VERSLAG over journalistiek en nieuwe media – totstandbrenging van een publieke ruimte in Europa

2.7.2010 - (2010/2015(INI))

Commissie cultuur en onderwijs
Rapporteur: Morten Løkkegaard


Procedure : 2010/2015(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0223/2010
Ingediende teksten :
A7-0223/2010
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over journalistiek en nieuwe media – totstandbrenging van een publieke ruimte in Europa

(2010/2015(INI))

Het Europees Parlement,

–   gelet op titel II van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–   gelet op de artikelen 11, 41 en 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–   gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende het communiceren over Europa in partnerschap, die op 22 oktober 2008 is ondertekend[1],

–   gezien de Mededeling van de Commissie van 2 april 2008, getiteld "Debate Europa: voortbouwen op de ervaringen van Plan D voor Democratie, Dialoog en Debat" (COM(2008)0158),

–   gezien de Mededeling van de Commissie van 24 april 2008, getiteld "Over Europa communiceren via de audiovisuele media" (SEC(2008)0506),

–   gezien de Mededeling van de Commissie van 21 december 2007, getiteld "Communiceren over Europa via internet – de burger erbij betrekken" (SEC(2007)1742),

–   gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 oktober 2007, getiteld "Voorstel voor een interinstitutioneel akkoord betreffende het communiceren over Europa in partnerschap" (COM(2007)0569),

–   gelet op Besluit nr. 1904/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling voor de periode 2007-2013 van het programma Europa voor de burger ter bevordering van een actief Europees burgerschap[2],

–   gezien de Mededeling van de Commissie van 1 februari 2006, getiteld "Witboek inzake een Europees communicatiebeleid" (COM(2006)0035),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 november 2006 over het Witboek inzake een Europees communicatiebeleid[3],

–   gezien de Mededeling van de Commissie van 13 oktober 2005, getiteld "De bijdrage van de Commissie voor de periode van bezinning en daarna: Plan D voor Democratie, Dialoog en Debat" (COM(2005)0494),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 mei 2005 betreffende de tenuitvoerlegging van de voorlichtings- en communicatiestrategie van de Europese Unie[4],

–   gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A7-0223/2010),

A.  overwegende dat de toegang tot informatie voor burgers en de communicatie tussen beleidsmakers en kiezers centrale elementen zijn van onze representatieve democratische samenlevingen, en een conditio sine qua non voor de uitoefening van het recht van het publiek op volledige en zaakkundige participatie in het nationale publieke leven en dat van de EU,

B.  overwegende dat het publiek het recht heeft te worden geïnformeerd over de EU en haar specifieke projecten, zijn standpunten over de EU tot uitdrukking te brengen en te worden gehoord; overwegende dat voor communicatoren de uitdaging specifiek zit in het faciliteren van die dialoog,

C. overwegende dat de trend van dalende opkomstcijfers bij de laatste Europese verkiezingen niet is doorbroken, hetgeen duidelijk maakt dat de inspanningen om de kloof tussen de EU en haar burgers te overbruggen moeten worden voortgezet,

D. overwegende dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat burgers onvoldoende geïnformeerd worden over EU-beleid en EU-aangelegenheden, terwijl ze tegelijkertijd beter op de hoogte willen worden gebracht zoals blijkt uit de resultaten van verschillende Eurobarometer-enquêtes, overwegende dat deze enquêtes aangeven dat dit gebrek aan informatie één van de belangrijkste redenen is voor mensen te besluiten niet te gaan stemmen en de EU- instellingen te wantrouwen,

E.  overwegende dat het Verdrag van Lissabon het Parlement meer bevoegdheden heeft gegeven in het EU-besluitvormingsproces, waardoor het nog belangrijker is geworden dat de burgers van de EU zich bewust zijn van het werk van hun gekozen vertegenwoordigers,

F.  overwegende dat het Verdrag van Lissabon een nieuwe vorm van publieke betrokkenheid bij de totstandbrenging van het EU-beleid introduceert, het Europees burgerinitiatief; overwegende dat publieke toegang tot en een gedegen begrip van informatie van cruciaal belang zijn voor het succes van het Europees burgerinitiatief,

G. overwegende dat een publieke ruimte kan worden verstaan als een ruimte waarin overheidsbeleid beter kan worden begrepen door en bediscussieerd met alle EU-burgers en alle bevolkingsgroepen, teneinde doeltreffender aan hun verwachtingen te kunnen voldoen; verder overwegende dat het een ruimte moet zijn waarin zowel informatie wordt gegeven als een brede, grensoverschrijdende raadpleging plaatsvindt, en teneinde in heel de EU de ontwikkeling van een gevoel van gedeelde belangstelling te bevorderen,

H. overwegende dat de term 'nieuwe media' wordt gebruik voor het beschrijven van in een netwerk bijeengebrachte digitale informatie- en communicatietechnologieën; overwegende dat die nieuwe technologieën de verspreiding van informatie en verscheidenheid van input bevorderen, en bijdragen aan een democratie waarin debat een grotere rol speelt; overwegende dat elektronische sociale media nieuwe vormen van publiek creëren, die fysiek verspreid zijn, maar zijn verbonden door een gedeelde belangstelling voor hetzelfde onderwerp, met het potentieel om nieuwe transnationale publieke ruimten te creëren,

