewater in de omgeving van afvalverwijderingsinstallaties;
33. roept de Commissie op ervoor te zorgen dat er sneller actie wordt ondernomen in het kader van de communautaire strategie voor hormoonontregelaars;
34. benadrukt dat onderzoeksresultaten zo snel mogelijk moeten worden vertaald naar concrete actie en dat lopend onderzoek niet mag worden gebruikt om de maatregelen tegen bekende of vermoede factoren die de incidentie van kanker veroorzaken of bevorderen, te vertragen;
35. roept de Commissie op de lidstaten aan te moedigen beleidsmaatregelen door te voeren ter ondersteuning van de beginselen die zijn opgenomen in de globale strategie voor eetgewoonten, lichaamsbeweging en gezondheid van de Wereldgezondheidsorganisatie, die in 2004 is gelanceerd;
36. is van mening dat er behoefte is aan meer onderzoek naar het verband tussen kanker en geslacht, alsook aan specifiek, maar niet gefragmenteerd, onderzoek naar de invloed van de werkomgeving op kanker bij vrouwen,
37. roept de Commissie op om op alle mogelijke manieren het beginsel van preventie te bevorderen, zowel in medische handelwijzen als in gezondere levensstijlen, en de lidstaten aan te sporen meer middelen te investeren in preventie, zowel primaire preventie (d.w.z. preventie of reductie van factoren die de incidentie van kanker veroorzaken of bevorderen, zoals blootstelling aan milieuverontreinigende stoffen) als secundaire preventie via screening en vroegtijdige opsporing;
38. wijst op de noodzaak van grootschalige onderzoeksprogramma's ter ontwikkeling van alternatieven voor schadelijke stoffen die geen carcinogenen zijn; vindt dat innovatie moet worden aangemoedigd en moet leiden tot de geleidelijke verwijdering van alle schadelijke stoffen die zich in het menselijk lichaam of in het milieu verzamelen en die kanker veroorzaken of mutagene effecten hebben, en dat deze stoffen op de lange termijn op de markt moeten worden vervangen;
39. is van oordeel dat procedures en technieken voor vroegtijdige opsporing grondiger moeten worden onderzocht voordat ze algemeen worden toegepast, om zo te garanderen dat het gebruik en de toepassing ervan veilig verloopt en op bewijs gestoeld is; acht het daarom noodzakelijk dat dit onderzoek leidt tot ondubbelzinnige aanbevelingen en richtsnoeren op basis van bewijs;
40. is van oordeel dat de momenteel in de EU voor kankerbestrijding beschikbare financiële middelen niet volstaan voor het noodzakelijke onderzoek en de noodzakelijke coördinatie, noch voor goede informatieverschaffing over preventie aan de burgers van de Unie;
41. verzoekt de Commissie met klem financiële middelen voor het bevorderen van kankerpreventie in de financiële vooruitzichten op te nemen;
42. verzoekt de Commissie en de lidstaten om binnen het raamwerk van het Europees partnerschap voor kankerbestrijding een Europees netwerk voor preventie op te zetten dat zich bezighoudt met alle doorslaggevende factoren voor de gezondheid die relevant zijn voor kanker, met inbegrip van milieufactoren;
43. roept de Commissie op om initiatieven aan te moedigen en te steunen waarbij een breed scala aan belanghebbenden betrokken is, met het doel kanker te voorkomen door minder blootstelling in het beroep en het milieu aan kankerverwekkende stoffen en aan andere stoffen die bijdragen tot het optreden van kanker, alsook door het bevorderen van een gezonde levensstijl, door met name de aandacht te vestigen op de belangrijkste risicofactoren, zoals tabak, alcohol, zwaarlijvigheid, ongezonde eetgewoonten, een gebrek aan lichaamsbeweging en blootstelling aan de zon, en daarbij sterk de nadruk te leggen op kinderen en adolescenten;
44. wijst op de absolute noodzaak om problemen met betrekking tot milieu en gezondheid, die een effect hebben op de ontwikkeling van specifieke soorten kanker, aan te pakken overeenkomstig hetgeen onder het Europees actieplan voor milieu en gezondheid 2004-2010 is gedefinieerd, namelijk door beoordeling van de daaropvolgende nationale actieplannen voor milieu en gezondheid en door samenwerking tussen de lidstaten ten aanzien van de gedurende het proces bereikte resultaten, om zo te garanderen dat de resultaten die in elk land zijn behaald, kunnen bijdragen aan de bevordering van Europees ingrijpen op dit gebied;
45. benadrukt dat voor een optimale patiëntenzorg een multidisciplinaire aanpak nodig is en dat de rol van de oncoloog als aanspreekpunt voor de patiënt buitengewoon belangrijk is en dat scholing, duidelijke criteria en richtsnoeren nodig zijn om ervoor te zorgen dat de artsen die in het kader van een behandeling tegen kanker medicijnen toedienen optimaal gekwalificeerd zijn;
46. verzoekt de Commissie en het partnerschap de aanbeveling van de Raad over kankerscreening te herzien in het licht van de recente wetenschappelijke ontwikkelingen, om op deze manier steun te verlenen aan het opstellen van Europese erkennings- en certificeringsprogramma's voor de opsporing, diagnose en behandeling van kanker, die gebaseerd zijn op de Europese richtsnoeren voor kwaliteitsborging en ook als voorbeeld voor andere onderdelen van de gezondheidszorg kunnen dienen;
47. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan voorlichtingscampagnes over kankerscreening, zowel gericht op het publiek als op personen werkzaam in de gezondheidszorg, te stimuleren, alsook de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van preventieve of vroegtijdige opsporingstechnieken, zoals de kostenbesparende toepassing van HPV(humaan papilloma virus)-tests voor het opsporen van baarmoederhalskanker en HPV-vaccinatie om jonge vrouwen tegen baarmoederhalskanker te beschermen, en verzoekt het Europees partnerschap voor kankerbestrijding te onderzoeken of de aanbeveling van de Raad over kankerscreening moet worden herzien naar aanleiding van bewijs inzake de effecten van screening op prostaatkanker bij mannen;
48. verzoekt de Commissie een beroep te doen op het bestaande Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) door niet overdraagbare ziekten aan het mandaat van het Centrum toe te voegen en het als hoofdkwartier voor het EU-kankeronderzoek te gebruiken waar alle in de lidstaten reeds verzamelde gegevens bijeen kunnen worden gebracht en geanalyseerd, teneinde wetenschappers en artsen toegang te geven tot goede praktijken en een betere kennis over de ziekte;
49. staat positief tegenover het Commissievoorstel voor een Europees partnerschap voor kankerbestrijding voor de periode 2009-2013 en tegenover het voorstel om het aantal gevallen van kanker terug te dringen door de invoering van een compleet bevolkingsonderzoek voor borst-, baarmoederhals- en colorectale kanker tegen 2013, en dringt er bij de lidstaten op aan deze richtsnoeren volledig ten uitvoer te leggen;
50. verzoekt de Commissie een handvest op te stellen inzake de bescherming van de rechten van kankerpatiënten en chronisch zieken op het werk, teneinde werkgevers te dwingen patiënten in staat te stellen tijdens hun behandeling te blijven werken en na hun behandeling weer op de arbeidsmarkt aan de slag te kunnen;
51. verzoekt de Commissie, de lidstaten en het Europees Agentschap voor chemische stoffen Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) ten uitvoer te leggen, en de lijst van bijzonder bedenkelijke stoffen, die ook kankerverwekkende stoffen omvat, bij te werken;
52. verzoekt de Commissie in het kader van dit partnerschap initiatieven te stimuleren en te steunen ter voorkoming van de invoer van artikelen die kankerverwekkende chemische stoffen bevatten, en op EU-niveau maatregelen te treffen om de controle op de aanwezigheid van chemische stoffen, waaronder met name pesticiden, in levensmiddelen te versterken;
53. merkt op dat de palliatieve zorg voor terminale kankerpatiënten in de lidstaten van verschillende kwaliteit is en zou kunnen verbeteren door een uitwisseling van goede praktijken en verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom palliatieve zorg aan te moedigen en te bevorderen en er richtsnoeren voor op te stellen;
54. benadrukt dat grotere inspanningen geleverd moeten worden op het gebied van programma's gericht op de psychosociale rehabilitatie en herintegratie op de arbeidsmarkt van kankerpatiënten in de vorm van allerlei activiteiten gericht op informatieverstrekking, begeleiding, advisering over mogelijke veranderingen in leefstijl en gedrag, psychologische ondersteuning en welzijnsvraagstukken; onderstreept het belang van toezicht op en beoordeling van de geestelijke gezondheidstoestand van mensen met kanker;
55. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor inspecties met biologische bewaking van het menselijk leven in heel de Europese Unie, zodat kankerverwekkende stoffen en andere stoffen die bijdragen tot het optreden van kanker in het oog kunnen worden gehouden om de doelmatigheid van het gevoerde beleid te meten;
56. is van mening dat het partnerschap erop moet toezien dat de al bestaande initiatieven op het gebied van de coördinatie van het kankeronderzoek efficiënt worden geïntegreerd en dat vooral publiek-private partnerschappen worden aangemoedigd om de research en de opsporing te stimuleren, in het bijzonder op het gebied van de medische beeldvorming;
57. is van oordeel dat de voorgestelde opzet tekortschiet omdat er geen definitie wordt gegeven van de doelstellingen van specifieke acties, zoals hoe de integratie van alle nationale kankerbestrijdingsplannen voor 2013 kan worden bereikt, en vraagt de Commissie hier iets aan te doen;
58. verlangt dat in het kader van het regionaal beleid en het Europees Sociaal Fonds meer middelen worden uitgetrokken voor programma's met het oog op de vorming en voorlichting van de burgers inzake bescherming tegen en preventie van kanker;
59. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de communautaire wetgeving zowel de industrie als onderzoekers stimulansen biedt om zich bezig te houden met doorlopend onderzoek gericht op de ontwikkeling van nieuwe empirisch onderbouwde medicijnen en behandelingen voor de bestrijding en beheersing van kanker;
