VERSLAG over de mededeling van de Commissie: Een communautaire aanpak van de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen

6.7.2010 - (2009/2151(INI))

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: João Ferreira

Procedure : 2009/2151(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0227/2010
Ingediende teksten :
A7-0227/2010
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de mededeling van de Commissie: Een communautaire aanpak van de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen

(2009/2151(INI))

Het Europees Parlement,

- gezien de mededeling van de Commissie van 23 februari 2009 met als titel "Een communautaire aanpak van de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen"[1] en de bijbehorende impactbeoordeling[2], en gezien het werkdocument van de Commissie van 14 december 2007 over de versterking van systemen voor vroegtijdige waarschuwing in Europa[3],

- onder verwijzing naar zijn resoluties van 16 september 2009 over de bosbranden tijdens de zomer van 2009[4], van 4 september 2007 over natuurrampen[5], van 7 september 2006 over bosbranden en overstromingen[6], van 5 september 2002 over overstromingen in Europa[7], van 14 april 2005 over de droogte in Portugal[8], van 12 mei 2005 over de droogte in Spanje[9], van 8 september 2005 over natuurrampen (branden en overstromingen) in Europa[10], van 18 mei 2006 over natuurrampen (bosbranden, droogtes en overstromingen) – landbouwaspecten[11], regionale-ontwikkelingsaspecten[12] en milieuaspecten[13], van 11 maart 2010 over de grote natuurramp in de autonome regio Madeira en de gevolgen van de storm Xynthia in Europa[14], en onder verwijzing naar zijn wetgevingsresolutie van 18 mei 2006 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie[15],

- gezien de conclusies van de Raad van 16 juni 2008 betreffende de versterking van het reactievermogen van de Europese Unie bij rampen[16] en gezien punten 12 t/m 15 van de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad in Brussel op 15 en 16 juni 2006 over het reactievermogen van de Europese Unie op noodsituaties, crises en rampen[17],

- gezien Beschikking 2007/162/EG, Euratom van de Raad van 5 maart 2007 tot instelling van een financieringsinstrument voor civiele bescherming[18],

- gezien Richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Seveso II-richtlijn)[19],

- gezien Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico's (overstromingsrichtlijn)[20],

- gezien Richtlijn 85/337/EEG van de Raad betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (EIA-richtlijn)[21],

- gezien het Actiekader 2005-2015 voor het opbouwen van de herstelcapaciteit van landen en gemeenschappen na rampen, dat op 22 januari 2005 in Kobe, Hyogo (Japan) is goedgekeurd[22],

- gezien de Conventie inzake biodiversiteit, aangenomen op 5 juni 1992 in Rio de Janeiro,

- gelet op artikel 196 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

- gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0227/2010),

A.  overwegende dat preventie een almaar belangrijkere fase van het rampenbeheer zou moeten vormen en meer maatschappelijk belang zou moeten krijgen,

B.   overwegende dat natuurrampen een gevaar vormen voor de ecosystemen en de biodiversiteit, gevolgen hebben voor duurzame ontwikkeling en een beproeving zijn voor de sociale cohesie,

C.  overwegende dat de lidstaten en in het bijzonder convergentiegebieden kwetsbaarder worden voor zowel natuurlijke als door de mens veroorzaakte rampen als gevolg van factoren zoals onder meer intensief bodemgebruik, lukrake industriële en stedelijke groei, ontvolking van het platteland en woestijnvorming en als gevolg van de toegenomen frequentie van extreme meteorologische gebeurtenissen,

D.  overwegende dat de klimaatverandering verantwoordelijk is voor de toename van de frequentie van natuurrampen (overstromingen, extreme droogten en bosbranden) met verlies van mensenlevens en zware economische, sociale en milieuschade tot gevolg;

E.   overwegende dat rampen doorgaans meerdere oorzaken hebben en niet altijd uitsluitend aan extreme natuurverschijnselen toe te schrijven zijn maar vaak mee uitgelokt worden door de ongepaste omgang van de mens met zijn natuurlijke omgeving,

F.   overwegende dat rampen kunnen worden veroorzaakt door technologische en industriële ongevallen waarbij gevaarlijke chemische, biologische, radiologische en nucleaire agentia kunnen vrijkomen, met ernstige gevolgen voor de menselijke gezondheid, gewassen, infrastructuur en veestapels,

G.  overwegende dat de schade van door de natuur of de mens veroorzaakte rampen vaak grotendeels had kunnen worden voorkomen; bovendien overwegende dat het EU-beleid coherente stimulansen moet omvatten om nationale, regionale en lokale autoriteiten ertoe te bewegen een efficiënter preventie- en instandhoudingsbeleid te ontwikkelen, te financieren en ten uitvoer te leggen,

H.  overwegende dat een integrale, proactieve, informatiegestuurde en doeltreffende aanpak van de preventie van rampen verschillende niveaus van samenwerking tussen lokale, regionale en nationale overheden moet omvatten en hierbij ook andere actoren moet betrekken die banden hebben met het grondgebied en er bijgevolg mee vertrouwd zijn,

I.    overwegende dat de huidige rampenpreventiemaatregelen duidelijk tekortschieten en dat de eerdere voorstellen van het Europees Parlement nog niet geheel zijn uitgevoerd, waardoor de uitvoering van een geconsolideerde EU-strategie voor de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen wordt gehinderd,

J.    overwegende dat aanhoudende droogten en bosbranden het woestijnvormingsproces daarenboven versnellen, in het bijzonder in het zuiden van Europa, wat vooral gevolgen heeft voor de mediterrane bosgebieden en voor uitgestrekte eensoortige bosgebieden met uitheemse en zeer brandgevoelige soorten, en een gevaar vormt voor het leven en de levenskwaliteit van de getroffen burgerbevolkingen,

K.  overwegende dat een evenwichtig bodemgebruik, een natuurvriendelijke economische en sociale ontwikkeling, eerbied voor energie, natuurlijke grondstoffen en het milieu, een sterkere cohesie binnen de Europese Unie, de bestrijding van de plattelandsontvolking, woestijnvorming en bodemerosie, en het behoud van een vanuit milieuoogpunt duurzame landbouwactiviteit een aantal van de elementen vormen die een fundamentele rol spelen bij de preventie van rampen,

L.   overwegende dat bossen van cruciaal belang zijn voor het natuurbehoud, omdat zij voor evenwicht zorgen in zowel de koolstofcyclus als de waterkringloop,