I.   overwegende dat het gebruik van sociale mediaplatforms door het Parlement in de campagne voor de Europese verkiezingen van 2009 het aantal actieve gebruikers met succes heeft vergroot, in het bijzonder onder jongeren,

J.   overwegende dat de wijze waarop jongeren de media bekijken, gebruiken en benutten is veranderd; overwegende dat zij de nieuwe technologieën op grote schaal gebruiken als communicatiemiddel,

K. overwegende dat de totstandbrenging van een Europese publieke ruimte nauw verbonden is met het bestaan van pan-Europese of transnationale mediastructuren; overwegende dat er thans geen overkoepelde Europese publieke ruimte is, terwijl er wel zeer levendige nationale publieke ruimten zijn, waartussen synergieën tot stand zouden moeten worden gebracht, zoals we die kennen van het Frans-Duitse televisiekanaal Arte,

L.  overwegende dat het overeenkomstig het Protocol betreffende de publieke-omroepstelsels in de lidstaten bij het Verdrag van Amsterdam[5] de verantwoordelijkheid van de lidstaten is om de taak van de publieke omroeporganisaties te definiëren en te organiseren,

M. overwegende dat de wettelijke regels betreffende de mediamarkt van lidstaat tot lidstaat sterk verschillen, en dienen te worden gerespecteerd,

N. overwegende dat nationale media, en in het bijzonder publieke omroeporganisaties, een speciale verantwoordelijkheid hebben om het publiek breed te informeren over de politieke besluitvorming en het bestuur, en dat deze informatie ook EU-zaken zou moeten bestrijken,

O. overwegende dat EU-studies opgenomen moeten worden in de curricula van middelbare scholen om de kennis van de EU bij de bevolking te verbeteren,

P.  overwegende dat journalistiek een belangrijke graadmeter van democratie is, en gratis toegang tot een breed scala aan standpunten zou moeten bieden; overwegende dat journalisten en de media een voortrekkersrol vervullen in het Europees integratieproces,

Q. overwegende dat de EU in het kader van haar streven naar publieke legitimiteit in de lidstaten de vorming van transnationale media moet bevorderen die Europa een nieuwe, democratische en onafhankelijke dimensie kunnen geven, en tegelijkertijd moet werken aan betere regels voor het beschermen van het pluralisme en het bestrijden van een te grote concentratie van media-eigendom,

R.  overwegende dat de opkomst van nieuwe communicatie-instrumenten alle takken van de journalistiek en de media heeft veranderd, hetgeen heeft geleid tot een heroverweging van de van oudsher in de sector gehanteerde methoden, en iedereen in staat heeft gesteld inhoud op blogs te creëren en te delen; overwegende dat sociale netwerken een centraal Web 2.0-kenmerk zijn geworden en het aanbieden van nieuws een nieuwe dimensie hebben gegeven, aangezien steeds meer journalisten dergelijke netwerken gebruiken als bron of verspreidingsmiddel van informatie; overwegende dat sociale media soms ook worden gebruikt voor het zoeken en produceren van verschillende soorten artikelen, en door journalisten worden gebruikt om hun artikelen te publiceren, te delen en te promoten,

1.  gaat uit van de premisse dat het doel van de EU-instellingen moet zijn het gezamenlijk creëren van een Europese publieke ruimte, die wordt gekenmerkt door de mogelijkheid voor alle EU-burgers te participeren op basis van gratis toegang tot alle publieke informatie van de Commissie, de Raad en het Parlement in alle EU-talen;

2.  verwelkomt de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende het communiceren over Europa in partnerschap, en verzoekt de Europese instellingen deze verklaring te respecteren en te steunen;

3.  is van mening dat de berichtgeving over Europese aangelegenheden door alle soorten media, in het bijzonder de massamedia, moet plaatsvinden en onpartijdig, feitelijk en onafhankelijk moet zijn, wat een essentiële voorwaarde is voor het genereren van een pan-Europees debat en de totstandbrenging van een Europese publieke ruimte;

4.  merkt op dat het gebrek aan onlinenieuws en -informatie over de EU en haar instellingen niet het probleem is, maar dat het veel meer de overvloed aan informatie zonder daadwerkelijke indeling op basis van prioriteit is waardoor mensen door de bomen het bos niet meer zien; wijst erop dat alle instellingen hun eigen nieuwsplatforms hebben gelanceerd die het publiek evenwel niet weten te boeien omdat ze in de meeste gevallen niet duidelijk, aantrekkelijk en begrijpelijk genoeg zijn door een te technisch taalgebruik hetgeen een drempel is voor mensen die niet vertrouwd zijn met Europese aangelegenheden; is van oordeel dat de platforms een inleidend portal moeten krijgen waarop de werking van alle Europese instellingen wordt uitgelegd;

5.  is van oordeel dat communicatie gebaseerd moet zijn op een daadwerkelijke dialoog tussen het publiek en beleidsmakers, en op een rustig politiek debat tussen leden van het publiek onderling; hoopt dat er een meer interactieve dialoog tot stand kan worden gebracht die minder stoelt op institutionele communicatie, die vaak weinig toegankelijk is en taal gebruikt die ver afstaat van het dagelijks leven van het publiek;

6.  is van mening dat communicatie alleen doeltreffend is indien duidelijk wordt gemaakt dat de politieke besluiten die op het niveau van de EU worden genomen van direct belang zijn voor het dagelijks leven van EU-burgers, die de EU nog altijd als een ver-van-mijn-bed-show zien die te weinig aan hun reële problemen kan doen;