60. beklemtoont het belang van de herziening van Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik (de richtlijn inzake klinische proeven) om aldus meer academisch kankeronderzoek, vooral naar screening van deze ziekte en met name vroegtijdige opsporing, te stimuleren, hoewel het de weerslag erkent van de kosten die dat voor het onderzoek zonder commerciële doeleinden met zich meebrengt, alsook om de patiënten en het publiek in het algemeen meer informatie over lopende en afgesloten klinische proeven ter beschikking te stellen;
61. roept de Commissie op ervoor te zorgen dat de EU-wetgeving prikkels voor onderzoekers en de industrie bevat om benaderingen voor kankerpreventie te ontwikkelen op basis van voeding en overige natuurproducten, die moeten worden gevalideerd door nutrigenomisch en epigenetisch onderzoek;
62. acht de invoering van een communautair octrooi, zowel als van een internationaal octrooi, dringend noodzakelijk;
63. verzoekt de Commissie te zorgen voor de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van behandeling en zorg door middel van netwerken van deskundigen uit de gezondheidszorg, teneinde ervoor te zorgen dat de burgers toegang hebben tot de best mogelijke behandelwijze;
64. verzoekt de lidstaten en de Commissie initiatieven op te zetten en aan te moedigen voor de ondersteuning van personen die direct of indirect getroffen zijn door kanker, met name door het opzetten en het ontwikkelen in de hele EU van psychologische zorg en begeleiding voor personen die van kanker genezen zijn;
65. verzoekt de lidstaten en de Commissie richtsnoeren te ontwikkelen voor een gemeenschappelijke definitie van invaliditeit die ook personen kan omvatten met chronische ziekten of kanker, en vraagt in afwachting hiervan erop toe te zien dat de lidstaten die dergelijke personen nog niet hebben opgenomen in hun nationale definities van invaliditeit, dit zo spoedig mogelijk doen;
66. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan te waarborgen dat medicijnen tegen kanker, met inbegrip van behandelingen voor zeldzame en minder gangbare vormen van kanker, in alle lidstaten op gelijke wijze beschikbaar zijn voor alle patiënten die ze nodig hebben; roept de Commissie en de lidstaten op specifieke en gecoördineerde acties te ondernemen om de ongelijkheden in termen van toegang tot kankerbehandeling en -verzorging terug te brengen, ook in het geval van nieuwe zogenaamde "doelgerichte" geneesmiddelen tegen kanker die nog maar pas op de markt zijn gebracht;
67. verwacht van de lidstaten dat zij een beter voorlichtingsbeleid zullen opzetten over het belang van screening op borst-, baarmoederhals- en darmkanker, teneinde bij alle doelgroepen de acceptatie van en de deelname aan dergelijke screenings te verhogen en daarbij in het bijzonder aandacht te schenken aan deelname door minderheden en sociaaleconomisch achtergestelde groepen;
68. wijst erop dat het bij het partnerschap voor kankerbestrijding gaat om langetermijndoelstellingen en dringt er om die reden bij de Europese instellingen op aan in een volgende communautaire begroting voor volksgezondheid de duurzaamheid en levensvatbaarheid van het partnerschap voor kankerbestrijding voor tien jaar zeker te stellen; verzoekt de Commissie de vorderingen die geboekt worden bij en de effectiviteit van de uitvoering van de aanbevelingen van het Europees partnerschap te beoordelen en te controleren, en hierover jaarlijks verslag uit te brengen;
69. is van oordeel dat de juiste uitvoering van de bestaande wetgeving inzake stoffen die kanker veroorzaken of bevorderen, van uiterst belang is in de strijd tegen kanker; roept de Commissie daarom op te zorgen voor een volledige uitvoering van de desbetreffende wetgeving inzake de gezondheid van werknemers en om snel en gedecideerd bij te dragen aan het opstellen van de ontwerplijst van bijzonder bedenkelijke stoffen als springplank naar snelle beslissingen over CMR-stoffen in de context van machtigingen onder REACH;
70. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- [1] PB L 301 van 20.11.2007, blz. 3.
- [2] Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0477.
- [3] PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.
- [4] Raad van de Europese Unie, Conclusies van de Raad betreffende het terugdringen van kanker, 2876e zitting van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken, Luxemburg, 10 juni 2008.
- [5] PB L 327 van 16.12.2003, blz. 34.
- [6] PB C 227 E van 4.9.2008, blz. 160.
- [7] PB C 247 E van 15.10.2009, blz. 11.
- [8] PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 273.
- [9] PB C 68 E van 18.3.2004, blz. 611.
- [10] PB L 95 van 16.4.1996, blz. 9.
- [11] PB L 213 van 15.6.2004, blz. 8.
- [12] PB C 27 E van 31.1.2008, blz. 247.
- [13] PB L 364 van 18.12.2000, blz. 1.
- [14] Jemal A, Ward E, Thun M (2010) Declining Death Rates Reflect Progress against Cancer. PLoS ONE 5(3): e9584. doi:10.1371/journal.pone.0009584.
