VERSLAG over nieuwe ontwikkelingen bij overheidsopdrachten

10.5.2010 - (2009/2175(INI))

Commissie interne markt en consumentenbescherming
Rapporteur: Heide Rühle


Procedure : 2009/2175(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0151/2010
Ingediende teksten :
A7-0151/2010
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over nieuwe ontwikkelingen bij overheidsopdrachten

(2009/2175(INI))

Het Europees Parlement,

–    gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en met name op de wijzigingen als gevolg van het Verdrag van Lissabon,

–    gelet op Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG inzake het plaatsen van overheidsopdrachten en Richtlijn 2007/66/EG met betrekking tot beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten,

–    gezien de mededeling van de Commissie van 19 november 2009 met als titel "De mobilisering van particuliere en openbare investeringen voor herstel en structurele verandering op lange termijn: de ontwikkeling van publiek-private partnerschappen" (COM(2009)0615),

–    gezien de mededeling van de Commissie van 5 mei 2009 met als titel "Bijdragen aan een duurzame ontwikkeling: de rol van Fair Trade en niet-gouvernementele handelsgerelateerde programma's om duurzaamheid te waarborgen" (COM(2009)0215),

–    gezien de mededeling van de Commissie van 16 juli 2008 met als titel "Overheidsopdrachten voor een beter milieu" (COM(2008)0400),

–    gezien de interpretatieve mededeling van de Commissie van 5 februari 2008 over de toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten op geïnstitutionaliseerde publiek-private samenwerking (geïnstitutionaliseerde PPS)(C(2007)6661),

–    gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie inzake de Europese gedragscode om openbare aanbestedingen toegankelijker te maken voor kleine en middelgrote ondernemingen (SEC(2008)2193),

–    gezien de interpretatieve mededeling van de Commissie van 1 augustus 2006 over de Gemeenschapswetgeving die van toepassing is op het plaatsen van opdrachten die niet of slechts gedeeltelijk onder de richtlijnen inzake overheidsopdrachten vallen[1],

–    gelet op de volgende arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie:

-  d.d. 19 april 2007, C-295/05 (Tragsa);

      -  d.d. 18 december 2007, C-532/03, Commissie versus Ierland (Irish rescue services);

      -  d.d. 13 november 2008, C-324/07 (Coditel Brabant);

      -  d.d. 9 juni 2009, C-480/06, Commissie versus Duitsland (Stadtwerke Hamburg);

      -  d.d. 10 september 2009, C-206/08 (Eurawasser);

      -  d.d. 9 oktober 2009, C-573/07 (Sea S.r.l.);

      -  d.d. 15 oktober 2009, C-196/08 (Acoset);

      -  d.d. 15 oktober 2009, C-275/08, Commissie versus Duitsland (Datenzentrale Baden-Württemberg);

      van 25 maart 2010, C-451/08 (Helmut Müller),

–    gezien het advies van het Comité van de Regio's van 10 februari 2010 over "Bijdragen aan een duurzame ontwikkeling: de rol van Fair Trade en niet-gouvernementele handelsgerelateerde programma's om duurzaamheid te waarborgen" (RELEX-IV-026),

–    gezien de volgende studies:

      -  "Evaluation of Public Procurement Directives: Markt/2004/10/D Final Report", Europe Economics, 15 september 2006;

      -  "The Institutional Impacts of EU Legislation on Local and Regional Governments: A      Case Study of the 1999/31/EC Landfill Waste and 2004/18/EC Public Procurement   Directives", Europees Instituut voor Bestuurskunde (EIB), september 2009,

–    onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 februari 2009 met als titel "Precommerciële inkoop: Aansturen van innovatie voor het waarborgen van duurzame hoogkwalitatieve overheidsdiensten in Europa"[2],

–    onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 juni 2007 over specifieke problemen bij de omzetting en uitvoering van wetgeving inzake overheidsopdrachten en het verband van deze wetgeving met de agenda van Lissabon[3],

–    onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 oktober 2006 over publiek-private samenwerkingen en het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten[4],

–    onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2006 over eerlijke handel (Fair Trade) en ontwikkeling[5],

–    gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–    gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie internationale handel en van de Commissie regionale ontwikkeling (A7‑0151/2010),

A.  overwegende dat de economische en financiële crisis het grote economische belang van openbare aanbestedingen heeft aangetoond en dat de effecten van de crisis op de lokale overheden al duidelijk zichtbaar zijn, maar dat overheden hun taken ten behoeve van het openbare belang alleen dan goed kunnen vervullen als zij kunnen teruggrijpen op de vereiste rechtszekerheid en wanneer de procedures niet te ingewikkeld zijn,

B.   overwegende dat een goed functionerende markt voor overheidsopdrachten cruciaal is voor de interne markt, teneinde de grensoverschrijdende concurrentie te stimuleren, innovatie aan te moedigen, een koolstofarme economie te bevorderen en een optimale waarde voor overheidsinstellingen te creëren,

C.  overwegende dat het openbare aanbestedingsrecht als doel heeft de economische en doeltreffende omgang met publieke middelen te garanderen en geïnteresseerde ondernemingen de mogelijkheid te bieden overheidsopdrachten te krijgen in een context van eerlijke concurrentie,

D.  overwegende dat de herziening in 2004 van de richtlijnen inzake het plaatsen van overheidsopdrachten was gericht op een vereenvoudiging, modernisering en flexibilisering van de procedures en op een vergroting van de rechtszekerheid,

E.   overwegende dat door het Verdrag van Lissabon voor het eerst het recht op regionaal en lokaal zelfbestuur in het primaire recht van de Europese Unie is erkend, terwijl ook het subsidiariteitsbeginsel is versterkt en het recht om zaken aan het Hof van Justitie van de EU voor te leggen niet meer uitsluitend aan de nationale parlementen toekomt, maar ook aan het Comité van de Regio's,

F.   overwegende dat het Europees Hof van Justitie zich over een onevenredig groot aantal inbreukprocedures op dit gebied heeft gebogen, hetgeen erop wijst dat veel lidstaten moeite hebben te voldoen aan de richtlijnen inzake overheidsopdrachten,

G.  overwegende dat om ervoor te zorgen dat de Europese beleidsmaatregelen zich zodanig ontwikkelen dat deze aan de aspiraties van de Europese burgers voldoen, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie het concept van een sociale markteconomie en een sociale clausule bevat, alsmede een protocol betreffende diensten van algemeen belang, waarin de gedeelde waarden van de Unie worden gedefinieerd,

H.  overwegende dat de IAO-conventie nr. 94 bepaalt dat algemene overheidsopdrachten clausules moeten bevatten die billijke vergoeding waarborgen, alsmede arbeidsvoorwaarden die niet minder gunstig zijn dan de voorwaarden die bijvoorbeeld in cao's zijn opgenomen,

Algemene opmerkingen en aanbevelingen

1.   betreurt het dat de doelstellingen van de herziening in 2004 van de richtlijnen inzake het plaatsen van overheidsopdrachten tot nu toe nog niet zijn verwezenlijkt, in het bijzonder met betrekking tot het vereenvoudigen van de regels voor overheidsopdrachten en het creëren van meer wettelijke zekerheid; hoopt echter dat de recente arresten van het Europees Hof van Justitie bijdragen aan de oplossing van een aantal nog onduidelijke juridische kwesties en dat het aantal bezwaarprocedures zal afnemen; roept de Commissie op om bij elke toetsing van de Europese regelingen oog te hebben voor de doelen van vereenvoudiging en stroomlijning van het proces van openbare aanbesteding, en deze doelen nadrukkelijk na te streven;

2.   betreurt het voorts dat de bestaande regels, gekoppeld aan onvolledige uitvoeringsmaatregelen op nationaal en regionaal niveau, de overmaat aan "soft law"-initiatieven van de Commissie en de door de Europese en nationale rechters gegeven rechtsinterpretaties hebben geleid tot een ingewikkeld en onoverzichtelijk rechtssysteem waarbij vooral overheidsorganen, private ondernemingen en aanbieders van diensten van algemeen belang, zich voor grote juridische problemen gesteld zien die slechts tegen hoge administratieve kosten of met behulp van externe juridische adviseurs kunnen worden opgelost; verzoekt de Commissie dringend om maatregelen te nemen en om in het kader van haar initiatief voor een betere regelgeving ook de effecten van voorstellen voor "soft law" te onderzoeken, deze voorstellen tot sleutelaspecten te beperken en deze te toetsen aan de hand van het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel, daarbij rekening houdende met de vijf beginselen die zijn opgenomen in het Witboek over Europese governance (openheid, participatie, verantwoordelijkheid, doeltreffendheid en samenhang) van 2001;

3.   wijst erop dat openbare aanbesteders als gevolg van deze ontwikkeling dikwijls meer prioriteit moeten geven aan wettelijke zekerheid dan aan de beleidsbehoeften, en in het licht van de druk op de overheidsbegrotingen vaak het contract of de dienst in kwestie moeten gunnen aan de goedkoopste bieder, in plaats van aan de economisch voordeligste aanbieder; vreest dat dit de vernieuwende basis en mondiale concurrentiepositie van de EU zal verzwakken; vraagt de Commissie met klem deze situatie recht te zetten en strategische maatregelen te ontwerpen die openbare aanbesteders ertoe aanmoedigen en in staat stellen contracten te gunnen aan de economisch meest voordelige en de kwalitatief beste inschrijvingen;