7.  verzoekt de Commissie om haar communicatiebeleid te versterken en dit beleid hoog op haar lijst van prioriteiten te plaatsen wanneer wordt begonnen met de heronderhandeling van het meerjarig financieel kader voor de jaren na 2013;

Lidstaten

8.  verzoekt het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector en de Commissie, via Eurostat, een overzicht bij te houden van de berichtgeving over EU-nieuws door publieke en particuliere omroepnetwerken op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau in de lidstaten, teneinde goede praktijken te bevorderen, en het Parlement regelmatig van de resultaten op de hoogte te stellen; stelt daarnaast voor dat het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector geregeld onderzoeken houdt en publiceert over de berichtgeving over EU-aangelegenheden in de elektronische media, waarbij wordt gekeken naar inhoud die aan EU-aangelegenheden is gewijd, alsmede naar inhoud met daarin verwijzingen naar EU-aangelegenheden, en vraagt de Commissie regelmatig te analyseren op welke wijze de nieuwe media bijdragen aan de totstandbrenging van een Europese publieke ruimte;

9.  herinnert eraan dat de nationale parlementen uit hoofde van het nieuwe artikel 12 van het Verdrag betreffende de Europese Unie nu in een vroeger stadium bij beleidsmaking op het niveau van de EU betrokken zijn dan vroeger het geval was, en hoopt dat deze betrokkenheid het niveau van het politieke debat over de EU in de lidstaten zal optrekken; onderstreept het belang van het betrekken van nationale volksvertegenwoordigers bij de EU-beleidsvorming en verwelkomt initiatieven zoals live deelname van nationale volksvertegenwoordigers aan commissievergaderingen van het EP via webstreaming;

10. onderstreept de belangrijke rol die politieke partijen spelen bij het vormen van de publieke opinie over Europese zaken; wijst erop dat zij een leidende rol vervullen bij het aanzwengelen van debat en het tot stand brengen van een Europese publieke ruimte; is van oordeel dat zij Europese kwesties een prominentere plaats in hun programma's zouden moeten geven;

11. is van mening dat de organisaties van het maatschappelijk middenveld belangrijke spelers in het Europees debat zijn; is van oordeel dat die rol moet worden versterkt via gerichte samenwerkingsprojecten op het gebied van publieke communicatie;

12. onderstreept dat het noodzakelijk is dat elke lidstaten een gespecialiseerd departement voor EU-zaken heeft dat belast is met het uitleggen van de plaatselijke, regionale en nationale gevolgen van EU-maatregelen en dat als referentiepunt dient op wie burgers hun aandacht kunnen richten waar het gaat om EU-aangelegenheden;

13. wijst erop hoe belangrijk het is dat de persmedewerkers van de vertegenwoordigingen van de Commissie en de voorlichtingsbureaus van het Parlement in de lidstaten mediaprofessionals zijn die tot taak moeten hebben een actieve en zichtbare rol te spelen in de nationale debatten over Europese aangelegenheden;

14. wijst erop dat het Europees integratieproces beter aan jongeren moet worden uitgelegd en roept de lidstaten en de regio's dan ook op - om de leerlingen vertrouwd te maken met de Europese instellingen - de EU als onderwerp uitgebreider aan bod te laten komen in alle curricula, met speciale aandacht voor de historische achtergrond, het doel en de werking van de Unie, en moedigt hen aan om op dit gebied beste praktijken uit te wisselen op Europees niveau; is van oordeel dat de volledige betrokkenheid van scholen van cruciaal belang is voor het communicatiebeleid van de EU, om jongeren te bereiken en enthousiast te maken;

Media en de EU

15. verwelkomt de opleidingsprogramma's van de Commissie en het Parlement voor journalisten over EU-aangelegenheden en verzoekt om deze uit te breiden, teneinde tegemoet te komen aan de toenemende vraag; maakt zich zorgen over de bezuinigingen op de begrotingsposten voor communicatie van de Commissie, in het bijzonder de begrotingspost betreffende het programma "informatie voor de media";

16. erkent dat het belangrijk is het aantal Euronews-talen uit te breiden om (ten minste) alle lidstaten van de EU te bereiken, en de zender een model van onafhankelijke televisiejournalistiek te laten blijven, dat bij de informatieverschaffing inzet op objectiviteit, bij de berichtgeving over politiek op kwaliteit en bij reclame op transparantie;

17. beklemtoont het fundamentele belang van eerbiediging van de vrijheid van de media en hun redactionele onafhankelijkheid zowel op EU- als op nationaal niveau, en in het bijzonder van de programma-autonomie van de publiekrechtelijke omroepen, voor de Europese Unie en haar medialandschap, en dat dit een conditio sine qua non is voor een goed functionerende vrije, open en democratische samenleving;

18. wijst erop dat sociale media een reusachtig potentieel hebben om jongeren te bereiken, en moedigt de Commissie en het Parlement daarom aan om redactioneel onafhankelijke mediaberichtgeving, met een flinke mate van afstand tot de overheid, te versterken;