1.  wijst erop dat natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen zeer ernstige gevolgen hebben voor de economische en sociale ontwikkeling van de getroffen gebieden en lidstaten; onderstreept dat de voornaamste doelstelling van rampenpreventie ligt in de bescherming van mensenlevens, de veiligheid en fysieke integriteit van personen, de fundamentele rechten van de mens, het milieu en economische en sociale infrastructuren, met inbegrip van basisvoorzieningen, woningen, communicatie- en transportnetwerken en het culturele erfgoed;

2.  benadrukt dat een proactieve houding doeltreffender en goedkoper is om rampen te voorkomen dan een louter reactieve aanpak; is van mening dat kennis van de lokale geografische, economische en sociale context van essentieel belang is om natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen te voorkomen;

3.  is ingenomen met de belofte van de Commissie om in het communautair beleid en in de communautaire programma's consequenter rekening te houden met aspecten in verband met de preventie van rampen, en benadrukt dat een holistische aanpak noodzakelijk is om rampen te kunnen voorkomen; herinnert eraan dat natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen in aanmerking moeten worden genomen en dat het onder meer[23] gaat om overstromingen, stormen, droogteperioden, tsunami's, aardbevingen, bosbranden, extreme temperaturen, vulkaanuitbarstingen, lawines, aardverschuivingen, technologische en industriële ongevallen, bodemerosie, vervuiling van de ondergrond en het grondwater en vervuiling van zeeën, meren en rivieren;

4.  verzoekt de Commissie de uitwisseling van goede praktijken ter voorkoming van door de mens veroorzaakte rampen te bevorderen, en roept de lidstaten ertoe op ervoor te zorgen dat de regionale autoriteiten trainingen voor rampenbeheer volgen;

5.  is van oordeel dat het, vanwege de dimensie en/of het vaak grensoverschrijdende karakter van rampen, passend en noodzakelijk is om de samenwerking op zowel regionaal als communautair niveau te versterken met behulp van complementaire acties, de verspreiding van beste praktijken en het beginsel van solidariteit tussen de lidstaten;

6.  neemt nota van het voorstel om een netwerk van vertegenwoordigers van de diverse bevoegde nationale diensten van alle lidstaten op te zetten; onderstreept dat dit netwerk actief moet zijn op het gebied van de samenwerking tussen nationale, regionale en lokale overheden en belast moet worden met het beheer van rampen, ruimtelijke ordening, risicokartering en risicobeheer; beklemtoont de rol van dit netwerk bij de uitwisseling van ervaringen en preventiemaatregelen en bij de opstelling van een gemeenschappelijke methode en minimumvereisten voor het in kaart brengen van de gevaren en risico’s op EU-niveau; vraagt dat er eveneens vertegenwoordigers uit de landbouwsector in dit netwerk worden opgenomen en pleit ervoor om ook UNEP en maatschappelijke en niet-gouvernementele organisaties die op dit terrein werkzaam zijn, te horen, evenals andere actoren die banden hebben met het grondgebied en er bijgevolg mee vertrouwd zijn; is van oordeel dat samenwerking met betrekking tot de verspreiding van informatie en ervaring en technische en wetenschappelijke toepassingen, alsmede de coördinatie van de strategieën voor ontwikkeling van de interventiecapaciteiten van essentieel belang zijn;

8.  verzoekt de regio's reeds bestaande netwerken voor territoriale en grensoverschrijdende coördinatie uit te bouwen om een samenwerking tot stand te brengen die meer specifiek gericht is op de preventie van rampen; is van mening dat grensoverschrijdende samenwerkingsstructuren, zoals macroregio's met hun praktisch gerichte samenwerking, doelmatige fora kunnen worden voor samenwerking op het gebied van rampenpreventie; pleit voor benutting van de waardevolle ervaring die in deze sector is opgedaan dankzij projecten die in het verleden zijn verwezenlijkt in het kader van het communautaire initiatief INTERREG;

9.  is van mening dat alleen een gecoördineerd optreden en gecoördineerde strategieën van de lidstaten, sectoren en actoren die betrokken zijn bij de crisisbeheersingscyclus, vooruitgang op het gebied van rampenpreventie kunnen opleveren; beklemtoont de potentiële rol van vrijwilligerswerk in deze strategieën en verzoekt de lidstaten om samenwerking in dit verband op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau aan te moedigen; stelt voor om in de context van het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk (2011) te onderzoeken of het mogelijk is om op het niveau van de lidstaten te komen tot samenwerking op het vlak van vrijwilligerswerk met als doel rampen te voorkomen;

10. pleit voor samenwerking tussen EU-lidstaten, buurlanden van de EU en ontwikkelingslanden in grensoverschrijdende projecten, waarbij goede praktijken worden uitgewisseld en praktische kennis wordt verspreid door middel van programma's in het kader van het EU-nabuurschapsbeleid en programma's voor ontwikkelingssamenwerking;

11. benadrukt dat bij hulpverlening het non-discriminatiebeginsel moet worden gehanteerd; merkt op dat hulp moet worden geboden op basis van behoefte, zonder discriminatie op grond van ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status;

12. wijst erop dat milieuproblemen die worden veroorzaakt en verergerd door de klimaatverandering, op dit moment verantwoordelijk zijn voor de toename van gedwongen migratie, en onderstreept daarom het groeiende verband tussen asielzoekers en gebieden met een verslechterend milieu; dringt aan op betere bescherming en hervestiging van 'klimaatvluchtelingen';

13. wijst erop dat regio's en lokale gemeenschappen het hardst getroffen worden door natuurrampen en dat hun materiële en personele capaciteit evenals hun kennis en financiële middelen doorgaans ontoereikend zijn om deze rampen op zuiver nationale en/of regionale basis aan te pakken, en benadrukt dat deze rampen een werkelijk Europese en op solidariteit gebaseerde aanpak vereisen;

14. onderstreept dat het belangrijk is om de bestaande ongelijkheden tussen regio's en lidstaten voor wat betreft hun capaciteit om hun bevolking, eigendommen en cultureel erfgoed te beschermen, weg te werken door hun inspanningen voor een betere preventie te steunen, met name in die regio's en lidstaten waar een verhoogd risico op rampen bestaat; dringt aan op speciale aandacht voor de meest geïsoleerde en minst bevolkte regio's in Europa, en voor de Europese berg- en grensgebieden en de economisch meest benadeelde regio's;