TOELICHTING
Elk jaar wordt bij 3,2 miljoen Europeanen kanker vastgesteld
Zoals in de mededeling van de Commissie terecht wordt opgemerkt is kanker een van de grootste gezondheidsproblemen in Europa, maar ook wereldwijd. Helaas valt er in het tweede millennium een epidemische toename van kanker vast te stellen. Met meer dan 3 miljoen nieuwe gevallen van kanker en 1,7 miljoen sterfgevallen per jaar is kanker de op één na belangrijkste doodsoorzaak in Europa. Momenteel is het zo dat bij een op de drie personen binnen de EU op enig moment in hun leven kanker zal worden vastgesteld en deskundigen voorspellen dat het aantal kankergevallen vanwege de vergrijzing ernstig zal toenemen, tenzij er onmiddellijk actie wordt ondernomen om de kankerbestrijding te verbeteren. Dit was ook de achterliggende gedachte van de resolutie van het Europees Parlement over kankerbestrijding in de uitgebreide EU, de campagne van de EP-belangengroepering "MEPs against Cancer" en het initiatief van het Sloveense voorzitterschap dat de basis vormde voor de conclusies van de Raad inzake het terugdringen van het aantal gevallen van kanker.
Als reactie op deze initiatieven geniet de bestrijding van kanker nog steeds speciale prioriteit binnen de Europese Gemeenschap. De Commissie doet een voorstel voor een Europees Partnerschap voor kankerbestrijding voor de periode 2009-2013, een nieuwe poging om alle belanghebbenden bij elkaar te brengen met het oog op de totstandbrenging van een vruchtbare samenwerking. Kanker is een sociaal en politiek probleem dat een gezamenlijke aanpak vereist op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau. In het Verdrag van Lissabon wordt nauwkeurig vastgelegd dat de Unie de bevoegdheid heeft het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen. Eén van de gebieden waarvoor dat wat hun Europese dimensie betreft geldt is de bescherming en de verbetering van de volksgezondheid (artikel 6 VWEU). In tijden van financiële crisis biedt het Europees partnerschap goede mogelijkheden om de lidstaten aan te moedigen meer in preventie en een gezonde leefstijl te investeren. Om de activiteiten en het optreden van de lidstaten en andere betrokkenen op de verschillende beleidsgebieden beter te kunnen coördineren, is een nauwere samenwerking met werkgevers en werknemers noodzakelijk. Alleen door alle relevante partijen in de hele Europese Unie bij een gezamenlijke aanpak van kanker te betrekken, is het mogelijk de aantallen kankergevallen binnen Europa aanzienlijk naar beneden te brengen.
Op het gebied van de volksgezondheid is de strijd tegen kanker een van de beleidsgebieden waarop de Gemeenschap het langst actief is. Binnen het volksgezondheidsbeleid op Europees niveau zijn er op verschillende gebieden al veel resultaten geboekt met een directe en positieve invloed op de kankerpreventie en -bestrijding. Tijdens de vorige zittingsperiode heeft het Europees Parlement een buitengewoon grote inzet getoond. Het is ons gelukt het onderwerp kanker hoger op de politieke agenda van de Europese instellingen te krijgen.
Helaas is er binnen Europa nog steeds sprake van onaanvaardbare verschillen op het gebied van kankerbestrijding. Om die reden hebben de EU en de lidstaten een aantal initiatieven gelanceerd, waaronder kankerscreeningprogramma's en nationale kankerbestrijdingsplannen. Een goed opgezet, goed beheerd nationaal kankerbestrijdingsprogramma verlaagt het aantal gevallen van kanker en verbetert de kwaliteit van leven van kankerpatiënten, hoe beperkt de middelen van een land ook mogen zijn. Daarom is het in het kader van het partnerschap van het grootste belang alle regeringen in de EU ertoe op te roepen nationale kankerbestrijdingsplannen te ontwikkelen en uit te voeren en eventueel reeds bestaande plannen te verbeteren. Dergelijke plannen moeten van een brede aanpak getuigen – van preventie, screening en vroegtijdige opsporing tot kwalitatief hoogstaande diagnostiek, behandeling en zorg, alsmede psychosociale en palliatieve zorg, en moeten daarbij mede kankeronderzoek omvatten.
Het Europees partnerschap stelt dat een derde van de gevallen van kanker kan worden voorkomen en dat preventie de meest kostenefficiënte strategie is. Daartoe is echter langdurige en duurzame actie vereist. Als Europa de ambitieuze doelstelling in de mededeling van de Commissie van 15% minder nieuwe kankergevallen in 2020 wil verwezenlijken, moet het aantal kankergevallen, mede gezien de stijgende lijn ten gevolge van bevolkingsgroei en vergrijzing, sterk gaan dalen.
Wij dringen er derhalve op aan systematisch en strategisch meer middelen te investeren in preventie, anders blijft het halen van deze doelstelling slechts een droom. Over twee belangrijke empirisch onderbouwde instrumenten voor preventie is binnen de Europese Unie reeds overeenstemming bereikt: de Europese code voor kankerbestrijding, die een kader schept voor het stimuleren van een gezonde leefstijl bij het brede publiek en de aanbevelingen van de Raad inzake de screening op borst-, baarmoederhals- en darmkanker. Deze instrumenten vormen een uitstekende basis voor een degelijke en samenhangende aanpak van preventie waarmee wellicht de kankergolf kan worden gekeerd. Wij bevelen aan deze bestaande instrumenten in het kader van het partnerschap krachtiger te stimuleren om grote delen van de samenleving te mobiliseren, waaronder de moeilijker te bereiken bevolkingsgroepen als minderheden en mensen met een achterstand.