19. benadrukt, met het oog op de speciale rol van de media als tussenpersoon in het proces van democratische meningvorming, de noodzaak van betrouwbare politieke informatie, waaronder op het gebied van de nieuwe media; beklemtoont het belang van het bevorderen van partnerschappen tussen de publieke en de particuliere media om een uiteenlopender publiek te bereiken;

20. vindt dat er vanuit de gespecialiseerde, geaccrediteerde journalisten in Brussel een groep van correspondenten moet worden samengesteld voor het op meer constructieve wijze berichten over EU-aangelegenheden, met inachtneming van redactionele onafhankelijkheid, voor het verschaffen van informatie op een wijze die volledig transparant en toegankelijk voor het publiek in de EU is;

21. moedigt de Commissie en het Parlement aan zich meer in te zetten om personeelsleden te scholen en op te leiden in communicatievaardigheden, zodat zij in staat zijn om met de media en met burgers te communiceren om de voorlichting en communicatie van de EU-instellingen te verbeteren; acht het met het oog hierop van cruciaal belang meer mediaprofessionals aan te werven;

22. verzoekt de Commissie zich open op te stellen ten opzichte van alle vormen van communicatie, de contacten met journalisten en de media te intensiveren, en steun te geven aan alle projecten en initiatieven die gericht zijn op het geven van betere informatie aan het publiek over EU-zaken;

23. stelt voor dat de Commissie uitwisselingen organiseert en financiert tussen omroepen en andere mediaprofessionals uit de verschillende lidstaten over beste praktijken bij het berichten over de EU, alsmede opleidingen voor publieke en particuliere media;

24. vindt de recente daling van het aantal geaccrediteerde journalisten in Brussel uiterst zorgwekkend en is van oordeel dat deze ontwikkeling noch in het belang van de EU-instellingen, noch in dat van de geaccrediteerde pers in Brussel is; verzoekt de Europese instellingen dan ook - om de momenteel geaccrediteerde journalisten te steunen - nauwer met de vertegenwoordigers van de pers in Brussel samen te werken en zich ten opzichte van hen opener op te stellen; stelt in dit verband voor de regels voor de accreditering van journalisten te versoepelen;

25. is verheugd over het feit dat veel media, en in het bijzonder de publieke omroepen, flink hebben geïnvesteerd in interactieve, niet-lineaire mediadiensten, met name op het internet, met berichtgeving over nieuws en actuele zaken, inclusief Europese inhoud, en daardoor vooral een jong publiek weten te bereiken;

26. erkent dat publieke omroeporganisaties niet het enige instrument zijn voor het uitdragen van EU-boodschappen aan de burger, aangezien uit empirische studies blijkt dat particuliere omroepen ook een belangrijke bron van berichtgeving over de EU zijn en kunnen bijdragen aan de ontwikkeling en bevordering van een Europese publieke ruimte;

27. verwelkomt het proefproject met betrekking tot onderzoeksubsidies voor grensoverschrijdende onderzoeksjournalistiek; meent dat de onafhankelijkheid van de juryleden cruciaal is om de redactionele onafhankelijkheid te waarborgen;

28. dringt aan op een EU-initiatief voor opleidingsprogramma's voor met name jonge journalisten met betrekking tot EU-zaken; is van oordeel dat journalisten moeten worden aangemoedigd om regelmatig nieuwsberichten over het werk van de EU-instellingen te maken; spoort de lidstaten aan om, met gebruikmaking van de nieuwe media, cursussen journalistiek in hun onderwijscurricula op te nemen;

Publieke media

29. benadrukt dat het volgens het 'Protocol van Amsterdam' de bevoegdheid van de lidstaten is om de publieke omroepen te definiëren, te organiseren en te financieren; moedigt de lidstaten derhalve aan om EU-berichtgeving op te nemen bij het bepalen van de opdracht van de openbare omroepen, binnen het kader van het 'Protocol van Amsterdam';

30. benadrukt dat nationale en regionale publieke omroeporganisaties een bijzondere verantwoordelijkheid hebben om het publiek te informeren over de politiek en de beleidsvorming op EU-niveau; onderstreept in dit verband dat publieke omroeporganisaties, met volledige redactionele onafhankelijkheid, kritisch moeten kijken naar hun eigen EU-verslaggeving en ambitieuze doelen moeten vaststellen;

31. benadrukt dat de lidstaten de onafhankelijkheid van publieke omroeporganisaties moeten waarborgen, en dat laatstgenoemden in het kader van hun publieke taak om informatie te verschaffen, en burgerschap en het maatschappelijk middenveld te ondersteunen een verantwoordelijkheid hebben om te berichten over de EU;

32. onderstreept de noodzaak voor de publieke media om communicatietechnieken van de nieuwe media te gebruiken om hun geloofwaardigheid via open publieke participatie te vergroten; moedigt publieke omroeporganisaties aan om bijvoorbeeld onlinefora op te zetten die gebruikmaken van webstreaming, waar burgers debatten in nationale parlementen en het Europees Parlement kunnen volgen en daarover standpunten kunnen uitwisselen;

EU/lokaal

33. beklemtoont dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de Europese instellingen samenwerken bij het verbeteren van de communicatie-activiteiten; is van oordeel dat de EU-instellingen het communicatiebeleid van de EU zouden moeten helpen decentraliseren, teneinde het een plaatselijke en regionale dimensie te geven, teneinde verschillende communicatieniveaus dichter bij elkaar te brengen, en de lidstaten zouden moeten aansporen het publiek meer informatie over EU-gerelateerde zaken te geven;