15. onderstreept dat de natuurlijke kenmerken en beperkingen van afgelegen gebieden, berggebieden, weinig bevolkte gebieden en gebieden die leeglopen, perifere en ultraperifere regio's, eilanden, regio's met natuurlijke handicaps en regio’s die aan verschillende risico's tegelijkertijd worden blootgesteld, erkend en naar behoren in aanmerking genomen moeten worden; vestigt de aandacht op de bijkomende moeilijkheden die deze regio's ondervinden om rampen het hoofd te bieden; verzoekt om bijzondere aandacht te besteden aan deze regio's in de verschillende beschikbare financiële instrumenten, en vraagt om een versoepeling van de voorwaarden om middelen uit het Solidariteitsfonds vrij te maken voor deze regio's;

16. pleit voor een herziening van de verordening betreffende het Solidariteitsfonds, waarbij de criteria om voor steun in aanmerking te komen worden aangepast aan de kenmerken van elke regio en elke ramp, inclusief traag evoluerende rampen zoals droogte, met bijzondere aandacht voor de productiesectoren, de meest kwetsbare gebieden en de getroffen bevolking, en een snellere en meer flexibele beschikbaarstelling van middelen uit het Fonds wordt gewaarborgd; is van mening dat de in aanmerking komende maatregelen waarvan sprake is in artikel 4 van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, te beperkend van aard zijn; is van mening dat het bij de vaststelling van subsidiabiliteitsdrempels essentieel is de regionale dimensie in aanmerking te nemen, want anders zouden regio's die met zeer ernstige rampen te kampen hebben, uit de boot kunnen vallen omdat de voor de hele lidstaat vastgestelde drempel niet wordt bereikt;

17. onderstreept de noodzaak om een passend financieel kader voor rampenpreventie vast te stellen, met adequate financiële middelen voor de preventie en bestrijding van rampen, waarmee bestaande instrumenten, zoals het cohesiebeleid, het beleid inzake plattelandsontwikkeling, het regionaal beleid, het Solidariteitsfonds, het zevende kaderprogramma en de Life+-programma’s, versterkt en onderling met elkaar verbonden kunnen worden; verzoekt om in dit verband rekening te houden met preventie in de financiële vooruitzichten voor de periode 2014-2020; roept de Europese Commissie ertoe op na te gaan of het mogelijk is een meer systematische verdeling van de beschikbare middelen voor te stellen, met als doel de efficiëntie van de communautaire preventiemechanismen te vergroten;

18. dringt er bij de Commissie op aan te voorkomen dat de huidige druk op de begroting vanwege de crisis tot een beperking leidt van de middelen die zijn toegewezen aan het huidige beleid op het gebied van rampenpreventie, en vraagt de Commissie om in het kader van de begrotingsherziening, waar momenteel aan wordt gewerkt, de bestaande leemten op het gebied van rampenpreventie nauwkeurig te analyseren en na te gaan of er voor alle soorten rampen instrumenten beschikbaar zijn;

19. wijst erop dat het cohesiebeleid een essentieel instrument is bij het voorkomen van risico's betreffende natuurrampen; is van mening dat de verschillende fondsen en instrumenten op flexibele en gecoördineerde wijze moeten kunnen worden ingezet, zodat de werking en doelmatigheid van dit beleid worden verbeterd; dringt erop aan dat risicopreventie wordt gezwaluwstaart met andere vormen van beleid op het gebied van preventie, om versnippering van de maatregelen te voorkomen en hun doelmatigheid en toegevoegde waarde te vergroten;

20. benadrukt nogmaals dat moet worden gecontroleerd of de EU-middelen op gepaste wijze zijn gebruikt en dat verkeerd gebruikte middelen teruggevorderd moeten worden;

21. benadrukt dat rampenpreventie in de eerste plaats onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt en dat het subsidiariteitsbeginsel op dit terrein geëerbiedigd moet blijven;

22. vraagt dat de lidstaten, als beheerders van het grondgebied, criteria en regelgeving invoeren ter preventie van rampen in gebieden die zijn blootgesteld aan overstromingen, aardverschuivingen en andere geologische risico's, met inachtneming van de problemen die ontstaan als gevolg van ongebreidelde houtkap, en vraagt hen bovendien om bouwactiviteiten in deze gebieden te voorkomen;

23. verzoekt de lidstaten te onderzoeken of de integratie van rampenpreventie in de nationale operationele programmering van de EU-financiering alsook in nationale, regionale en lokale operationele programma’s kan worden verbeterd; meent dat alle overheidsactoren die met milieubescherming te maken hebben, bij dit proces moeten worden betrokken en er daadwerkelijk aan moeten deelnemen; roept de Commissie ertoe op haar steun te verlenen aan het verzoek van de lidstaten om in dit verband bepaalde aspecten van de operationele programma's te herformuleren; vraagt in het kader van de uitwisseling van ervaringen dat de Commissie de lidstaten verzoekt details te verschaffen over de operationele programma’s waarover zij beschikken in geval van natuurrampen;

24. is van oordeel dat onder meer de volgende preventiemaatregelen het voorwerp moeten zijn van prioritaire steun van de EU aan de lidstaten:

a) opstelling en herziening van wetgeving betreffende de veiligheid van gebouwen en bodemgebruik,

b) maatregelen met het oog op het verhelpen van situaties die in de toekomst risico's kunnen opleveren: het terugbrengen van rivierbeddingen in hun natuurlijke staat; herstel en bescherming van rivierbekkens, moerassen en bijbehorende ecosystemen; controle van erosie en sedimentatie in waterlopen; verhoging van de doorstroomcapaciteit van bruggen en waterpijpleidingen; schoonmaak en reorganisatie van bossen; herbebossing; en bescherming van de kustlijn,

c) bescherming en renovatie van bewoonde gebieden, met name stedelijke gebieden, die bijzonder kwetsbaar zijn voor bepaalde rampen, met betrokkenheid van de inwoners,

d) onderhoud van en veiligheidscontrole op grote bestaande infrastructuren, met bijzondere aandacht voor stuwdammen, brandstofleidingen, bruggen voor wegverkeer en spoorwegbruggen, en voor installaties op het gebied van energie, watervoorziening, rioolwaterverwerking, communicatie en telecommunicatie,

e) gaande houden van de landbouwactiviteiten in streken die door ontvolking zijn getroffen en aan het risico van natuurrampen zijn blootgesteld, alsmede bijdragen aan de herintegratie van menselijke activiteiten door het creëren van infrastructuren die de inwoners van die streken de mogelijkheid bieden om er te blijven;