4.   wijst erop dat Europese initiatieven op het gebied van de openbare aanbesteding beter op elkaar afgestemd moeten worden, teneinde de cohesie met de richtlijnen inzake het plaatsen van overheidsopdrachten niet in gevaar te brengen en te voorkomen dat zij die de regels toepassen met juridische problemen worden geconfronteerd; verzoekt derhalve dat er binnen de Commissie een bindende coördinatie, onder leiding van het directoraal-generaal Interne markt en diensten, dat verantwoordelijk is voor overheidsopdrachten, en met medewerking van de overige betrokken directoraten-generaal, tot stand wordt gebracht; vraagt om een uniforme website en het regelmatig informeren van contracterende overheden, om de transparantie en gebruikersvriendelijkheid van de regelgeving te verbeteren;

5.   betreurt het gebrek aan transparantie ten aanzien van de samenstelling en de werkzaamheden van de raadgevende groep voor openbare aanbestedingen van de Commissie en de rol en bevoegdheden van het raadgevend comité voor de openstelling van de markt voor overheidsopdrachten, en roept de Commissie op om ervoor te zorgen dat zowel deze groep als de nieuw op te richten raadgevende Commissie publiek-private partnerschappen een evenwichtige samenstelling hebben- vakbondvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, in het bijzonder KMO's, zouden er ook in vertegenwoordigd moeten zijn - en dat deze op transparante wijze werken; vraagt dat het Europees Parlement adequaat wordt geïnformeerd en alle beschikbare informatie ontvangt in ieder stadium van en aan het einde van de procedure;

6.   is van oordeel dat overheidscontracten vanwege het feit dat het daarbij om overheidsgeld gaat, transparant en open voor publieke controle moeten zijn; vraagt de Commissie om meer helderheid teneinde te garanderen dat plaatselijke en overige overheidsinstellingen wettelijke zekerheid hebben en hun burgers kunnen informeren over hun contractuele verplichtingen;

7.   onderstreept dat overheidscontracten in volledige transparantie moeten worden gegund, waarbij alle belanghebbenden gelijk worden behandeld en de relatie tussen kosten en rendement van het project het uiteindelijke criterium is, zodat deze naar het beste en niet uitsluitend naar het goedkoopste bod gaan;

8.   verzoekt de Commissie om de richtlijnen inzake het plaatsen van overheidsopdrachten ex-post te evalueren en hierbij rekening te houden met de inhoud van dit verslag; gaat ervan uit dat er in het kader van de betreffende toetsing ruimte zal zijn voor een brede participatie door alle belanghebbende partijen en nauwe samenwerking met het Europees Parlement; pleit ervoor dat bij een eventuele herziening rekening wordt gehouden met het gehele kader, dat de richtlijn met betrekking tot beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten in aanmerking wordt genomen, en dat de nationale wetten ter omzetting van de richtlijn met betrekking tot beroepsprocedures worden bestudeerd, teneinde te voorkomen dat het recht inzake openbare aanbestedingen verder wordt versplinterd; is van mening dat de praktische gevolgen van deze richtlijn op dit moment nog niet kunnen worden beoordeeld aangezien de richtlijn nog niet in alle lidstaten is omgezet;

Publiek-publieke partnerschappen

9.   herinnert eraan dat in het op 1 december 2009 in werking getreden Verdrag van Lissabon voor het eerst is erkend dat het recht op regionaal en lokaal zelfbestuur onderdeel uitmaakt van het primaire recht van de Europese Unie (artikel 4, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie); benadrukt dat het Europees Hof van Justitie (EHvJ) in een aantal arresten heeft gewezen op het recht op lokaal zelfbestuur en daarbij heeft overwogen dat "een overheidsinstantie haar taken van algemeen belang kan vervullen met haar eigen middelen en in samenwerking met andere overheidsinstanties"(C-324/07); refereert in dit verband tevens aan het arrest van de grote kamer van het EHvJ van 9 juni 2009 (C-480/06), waarin aanvullend is vastgesteld dat het gemeenschapsrecht aan de overheidsinstanties geen bijzondere rechtsvorm voorschrijft voor de gemeenschappelijke uitoefening van hun taken van algemeen belang; is van mening dat de regelgeving inzake openbare aanbestedingen niet op publiek-publieke partnerschappen (zoals samenwerkingsverbanden tussen decentrale overheden of tussen staten) van toepassing is, mits cumulatief aan de volgende criteria is voldaan:

      -  het betreft de uitvoering van een taak van algemeen belang die op alle betrokken decentrale overheden rust;

      -  de uitvoering geschiedt uitsluitend door de betrokken overheidsinstanties, dus zonder particuliere deelname; en

      -  de taak wordt in wezen verricht ten behoeve van de deelnemende overheidsinstanties;

10. wijst erop dat de Commissie heeft aangegeven dat niet alle actie die door overheidsinstellingen wordt ondernomen, onderhevig is aan de wetgeving inzake overheidsopdrachten, en dat, zolang de Europese wetgeving op een bepaald gebied niet het creëren van een markt vereist, het aan de lidstaten is om te beslissen of en in welke mate zij zelf de publieke functies op zich willen nemen;

11. wijst erop dat de conclusies van het EHvJ in bovengenoemd arrest niet enkel de rechtstreekse samenwerking tussen gemeenten betreffen, maar van algemene geldigheid zijn, en dat ze dus ook van toepassing zijn op partnerschappen tussen openbare aanbesteders;

12. wijst erop dat het EHvJ in zijn arrest van 10 september 2009 (C-573/07) heeft geoordeeld dat in het kader van de openbare aanbestedingsplicht slechts dan rekening moet worden gehouden met een mogelijke deelname in het kapitaal van een publiekrechtelijke vennootschap door particuliere partijen, indien de aard van de onderneming waarvan het vermogen in handen van de overheid is, tijdens de duur van de aanbesteding verandert, waardoor de fundamentele omstandigheden van de aanbesteding wijzigen en een nieuwe openbare aanbesteding vereist is; stelt vast dat de regelgeving over het onderwerp van publiek-publieke partnerschappen aanzienlijk is ontwikkeld als gevolg van de jurisprudentie van het EHvJ en is verheugd over de recente arresten van het Hof op dit gebied; verzoekt daarom de Commissie en de lidstaten om het publiek over de juridische consequenties van de betreffende arresten voor te lichten;

Concessieovereenkomsten voor diensten

13. wijst erop dat concessieovereenkomsten voor diensten in artikel 1, lid 3, onder b), van Richtlijn 2004/17/EG en artikel 4 van Richtlijn 2004/18/EG gedefinieerd zijn als overeenkomsten waarbij "de tegenprestatie voor de te verrichten diensten bestaat hetzij uit uitsluitend het recht de dienst te exploiteren, hetzij uit dit recht, gepaard gaande met een prijs"; benadrukt dat concessieovereenkomsten voor diensten uitgesloten zijn van de richtlijnen inzake het plaatsen van overheidsopdrachten, teneinde opdrachtgevers meer flexibiliteit te geven; herinnert eraan dat het EHvJ in verschillende arresten heeft bevestigd dat concessieovereenkomsten voor diensten niet onder deze richtlijnen vallen, maar dat daarop de algemene beginselen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (verbod op discriminatie, beginsel van gelijke behandeling, transparantie) en dat het aanbestedende diensten moet vrijstaan om de dienstverrichting door middel van een concessie te verzekeren wanneer zij van mening zijn dat zulks de beste manier is om de betrokken openbare dienst te verzekeren, zelfs wanneer het aan de exploitatie verbonden risico weliswaar beperkt is, maar het beperkte exploitatierisico volledig aan de concessiehouder wordt overgedragen (arrest van 10 september 2009 in zaak C-206/08, rechtsoverwegingen 72 - 75);

14. neemt kennis van de mededeling van de Commissie van 19 november 2009 inzake de ontwikkeling van publiek-private partnerschappen en kijkt met grote belangstelling uit naar de aangekondigde effectbeoordeling; verwacht dat de Commissie lering zal trekken uit mislukte PPP's: benadrukt dat er bij concessieovereenkomsten voor diensten rekening moet worden gehouden met zowel de complexiteit van de procedures als de grote verschillen in de rechtscultuur en rechtspraktijk van de verschillende lidstaten; is van mening dat het begrip van concessieovereenkomsten voor diensten steeds beter is afgebakend als gevolg van de openbare aanbestedingsrichtlijnen uit 2004 en de aanvullende jurisprudentie van het EHvJ; stelt met klem dat eventuele wetsvoorstellen met betrekking tot concessieovereenkomsten voor diensten alleen gerechtvaardigd zijn als middel tegen verstoringen van het functioneren van de interne markt; merkt op dat dergelijke verstoringen tot op heden nog niet geconstateerd zijn en dat rechtshandelingen ten aanzien van concessieovereenkomsten voor diensten dan ook niet nodig zijn zolang deze niet bedoeld zijn voor een aantoonbare verbetering van het functioneren van de interne markt;

Publiek-private partnerschappen

15. is verheugd over de juridische interpretatie van de voorwaarden waaronder de regels inzake openbare aanbestedingen gelden voor geïnstitutionaliseerde publiek-private partnerschappen in het licht van het grote belang dat in de mededeling van de Commissie van 19 november 2009 wordt gehecht aan dergelijke partnerschappen die verhand houden met de strijd tegen klimaatverandering en de bevordering van alternatieve energiebronnen en van duurzaam vervoer; wijst erop dat de richtlijnen inzake het plaatsen van overheidsopdrachten altijd van toepassing zijn indien de opdracht wordt gegund aan een onderneming met een particulier belang, ook al is dat belang nog zo klein; benadrukt echter dat zowel de Commissie in haar mededeling van 5 februari 2008 als het Europees Hof van Justitie in zijn arrest van 15 oktober 2009 (C-196/08) hebben vastgesteld dat voor de opdrachtverlening of de overdracht van bepaalde taken aan een nieuw opgerichte publiek-private partnerschap geen dubbele aanbesteding nodig is; benadrukt echter dat cumulatief aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan om te waarborgen dat er geen aanbestedingsplicht geldt voor de overdracht van een concessie aan een eerder voor dat doel opgerichte vennootschap met gemengd openbaar en particulier kapitaal:

      -  De selectie van de particuliere partner geschiedt via een transparante procedure, waarbij de overeenkomst vooraf gepubliceerd wordt, na een controle van de financiële, technische, operationele en beheersvereisten van de te verlenen dienst en de te leveren specifieke prestaties;

      -  De gemengde publiek-private vennootschap moet gedurende de volledige concessieduur hetzelfde statutair doel behouden en bij elke wezenlijke wijziging van de overeenkomst moet naar het oordeel van de EHvJ een aanbesteding worden uitgeschreven;

      is derhalve van mening dat ook de kwestie van de toepasselijkheid van de aanbestedingsregels op geïnstitutionaliseerde publiek-private partnerschappen is opgelost en verzoekt de Commissie en de lidstaten om dit dienovereenkomstig aan het publiek te communiceren;

16. benadrukt echter dat de recente financiële crisis een nieuw licht heeft geworpen op hoe publiek-private partnerschappen vaak zijn gefinancierd en hoe de financiële risico's zijn verdeeld; vraagt de Commissie om de financiële risico's in verband met de oprichting van PPP's goed te beoordelen;

Stadsplanning/-ontwikkeling

17. is verheugd over het arrest van het EHvJ in zaak C-451/08; is van oordeel dat de ruime en ambitieuze doelstellingen van de richtlijn, die bij de uitlegging ervan weliswaar in het achterhoofd moeten worden gehouden, met een beroep op het doel van die tekst evenwel niet tot de conclusie mogen leiden dat de werkingssfeer ervan onbeperkt kan worden uitgebreid, en dat anders het gevaar bestaat dat elke stedenbouwkundige activiteit onder de richtlijn komt te vallen: de maatregelen waarmee de bebouwingsmogelijkheid wordt geregeld, wijzigen immers per definitie en zelfs substantieel de waarde van de grond waarop zij betrekking hebben; is van mening dat het aanbestedingsrecht de afgelopen jaren is doorgedrongen tot gebieden die oorspronkelijk niet tot de openbare aanbestedingen gerekend werden en beveelt daarom aan het kenmerk van de aanbesteding bij de toepassing van de bepalingen van aanbestedingsrecht weer sterker op de voorgrond te plaatsen;

Overheidsopdrachten onder de drempel

18. herinnert eraan dat het Europees Parlement zich heeft aangesloten bij het door Duitsland tegen de Commissie op 14 september 2006 ingediende beroep bij het EHvJ tegen de interpretatieve mededeling van de Commissie van 1 augustus 2006 "over de Gemeenschapswetgeving die van toepassing is op het plaatsen van opdrachten die niet of slechts gedeeltelijk onder de richtlijnen inzake overheidsopdrachten vallen" en een spoedige uitspraak van het EHvJ verwacht;

Micro-, kleine en middelgrote ondernemingen

19. vraagt de Commissie het effect van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten te beoordelen op micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, met name in hun hoedanigheid van onderaannemers, en om te beoordelen of er bij een toekomstige herziening van de richtlijnen nadere regels nodig zijn voor het toekennen van onderaanbestedingsopdrachten om met name te vermijden dat KMO's als onderaannemers slechtere voorwaarden krijgen dan de hoofdaannemer van de overheidsopdracht;

20. roept de Commissie op de procedures voor overheidsopdrachten te vereenvoudigen zodat zowel plaatselijke overheden als ondernemingen niet langer gedwongen zijn veel tijd en geld te besteden aan louter bureaucratische zaken; benadrukt dat door de procedures te vereenvoudigen, KMO's betere toegang zullen hebben tot en op gelijkere en eerlijkere wijze zullen kunnen deelnemen aan overheidsopdrachten;

21. is van oordeel dat het onderaannemerschap een vorm van arbeidsorganisatie is die zich goed leent voor gespecialiseerde aspecten van de werkzaamheden; benadrukt dat alle onderaanbestedingsopdrachten moeten voldoen aan alle verplichtingen die gelden voor de hoofdaannemer, met name ten aanzien van arbeidsrecht en veiligheid; acht het in dit opzicht raadzaam een gekoppelde verantwoordelijkheid tussen aannemer en onderaannemer in het leven te roepen;

22. maakt zich sterk voor het stelselmatig toestaan van alternatieve aanbiedingen (of varianten); herinnert eraan dat de inschrijvingsvereisten, met name het toestaan van alternatieve aanbiedingen, van cruciaal belang zijn voor het bevorderen en verspreiden van vernieuwende oplossingen; benadrukt dat de behoefteomschrijvingen met betrekking tot prestatieve en functionele eisen en het uitdrukkelijk toestaan van varianten, de inschrijver de mogelijkheid moeten bieden vernieuwende oplossingen voor te stellen;

23. moedigt de oprichting aan van één internettoegangsportaal voor alle inlichtingen over openbare aanbestedingen dat dient als een echt startpunt voor elke aanbesteding; merkt op dat het doel moet zijn ondernemingen over de aanbestedingen voor te lichten en te informeren en de toepasselijke wetgeving te verduidelijken, in het bijzonder voor KMO's (die in het algemeen over niet zoveel personeel en administratieve deskundigen op het gebied van de met openbare aanbestedingen verband houdende terminologie en procedures beschikken) en dat gespecialiseerde helpdesks hen ook kunnen helpen bij het beoordelen of zij werkelijk aan de aanbestedingsvoorwaarden voldoen en, indien dit het geval is, bij het opstellen van hun offertes;

24. constateert dat KMO's de nodige moeilijkheden hebben gekend om toe te treden tot de markten van overheidsopdrachten en dat er meer moet worden gedaan om een "KMO-strategie" te ontwikkelen; roept daarom de lidstaten op om als onderdeel van deze strategie samen te werken met aanbestedende overheidsinstellingen teneinde, waar nodig, de mogelijkheden voor onderaannemerschap aan te moedigen, technieken voor goede praktijken te ontwikkelen en te verspreiden, al te prescriptieve prekwalificatieprocessen te vermijden, gebruik te maken van standaarden in de aanbestedingsdocumenten met als doel te zorgen dat leveranciers niet van de grond af hoeven te beginnen, en een centraal bekendmakingsportaal voor contracten in het leven te roepen; vraagt de Commissie tevens de initiatieven van lidstaten op dit vlak te inventariseren en meer verspreiding te stimuleren van de Europese Code van beste praktijken van de Small Business Act;

25. moedigt de lidstaten aan te werken aan een ‘ontwikkelingsprogramma voor leveranciers', zoals reeds in sommige lidstaten is ontwikkeld; merkt op dat een dergelijk middel kan worden ingezet om de dialoog tussen leveranciers en aanbesteders aan te moedigen, waardoor alle betrokkenen in een vroeg stadium van de aanbesteding met elkaar in contact kunnen komen; benadrukt dat een dergelijk mechanisme van groot belang is om vernieuwing te stimuleren en de toegang van KMO's tot de aanbestedingsmarkt te verbeteren;

26. dringt er bij de Commissie op aan meer te doen om ervoor te zorgen dat Europese KMO's een grotere rol gaan spelen op de internationale markt voor overheidsopdrachten, en om zich nog meer in te spannen om discriminatie van Europese KMO's te voorkomen door de specifieke maatregelen af te stemmen op de desbetreffende bepalingen die sommige GPA-partijen (zoals Canada en de VS) toepassen; wijst erop dat maatregelen waarmee de transparantie en de toegang tot nationale markten voor overheidsopdrachten worden verbeterd, de toegang van KMO's tot dit soort markten vergemakkelijken;

27. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat in de overeenkomst inzake overheidsopdrachten (GPA) van de WTO, waarover opnieuw wordt onderhandeld, een clausule wordt opgenomen die de Europese Unie de mogelijkheid biedt om bij de toewijzing van overheidsopdrachten voorrang te geven aan KMO's, naar analogie van de voorschriften die reeds door andere staten, die partij zijn in deze overeenkomst, worden toegepast;

Groene aanbestedingen

28. wijst op het grote belang van openbare aanbestedingen ter bevordering van de klimaatbescherming, energie-efficiëntie, het milieu, concurrentie en innovatie en herhaalt dat overheidsinstanties gestimuleerd moeten worden en in staat moeten worden gesteld om milieu-, sociale en andere criteria te formuleren bij het plaatsen van overheidsopdrachten; is verheugd over de praktische ondersteuning die aan instanties en andere publiekrechtelijke organisaties geboden wordt om een duurzame gunning van de opdracht te realiseren; roept de Commissie op om na te gaan of groene overheidsopdrachten kunnen worden gebruikt als instrument voor de bevordering van duurzame ontwikkeling;

29. herhaalt zijn eerdere oproep aan de Commissie, in zijn verslag van februari 2009, om een handboek voor precommerciële overheidsopdrachten op te stellen, waarin praktische voorbeelden zijn opgenomen van de verdeling van risico's en voordelen overeenkomstig de marktomstandigheden; is verder van oordeel dat de intellectuele eigendomsrechten moeten berusten bij de ondernemingen die deelnemen aan de precommerciële overheidsopdracht, hetgeen het begrip onder overheidsinstellingen moet vergroten en leveranciers moet aanmoedigen zich in te laten met precommerciële overheidsopdrachten;

30. is verheugd over de oprichting van de helpdesk van de Europese Commissie inzake EMAS, die praktische informatie en ondersteuning biedt om ondernemingen en organisaties erbij te helpen om hun milieuprestaties bij overheidsopdrachten te evalueren, te rapporteren en te verbeteren; vraagt de Commissie om te overwegen een algemener online portaal te ontwikkelen, dat praktisch advies en ondersteuning kan bieden aan iedereen die betrokken is bij overheidsopdrachten, in het bijzonder diegenen die betrokken zijn bij complexe en collaboratieve overheidsopdrachten;