34. vraagt de Commissie door te gaan met de 'going local'-benadering, teneinde de EU op plaatselijk niveau zichtbaarder te maken;

35. neemt nota van het werk van de Commissie met en haar financiering van lokale radio- en televisienetwerken; wijst erop dat omroeporganisaties volledige redactionele onafhankelijkheid moeten genieten;

Europees Parlement

36. stelt voor dat een tijdelijke werkgroep van het Europees Parlement bestaande nieuwemediaoplossingen onderzoekt en voorstellen doet voor de wijze waarop interparlementaire relaties tussen de nationale of regionale parlementen en het Europees Parlement tot stand kunnen worden gebracht;

37. erkent de toegenomen rol van de nationale parlementen en daarmee het belang van de voorlichtingsbureaus van het Europees Parlement in de lidstaten; wijst er evenwel op dat deze, om zichtbaarder te worden, de versterking van de banden met de nationale parlementen, de plaatselijke en regionale autoriteiten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld moeten opnemen in hun missieverklaring;

38. wijst erop dat de EP-voorlichtingsbureaus het plaatselijke niveau moeten opzoeken en het publiek gerichte informatie moeten geven over de beslissingen en de activiteiten van het Parlement; stelt voor te overwegen de informatiebureaus meer vrijheid te geven bij het bepalen van hun strategie voor communicatie met het publiek;

39. is van oordeel dat de voorlichtingsbureaus van het Parlement in de lidstaten een belangrijker rol zouden moeten spelen bij het inschakelen van zowel de nationale, als de regionale en de plaatselijke media; stelt voor om de begrotingsonderdelen die betrekking hebben op de voorlichtingsbureaus van het Parlement, te verhogen, met als concreet doel het waarborgen van betere communicatie;

40. is van oordeel dat er een kosten-batenbeoordeling moet worden gemaakt van EuroparlTV op basis van een grondige analyse van de kijkcijfers en het kijkerspubliek; meent dat de zender doeltreffender moet worden gemaakt door deze verder in de internetstrategie van het Parlement te integreren en dat de status op passende wijze moet worden aangepast om de redactionele onafhankelijkheid ervan te garanderen en door verspreiding van de inhoud ervan naar televisiekanalen en onlinemedia op te voeren;

41. is verheugd over het feit dat de journalistiekprijs van het Europees Parlement ook een categorie 'nieuwe media' omvat;

Journalistiek en nieuwe media

42. spoort journalisten en andere mediaprofessionals aan elkaar te ontmoeten om de Europese journalistiek van de toekomst te bespreken en te analyseren;

43. beklemtoont dat de lidstaten levensvatbare concepten moeten ontwikkelen voor EU-media die meer inhouden dan alleen het doorgeven van informatie en hen in staat stellen een stevige bijdrage te leveren aan de culturele en taalkundige verscheidenheid van de EU;

44.      benadrukt dat sociale netwerken weliswaar een relatief goede manier zijn voor het snel verspreiden van informatie, maar dat hun betrouwbaarheid als bron niet altijd voldoende kan worden gegarandeerd en dat zij niet als professionele media kunnen worden beschouwd; onderstreept dat de manier waarop gegevens op platforms van sociale netwerken worden behandeld vaak gevaarlijk kan zijn en neerkomt op een ernstige inbreuk op de journalistieke regels inzake ethiek, en dat derhalve voorzichtigheid is geboden bij het gebruik van deze nieuwe instrumenten; benadrukt het belang van het opstellen van een ethiekcode voor de nieuwe media;

45.      wijst op het feit dat de nieuwe manier waarop journalisten hun vak uitoefenen de weg bereidt voor meer open en meer toegewijde media die werken voor steeds beter geïnformeerde klanten, maar dat er voor moet worden gezorgd dat dit in het belang van de journalistiek als geheel is en geen afbreuk doet aan de status van journalisten;

46. beklemtoont dat journalisten en mediaprofessionals alert moeten blijven op ontwikkelingen in hun alsmaar evoluerende beroepen en gebruik moeten maken van de mogelijkheden van de sociale netwerken, die hen in staat kunnen stellen hun kennisnetwerken uit te breiden en de zogenaamde 'web monitoring' kunnen faciliteren; stelt met belangstelling vast dat, ondanks de niet te stoppen opkomst van de sociale netwerken, de journalistiek zijn sleutelrol voor berichtgeving heeft behouden aangezien journalisten deze uiterst diverse netwerken gebruiken om diepgaand onderzoek te verrichten en feiten te controleren, waarmee ze helpen bij het ontstaan van een nieuw model van participerende journalistiek en bij het verspreiden van informatie;

47. onderstreept de cruciale rol van journalisten in een moderne samenleving met een overschot aan informatie, aangezien alleen zij middels hun professionalisme, ethiek, vaardigheden en geloofwaardigheid voor een betekenisvolle toegevoegde waarde van informatie kunnen zorgen en het nieuws kunnen duiden; wijst erop dat de kwaliteit en de onafhankelijkheid van de media alleen kunnen worden gewaarborgd middels een hoge mate van professionalisme en sociale normen;

o

o        o

48. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

  • [1]  PB C 13 van 20.01.09, blz. 3.
  • [2]  PB L 378 van 27.12.06, blz. 32.
  • [3]  PB C 314 E van 21.12.2006, blz. 369.
  • [4]  PB C 92 E van 20.04.06, blz. 403.
  • [5]  PB C 340 van 10.11.97, blz. 109.