25. spoort de Commissie ertoe aan de lidstaten te steunen bij het opzetten van bewustmakingscampagnes voor preventie en bij de toepassing van beste praktijken, door het brede publiek via kanalen die voor alle burgers gemakkelijk toegankelijk zijn, geactualiseerde en relevante informatie en voorlichting te verschaffen over de geïdentificeerde risico's en over de te volgen procedures in geval van natuurlijke of door de mens veroorzaakte rampen; dringt erop aan dat in de voorlichtingsprogramma’s voor de bevolking bijzondere aandacht wordt besteed aan jongeren, beginnende bij schoolkinderen, en aan plattelandsgemeenschappen; onderstreept in de context van de bewustmaking van de burger eveneens de rol van het gemeenschappelijke Europese telefoonnummer voor noodsituaties, '112', en wijst erop dat dit nummer meer bekendheid moet krijgen;

26. wijst erop dat water vaak een rol speelt bij natuurrampen, niet alleen bij overstromingen - die vaak het gevolg zijn van tekortschietende planning, vorst, hagel en verontreiniging van rivierbekkens, maar ook door de schaarste ervan, die grote veranderingen kan teweegbrengen, zoals de verwoestijning van grote delen van Zuid- en Zuidoost-Europa;

27. benadrukt het feit dat aanhoudende droogten de voorbije jaren tot een enorme toename van het aantal bosbranden in Europa hebben geleid, en tegelijk de verwoestijning van een groot aantal gebieden hebben verergerd;

28. verzoekt de Commissie, gelet op de wisselwerking tussen fenomenen als droogte, bosbranden en woestijnvorming, om met een voorstel voor een richtlijn te komen, in de zin van de richtlijn inzake overstromingen, met het oog op de aanneming van een communautair beleid inzake waterschaarste, droogte en aanpassing aan de klimaatverandering; dringt in die zin ook nogmaals aan op de oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor droogte, als centrum voor de studie, beperking en bestrijding van de gevolgen van droogte;

29. dringt er bij de Commissie nogmaals op aan om de inwerkingstelling van het Europees Waarnemingscentrum voor droogte en verwoestijning te bevorderen, als centrum voor de studie, beperking en bestrijding van de gevolgen van droogte en verwoestijning, met als doel doordachte strategische beleidsvorming en betere samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen; is van mening dat de wisselwerking tussen fenomenen zoals droogte, bosbranden, woestijnvorming en aanpassing aan de klimaatverandering in aanmerking moet worden genomen en dat er in de context van de preventie van het droogterisico en het beleid inzake droogtebeheer ernstige en op solidariteit gebaseerde doelen moeten worden gesteld;

30. wijst erop dat bossen belangrijk zijn voor de productie van hout, het behoud van de biodiversiteit, het voorkomen van overstromingen, lawines en erosie, het beheer van de grondwatervoorraden en CO2-afvang, en dat het feit dat ze door vuur worden bedreigd, alle EU-lidstaten aanbelangen; roept de Commissie er daarom toe op om samen met de lidstaten wetgevingsvoorstellen en initiatieven voor de bescherming van bossen en de preventie van bosbranden voor te stellen en uit te voeren; is van oordeel dat bebossings- en herbebossingsprojecten steun behoeven en dat daarbij voorrang moet worden verleend aan inheemse soorten en gemengde bossen om de biodiversiteit in stand te houden, de bestendigheid van bossen tegen vuur, stormen en ziekten te vergroten en het duurzame verzamelen en hergebruiken van biomassaresten uit bossen – een hernieuwbare energiebron – aan te moedigen; meent dat de regelmatige verzameling van gegevens, het maken van kaarten waarop risicogebieden staan aangeduid, de voorbereiding van risicobeheerplannen, een inventarisatie van de in de 27 lidstaten toegekende en beschikbare middelen, en de coördinatie op verschillende niveaus moeten worden voortgezet in het kader van een werkelijke samenwerking op dit terrein;

31. verzoekt de Commissie om te onderzoeken hoe dwangmaatregelen kunnen worden toegepast die een afschrikkende werking hebben op nalatig en opzettelijk gedrag bij het ontstaan van bosbranden en de Raad en het Europees Parlement vervolgens een voorstel hieromtrent voor te leggen, aangezien het aansteken van bosbranden een milieumisdrijf is dat almaar vaker voorkomt;

32. onderstreept dat preventie transversaal moet worden benaderd en moet worden opgenomen in de relevante sectorale beleidslijnen tot bevordering van een evenwichtig bodemgebruik en van een coherente economische en sociale ontwikkeling die in evenwicht is met de natuur;

33. erkent dat een aantal sectorale beleidslijnen de plattelandsvlucht heeft bevorderd en voor een overdreven bevolkingsconcentratie in de stedelijke gebieden heeft gezorgd, met als gevolg dat bepaalde regio's meer blootgesteld zijn aan het risico van natuurrampen;

34. is van mening dat de landbouw- en bosbouwproductie kwetsbaar is als gevolg van klimaatverschijnselen zoals droogte, vorst, ijs, hagel, bosbranden, stormen, overstromingen, stortregens, gezondheidsrisico's zoals pestinfecties, dierziekten, epidemieën bij mensen en dieren, vernielingen door wilde dieren, de impact van menselijke activiteiten zoals de klimaatverandering, vervuiling, zure regen en onbedoelde en opzettelijke genetische verontreiniging, landverschuivingen die veroorzaakt worden door problemen bij stadsontwikkeling en ruimtelijke ordening en door technologische en vervoersgerelateerde risico's, de verwoestijning van berggebieden, bosbranden die in de eerste plaats het gevolg zijn van een gebrek aan onderhoud en crimineel gedrag, en verontreiniging van rivieren door chemische lozingen van fabrieken, voedingsstoflekken en onachtzaamheid van bezoekers;

35. vraagt de Commissie en de lidstaten het gebruik van goede landbouwmethoden te stimuleren die er in een aantal lidstaten toe hebben geleid dat het doorsijpelen van stikstofhoudende meststoffen met de helft is teruggebracht zonder dat dit de opbrengst van de gewassen heeft verminderd;

36. verdedigt het idee dat een evenwichtig landbouwbeleid, zowel vanuit sociaal als milieuoogpunt, dat rekening houdt met het feit dat het noodzakelijk is om een duurzame landbouwproductie en plattelandsontwikkeling in de verschillende landen en regio's te ondersteunen en te stimuleren, van cruciaal belang is voor de efficiënte preventie van natuurrampen; pleit voor een daadwerkelijke versterking van de stimulansen voor de werkgelegenheid op het platteland en in de milieubewuste landbouw, zodat mensen ertoe worden aangemoedigd zich in plattelandsgebieden te vestigen, wat van essentieel belang is om de ecosystemen te beschermen, de huidige trends van ontvolking en verarming in deze gebieden tegen te gaan en de druk op de stedelijke gebieden te verlichten; onderstreept daarnaast de rol van landbouwers als hoeders van het platteland en betreurt het gebrek aan kernelementen betreffende de landbouwsector in de mededeling van de Commissie;