Wanneer de voordelen van kankerpreventie in praktijk moeten worden gebracht is het van belang te streven naar investeringen op lange termijn, omdat initiatieven op dit gebied gekenmerkt worden door het feit dat ze pas meetbare resultaten opleveren over een periode van minstens tien jaar. De bewijzen voor de voordelen van preventie moeten systematisch bijeen worden gebracht, om te voorkomen dat het een moeizaam gevecht blijft om nationale overheden over te halen te investeren in preventie.
In dit verband is een van de zwakke punten van het voorstel van de Commissie dat in de mededeling doelstellingen voor een periode van 10 jaar worden geformuleerd, terwijl de financiële steun van de EU‑begroting alleen voor de korte termijn wordt vastgesteld. We stellen voor om in het derde jaar waarin het Partnerschap loopt aan de commissie ENVI van het Europees Parlement een verslag voor te leggen waarin de acties worden geëvalueerd die zijn ondernomen om verdere begrotingssteun van onze instelling te mobiliseren.
ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie (24.2.2010)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
over de mededeling van de Commissie "Kankerbestrijding: een Europees partnerschap"
(2009/2103(INI))
Rapporteur voor advies: Françoise Grossetête
SUGGESTIES
De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
A. onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 april 2008 over kankerbestrijding in de uitgebreide Europese Unie[1],
B. overwegende dat een derde van alle kankergevallen door middel van goede screening en vroegtijdige opsporing kan worden voorkomen en dat de burgers beter moeten worden geïnformeerd over deze medische onderzoeken opdat de voor deze sector gereserveerde financiële middelen op een efficiëntere wijze kunnen worden gebruikt,
1. verwelkomt de mededeling van de Commissie "Kankerbestrijding: een Europees partnerschap" (COM(2009)0291) en het plan om een partnerschap in te stellen dat de uitwisseling van informatie, knowhow en goede praktijken mogelijk maakt;
2. overwegende dat maatregelen op het gebied van gezondheid, krachtens artikel 168 VWEU, in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de lidstaten zijn, maar dat het uitwerken van een communautaire routekaart daarnaast ook van groot belang is; spoort de Commissie en de lidstaten aan voor een gezamenlijke en alomvattende aanpak te kiezen door gezondheid in beleidsterreinen zoals onderwijs, milieu, onderzoek en sociale vraagstukken te integreren;
3. is van oordeel dat, aangezien tot het eind van het huidige financiële kader (2013) geen extra kredieten beschikbaar komen, het partnerschap alleen kans op slagen heeft als de voorhanden zijnde middelen optimaal worden besteed;
4. is van oordeel dat de momenteel in de EU voor kankerbestrijding beschikbare financiële middelen niet volstaan voor het noodzakelijke onderzoek en coördinatie, noch voor goede informatieverschaffing over preventie aan de burgers van de Unie;
5. verzoekt de Commissie met klem financiële middelen voor het bevorderen van kankerpreventie in de financiële vooruitzichten op te nemen;
6. is van oordeel dat de KP7-financiering die momenteel aan kankerbestrijding wordt besteed efficiënter moet worden gebruikt, bijvoorbeeld door middel van betere coördinatie tussen de verschillende kankeronderzoekcentra in de EU;
7. is van oordeel dat het welslagen van het plan ook afhankelijk is van de bereidheid van de lidstaten om de nodige inspanningen te leveren op het vlak van de kankerbestrijding en verzoekt de Commissie en de lidstaten doortastendere en beter gecoördineerde maatregelen te nemen met het oog op een efficiënte preventie van kanker;
8. verzoekt de Commissie de lidstaten aan te sporen tot het uitwisselen van alle tot nu toe verzamelde informatie en goede praktijken – uiteenlopende van preventiepraktijken en vroegtijdige diagnose tot kankernetwerken en onderzoek – teneinde de doeltreffendheid van de acties te verbeteren en bestaande en toekomstige overlapping van met middelen van communautaire programma's gefinancierde inspanningen te voorkomen;
9. dringt er op aan dat de Commissie haar ondersteunende rol ten volle vervult door gezamenlijke acties op onderzoeksgebied op gang te brengen;
10. verzoekt de Commissie het bestaande Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) te gebruiken door niet overdraagbare ziekten aan het mandaat van het Centrum toe te voegen en het als hoofdkwartier voor het EU-kankeronderzoek te gebruiken waar alle in de lidstaten reeds verzamelde gegevens bijeen kunnen worden gebracht en geanalyseerd, teneinde wetenschappers en artsen toegang te geven tot goede praktijken en meer kennis van de ziekte;
11. verzoekt de Commissie met klem de lidstaten met een hoog kankersterftecijfer aan te sporen hun nationale kankerregisters te herzien, teneinde die gegevens bijeen te brengen die nodig zijn voor beter onderbouwd en meer gericht beleid;