TOELICHTING

Politiek en communicatie zijn twee zijden van dezelfde medaille. Er doet zich dus een probleem voor wanneer niet juist wordt gecommuniceerd over de politiek. In dit opzicht staat de EU voor haar grootste uitdaging.

Het algemene doel van dit verslag is manieren te presenteren – met name aan de Europese instellingen en de lidstaten – waarop Europese burgers meer betrokken kunnen worden bij aangelegenheden die te maken hebben met de EU. Het verslag kijkt hoe communicatie het Europees debat en de informatiestroom kan initiëren, aanmoedigen en bevorderen, hetzij door een geïntensifieerde discussie over Europese aangelegenheden in de nationale media hetzij door een Europese publieke ruimte.[1]

Er zijn drie belangrijke elementen die kunnen helpen verklaren waarom eerdere pogingen om een Europese publieke ruimte tot stand te brengen tekortschoten:

1.  De EU is een complexe entiteit, die niet gemakkelijk uit te leggen is. Er is niet één eenvoudige oplossing voor de totstandbrenging van een Europese publieke ruimte. Er is daarom behoefte aan een brede combinatie van verschillende oplossingen;

2.  Het aanwijzen van schuldigen: Door de complexiteit neemt niemand directe verantwoordelijkheid en geven leiders snel de EU de schuld in geval van negatieve verkiezingsuitslagen of een negatieve publieke opinie over EU-aangelegenheden. Het is daarom essentieel dat de verantwoordelijke leiders in de lidstaten en bij de EU-instellingen hun verantwoordelijkheid nemen;

3.  De totstandbrenging van een Europese publieke ruimte moet van de grond af plaatsvinden en moet uitgaan van de Europese bevolkingen zelf. Alleen op deze manier zal het publiek zich er echt bij betrokken voelen.

Het doel van de totstandbrenging van een Europese publieke ruimte is een doel dat op meerdere niveaus moet worden verwezenlijkt. Dit is niet uitsluitend een taak van de media, maar ook van politici en overheidsinstellingen. De Commissie en het Parlement hebben beide in het verleden initiatieven genomen om een pan-Europees debat te bevorderen en er zijn enkele successen geboekt.[2] Er kan echter nog veel meer worden gedaan.

De institutionele en technologische situatie is nooit gunstiger geweest. Het Verdrag van Lissabon is een belangrijke stap in de democratisering van de EU, en nieuwe media bieden nieuwe mogelijkheden. De mogelijkheden om burgers erbij te betrekken zijn nog nooit zo groot geweest.

De situatie is echter niet dienovereenkomstig verbeterd wanneer het gaat om het op de agenda zetten van Europese aangelegenheden in de lidstaten. Het belangrijkste instrument om dit hiaat te vullen is communicatie.

Het probleem is niet het ontbreken van informatie; er zijn meerdere spelers – zowel media als instellingen – betrokken bij de verspreiding van informatie over Europese aangelegenheden, maar dit alleen is niet voldoende.

Wanneer het gaat om EU-vraagstukken, moeten de betrokken actoren een onderscheid maken tussen informeren van en communiceren met burgers. Informeren is een eenrichtingsproces, terwijl communicatie een tweerichtingsproces is waarbij sprake is van een dialoog. Informeren door inhoud slechts beschikbaar te stellen geeft geen enkele garantie dat de belangstelling van burgers in de lidstaten wordt gewekt. Het is daarom absoluut noodzakelijk dat de "zender" zich houdt aan de beginselen van communicatie, teneinde een dialoog met de burgers op gang te brengen.

1. De politieke situatie

Er zijn twee parameters die een belangrijke rol spelen in pogingen om burgers politiek te betrekken bij EU-aangelegenheden:

1.  Directe participatie zoals verkiezingen. Momenteel is de directe participatie beperkt tot de verkiezingen voor het Europees Parlement die elke vijf jaar plaatsvinden, terwijl belangrijke posten, zoals de hoge vertegenwoordiger, de voorzitter van de Commissie en de voorzitter van de Europese Raad, worden benoemd zonder dat de burgers daarbij betrokken zijn[3];

2.  Een Europese politieke cultuur op nationaal niveau is van wezenlijk belang. Als burgers in de lidstaten oprecht belangstelling moeten krijgen voor Europese aangelegenheden, is het essentieel dat nationale volksvertegenwoordigers zich bezighouden met de EU-politiek en dat zij het bewustzijn van Europese wetgeving in hun nationale omgeving vergroten.

Op nationaal niveau is een minister voor Europese Zaken een stap in de goede richting, en deze moet worden gezien als een sterk politiek teken om de EU hoog op de agenda te zetten. Wat belangrijker is, is dat een minister voor Europese Zaken een referentiepunt is aan wie burgers vragen kunnen richten en van wie ze antwoorden kunnen verlangen, waardoor de totstandbrenging van een Europese publieke ruimte wordt bevorderd.

De uitdaging zal zijn een werkelijke cultuur van samenwerking tussen alle Europese instellingen tot stand te brengen op het gebied van het communiceren over de EU, zoals is vastgelegd in de gezamenlijke verklaring betreffende het communiceren over Europa in partnerschap van 2008. Deze cultuur zou samenwerking tussen de Europese en nationale regeringen en parlementen moeten omvatten.