37. bepleit de oprichting van een Europees openbaar landbouwverzekeringsstelsel; dringt er bij de Commissie op aan met een voorstel te komen voor een openbaar Europees verzekeringsstelsel, met het oog op een betere aanpak van de risico's en de inkomensinstabiliteit voor boeren als gevolg van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen; onderstreept dat dit stelsel ambitieuzer moet zijn dan het huidige model om te voorkomen dat in de EU een lappendeken van verzekeringsregelingen ontstaat die tot grote verschillen tussen de boereninkomens leidt; acht het dringend noodzakelijk dat ook de Europese boeren toegang hebben tot een minimumsysteem voor compensaties in het geval van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen;

38. verzoekt de Commissie en de lidstaten om bij de berekening van de steun voor maatregelen voor landbouw en milieu de extra kosten in te calculeren die de landbouwers moeten dragen als zij werkzaamheden uitvoeren voor brandpreventie (schoonmaken van brandgangen, verwijdering van dood boomgewas, bewerking van de grond langs de rand van percelen, enz.) en voor afwatering (schoonmaken van afwateringssloten en kanalen);

39. onderstreept dat er moet worden onderzocht welke aanpassingsmaatregelen mogelijk zijn, zowel op het platteland als in steden, om het hoofd te kunnen bieden aan de toename en omvang van extreme klimaatverschijnselen in verschillende geografische gebieden; is van mening dat de te verwachten negatieve gevolgen van de klimaatverandering een bijkomende last zullen leggen op de landbouwactiviteit en de zekerheid en autonomie van de voedselvoorziening, en benadrukt dat in het kader van de aanpassing aan de klimaatverandering en de verzachting van de negatieve gevolgen ervan een oplossing moet worden gezocht voor onder meer dit specifieke probleem;

40. benadrukt het belang van publiek onderzoek en ontwikkeling (O&O) inzake de preventie en het beheer van rampen en pleit voor meer coördinatie en samenwerking tussen de O&O-instellingen van de lidstaten en met name de O&O-instellingen van landen die aan gelijkaardige risico's zijn blootgesteld; pleit voor een versterking van de systemen voor vroegtijdige waarschuwing van de lidstaten en voor de totstandbrenging of verbetering van verbindingen tussen de verschillende systemen voor vroegtijdige waarschuwing; beveelt de Commissie aan rekening te houden met deze behoeften en in een passende financiering te voorzien;

41. benadrukt de noodzaak om de gezondheidssystemen van de lidstaten op het vlak van de personeelsstructuur, goede praktijken en risicobewustzijn voor te bereiden op rampsituaties;

42. onderstreept dat het belangrijk is om te beschikken over een uitgebreide hoeveelheid gegevens en informatie over de risico's en kosten van rampen en om deze op EU-niveau beschikbaar te stellen, met als doel vergelijkende studies uit te voeren en de mogelijke grensoverschrijdende gevolgen van rampen vast te stellen, zodat lidstaten informatie over nationale civiele capaciteiten en medische mogelijkheden kunnen uitwisselen, en beklemtoont dat het beter is om reeds bestaande structuren zoals het waarnemings- en informatiecentrum (MIC) te gebruiken en te ontwikkelen dan om nieuwe structuren op te zetten;

43. betreurt dat de Commissie nog geen onderzoek heeft gedaan naar de manieren waarop de lidstaten gevaren en risico's in kaart brengen, hoewel ze dit in haar mededeling van 23 februari 2009 over "een communautaire aanpak van de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen" had aangekondigd; spoort de Commissie ertoe aan om tijdens de eerste helft van 2010 effectief aan deze belofte te voldoen;

44. is van mening dat het noodzakelijk is om op EU-niveau een gemeenschappelijke methode en minimumvereisten voor het in kaart brengen van gevaren en risico’s uit te werken;

45. onderstreept het belang van de vastlegging van normen voor de analyse en weergave van de sociaaleconomische impact van rampen op gemeenschappen;

46. stelt voor om bij de herziening van de MEB-richtlijn meer aandacht te besteden aan kwesties op het vlak van rampenpreventie, vooral met betrekking tot de beoordeling en bekendmaking van en de informatieverstrekking over risico's;

47. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.

TOELICHTING

De laatste jaren hadden de lidstaten van de Europese Unie heel wat rampen te verduren. Bewijs hiervan is dat de Commissie tijdens de eerste zes bestaansjaren van het Solidariteitsfonds 62 aanvragen voor financiële steun van 21 verschillende landen heeft ontvangen[1]. Daarvan valt ongeveer een derde onder de rubriek "grote rampen". Sommige rampen hadden geen aanvragen voor steun uit het Fonds tot gevolg, ofschoon ook zij een ernstige en in vele gevallen blijvende weerslag hadden op de getroffen bevolking, het milieu en de economie.

De schade is zoals altijd moeilijk te meten, vooral als er mensenlevens mee gemoeid zijn. Hoe het ook zij, de economische en sociale kosten van rampen zijn enorm.

Het is in dit verband dat preventie een toenemende sociale relevantie krijgt en steeds belangrijker wordt in het rampenbeheer.

Ofschoon de verantwoordelijkheid voor de bescherming van de burgers en de preventie van rampen in de eerste plaats en in hoofdzaak bij de lidstaten berust, is het verstandig om de samenwerking op preventiegebied te versterken, de inspanningen beter te coördineren en de solidariteit en wederzijdse hulp te bevorderen.

Met het oog op de verwezenlijking van deze doelstelling wordt gepleit voor samenwerking tussen nationale, regionale en lokale overheden op het gebied van rampenbeheer, ruimtelijke ordening, risicokartering en risicobeheer. In dit kader is het wenselijk om een netwerk op te zetten dat fungeert als forum voor het uitwisselen van ervaringen en preventiemaatregelen. Ook maatschappelijke organisaties die op dit terrein actief zijn, moeten hieraan kunnen deelnemen. De rol van regionale en lokale overheden verdient bijzondere aandacht, omdat zij beter dan wie ook bekend zijn met de lokale kenmerken en omstandigheden.