Sociaal verantwoorde aanbestedingen

31. onderstreept het gebrek aan duidelijkheid ten aanzien van het thema sociaal verantwoorde openbare aanbestedingen en roept de Commissie op om voor dit thema handboeken op te stellen; wijst in dit verband op het feit dat de kadervoorwaarden door het Verdrag van Lissabon en het Handvest van de Grondrechten zijn veranderd en gaat ervan uit dat door de Commissie dienovereenkomstige aanpassingen worden doorgevoerd; verwijst naar het immanente probleem dat sociale criteria in wezen betrekking hebben op het productieproces en over het algemeen niet terug te vinden zijn in het eindproduct en bij mondiale productieprocessen en complexe leveringsketens moeilijk te controleren zijn; verwacht derhalve met het oog op een sociaal verantwoorde plaatsing van overheidsopdrachten dat precieze en controleerbare criteria worden ontwikkeld c.q. een gegevensbank met productspecifieke criteria wordt opgezet; wijst op de moeilijkheden en kosten voor de openbare instanties om te verifiëren of aan de criteria is voldaan en roept de Commissie op om ondersteunende maatregelen te nemen en instrumenten in het leven te roepen om de betrouwbaarheid van leveringsketens te certificeren;

32. roept de Commissie op duidelijk te maken dat overheidsinstanties sociale criteria zoals de betaling van de desbetreffende CAO-lonen en andere vereisten kunnen formuleren bij het plaatsen van overheidsopdrachten; roept de Commissie op richtsnoeren of vergelijkbare praktische ondersteuning op te stellen die aan instanties en andere publiekrechtelijke organisaties geboden worden om een duurzame gunning van de opdracht te realiseren en moedigt de Commissie en de lidstaten aan om regelmatig cursussen en campagnes op het gebied van bewustwording op te zetten; geeft steun aan een transparant proces om de vereiste criteria nader te ontwikkelen, waarbij ook de lidstaten en plaatselijke autoriteiten dienen te worden betrokken; wijst erop dat een dergelijk proces juist ten aanzien van de sociale criteria veelbelovend is;

33. roept de Commissie op overheidsinstellingen aan te moedigen om bij hun openbare aanbestedingen gebruik te maken van criteria voor eerlijke handel op basis van de definitie van eerlijke handel, zoals vastgesteld in de resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2006 over eerlijke handel (Fair Trade) en ontwikkeling en de recente mededeling van de Commissie van 5 mei 2009; herhaalt zijn eerdere oproep aan de Commissie om het gebruik van dergelijke criteria te bevorderen door bijvoorbeeld constructieve richtsnoeren voor overheidsopdrachten op basis van eerlijke handel op te stellen; is verheugd over de unanieme goedkeuring op 11 februari 2010 van het advies van de Comité van de Regio's, waarin wordt gevraagd om een gemeenschappelijke Europese strategie inzake eerlijke handel voor plaatselijke en regionale autoriteiten;

Praktische hulp: gegevensbank en cursussen

34. vraagt om de ontwikkeling van een frequent bijgewerkte gegevensbank voor standaarden, in het bijzonder standaarden voor ecologische en sociale criteria die beschikbaar moet worden gemaakt voor de overheidsinstellingen, met als doel dat aanbesteders bij het opstellen van hun aanbestedingen kunnen beschikken over richtsnoeren en een duidelijk pakket regels, zodat ze makkelijk kunnen verifiëren of zij voldoen aan de relevante standaard; verwacht dat de lidstaten en alle belanghebbenden daarbij volledig betrokken worden; wijst erop dat dit proces van onderaf rekening moet houden met de waardevolle ervaring en kennis die vaak aanwezig zijn op plaatselijk, regionaal en nationaal niveau; wijst ook op de negatieve gevolgen van een gefragmenteerde markt door het grote aantal verschillende regionale, nationale, Europese en internationale labels, voor innovatie en onderzoek;

35. wijst op het belang van standaarden voor overheidsopdrachten in de zin dat deze openbare aanbesteders helpen hun doelstellingen te verwezenlijken en hen in de gelegenheid stellen gebruik te maken van goed functionerende processen om producten en diensten aan te kopen, hetgeen leidt tot een efficiëntere en meer rendabele aanbestedingsprocedure en zorgt dat de aanbesteding voldoet aan overige beleidsdoelstellingen, zoals duurzaamheid of het afnemen bij kleine ondernemingen;

37  erkent de essentiële rol van training en uitwisseling van ervaringen tussen overheidsinstellingen en de Commissie bij het wegnemen van een aantal problemen bij overheidsopdrachten; is echter bezorgd over het feit dat door de teruggelopen overheidsbegrotingen dergelijke initiatieven kunnen worden afgezwakt; roept de lidstaten en de Commissie daarom op gebruik te maken van de middelen en mechanismen die zij reeds tot hun beschikking hebben, onder andere collegiale toetsingen zoals beoogd in de Dienstenrichtlijn, om zo aan te moedigen dat kleine teams van aanbestedingsdeskundigen uit de ene regio de activiteiten van een andere EU-regio toetsen, hetgeen het gebruik van goede praktijken en het vertrouwen onder de verschillende lidstaten kan bevorderen;

36. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan cursussen en campagnes te organiseren ten gunste van plaatselijke autoriteiten en beleidsmakers, evenals andere belanghebbenden, in het bijzonder aanbieders van sociale diensten;

Regionale ontwikkeling

38. onderstreept dat de Rekenkamer regelmatig in haar jaarverslagen over de uitvoering van de EU-begroting én in haar jongste jaarverslag over het begrotingsjaar 2008 opmerkt dat het niet kunnen voldoen aan de EU-regels inzake overheidsopdrachten een van de twee meest voorkomende oorzaken is van fouten en onregelmatigheden bij de tenuitvoerlegging van Europese projecten die worden gecofinancierd uit de Structuurfondsen en het Cohesiefonds; wijst er in dit verband op dat onregelmatigheden vaak het gevolg zijn van onjuiste omzetting van de EU-regels en verschillen tussen de regels die door lidstaten worden gehanteerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten in samenwerking met de regionale en plaatselijke overheden de verschillende pakketten regels die voor overheidsopdrachten gelden, te herzien teneinde deze te harmoniseren en het gehele rechtskader voor overheidsopdrachten te vereenvoudigen, zodat met name de kans op fouten kleiner wordt en de Structuurfondsen efficiënter worden gebruikt;

39. is van mening dat het niet alleen de kosten en de ingewikkelde regelgeving zijn die afschrikken, maar ook de tijd die nodig is om de procedure van een overheidsopdracht te doorlopen, evenals de dreiging van gerechtelijke stappen in de vorm van langdurige beroepsprocedures die vaak nog eens belemmerd worden door verschillende actoren, en acht het dan ook een goede zaak dat het herstelplan de mogelijkheid biedt om versnelde versies van de in de richtlijnen over overheidsopdrachten genoemde procedures toe te passen op grote overheidsprojecten, met name in 2009 en 2010; verzoekt de lidstaten de procedures toe te passen en de plaatselijke en regionale autoriteiten hulp te bieden bij het ten uitvoer leggen en gebruiken van deze procedures, telkens overeenkomstig de geldende regels en verordeningen inzake overheidsopdrachten;

40. verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is om gebruik te blijven maken van versnelde procedures in het kader van de Structuurfondsen, ook na 2010, en om de tijdelijke verhoging van de drempelwaarde te verlengen, met name om de investeringen verder aan te zwengelen;

Internationale handel

41. wijst erop dat de interne markt en de internationale markten steeds nauwer met elkaar verbonden zijn; is in dit verband van mening dat wetgevers binnen de interne markt en EU-onderhandelaars op het gebied van internationale handel bij hun activiteiten rekening dienen te houden met mogelijke wederzijdse gevolgen en dat zij een samenhangend beleid dienen te voeren dat steeds gericht is op de bevordering van EU-waarden bij het beleid inzake overheidsopdrachten, met inbegrip van transparantie, een principieel standpunt tegen corruptie en de bevordering van sociale en mensenrechten; verzoekt de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie internationale handel gezamenlijke informatievergaderingen te organiseren om synergieën te bevorderen;

42. onderstreept dat een gedegen kader voor overheidsopdrachten een noodzakelijke voorwaarde is voor een eerlijke en vrije markt die op concurrentie gericht is, en tevens bijdraagt aan de bestrijding van corruptie;

43. wijst bovendien, in het kader van de EU-verplichtingen op het gebied van internationale overheidsopdrachten, op het belang van de versterking van de mechanismen ter bestrijding van corruptie op dit gebied en vestigt de aandacht op de noodzaak inspanningen te leveren om transparantie en billijkheid bij de besteding van openbare fondsen te waarborgen;

44. dringt er bij de 22 waarnemerstaten in het GPA-comité op aan het proces van toetreding tot de GPA te versnellen;

45. verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om bepalingen met betrekking tot de naleving van in verdragen en internationale overeenkomsten verankerde fundamentele mensenrechtenverplichtingen op te nemen in overeenkomsten inzake overheidsopdrachten die met internationale partners worden gesloten;

46. is sterk gekant tegen protectionistische maatregelen op het gebied van overheidsopdrachten op mondiaal niveau, maar is resoluut voorstander van het beginsel van wederkerigheid en evenredigheid op dat gebied; verzoekt de Commissie te overwegen de toegang tot delen van de EU-markt voor overheidsopdrachten naar evenredigheid te beperken voor handelspartners die voordeel halen uit de openheid van de EU-markt, maar geen enkele bereidheid tonen hun eigen markten open te stellen voor bedrijven uit de EU, om zo onze partners aan te sporen Europese bedrijven gelijke en evenredige voorwaarden voor markttoegang te bieden;

47. wijst op de bepalingen van de artikelen 58 en 59 van Richtlijn 2004/17/EG; verzoekt de lidstaten ten volle gebruik te maken van de mogelijkheid om de Commissie op de hoogte te stellen van de problemen van hun ondernemingen inzake markttoegang in derde landen en verzoekt de Commissie doeltreffende maatregelen te nemen om te waarborgen dat EU-ondernemingen daadwerkelijk toegang krijgen tot de markten van derde landen;

48. verzoekt zijn Voorzitter deze ontwerpresolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

  • [1]  PB C 179 van 1.8.2006, blz. 2.
  • [2]  PB C 67 E van 18.3.2010, blz. 10.
  • [3]  PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 227.
  • [4]  PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 447.
  • [5]  Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0320.