12. vindt de voorgestelde structuur voor de tenuitvoerlegging van het partnerschap ingewikkeld en moeilijk te besturen tegen de achtergrond van de doelstelling om uiterlijk in 2013 een derde van alle kankeronderzoek te coördineren, ongeacht de financieringsbronnen; is daarom van mening dat het partnerschap erop moet toezien dat de al bestaande initiatieven op het vlak van de coördinatie van het kankeronderzoek efficiënt worden geïntegreerd en dat vooral publiek-private partnerschappen worden aangemoedigd om de research en de opsporing te stimuleren, in het bijzonder op het gebied van de medische beeldvorming;
13. is van oordeel dat de voorgestelde opzet tekortschiet omdat er geen definitie wordt gegeven van de doelstellingen van specifieke acties, zoals hoe de integratie van alle nationale kankerbestrijdingsplannen voor 2013 kan worden bereikt, en vraagt de Commissie hier iets aan te doen;
14. is van oordeel dat de bestrijding van kanker een inhoudelijk stevig en controleerbaar actieplan behoeft, met duidelijke en ambitieuze doelstellingen die verdergaan dan alleen het verzamelen van bestaande gegevens, zoals de Commissie op dit moment voorstelt; is daarnaast van mening dat de bestrijding van kanker een zaak van lange adem is en vindt derhalve dat de Commissie langetermijnplannen zou moeten voorstellen in plaats van een partnerschap dat, in de huidige plannen en met de huidige opzet, slechts van 2009 tot 2013 operationeel zou zijn;
15. herinnert nogmaals aan zijn verzoek aan de Commissie Richtlijn 2001/20/EG betreffende klinische proeven[2] te herzien om aan te sporen tot een grotere inspanning op het gebied van het kankeronderzoek en meer in het bijzonder de vroegtijdige opsporing;
16. verzoekt de Commissie ook aandacht te besteden aan (primaire en secundaire) preventie en controle van ziekten die zich in een kanker zouden kunnen ontwikkelen, en op alle niveaus van gezondheidsdeterminanten (milieuaspecten, voedingsaspecten, enz.) maatregelen te nemen om het risico op het ontstaan van kanker in een zo vroeg mogelijk stadium te beperken;
17. acht de invoering van een communautair octrooi dringend noodzakelijk.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
23.2.2010 |
|
|
|
||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
46 0 3 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Jean-Pierre Audy, Zigmantas Balčytis, Zoltán Balczó, Ivo Belet, Bendt Bendtsen, Reinhard Bütikofer, Maria Da Graça Carvalho, Jorgo Chatzimarkakis, Giles Chichester, Pilar del Castillo Vera, Lena Ek, Ioan Enciu, Norbert Glante, Fiona Hall, Edit Herczog, Romana Jordan Cizelj, Arturs Krišjānis Kariņš, Lena Kolarska-Bobińska, Bogdan Kazimierz Marcinkiewicz, Marisa Matias, Judith A. Merkies, Jaroslav Paška, Anni Podimata, Miloslav Ransdorf, Herbert Reul, Teresa Riera Madurell, Paul Rübig, Amalia Sartori, Francisco Sosa Wagner, Konrad Szymański, Evžen Tošenovský, Ioannis A. Tsoukalas, Niki Tzavela, Vladimir Urutchev, Kathleen Van Brempt, Alejo Vidal-Quadras |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
António Fernando Correia De Campos, Ilda Figueiredo, Françoise Grossetête, Yannick Jadot, Oriol Junqueras Vies, Ivailo Kalfin, Silvana Koch-Mehrin, Bernd Lange, Alajos Mészáros, Tiziano Motti, Vladko Todorov Panayotov, Silvia-Adriana Ţicău, Hermann Winkler |
|||||
- [1] Jemal A, Ward E, Thun M (2010) Declining Death Rates Reflect Progress against Cancer. PLoS ONE 5(3): e9584. doi:10.1371/journal.pone.0009584.
- [2] Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 121 van 1.5.2001, blz. 34).
ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (24.2.2010)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
inzake het verslag over de mededeling van de Commissie over kankerbestrijding: een Europees partnerschap
(2009/2103(INI))
Rapporteur: Britta Thomsen
SUGGESTIES
De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
– gelet op de bepalingen inzake volksgezondheid in artikel 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het volksgezondheidsprogramma 2007-2013, waarin de aandacht vooral uitgaat naar de middelen en methoden voor het aanpakken van gezondheidsproblemen,
– gezien de vierde versie van de Europese richtsnoeren van de Commissie voor kwaliteitsborging op het gebied van screening op en diagnose van borstkanker[1],
– onder verwijzing naar zijn resolutie over kankerbestrijding van 10 april 2008[2] en die over borstkanker van 25 oktober 2006[3],
– gezien de aanbeveling van de Europese Raad van 2 december 2003 betreffende kankerscreening en de conclusies van de Raad inzake het terugdringen van het aantal gevallen van kanker van 22 mei 2008,
A. overwegende dat kanker volgens de Wereldgezondheidsorganisatie mondiaal gezien een van de belangrijkste doodsoorzaken is en dat ongeveer 13% van alle sterfgevallen in 2004 aan kanker te wijten waren,
B. overwegende dat kanker volgens het Eurostat-jaarboek van 2006-2007 een van de belangrijkste doodsoorzaken is in de EU-25, met meer dan een miljoen overlijdens per jaar,
C. overwegende dat preventie en toegang tot vroegtijdige screening en diagnose de belangrijkste voorwaarden zijn voor het doeltreffend terugdringen van het aantal kankergevallen,