De frequentie en de omvang van rampen zijn afhankelijk van velerlei factoren en worden nog versterkt door beleidsmaatregelen die de omgang van de mens met zijn natuurlijke omgeving ontregelen. Factoren zoals intensief bodemgebruik, industriële en stedelijke wildgroei, leegloop van het platteland, woestijnvorming en toename van extreme klimaatverschijnselen maken de lidstaten kwetsbaarder voor zowel natuurrampen als door de mens veroorzaakte rampen. Deze algemene kwetsbaarheid is nog meer dan elders voelbaar in de convergentieregio’s. Het is dan ook belangrijk om een transversale aanpak te waarborgen en rekening te houden met preventie in sectorale beleidslijnen die relevant zijn voor de bevordering van een evenwichtig ruimtegebruik en een economische en sociale ontwikkeling die in het teken staat van de natuur en de cohesie. Anderzijds moet worden erkend dat sommige sectorale beleidslijnen (bijvoorbeeld het GLB) tot een toename van de blootstelling aan het risico op rampen van bepaalde regio’s en hun bevolking hebben geleid en bijgevolg aan herziening toe zijn.

Tevens moet goed voor ogen worden gehouden dat rampen doorgaans vooral ernstige gevolgen hebben voor degenen die over onvoldoende middelen beschikken om zichzelf, hun gezin en hun bezittingen te beschermen.

Het is nuttig en noodzakelijk om op het niveau van de Europese Unie een passend financieel kader voor preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen vast te stellen waarmee instrumenten zoals het cohesiebeleid, het beleid inzake plattelandsontwikkeling en het regionaal beleid versterkt en beter gestructureerd worden. De financiële middelen van de Europese Unie moeten bij voorkeur gebruikt worden om door de lidstaten uit te voeren preventiemaatregelen te bekostigen die gericht zijn op het wegwerken van risicosituaties, het beschermen van woongebieden, het uitoefenen van controle op de veiligheid van grote infrastructuren en het vaststellen en herzien van voorschriften inzake de veiligheid van bouwwerken en bodemgebruik.

Bovendien wordt aangedrongen op een betere integratie van rampenpreventie in de nationale operationele programmering van de EU-financiering, waarbij de Commissie steun moet verlenen voor het verzoek van de lidstaten om in dit verband bepaalde aspecten van de operationele programma’s te herformuleren. Voorts is het essentieel om de kenmerken en natuurlijke beperkingen van weinig bevolkte gebieden en ultraperifere regio’s te erkennen en naar behoren in aanmerking te nemen.

Het is van vitaal belang dat de lidstaten hun inspanningen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling (O&O) inzake de preventie en het beheer van rampen versterken. In dit verband is ook een verbetering van de coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten, met name van die landen die aan het risico op rampen zijn blootgesteld, mogelijk en wenselijk. Aanbevolen wordt om rekening te houden met deze behoeften en in een passende financiering te voorzien. Op dit vlak is het tevens belangrijk om enerzijds de systemen voor vroegtijdige waarschuwing van de lidstaten te versterken en onderlinge koppelingen tussen de verschillende systemen tot stand te brengen of de bestaande koppelingen te versterken en anderzijds aanpassingsmaatregelen voor zowel het platteland als de stad te bestuderen om het hoofd te kunnen bieden aan de toename van extreme klimaatverschijnselen.

Het wegwerken van de bestaande ongelijkheden tussen de regio’s en de lidstaten op het gebied van rampenpreventie, in het bijzonder door bij te dragen aan een betere preventie in de regio’s en lidstaten die zijn blootgesteld aan een verhoogd risico op rampen en een beperkte economische draagkracht hebben, moet een van de voornaamste zorgpunten zijn van een communautaire aanpak van de preventie van rampen.

De aandacht wordt gevestigd op bepaalde soorten natuurrampen waarvan is gebleken dat zij zich regelmatig herhalen, meer bepaald in convergentieregio’s. Het voorstel luidt om in aansluiting op eerdere resoluties van het Europees Parlement een Europees Waarnemingscentrum voor droogte op te richten en een specifiek initiatief voor de bescherming van bossen en de preventie van bosbranden ten uitvoer te leggen.

ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (28.4.2010)

aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

over de mededeling van de Commissie met als titel “Een communautaire benadering van de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen”
(2009/2151(INI))

Rapporteur voor advies: Viktor Uspaskich

SUGGESTIES

De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1. wijst op de cruciale rol van lokale en regionale overheden in de structuur voor de aanpak van rampen; is er diep van overtuigd dat actieve betrokkenheid van deze overheden bij het opzetten en ten uitvoer leggen van strategieën ter voorkoming van rampen de beste manier is om te zorgen voor de meest doelmatige en functionele oplossingen; wijst er eveneens op dat het van belang is belanghebbenden van overheid en particuliere sector, o.m. vrijwilligersorganisaties, te raadplegen en bij dit proces te betrekken;

2.   benadrukt dat een proactieve benadering van rampen doeltreffender en goedkoper is dan een louter reactieve; is van mening dat kennis van de lokale geografische, economische en sociale context van essentieel belang is om natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen te voorkomen;

3.   wijst erop dat regio's en plaatselijke gemeenschappen de hardste klappen krijgen van natuurrampen en dat hun materiële en personele capaciteit en hun kennis of financiële middelen in het algemeen niet toereikend zijn om deze rampen op zuiver nationale en/of regionale basis aan te pakken, en dat deze rampen een werkelijke op solidariteit gebaseerde aanpak op Europees niveau vereisen;

4.   is van mening dat alleen een gezamenlijke strategie en gecoördineerd optreden van de sectoren en actoren die betrokken zijn bij de structuur voor de aanpak van rampen werkelijke vooruitgang kunnen opleveren op het gebied van voorkoming van rampen en paraatheid, reactie en het herstelproces; benadrukt de rol van vrijwilligerswerk in het kader van de gezamenlijke strategie en stelt een component van vrijwilligerswerk in het kader van deze acties voor; verzoekt de lidstaten te dien einde samenwerking op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau te bevorderen; stelt voor om in de context van het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk (2011) te analyseren of het mogelijk is om op het niveau van de lidstaten te komen tot samenwerking op het gebied van vrijwilligerswerk met het oog op voorkoming en aanpak van rampen;

5.   pleit voor een gezamenlijke aanpak voor de hele EU door het formuleren van een uniform handelingsprotocol voor alle soorten rampen, inclusief bosbranden; wijst er echter op dat de verantwoordelijkheid voor voorkoming en aanpak van rampen in eerste instantie bij de lidstaten ligt; is van mening dat deze strategie dient te zorgen voor volledige solidariteit tussen landen en dat bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de meest afgelegen, dun bevolkte en perifere regio's en een aantal andere regio's of eilanden in de Europese Unie met bijzondere kenmerken en specifieke behoeften in verband met hun ligging, landschapskenmerken en de economische en sociale situatie van hun bevolking; wijst er echter op dat er geen enkel plan bestaat om via richtsnoeren van de EU nationale bevoegdheden op het gebied van bescherming van de burgerbevolking en voorkoming van rampen te vervangen of af te zwakken;