TOELICHTING

De jaarlijkse omzet uit openbare aanbestedingen voor de levering van goederen en diensten in de Europese Unie bedraagt meer dan 16% van het bruto binnenlands product resp. meer dan 1 500 miljard Euro[1]. Het grensoverschrijdende aandeel hiervan is met circa 3% echter gering. Het hoofddoel van openbare aanbestedingen is het realiseren van een economische en goedkope aanschaf van goederen en diensten ter vervulling van een openbare taak.

De overheid is echter niet op één lijn te stellen met andere marktdeelnemers, aangezien de overheid publieke gelden beheert en derhalve een bijzondere verantwoordelijkheid draagt. Openbare aanbestedingen dienen waar mogelijk een bijdrage te leveren aan het oplossen van de grote uitdagingen waarvoor wij momenteel worden gesteld: het overwinnen van de wereldwijde economische en financiële crisis, de klimaatverandering en de toenemende armoede in de landen op het zuidelijk halfrond.

Het staat buiten kijf dat de aanbestedende diensten profiteren van de interne markt en de daaruit voortvloeiende marktregels: op grotere markten is er meer keuzevrijheid, wat tot lagere kosten en betere kwaliteit kan leiden; een grotere transparantie helpt bij het bestrijden van fraude en corruptie; en een grensoverschrijdende samenwerking creëert nieuwe handelingsmogelijkheden en leidt tot nieuwe ervaringen.

Er is echter ook een keerzijde aan deze medaille: in veel lidstaten zijn de regionale en lokale instanties de grootste openbare opdrachtgevers en juist zij hebben in de huidige economische crisis te lijden onder de omstandigheid dat de Europese richtlijnen inzake het plaatsen van overheidsopdrachten de handelingsmogelijkheden beperken en de aanbestedingen duurder en trager maken.

Daarnaast geldt dat ook opdrachtnemers, met name de kleine en middelgrote ondernemingen, lijden onder de bestaande bureaucratie en rechtsonzekerheid. Er zijn talrijke onderzoeken waaruit de extra kosten en trage procedures blijken, maar daarop kan in het kader van dit verslag niet nader worden ingegaan.

Juridische onzekerheden

Voor de bovenbeschreven ontwikkeling zijn verschillende oorzaken aan te wijzen. De herziening in 2004 van de richtlijnen inzake het plaatsen van overheidsopdrachten was gericht op een vereenvoudiging, modernisering en flexibilisering van de openbare aanbestedingsprocedures, maar deze doelstellingen zijn tot nu toe niet verwezenlijkt.

Aan de ene kant zijn de richtlijnen zelf niet overal even helder en hebben politieke verschillen in de Raad en het Europees Parlement geleid tot tekstuele compromissen, leemtes en tegenstrijdigheden.

Aan de andere kant heeft de omzetting van de richtlijnen in de lidstaten veel tijd gekost, is de tekst van de richtlijnen in het nationale recht vaak nog aangescherpt en zijn aanvullende criteria opgenomen, terwijl een aantal flexibiliseringsinstrumenten juist weer niet is omgezet. Kort gezegd komt het erop neer dat de richtlijnen niet letterlijk zijn omgezet in nationaal recht.

Juridische onduidelijkheden hebben tot veel bezwaarprocedures geleid en tot een groot aantal nationale en Europese rechtszaken. Via jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie en "soft law" van de Commissie is getracht de juridische leemtes op te vullen, maar dit heeft niet tot een betere overzichtelijkheid geleid.

Een en ander heeft geleid tot een ingewikkeld rechtssysteem waarbij vooral de kleinere steden en gemeentes, maar ook de kleine en middelgrote ondernemingen, zich voor grote juridische problemen gesteld zien die zij slechts tegen hoge kosten of met behulp van externe juridische adviseurs het hoofd kunnen bieden en waarbij grote aanbestedingsprojecten wegens juridische onduidelijkheden of dreigende juridische procedures stilliggen. Er is bijna geen enkel gebied aan te wijzen waarop zoveel juridische geschillen zijn ontstaan als op het gebied van de openbare aanbesteding. De onjuiste toepassing van de aanbestedingsregels behoort tot de meest frequente foutenbronnen bij financieringen in het kader van de Europese Structuurfondsen.

De juridische geschillen doen zich het vaakst voor in het kader van de publiek-publieke partnerschappen, in de stedenbouw (waaronder ook de sociale woningbouw) en bij de concessieovereenkomsten voor diensten. Er zijn echter ook onduidelijkheden op het terrein van de publiek-private partnerschappens, bij de aanbesteding van "fair trade"-producten, bij de toepassing van de richtlijnen voor aanbestedingen onder de drempelwaarden en bij de mogelijke toepassing van sociale criteria zoals gelijke betaling, gendergelijkheid, naleving van cao's en de inschakeling van langdurig werklozen of moeilijk plaatsbare jongeren bij de uitvoering van overheidsopdrachten.

Gebrek aan coördinatie binnen de Commissie

Voorts ontbreekt het aan coördinatie binnen de Europese Commissie. Veel instanties hebben het aanbestedingenstelsel 'ontdekt' als instrument om doelstellingen te bereiken waarvoor de Europese Unie anders onvoldoende financiële middelen of wetgevende competenties ter beschikking heeft. Het is natuurlijk zinvol om overheden aan te sporen en te helpen om opdrachten ecologisch en sociaal verantwoord aan te besteden en onderzoek en innovatie te bevorderen. Het grote aantal initiatieven draagt echter niet bij tot de rechtszekerheid en ondermijnt daardoor het na te streven doel. Daarnaast worden extra juridische onduidelijkheden geschapen door het buitensporige aantal "soft law"-instrumenten.

De Commissie dient bij het ontwikkelen van "soft law" het evenredigheidsprincipe in acht te nemen en rekening te houden met de gevolgen op lokaal niveau. In het meest recente onderzoek van het Europees Instituut voor Bestuurskunde (EIB) – "The Institutional Impacts of EU Legislation on Local and Regional Governments, A Case Study of the 199/31/EC Landfill Waste and 2004/18/EC Public Procurement Directives" – wordt onder meer geklaagd over de grote invloed van dit type recht: "using soft law to regulate very important aspects of the Directive is another important shortcoming: it is not possible to foresee the institutional impact of soft law". In het kader van het initiatief van de Commissie voor een betere regelgeving dienen ook de effecten van "soft law" te worden onderzocht en te worden getoetst aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit (verkorte effectbeoordeling).

Helaas ontbreekt het de Commissie bij het uitvoeren van het Europese aanbestedingsrecht ook aan politieke evenwichtigheid. Hoewel er talrijke initiatieven, handboeken en werkdocumenten beschikbaar zijn over ecologische en energieverantwoorde aanbestedingen, stamt de laatste mededeling van de Commissie over sociaal verantwoorde aanbestedingen uit het jaar 2000, dat wil zeggen vóór de herziening van de aanbestedingsrichtlijnen. Op het juridisch zeer complexe terrein van de Fair Trade is er bijvoorbeeld slechts sprake van een enkele mededeling en zijn er geen werkdocumenten of handboeken beschikbaar. Dit zou verkeerd kunnen worden opgevat als een indirecte prioriteitsstelling van de Commissie.

De rapporteur roept de Commissie derhalve op tot een betere coördinatie tussen de diensten van de Commissie en een gemeenschappelijke, voor iedereen herkenbare strategie op het gebied van de openbare aanbestedingen, inclusief een uniforme website, teneinde de regelgeving transparanter te maken.

Bovendien zou het wenselijk zijn meer initiatieven te ontplooien om de uitwisseling van ervaringen beter vorm te geven, om procedures en methoden die zich in de praktijk hebben bewezen, te ontwikkelen en om scholingsprogramma's in de lidstaten te ondersteunen. Dergelijke scholingsprogramma's zouden zich niet alleen moeten richten tot lokale aanbesteders, maar ook tot beleidsmakers en andere betrokken partijen, met name tot ngo's die maatschappelijke diensten leveren. Op dit gebied zou men gebruik kunnen maken van de ervaringen in Frankrijk, waar dit model op dit moment wordt getest.

In dit verslag is er voorts kritiek op het gebrek aan transparantie ten aanzien van de samenstelling en de resultaten van de raadgevende groep voor openbare aanbestedingen van de Commissie en wordt de Commissie opgeroepen om zorg te dragen voor een evenwichtige samenstelling van en meer transparantie bij deze groep en bij de nieuw op te richten Commissie publiek-private partnerschappen.

Juridische uitlegging van publiek-publieke partnerschappen door het EHvJ

Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is er een verandering in de rechtssituatie opgetreden. Vooral de positie van de regionale en lokale publiekrechtelijke lichamen is sterker geworden en voor het eerst is het recht op "regionaal en lokaal zelfbestuur" in het primaire recht van de Europese Unie erkend (artikel 4, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie):

"De Unie eerbiedigt de gelijkheid van de lidstaten voor de Verdragen, alsmede hun nationale identiteit die besloten ligt in hun politieke en constitutionele basisstructuren, waaronder die voor regionaal en lokaal zelfbestuur."