D. overwegende dat er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen wat betreft de meest voorkomende soorten kanker en dat vrouwen vooral worden getroffen door borst-, baarmoederhals- en baarmoederkanker, eileider-, eierstok- en vaginale kanker, maar ook vaak door maag en colorectale kanker, terwijl de incidentie van borstkanker bij vrouwen in veel Europese landen een stijgende lijn vertoont en ook jongere vrouwen treft en dat er in de EU jaarlijks 275.000 vrouwen borstkanker krijgen,
E. overwegende dat ca. 30% van de kankergevallen kan worden voorkomen en dat de gevolgen ervan kunnen worden beperkt door vroegtijdige opsporing en behandeling, terwijl de effectiviteit van de nationale screeningprogramma's voor vrouwen varieert en afhankelijk is van het percentage van de vrouwelijke bevolking dat zich daadwerkelijk laat screenen, van de beschikbaarheid van mammografische apparatuur en de kwaliteit daarvan, alsmede van de behandeling en van andere factoren,
F. overwegende dat baarmoederhalskanker (de tweede meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen na borstkanker) kan worden tegengegaan door een geschikte behandeling, bijvoorbeeld met profylactische vaccins tegen kankerverwekkende virussen,
G. overwegende dat de incidentie van kanker toeneemt met de leeftijd en dat kanker en ouderdom vaak samengaan; overwegende dat het aantal kankergevallen door de vergrijzing van de bevolking derhalve nog zal toenemen; overwegende dat deze tendens vooral tot uiting zal komen bij oudere vrouwen, aangezien vrouwen een hogere levensverwachting hebben dan mannen, en dat het derhalve noodzakelijk is om te verzekeren dat preventie- en vroegtijdige opsporingsprogramma's niet alleen beschikbaar worden gesteld voor vrouwen van middelbare leeftijd, maar ook voor oudere en hoogbejaarde vrouwen,
H. overwegende dat de algemene gezondheidstoestand van de EU-burgers tijdens het laatste decennium weliswaar gestaag is verbeterd, maar dat er in de lidstaten op gezondheidsgebied nog steeds discrepanties bestaan, met name tussen verschillende bevolkingsgroepen en tussen mannen en vrouwen,
I. overwegende dat er op gezondheidsgebied in de Europese Unie als geheel nog steeds grote verschillen bestaan, en dat kansarme gemeenschappen (als gevolg van hun beperkte toegang tot middelen, informatie en diensten) grotere risico's op gezondheidsproblemen lopen dan degenen die in een sterkere sociaaleconomische positie verkeren,
J. overwegende dat de incidentie van bepaalde kankers zoals baarmoederhalskanker veel hoger ligt bij bepaalde groepen migrantenvrouwen, en dat derhalve moet worden gewaarborgd dat de bestaande preventie- en vroegtijdige opsporingsprogramma’s zich met name richten op deze risicogroepen en daarvoor beschikbaar zijn,
K. overwegende dat onderzoek heeft aangetoond dat vrouwen uit bepaalde lidstaten en bepaalde groepen migrantenvrouwen worden gehinderd om deel te nemen aan preventie- en vroegtijdige opsporingsprogramma's, onder druk van de culturele en/of religieuze overtuigingen en vooroordelen van hun gemeenschap, en dat het derhalve noodzakelijk is doeltreffende programma's op te zetten die ook deze vrouwen bereiken,
L. overwegende dat, hoewel de nieuwe generatie van kankergeneesmiddelen – en soms ook de meer gangbare kankertherapieën die een regelmatige behandeling vereisen – momenteel erg duur zijn, bevolkingsgroepen die op de rand van de armoede leven (met name vrouwen en illegale immigranten) volledige en betaalbare toegang tot deze faciliteiten moeten krijgen,
M. overwegende dat ook echtgenoten, vaders en kinderen getroffen worden door specifieke vrouwenziekten,
N. overwegende dat ook mannen getroffen worden door kanker, en dat de preventie en behandeling van mannelijke kankers eveneens voortdurende aandacht moet krijgen,
1. is van mening dat er behoefte is aan meer onderzoek naar het verband tussen kanker en geslacht, alsook aan specifiek, gericht onderzoek naar de invloed van de werkomgeving op kanker bij vrouwen, o.a. naar de effecten van schadelijke chemische stoffen en milieuverontreiniging, voeding, levensstijl, genetische factoren en de wisselwerking tussen al deze elementen;
2. is van mening dat meer bewustmakings- en preventiecampagnes, met name voor de meest frequente vormen van vrouwelijke kanker, noodzakelijk zijn om de toegang tot screening en vroegtijdige diagnose aan te moedigen en te vergemakkelijken;
3. is van mening dat de complete tenuitvoerlegging door de lidstaten van de Europese richtsnoeren van de Commissie voor kwaliteitsborging op het gebied van screening op en diagnose van borstkanker, in samenwerking met andere lidstaten, beroepsverenigingen en deskundigen, een voorwaarde is voor het terugdringen van de sterftecijfers in de EU, en wijst er met nadruk op dat er tussen de lidstaten nog steeds significante verschillen bestaan wat betreft de incidentie van kanker, alsmede in sterfte- en overlevingspercentages; acht het daarom noodzakelijk optimale praktijken uit te wisselen en nauwer samen te werken via de nationale strategieën voor het wegwerken van deze verschillen;