Verdrag van Lissabon

Twee elementen die door het Verdrag van Lissabon zijn ingesteld, zijn concrete stappen om de burgers meer te betrekken bij Europese aangelegenheden:

1.  Het Verdrag van Lissabon introduceert een hogere mate van betrokkenheid van de nationale parlementen. De rapporteur verwelkomt deze stap, aangezien deze het niveau van de informatievoorziening en communicatie verhoogt;

2.  Het Europees burgerinitiatief introduceert voor burgers de mogelijkheid om actief bezig te zijn met Europese aangelegenheden door de Commissie te verplichten actie te ondernemen. Het biedt grote mogelijkheden voor communicatie, want het verzamelen van één miljoen handtekeningen is op zichzelf al een goed verhaal en iets dat waarschijnlijk aandacht zal krijgen in de media. Het initiatief is bovendien een grensoverschrijdende activiteit die zal bijdragen tot de totstandbrenging van een Europese publieke ruimte.

2. De media

Het gebrek aan berichtgeving over de EU in de media in de lidstaten is een algemeen bekend feit. Om een Europese publieke ruimte te creëren, zouden burgers veel meer in contact moeten komen met het politieke leven van de Europese instellingen.

Het algemene beeld van de berichtingeving van de media over EU-nieuws is dat van een pers die regelmatig schrijft over EU-aangelegenheden, terwijl de berichtgeving op televisie (met een paar duidelijke uitzonderingen) nog aanzienlijke ruimte voor verbetering biedt.

Publieke omroepen

De rapporteur erkent de essentiële rol van publieke omroepen en de behoefte aan hun verdere versterking en politieke ondersteuning. Het verleden heeft geleerd dat de markt geen substantiële EU-berichtgeving kan verzorgen, dus het is cruciaal dat de lidstaten ervoor zorgen dat handvesten voor publieke omroepen worden gerespecteerd, teneinde te waarborgen dat het publiek EU-berichtgeving krijgt.

EU-initiatieven

De EU heeft meerdere initiatieven gelanceerd en ondersteund in een poging om pan-Europese media te creëren, in het bijzonder Euronews en EuroparlTV.

Euronews is er niet in geslaagd om een breed en collectief publiek in de EU aan te spreken, deels door taalverschillen in de perceptie van journalistiek en nieuwsgaring. EuroparlTV is een technologische innovatie, die echter te weinig journalistiek gewicht heeft.

De rapporteur is daarom van mening dat er behoefte is aan wezenlijke alternatieven.

EU-correspondenten

Het aantal journalisten dat is geaccrediteerd bij de EU-instellingen, is in de afgelopen jaren gedaald. Deze daling heeft niet geleid tot een daling van de productie, niet in de laatste plaats dankzij de onlinemedia, en dit heeft ertoe geleid dat wordt aangenomen dat het voor journalisten kennelijk niet nodig is om fysiek aanwezig te zijn Brussel.

Deze ontwikkeling baart de rapporteur zorgen. De berichtgeving over EU-aangelegenheden vraagt om de aanwezigheid van verslaggevers in Brussel. Slechts wanneer verslaggevers mensen persoonlijk ontmoeten en zij aanwezig zijn in en rond de EU-instellingen, kunnen zij diepgaande dagelijkse onderzoeksjournalistiek bedrijven vanuit Brussel. Wanneer de EU-verslaggeving wordt gestimuleerd door de aanwezigheid van personeel van de publieke omroepen in Brussel te vergroten, zou dit bovendien voor commerciële media een stimulans kunnen zijn om hun aanwezigheid eveneens te vergroten.

3. Technologie - nieuwe media

Een dialoog is een effectief middel om burgers erbij te betrekken. In dit verband spelen nieuwe online sociale media een belangrijke rol. Tot de sociale media behoren in deze context platforms zoals Twitter en Facebook, waarop een toenemend aantal politici en instellingen de dialoog aangaat met burgers.

Er zijn een aantal redenen waarom sociale media bijzonder geschikt zijn voor communicatie:

1.  Sociale media kunnen nieuwe publieksgroepen bereiken die geen belangstelling hebben voor conventionele mediakanalen. Deze groepen verwachten niet alleen toegang te krijgen tot media, maar verwachten ook daarop te kunnen reageren en informatie te kunnen delen en gebruiken;

2.  Om deze publieksgroepen te bereiken, moet men daar zijn waar het gesprek plaatsvindt, dat wil zeggen, Facebook, Twitter en andere online sociale netwerken;

3.  Sociale media maken een dialoog met burgers mogelijk over het doel van de EU;

4.  Onlinecommunicatie via sociale media is een teken dat men ervoor openstaat om actief en online het debat en het gesprek aan te gaan. Het Parlement is koploper hierin sinds het Parlement vorig jaar tijdens de periode van de Europese verkiezingen actief heeft deelgenomen aan sociale media;

5.  Tot slot hebben sociale media een reusachtig potentieel om te communiceren met jongeren, een leeftijdsgroep die de EU van oudsher heel moeilijk heeft weten te bereiken.

4. EU en de lidstaten

Het Europees Parlement heeft aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van de transparantie en is veranderd van een relatief gesloten instelling naar een instelling van open, webstreamed vergaderingen. Deze openheid moet verder worden versterkt met ambitieuze doelen.