Ook in het nieuwe Protocol betreffende de diensten van algemeen belang (nr. 26) wordt in artikel 1 de nadruk gelegd op: "de essentiële rol en de ruime discretionaire bevoegdheid van de nationale, regionale en lokale autoriteiten om diensten van algemeen economisch belang te verrichten, te doen verrichten en te organiseren op een manier die zoveel mogelijk in overeenstemming is met de behoeften van de gebruikers."

Het EHvJ heeft het recht op lokaal zelfbestuur reeds voor de inwerkingtreding van het nieuwe Verdrag in een aantal arresten besproken en geoordeeld "dat een overheidsinstantie de op haar rustende taken van algemeen belang met haar eigen middelen kan vervullen (...) en dat zij dit ook in samenwerking met andere overheidsinstanties kan doen" (C-480/06 Stadtwerke Hamburg). Daarmee onderstreept het EHvJ de keuzevrijheid van de decentrale overheden en het recht op lokaal zelfbestuur. Dit betekent echter niet dat de arresten van het EHvJ een vrijbrief vormen voor elke samenwerking tussen lokale overheden. Volgens het EHvJ is de regelgeving inzake openbare aanbestedingen slechts dan niet van toepassing op publiek-publieke partnerschappen (zoals samenwerkingsverbanden tussen decentrale overheden of tussen staten) indien aan de volgende criteria wordt voldaan:

1. het betreft de gemeenschappelijke uitvoering van een taak van algemeen belang die op alle betrokken partners rust,

2. de uitvoering geschiedt uitsluitend door overheidsinstanties, dus zonder particuliere deelname, en

3. de taak wordt in wezen verricht ten behoeve van de deelnemende overheidsinstanties.

Voorts heeft het EHvJ in zijn arresten bevestigd dat de mogelijkheid van deelname in het kapitaal van een publiekrechtelijke vennootschap door particuliere partijen in dit opzicht op zichzelf geen obstakel vormt, zolang er op het tijdstip van de aanbesteding geen concreet vooruitzicht bestaat dat een dergelijke particuliere participatie op korte termijn zal plaatsvinden.

Dit betekent dat over een van de aspecten van regelgeving inzake openbare aanbestedingen thans voldoende duidelijkheid is geschapen. Een dwingend gevolg van deze jurisprudentie is dat de Commissie op dit punt moet afzien van het instellen van inbreukprocedures tegen de lidstaten en samen met het Europees Parlement en belanghebbenden moet werken aan een consolidering van de betreffende Europese jurisprudentie. In dit verslag wordt getracht een eerste bouwsteen hiervoor te leggen.

Juridische uitlegging van de concessieovereenkomsten voor diensten

Concessieovereenkomsten voor diensten zijn voor het eerst gedefinieerd in de herziene richtlijnen inzake het plaatsen van overheidsopdrachten, te weten als overeenkomsten waarbij "de tegenprestatie voor de te verrichten diensten bestaat hetzij uit uitsluitend het recht de dienst te exploiteren, hetzij uit dit recht, gepaard gaande met een prijs". Deze overeenkomsten zijn door de Europese wetgever uitdrukkelijk uitgesloten van de richtlijnen inzake het plaatsen van overheidsopdrachten, teneinde opdrachtgevers meer flexibiliteit te geven en om rekening te kunnen houden met de grote verschillen in de rechtscultuur en rechtspraktijk van de verschillende lidstaten. Dit is in de jongste arresten van het EHvJ nogmaals bevestigd (arrest van 10 september 2009 in zaak C-206/08, Eurawasser): concessieovereenkomsten voor diensten vallen niet onder de Europese aanbestedingsrichtlijnen, maar onder het "lichtere" regime van de Europese verdragen. Voorts is in het arrest-Eurawasser het criterium voor de overdracht van het risico aan de concessiehouder nader afgebakend. Volgens het EHvJ zijn concessies voor diensten in de watersector niet reeds daardoor van de richtlijnen uitgesloten omdat het watergebruik bij besluit is geregeld en er sprake is van een aansluitings- en afnameverplichting. Het exploitatierisico bij een concessieovereenkomst voor diensten kan immers ook in beperkte omvang aanwezig zijn. Door het EHvJ is daarbij echter overwogen dat het te goeder trouw handelende aanbestedende diensten moet vrijstaan om de dienstverrichting door middel van een concessie te verzekeren, wanneer zij van mening zijn dat zulks de beste manier is om de betrokken openbare dienst te verzekeren. Hiermee is wederom een bron van veel juridische geschillen door de jurisprudentie van het EHvJ weggenomen.

Duidelijkheid over publiek-private partnerschappen

Ook op andere punten is dankzij de Commissie en het EHvJ meer duidelijkheid geschapen. Zowel door de Commissie in haar mededeling van 5 februari 2008 over publiek-private partnerschappen als door het Europees Hof van Justitie in zijn arrest van 15 oktober 2009 (C-196/08, Acoset) is vastgesteld dat voor de opdrachtverlening en de overdracht van bepaalde taken aan een nieuw opgerichte publiek-private partnerschap geen dubbele aanbesteding nodig is. Om te waarborgen dat er geen aanbestedingsplicht geldt voor de overdracht van een concessie aan een eerder voor dat doel opgerichte vennootschap met gemengd openbaar en particulier kapitaal, dient echter aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

-  De selectie van de particuliere partner geschiedt via een openbare procedure na een controle van de financiële, technische, operationele en beheersvereisten van de te verlenen dienst en de te leveren specifieke prestaties.

-  De gemengde publiek-private vennootschap moet gedurende de volledige concessieduur hetzelfde statutair doel behouden en bij elke wezenlijke wijziging van de overeenkomst moet (naar het oordeel van de EHvJ) een aanbesteding worden uitgeschreven.

Dit betekent dat ook op het punt van de publiek-private partnerschappen voldoende juridische duidelijkheid is geschapen.

Stedenbouw

Nog niet alle problemen zijn echter opgelost. Met name in de stedenbouw doen zich op dit moment specifieke problemen voor. Hier is de reikwijdte van de aanbestedingsrichtlijnen als gevolg van een zeer vergaande interpretatie van het arrest van het EHvJ in de zaak Roanne (C-220/05), door met name de Duitse gerechten, uitgebreid tot terreinen waarvoor de richtlijnen niet bedoeld zijn. Gemeenten moeten immers de mogelijkheid hebben om bijvoorbeeld grond onder bepaalde voorwaarden te verkopen (zoals het voorbehoud dat de grond binnen twee jaar moet zijn ontwikkeld), zonder dat die verkoop op basis van de criteria voor het plaatsen overheidsopdrachten in heel Europa moet worden aanbesteed. Anders bestaat het gevaar "dat ook de – weliswaar absurde – hypothese moet worden aanvaard dat elke stedenbouwkundige activiteit onder de richtlijn valt: de maatregelen waarmee de bebouwingsmogelijkheid wordt geregeld, wijzigen immers per definitie en zelfs substantieel de waarde van de grond waarop zij betrekking hebben" (citaat van advocaat-generaal Paolo Mengozzi in zijn conclusie van 17 november 2009). De aanbestedingsrichtlijnen zijn nooit bedoeld geweest voor dit soort gevallen en het is te hopen dat het EHvJ het op dit punt met de advocaat-generaal eens is.

Duurzame en innovatieve aanbesteding

Terwijl er op het gebied van ecologisch verantwoorde aanbestedingen een groot aantal hulpmiddelen beschikbaar is waarmee instanties en andere publiekrechtelijke organen een duurzame aanbesteding kunnen realiseren (zoals de GPP Toolkit, de campagne Procura+ en TopTen Pro) en er op het gebied van innovatie aanbestedingen kan worden teruggegrepen op een mededeling van de Commissie over precommerciële inkoop en een mededeling over een Europees initiatief voor leidende markten, bestaat er geen enkel initiatief voor een sociale verantwoorde aanbesteding. In het Verdrag van Lissabon wordt echter ook het belang van een sociaal Europa onderstreept. Met name in artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het inmiddels juridisch bindend geworden Handvest van de Grondrechten is de tot nu toe puur economische organisatie van de Europese Unie uitgebreid met bindende sociale doelstellingen. Dit dient ook in de initiatieven van de Commissie tot uiting komen.

Juist het aspect van een sociaal verantwoorde aanbesteding lijdt onder de omstandigheid dat sociale criteria in wezen betrekking hebben op het productieproces en over het algemeen niet terug te vinden zijn in het eindproduct, en dat zij bij mondiale productieprocessen en complexe leveringsketens moeilijker te controleren zijn. Doordat bij de aanbesteding ook zelfcertificeringen moeten worden geaccepteerd om niet in strijd met het beginsel van non-discriminatie te handelen, wordt een en ander nog complexer en onoverzichtelijker. De controles van dergelijke zelfcertificeringen is voor de meeste aanbestedende diensten een te grote opgave. De Commissie dient dan ook niet alleen een handboek hiervoor op te stellen, maar ook precieze en controleerbare criteria te ontwikkelen c.q. een gegevensbank met productspecifieke criteria op te zetten. Ook kan worden gedacht aan de oprichting van een servicecentrum op Europees niveau dat zich zal bezighouden met het ontwikkelen en toetsen van criteria voor specifieke productgroepen en dat eventueel ook in bezwaarprocedures als buitengerechtelijke bemiddelingsinstantie kan fungeren.