6.   wijst op het belang van maatregelen om de bevolking bewuster te maken en voor te lichten zowel wat betreft voorkoming van rampen als haar reactie tijdens en na crises, omdat zulks van wezenlijke betekenis is met het oog op het redden van levens; verzoekt de Commissie derhalve de beoordeling van het Mechanisme voor bescherming van de burgerbevolking te ontwikkelen in het kader van het Programma voor bescherming van de burgerbevolking, en richtsnoeren van de Gemeenschap op te stellen voor de rampsituaties die zich kunnen voordoen; wijst er eveneens op dat er meer voorlichting moet worden gegeven in verband met het algemeen Europees alarmnummer 112;

7.  wijst erop dat de gevolgen van rampen niet beperkt blijven tot binnen de officiële administratieve grenzen van regio's en lidstaten; is daarom van mening dat de vaststelling van in bijzondere mate bedreigde regio's met uitdrukkelijke vermelding van het soort gevaar in kwestie, gekoppeld dient te worden aan de bepaling van prioritaire doelen en samenwerkingsmechanismen in deze gebieden; verzoekt de regio's reeds bestaande netwerken voor territoriale en grensoverschrijdende coördinatie uit te bouwen om samenwerking tot stand te brengen die meer in het bijzonder gericht is op de voorkoming van rampen; is van mening dat grensoverschrijdende samenwerkingsstructuren zoals macroregio's met hun praktisch gerichte samenwerking los van administratieve grenzen, doelmatige fora kunnen worden voor samenwerking op het gebied van voorkoming van rampen;

8.   pleit voor benutting van de waardevolle ervaring die in deze sector is opgedaan met projecten die in het verleden zijn verwezenlijkt in het kader van het communautair initiatief INTERREG en is van mening dat de verdere benutting van de mogelijkheden in het kader van de Europese territoriale samenwerking van doorslaggevend belang is; is in dit verband van mening de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) een belangrijk instrument kan zijn voor de verdere versterking van intergouvernementele, grensoverschrijdende en interregionale samenwerking, zelfs met niet-EU-lidstaten, en een stabiel kader kan vormen voor de uitwisseling en overdracht van technische kennis en optimale werkmethoden op het gebied van rampenpreventie en voor het opzetten door de leden ervan van gemeenschappelijke gegevensbanken en vroegtijdige waarschuwingssystemen;

9.   wijst erop dat het cohesiebeleid een wezenlijk instrument is bij het voorkomen van risico's in verband met natuurrampen; is van mening dat de verschillende fondsen en instrumenten op flexibele en gecoördineerde wijze moeten kunnen worden ingezet, zodat de werking en doelmatigheid van dit beleid worden verbeterd; dringt erop aan dat risicopreventie wordt gezwaluwstaart met andere vormen van beleid op het gebied van preventie, om versnippering van de maatregelen te voorkomen en hun doelmatigheid en toegevoegde waarde te vergroten;

10. spreekt zijn waardering uit voor het Commissievoorstel de lessen naar aanleiding van oefeningen in het voorkomen van rampen uit te breiden met name naar de delen van Europa die te maken hebben met een aantal gevaren tegelijk, zoals overstromingen, wervelwinden, vulkaanuitbarstingen en aardbevingen; verzoekt de Commissie een inventaris op te stellen van gegevensbronnen en de verspreiding van optimale werkmethoden in het kader van gebarenbeheer; spreekt zijn steun uit voor de coördinatie van onderzoekwerkzaamheden in deze sector en is van mening dat het verband tussen opsporing en vroegtijdige-waarschuwingssystemen moet worden verstevigd;

11. steunt het initiatief van de Commissie voor de beoordeling van de mogelijkheid rampenvoorkoming beter in te bedden in de operationele programma's voor de periode 2007-2013, en verzoekt de lidstaten gebruik te maken van de structuurfondsen die rechtstreeks worden toegewezen aan voorkoming van gevaren, zodat in de huidige programmaperiode op dit gebied onverwijld wordt opgetreden; herinnert echter aan de noodzaak van gecoördineerde actie in dit opzicht; stelt voor dat de Commissie er in het kader van de strategie voor de komende programmaperiode rekening mee houdt dat er maatregelen voor EU-financiering van rampenpreventie moeten worden genomen die alle beleidsgebieden bestrijken;

12. stelt vast dat natuurrampen waaronder overstromingen en rampen die verband houden met de waterhuishouding, waarvoor een adequate en goed gecoördineerde preventie essentieel is ten gevolge van de klimaatverandering steeds ernstiger worden, en verzoekt de Commissie in het kader van de begrotingsherziening, waar momenteel aan wordt gewerkt, alle mogelijkheden te onderzoeken die zouden kunnen bijdragen tot verbetering van de huidige rampenpreventiesystemen, waaronder de mogelijkheid om met de huidige middelen voor vroegtijdige waarschuwing en observatie via satelliet het risico op droogte of verwoestijning te beoordelen;

13. dringt er bij de Commissie op aan te voorkomen dat de huidige druk op de begroting vanwege de crisis zal leiden tot beperking van de middelen die zijn toegewezen aan het huidige beleid op het gebied van rampenpreventie en vraagt de Commissie, in het kader van de begrotingsherziening, waar momenteel aan wordt gewerkt, de bestaande leemten op het gebied van rampenpreventie nauwkeurig te analyseren en na te gaan of er voor alle soorten rampen instrumenten beschikbaar zijn;

14. dringt er bij de Commissie op niet te vergeten dat beter beheer en behoud van de bossen een van haar belangrijkste prioriteiten is in de strijd tegen de klimaatverandering; is van mening dat de formulering van een werkelijk bosbouwbeleid niet alleen in belangrijke mate zou bijdragen tot de strijd tegen de klimaatverandering, maar ook tot voorkoming van natuurrampen;

15. verzoekt de Commissie een Europees actieprogramma op te stellen over de uitwisseling van optimale werkmethoden op het gebied van rampenpreventie, alsook gecoördineerde noodplannen in het kader waarvan nationale eenheden in noodgevallen worden samengevoegd met het oog op grensoverschrijdende samenwerking;

16. is van mening dat de financiering van infrastructuur in het kader van de structuurfondsen in de volgende programmaperioden moet worden gekoppeld aan de voorafgaande tenuitvoerlegging van specifieke maatregelen overeenkomstig de normen voor de voorkoming van rampen;