Er is bovendien behoefte aan een verandering van het communicatiebeleid binnen de Europese instellingen. De richtsnoeren voor EU-personeel zouden moeten benadrukken dat het gemakkelijker is om te worden vergeven dan om toestemming te krijgen. Dit betekent dat in een hiërarchisch systeem ambtenaren op alle niveaus zou moeten worden toegestaan om onmiddellijk te handelen wanneer dat nodig is, zowel waar het gaat om het geven van antwoorden aan burgers als het geven van antwoorden aan de pers.

Als nationale ruimten het debat over EU-zaken moeten openen, is het essentieel dat de Europese instellingen een ambitieus communicatiebeleid voeren. Europese en nationale leiders en instellingen hebben een verantwoordelijkheid voor het verspreiden van informatie, niet alleen via traditionele kanalen, maar ook via mediaformats waarbij burgers een actieve rol spelen. Daarvoor is het essentieel dat personeelsleden een passende opleiding krijgen om hun communicatievaardigheden te ontwikkelen.

Voorts moeten de banden tussen de EU en de lidstaten worden versterkt. Vertegenwoordigingen van het Parlement en de Commissie in de lidstaten moeten een actievere rol spelen in de nationale debatten.

5. Aan plaatselijke omstandigheden aangepaste actie op lokaal niveau

Bij het communiceren over Europese aangelegenheden is het van groot belang om lokaal te denken. Voor journalisten betekent dit dat zij moeten berichten over zaken zoals roaming, het GLB of de nieuwe regelgeving betreffende etiketteringen en over de nationale gevolgen hiervan. Dit betekent een bottom-upaanpak waarin het algemene verhaal wordt gecombineerd met het lokale verhaal in de lidstaten.

Regionale EU-berichtgeving door televisie- en radionetwerken is een oplossing waar de rapporteur achter staat, en is een sterke aanvulling op de berichtgeving van de nationale media. In dit verband kan EU-financiering ondersteunend zijn, in de verwachting dat regionale omroeporganisaties EU-nieuws op onafhankelijke en kritische wijze zullen brengen. De rapporteur verwelkomt het initiatief van de Commissie inzake pan-Europese berichtgeving door regionale radio- en televisienetwerken.

De rapporteur wijst op publiek-private partnerschappen als een oplossing voor de kwestie van het communiceren over Europese aangelegenheden. Dit betekent dat ervaren mediaprofessionals zouden moeten worden uitgenodigd om communicatietaken voor de EU uit te voeren, zoals in het verleden is gebeurd.

6. Het nieuwe Europese verhaal

Actie op lokaal niveau is niet voldoende. Ook al moeten Europese functionarissen in staat zijn om concrete verhalen te vertellen waarin burgers zich kunnen herkennen, toch ligt het potentieel van een Europese publieke ruimte ook in een gevoel van identificatie dat verder gaat dan nationaliteit. In dit verband is het belangrijk een gemeenschappelijk Europees verhaal te vertellen dat verder gaat dan nationale en politieke vooringenomenheden. In het kort, het verhaal over de eerste vijftig jaar is gebaseerd op vrede tussen naties, economische welvaart en een gemeenschappelijke markt. Nu moeten de centrale elementen van het nieuwe verhaal van Europa worden vastgesteld, want er groeien nu nieuwe generaties op waarvoor de EU de norm is.

De uitdaging ligt in het vaststellen van de kernwaarden van de EU. De bijdrage, het engagement en de betrokkenheid van Europese burgers is van wezenlijk belang in dit verband, en de EU-leiders moeten aan deze taak bijdragen.

  • [1]  Met Europeanisering van de nationale publieke ruimten wordt bedoeld een toename van Europese aangelegenheden in de nationale ruimten. Met de Europese publieke ruimte wordt bedoeld een debat dat nationale grenzen overstijgt en zich richt tot een Europees publiek.
  • [2]  Het Parlement heeft tijdens de Europese verkiezingen een effectieve campagne op Facebook gevoerd, die heeft geleid tot zestigduizend fans. De Commissie heeft op haar kanaal EU Tube doeltreffend gebruikgemaakt van onlinecommunicatie en zij heeft met de campagne voor Europese publieke ruimten belangrijke stappen genomen.
  • [3]  De rapporteur verwelkomt in dit verband het burgerinitiatief als een voorbeeld van directe participatie.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

23.6.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

24

3

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Malika Benarab-Attou, Lothar Bisky, Piotr Borys, Jean-Marie Cavada, Silvia Costa, Santiago Fisas Ayxela, Mary Honeyball, Petra Kammerevert, Morten Løkkegaard, Doris Pack, Chrysoula Paliadeli, Marie-Thérèse Sanchez-Schmid, Marietje Schaake, Marco Scurria, Joanna Senyszyn, Timo Soini, Emil Stoyanov, László Tőkés, Helga Trüpel, Gianni Vattimo, Marie-Christine Vergiat, Sabine Verheyen, Milan Zver

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Nessa Childers, Ramona Nicole Mănescu, Hans-Peter Martin, Iosif Matula, Georgios Papanikolaou, Hella Ranner, Rui Tavares

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Milan Cabrnoch, Ildikó Gáll-Pelcz, Paweł Robert Kowal