Toetsing van de richtlijnen inzake het plaatsen van overheidsopdrachten

In het algemeen zou het wenselijk zijn als de Commissie bij de voorgenomen toetsing van de richtlijnen inzake het plaatsen van overheidsopdrachten rekening houdt met de in dit verslag genoemde aspecten en tevens de gelegenheid te baat neemt om de juridische en feitelijke tekortkomingen bij de omzetting van de richtlijnen in de lidstaten op te heffen, alsmede de bestaande juridische onduidelijkheden bij de toepassing van de regelgeving op te lossen. Ook zou het wenselijk zijn om meer duidelijkheid te verschaffen over de vraag of en hoe de Europese Unie kan bijdragen aan een administratieve vereenvoudiging van de procedures. Daarvoor is het uiteraard wel dringend nodig dat de huidige werkbelasting op objectieve wijze wordt geanalyseerd.

Hierbij geldt vanzelfsprekend dat alle betrokken partijen dienen te worden gehoord.

Wij adviseren dringend om op dit moment nog geen herziening van de aanbestedingsrichtlijnen door te voeren, aangezien dat om verschillende redenen te vroeg is. Ten eerste zou bij een herziening van de betreffende richtlijnen ook de richtlijn met betrekking tot de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten in aanmerking moeten worden genomen, teneinde te voorkomen dat het recht inzake openbare aanbestedingen verder wordt versplinterd. De richtlijn met betrekking tot de beroepsprocedures is echter nog niet in alle lidstaten omgezet en de praktische effecten ervan op de plaatsing van overheidsopdrachten kunnen derhalve nog niet worden geëvalueerd. In de tweede plaats bevinden de lidstaten zich op dit moment in een diepe economische en financiële crisis waarvan de gevolgen op lokaal niveau nog nauwelijks te overzien zijn, en die gevolgen zullen in de komende jaren ongetwijfeld erger worden. Een wijziging op dit moment van de juridische basis voor openbare aanbestedingen zou slechts leiden tot nog meer onzekerheid en een vertraging van de aanbestedingsprocedures. Dat zou voor iedereen negatief uitwerken.

  • [1]  Gegevens over 2006 volgens het Internationaal Monetair Fonds, nominaal bbp in miljoenen dollars op basis van de wisselkoers van de euro in oktober 2007: 14 609 840 miljoen dollar. – Ook al is hiervan een groot deel aan defensiematerieel uitgegeven.

ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (24.2.2010)

aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming

inzake nieuwe ontwikkelingen bij overheidsopdrachten
(2009/2175(INI))

Rapporteur voor advies: Oldřich Vlasák

SUGGESTIES

De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie interne markt en consumentenbescherming onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1. wijst erop dat hoewel plaatselijke en regionale autoriteiten tot de grootste klanten in Europa behoren en daarom een belangrijke rol vervullen bij de uitvoering van regels inzake overheidsopdrachten, er als gevolg van de complexe regelingen in het mededingings- en aanbestedingsrecht vaak sprake is van een gebrek aan kennis van het rechtskader en de omzetting daarvan, adequate opleiding en richtsnoeren voor overheidsopdrachten op subnationaal niveau; verzoekt de lidstaten opleidingen in te voeren inzake regels voor overheidsopdrachten (inclusief specifieke aspecten als maatschappelijke, milieu-, diversiteits- en gelijkheidscriteria) en het gebruik van ICT te stimuleren ten einde voor een beter begrip van deze regels te zorgen en de administratieve vaardigheden van plaatselijke en regionale autoriteiten te verbeteren; wijst in dit verband op de mogelijkheid om op regionaal niveau overheidsopdrachten in groepsverband te plaatsen, op basis van samenwerking tussen plaatselijke en regionale overheden, waardoor de doelmatigheid en doeltreffendheid van overheidsopdrachten door middel van contacten en uitwisseling van ervaring en informatie aanzienlijk zou worden verbeterd; wijst er tevens op dat de inspanningen om corruptie op het niveau van regionale en plaatselijke overheden aan het licht te brengen en terug te dringen, moeten worden voortgezet via de invoering van opleiding, informatieverstrekking en publiciteit;

2.  onderstreept dat de Rekenkamer regelmatig in haar jaarverslagen over de uitvoering van de EU-begroting én in haar jongste jaarverslag over het begrotingsjaar 2008 opmerkt dat het niet kunnen voldoen aan de EU-regels inzake overheidsopdrachten een van de twee meest voorkomende oorzaken is van fouten en onregelmatigheden bij de tenuitvoerlegging van Europese projecten die worden gecofinancierd uit de structuurfondsen en het Cohesiefonds; wijst er in dit verband op dat onregelmatigheden vaak het gevolg zijn van onjuiste omzetting van de EU-regels en verschillen tussen de regels die door lidstaten worden gehanteerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten in samenwerking met de regionale en plaatselijke overheden de verschillende pakketten regels die voor overheidsopdrachten gelden, te herzien ten einde deze regels te harmoniseren en het gehele rechtskader voor overheidsopdrachten te vereenvoudigen, met name zodat de kans op fouten kleiner wordt en de structuurfondsen efficiënter worden gebruikt;

3.  is van mening dat het niet alleen de kosten en de ingewikkelde regelgeving zijn die afschrikken, maar ook de tijd die nodig is om de procedure van een overheidsopdracht te doorlopen, en de dreiging van gerechtelijke stappen in de vorm van langdurige beroepsprocedures die vaak nog eens belemmerd worden door verschillende actoren, en acht het dan ook een goede zaak dat het herstelplan de mogelijkheid biedt om versnelde versies van de in de richtlijnen over overheidsopdrachten genoemde procedures toe te passen op grote overheidsprojecten, met name in 2009 en 2010; verzoekt de lidstaten de procedures toe te passen en plaatselijke autoriteiten en regionale hulp te bieden bij het ten uitvoer leggen en gebruiken van deze procedures, telkens overeenkomstig de geldende regels en verordeningen inzake overheidsopdrachten;

4.  verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is om ook na 2010 gebruik te maken van versnelde procedurevormen in het kader van de structuurfondsen en om de tijdelijke verhoging van de drempelwaarden te verlengen, met name om de investeringen verder aan te zwengelen;

5.  betreurt dat in een aantal gevallen uit de structuurfondsen afkomstige middelen voor infrastructuurprojecten die in het kader van een publiek-privaat partnerschap (PPP) waren opgezet, alsmede aanverwante contracten met particuliere exploitanten op basis van overheidsopdrachten die op subnationaal niveau werden uitgevoerd, als gevolg van uiterst ingewikkelde aanbestedingsprocedures tot het verlies van EU-subsidies voor infrastructuurontwikkeling hebben geleid; is van mening dat het van essentieel belang is om belemmeringen uit de weg te ruimen voor PPP's als de Europese Unie de nodige investeringen in infrastructuur en kwaliteitsdiensten wil kunnen doen; verzoekt de Commissie te waarborgen dat de regels inzake overheidsopdrachten en toepassing van de structuurfondsen een coherent kader voor PPP's vormen, ten einde rechtszekerheid voor alle betrokkenen te creëren en de druk op overheidsbegrotingen te verminderen, in de context van het beginsel van cofinanciering en de nasleep van de wereldwijde economische crisis;

6.  erkent het recht van plaatselijke en regionale autoriteiten om democratische beslissingen te nemen over de beste manier om overheidsdiensten aan te bieden, inclusief de beslissing om gebruik te maken van bedrijven die hun eigendom zijn of onder hun toezicht staan zonder dat er een particuliere partner bij betrokken wordt; is van mening dat ook zonder verplichte tendering samenwerking tussen gemeenten of andere vormen van publiek-publieke samenwerking bij het verlenen van diensten als legitieme wijze van dienstverlening moet worden beschouwd en dat de actoren op subnationaal niveau taken in verband met openbare dienstverlening moeten kunnen toewijzen aan bedrijven die hun eigendom zijn of onder hun toezicht staan;

7. wijst erop dat de initiatieven van de Commissie op het gebied van overheidsopdrachten beter gecoördineerd dienen te worden om te voorkomen dat de coherentie met de Europese richtlijnen inzake overheidsopdrachten in gevaar komt en dat de uitvoerders met juridische problemen te kampen krijgen; dringt in dit verband aan op betere coördinatie binnen de Commissie, met inbegrip van één enkele, duidelijk gestructureerde website, om de transparantie van de wetgeving op dit gebied te verbeteren;

8. onderstreept dat het nodig is het MKB aan te moedigen tot deelname aan overheidsopdrachten die door plaatselijke en regionale autoriteiten worden uitgevoerd, overeenkomstig de algemene EU-doelstellingen ter ondersteuning van het MKB; wijst erop dat grotere participatie van het MKB kan worden bewerkstelligd door middel van adequate verstrekking van informatie, advies en opleiding en praktische hulp;

9. sluit zich aan bij de zorgen die veel plaatselijke autoriteiten hebben geuit met betrekking tot de interpretatie van de arresten[1] van het Hof van Justitie op het gebied van stadsontwikkeling; is ervan overtuigd dat de in operationeel en juridisch opzicht strikte toepassing van regels inzake overheidsopdrachten de stadsontwikkeling in de weg kan staan; verzoekt de Commissie de desbetreffende regels inzake overheidsopdrachten in nauwe samenwerking met het Europees Parlement, de Raad en de regionale en plaatselijke overheden zo duidelijk te formuleren dat de publieke opdrachtgevers weten welke contracten en concessies voor openbare werkzaamheden moeten worden aanbesteed en dus een onderscheid kunnen maken tussen wel en niet aanbestedingsplichtige projecten op het gebied van stedenbouw en stadsontwikkeling, zodat er gemakkelijker contracten over de verkoop van land tussen de publieke en de particuliere sector kunnen worden gesloten, zonder de overbodige eis dat er een aanbesteding moet worden gedaan en zonder de bevoegdheid en het recht van plaatselijke autoriteiten om te beslissen hoe zij hun grondgebied willen inrichten, in gevaar te brengen; kijkt met grote belangstelling uit naar het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-451/08; sluit zich aan bij het standpunt dat de advocaat-generaal van het Hof op 17 november 2009 in zaak C-541/08 heeft uitgesproken: "De ruime en ambitieuze doelstellingen van de richtlijn, die bij de uitlegging ervan weliswaar in het achterhoofd moeten worden gehouden, mogen met een beroep op het doel van die tekst evenwel niet tot de conclusie leiden dat de werkingssfeer ervan onbeperkt kan worden uitgebreid." (paragraaf 35); anders bestaat het gevaar "dat elke stedenbouwkundige activiteit onder de richtlijn valt: de maatregelen waarmee de bebouwingsmogelijkheid wordt geregeld, wijzigen immers per definitie en zelfs substantieel de waarde van de grond waarop zij betrekking hebben".