4. is van mening dat gendergelijkheid ten aanzien van de toegang tot kankerbehandelingen door de EU en de lidstaten actief moet worden bevorderd, en onderstreept dat bij kankerpreventiemaatregelen rekening moet worden gehouden met de ontwikkelingen in de incidentie van kanker, die aanzienlijk verschillen naar gelang van het geslacht, de risicogroep en de tijdsperiode in Oost- en West-Europa;
5. is van mening dat er meer onderzoek moet worden gedaan om inzicht te krijgen in het effect dat de ongelijke toegang van zwakkere sociaaleconomische bevolkingsgroepen tot gezondheidsdiensten heeft op de incidentie en afloop van kanker;
6. acht het van essentieel belang dat Aanbeveling 2003/878/EG van de Raad inzake kankerscreening wordt herzien, en dat hierin nieuwe vormen van kanker en nieuwe technieken voor vroegtijdige diagnose worden opgenomen;
7. staat positief tegenover het Commissievoorstel voor een Europees partnerschap voor kankerbestrijding voor de periode 2009-2013 en tegenover het voorstel om het aantal gevallen van kanker terug te dringen door de invoering van een compleet bevolkingsonderzoek voor borst-, baarmoederhals- en colorectale kanker tegen 2013, en dringt er bij de lidstaten op aan deze richtsnoeren volledig ten uitvoer te leggen;
8. verlangt dat in het kader van het regionaal beleid en het Europees Sociaal Fonds meer middelen worden uitgetrokken voor programma's met het oog op de vorming en voorlichting van vrouwen inzake bescherming tegen en preventie van borstkanker;
9. is van mening dat er meer onderzoek moet worden gedaan naar vroegtijdige opsporingsprocedures en -technieken alvorens deze algemeen worden toegepast, om te garanderen dat het gebruik en de toepassing ervan veilig en gefundeerd zijn; acht het derhalve noodzakelijk dat dit onderzoek leidt tot duidelijke en op bewijzen gebaseerde aanbevelingen en richtsnoeren;
10. verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat vrouwen en mannen ongehinderd toegang krijgen tot vroegtijdige diagnosetechnieken en behandelingen van hoge kwaliteit, ongeacht hun afkomst, sociale positie of opleidingsniveau;
11. is verheugd over het debat dat in de nationale parlementen en het Europees Parlement over kanker wordt gevoerd; spoort zijn terzake bevoegde parlementaire commissies en interfractiewerkgroepen ertoe aan ook in de toekomst nauw samen te werken met de vertegenwoordigers van de organisaties die betrokken zijn bij de bestrijding van kanker bij mannen en vrouwen;
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
23.2.2010 |
|
|
|
||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
31 0 1 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Regina Bastos, Edit Bauer, Emine Bozkurt, Andrea Češková, Marije Cornelissen, Silvia Costa, Tadeusz Cymański, Edite Estrela, Ilda Figueiredo, Iratxe García Pérez, Zita Gurmai, Jolanta Emilia Hibner, Lívia Járóka, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Caroline Lucas, Astrid Lulling, Barbara Matera, Angelika Niebler, Siiri Oviir, Raül Romeva i Rueda, Nicole Sinclaire, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Eva-Britt Svensson, Marc Tarabella, Britta Thomsen, Marina Yannakoudakis |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Sylvie Guillaume, Christa Klaß, Elisabeth Morin-Chartier, Norica Nicolai |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Marian Harkin, Ria Oomen-Ruijten |
|||||
- [1] Europese richtsnoeren voor kwaliteitsborging op het gebied van screening op en diagnose van borstkanker. Vierde versie, Europese Commissie, Directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming, 2006.
- [2] P6_TA(2008)0121.
- [3] P6_TA(2006)0449.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
7.4.2010 |
|
|
|
||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
56 0 0 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
János Áder, Elena Oana Antonescu, Kriton Arsenis, Pilar Ayuso, Paolo Bartolozzi, Sergio Berlato, Milan Cabrnoch, Martin Callanan, Nessa Childers, Chris Davies, Esther de Lange, Anne Delvaux, Bas Eickhout, Edite Estrela, Jill Evans, Elisabetta Gardini, Julie Girling, Françoise Grossetête, Cristina Gutiérrez-Cortines, Satu Hassi, Jolanta Emilia Hibner, Dan Jørgensen, Christa Klaß, Jo Leinen, Peter Liese, Kartika Tamara Liotard, Linda McAvan, Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė, Miroslav Ouzký, Vladko Todorov Panayotov, Gilles Pargneaux, Antonyia Parvanova, Andres Perello Rodriguez, Mario Pirillo, Pavel Poc, Frédérique Ries, Anna Rosbach, Oreste Rossi, Horst Schnellhardt, Richard Seeber, Theodoros Skylakakis, Bogusław Sonik, Catherine Soullie, Salvatore Tatarella, Anja Weisgerber, Glenis Willmott, Sabine Wils, Marina Yannakoudakis |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Judith A. Merkies, Bill Newton Dunn, Justas Vincas Paleckis, Alojz Peterle, Bart Staes, Michail Tremopoulos, Thomas Ulmer, Marita Ulvskog |
|||||