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

22.2.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

39

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

François Alfonsi, Luís Paulo Alves, Charalampos Angourakis, Catherine Bearder, Jean-Paul Besset, Sophie Briard Auconie, Zuzana Brzobohatá, Alain Cadec, Ricardo Cortés Lastra, Tamás Deutsch, Rosa Estaràs Ferragut, Seán Kelly, Evgeni Kirilov, Constanze Angela Krehl, Petru Constantin Luhan, Ramona Nicole Mănescu, Iosif Matula, Miroslav Mikolášik, Franz Obermayr, Jan Olbrycht, Wojciech Michał Olejniczak, Markus Pieper, Georgios Stavrakakis, Nuno Teixeira, Michael Theurer, Michail Tremopoulos, Viktor Uspaskich, Lambert van Nistelrooij, Oldřich Vlasák, Kerstin Westphal, Hermann Winkler, Joachim Zeller, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Vasilica Viorica Dăncilă, Karin Kadenbach, Heide Rühle, Peter Simon, László Surján, Evžen Tošenovský, Sabine Verheyen

  • [1]  Arrest van het Europees Hof van Justitie (Eerste Kamer) van 18 januari 2007 in zaak C-220/05 Jean Auroux e.a. tegen Commune de Roanne.

ADVIES van de Commissie internationale handel (2.3.2010)

aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming

inzake nieuwe ontwikkelingen aangaande overheidsopdrachten
(2009/2175(INI))

Rapporteur voor advies: Małgorzata Handzlik

SUGGESTIES

De Commissie internationale handel verzoekt de ten principale bevoegde Commissie interne markt en consumentenbescherming onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.   wijst erop dat de interne markt en de internationale markten steeds nauwer met elkaar verbonden zijn; is in dit verband van mening dat wetgevers binnen de interne markt en EU-onderhandelaars op het gebied van internationale handel bij hun activiteiten rekening dienen te houden met mogelijke wederzijdse gevolgen en dat zij een samenhangend beleid dienen te voeren dat steeds gericht is op de bevordering van EU-waarden bij het beleid inzake overheidsopdrachten, zoals transparantie, een principieel standpunt tegen corruptie en de bevordering van sociale en mensenrechten; verzoekt de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie internationale handel gezamenlijk informatievergaderingen te organiseren om de synergie te bevorderen;

2.   onderstreept dat een gedegen kader voor overheidsopdrachten een noodzakelijke voorwaarde is voor een eerlijke en vrije markt die op concurrentie gericht is, en tevens bijdraagt aan de bestrijding van corruptie;

3.   is van mening dat een multilaterale overeenkomst zoals de overeenkomst inzake overheidsopdrachten (GPA) het meest geschikte middel is om Europese ondernemingen concurrentieneutraliteit te garanderen met betrekking tot toegang tot de markt voor overheidsopdrachten op internationaal niveau; verzoekt de Commissie bijgevolg de onderhandelingen af te ronden over de voorlopige tekst, waarover in 2006 overeenstemming werd bereikt als herziene versie van de GPA die in 1996 van kracht was geworden, en haar inspanningen voort te zetten om de ambitieuze GPA af te sluiten; wijst erop dat in de preambule en in artikel V van de GPA wordt erkend dat ontwikkelingslanden een speciale en verschillende behandeling moeten krijgen;

4.   dringt er bij de 22 waarnemerstaten in het GPA-comité op aan het proces van toetreding tot de GPA te versnellen;

5.   is van mening dat de Europese markt voor overheidsopdrachten wereldwijd nog steeds de meest open markt voor overheidsopdrachten is;

6.   betreurt het dat onze internationale partners hun interne markten voor overheidsopdrachten nog niet hebben geopend voor bedrijven uit de EU zoals de interne markt van de EU openstaat voor bedrijven uit derde landen; betreurt het ten zeerste dat onze belangrijkste handelspartners bij overheidsopdrachten praktijken hanteren die discrimineren tegen EU-leveranciers die zich inschrijven op openbare aanbestedingen in derde landen; betreurt het dat enkele van de belangrijkste handelspartners (waaronder GPA-leden) protectionistische maatregelen nemen op het gebied van overheidsopdrachten;

7.   dringt er bij de Commissie op aan meer te doen om ervoor te zorgen dat het Europese mkb een grotere rol gaat spelen op de internationale markt voor overheidsopdrachten, en om zich nog meer in te spannen om discriminatie van het Europese mkb te voorkomen door de specifieke maatregelen af te stemmen op de desbetreffende bepalingen waarover sommige GPA-leden (zoals Canada en de VS) beschikken; wijst erop dat maatregelen waarmee de transparantie en de toegang tot nationale markten voor overheidsopdrachten worden verbeterd, de toegang van het mkb tot dit soort markten vergemakkelijken;

8.   is sterk gekant tegen protectionistische maatregelen op het gebied van overheidsopdrachten op mondiaal niveau, maar is resoluut voorstander van het beginsel van wederkerigheid en evenredigheid op dat gebied; verzoekt de Commissie te overwegen de toegang tot delen van de EU-markt voor overheidsopdrachten naar evenredigheid te beperken voor handelspartners die voordeel halen uit de openheid van de EU-markt, maar geen bereidheid tonen hun eigen markten open te stellen voor bedrijven uit de EU, om zo onze partners aan te sporen Europese bedrijven gelijke en evenredige voorwaarden voor markttoegang te bieden;

9.   wijst op de bepalingen van de artikelen 58 en 59 van Richtlijn 2004/17/EG; verzoekt de lidstaten ten volle gebruik te maken van de mogelijkheid om de Commissie op de hoogte te stellen van de problemen van hun ondernemingen inzake markttoegang in derde landen en verzoekt de Commissie doeltreffende maatregelen te nemen om te waarborgen dat EU-ondernemingen daadwerkelijk toegang krijgen tot de markten van derde landen;

10  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat in de overeenkomst inzake overheidsopdrachten (GPA) van de WTO, waarover opnieuw wordt onderhandeld, een clausule wordt opgenomen die de Europese Unie de mogelijkheid biedt om bij de toewijzing van overheidsopdrachten voorrang te geven aan het mkb, naar analogie van de voorschriften die reeds door andere staten, die partij zijn in deze overeenkomst, worden toegepast;

11. wijst bovendien, in het kader van de EU-verplichtingen op het gebied van internationale overheidsopdrachten, op het belang de mechanismen ter bestrijding van corruptie op het gebied van overheidsopdrachten te versterken en vestigt de aandacht op de noodzaak inspanningen te leveren om transparantie en billijkheid bij de besteding van openbare fondsen te waarborgen;

12. verzoekt de Commissie de mogelijkheid te bestuderen om "groene" overheidsopdrachten te gebruiken als instrument ter bevordering van duurzame ontwikkeling;

13. verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om bepalingen met betrekking tot de naleving van in verdragen en internationale overeenkomsten verankerde fundamentele mensenrechtenverplichtingen op te nemen in overeenkomsten inzake overheidsopdrachten die met internationale partners worden aangegaan.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

23.2.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

16

5

5

Bij de eindstemming aanwezige leden

William (The Earl of) Dartmouth, Daniel Caspary, Christofer Fjellner, Joe Higgins, Yannick Jadot, David Martin, Emilio Menéndez del Valle, Vital Moreira, Cristiana Muscardini, Godelieve Quisthoudt-Rowohl, Niccolò Rinaldi, Helmut Scholz, Iuliu Winkler, Jan Zahradil, Paweł Zalewski

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Catherine Bearder, José Bové, George Sabin Cutaş, Mário David, Salvatore Iacolino, Syed Kamall, Elisabeth Köstinger, Jörg Leichtfried, Matteo Salvini, Michael Theurer, Jarosław Leszek Wałęsa

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Patrice Tirolien

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

28.4.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

28

0

8

Bij de eindstemming aanwezige leden

Cristian Silviu Buşoi, Lara Comi, Anna Maria Corazza Bildt, António Fernando Correia De Campos, Jürgen Creutzmann, Christian Engström, Evelyne Gebhardt, Louis Grech, Małgorzata Handzlik, Malcolm Harbour, Philippe Juvin, Sandra Kalniete, Alan Kelly, Eija-Riitta Korhola, Edvard Kožušník, Kurt Lechner, Toine Manders, Mitro Repo, Robert Rochefort, Zuzana Roithová, Heide Rühle, Andreas Schwab, Róża Gräfin Von Thun Und Hohenstein, Kyriacos Triantaphyllides, Bernadette Vergnaud, Barbara Weiler

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Pascal Canfin, Cornelis de Jong, Frank Engel, Anna Hedh, Othmar Karas, Emma McClarkin, Catherine Soullie, Anja Weisgerber, Kerstin Westphal

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Edward Scicluna