17. verzoekt de Commissie om onmiddellijk een nieuw voorstel te doen voor de verdere vereenvoudiging van de administratieve voorschriften en de verdere versoepeling van het Solidariteitsfonds van de EU;

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

27.4.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

 

+:

–:

0:

37

1

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

François Alfonsi, Charalampos Angourakis, Jean-Paul Besset, Victor Boştinaru, Zuzana Brzobohatá, John Bufton, Alain Cadec, Salvatore Caronna, Ricardo Cortés Lastra, Tamás Deutsch, Rosa Estaràs Ferragut, Danuta Maria Hübner, Filiz Hakaeva Hyusmenova, Seán Kelly, Evgeni Kirilov, Constanze Angela Krehl, Petru Constantin Luhan, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska, Ramona Nicole Mănescu, Riikka Manner, Iosif Matula, Erminia Mazzoni, Lambert van Nistelrooij, Jan Olbrycht, Wojciech Michał Olejniczak, Markus Pieper, Monika Smolková, Nuno Teixeira, Michael Theurer, Michail Tremopoulos, Viktor Uspaskich, Oldřich Vlasák, Kerstin Westphal, Hermann Winkler, Joachim Zeller

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Vasilica Viorica Dăncilă, Ivars Godmanis, Catherine Grèze, Veronica Lope Fontagné, Marie-Thérèse Sanchez-Schmid

ADVIES van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (17.3.2010)

aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

over de mededeling van de Commissie met als titel "Een communautaire benadering van de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen"
(2009/2151(INI))

Rapporteur voor advies: Maria do Céu Patrão Neves

SUGGESTIES

De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  is verheugd over de mededeling van de Commissie over de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen[1]; schaart zich achter het standpunt dat rampenpreventie niet los kan worden gezien van interventie; bevestigt het eerdere werk[2] van het Parlement terzake en betreurt het dat de Commissie nog geen wetgevingsvoorstellen heeft gedaan die aansluiten bij de voorstellen van het Parlement; onderstreept dat er alomvattende wetgeving en richtsnoeren moeten worden opgesteld met minimumnormen waaruit een holistische benadering spreekt, om te komen tot een doeltreffender EU-beleid inzake rampenbeheer; wijst erop dat het Verdrag van Lissabon bij gebrek aan andere regelgeving het gebruik van versterkte samenwerking tussen de lidstaten toestaat en dat dit thema dus eveneens in dit kader kan worden behandeld;

2.  verlangt van de Europese Commissie een aanpak van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen tijdens alle etappes, namelijk preventie, paraatheid, onmiddellijke interventie en redding, dit alles nauw verbonden met een beleid van snel en effectief beheer; bij de vergroting van het reactievermogen moet rekening gehouden worden met alle vormen van rampen (binnen of buiten de EU, natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen), met alle EU-instrumenten en met de coördinatie tussen de verschillende instellingen;

3.  pleit voor één enkele EU-strategie door middel van de invoering van een uniform actieplan voor elk rampentype, zodat wanneer aan rampen het hoofd moet worden geboden de solidariteit tussen de EU-landen gewaarborgd wordt; dringt erop aan dat er binnen deze strategie speciale aandacht wordt besteed aan de meest geïsoleerde en minst bevolkte regio's in Europa, alsook aan de Europese berg- en grensgebieden en de economisch minst ontwikkelde regio's;

4.  steunt de kernelementen van de communautaire benadering, maar acht deze ontoereikend voor de landbouwsector; is van mening dat op kennis gebaseerde rampenpreventie van essentieel belang is; wijst erop dat er in het belang van een efficiënte monitoring een gegevensbank moet komen met informatie over de economische en sociale gevolgen van rampen, waarbij ook de gebieden met een verhoogd risico in kaart worden gebracht, en dat er maatregelen moeten worden geformuleerd die aansluiten bij de specifieke aard van de belangrijkste risico's in elke regio;

5.  moedigt een koppeling aan tussen de actoren en de beleidsmaatregelen in de gehele rampenbeheercyclus en onderstreept de voordelen van een eenheid voor snelle interventie, die de coördinatie en de solidariteit tussen de lidstaten zou versterken, aangezien geen enkel land over de nodige middelen beschikt om zelfstandig het hoofd te bieden aan grote natuurrampen; steunt het initiatief om een belanghebbendengroep in het leven te roepen en verzoekt om opneming van vertegenwoordigers uit de landbouw in het beoogde mechanisme voor crisisbeheer, o.a. om het beginsel van multifunctionaliteit in praktijk te brengen;

6.   benadrukt dat de gevolgen van natuurrampen niet beperkt blijven tot een gebied binnen de juridische of bestuurlijke grenzen van de regio's en de lidstaten en dat het in kaart brengen van de risico's bijgevolg gekoppeld moet zijn aan de invoering van brede territoriale samenwerkingsverbanden, op basis van een functionele grondslag die losstaat van die grenzen, met name op het niveau van macrogebieden, om een grotere effectiviteit te bereiken bij de bestrijding van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen, zowel wat betreft preventie als interventie;

7.  pleit voor samenwerking tussen EU-lidstaten, buurlanden van de EU en ontwikkelingslanden in grensoverschrijdende projecten, die gericht is op de uitwisseling van goede praktijken en de verspreiding van praktische kennis door middel van programma's in het kader van het EU-nabuurschapsbeleid en programma's voor ontwikkelingssamenwerking;

8.  is van oordeel dat ervaringen uit het verleden en recente ervaringen duidelijk aantonen dat de capaciteit van de Gemeenschap op het gebied van civiele bescherming, preventie, paraatheid en reactievermogen in verband met natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen verder geconsolideerd moet worden, en vraagt de Commissie met klem om in dit verband actie te ondernemen, zodat de solidariteit van Europa met landen in noodsituaties duidelijk zichtbaar is; steunt activiteiten die erop gericht zijn de paraatheid van de lidstaten op het gebied van civiele bescherming te vergroten, in het bijzonder door middel van de uitwisseling van deskundigen en goede praktijken, oefeningen en projecten op dit vlak;

9.  betreurt ten zeerste dat er zoveel ernstige verliezen zijn geleden tijdens de natuurrampen die zich recentelijk in een aantal lidstaten hebben voorgedaan, en acht het bijgevolg noodzakelijk onmiddellijk na te gaan of de preventie- en paraatheidsmaatregelen wel volstaan, met als doel de nodige lessen te trekken en de vernietigende gevolgen van gelijkaardige rampen in de lidstaten in de toekomst te voorkomen en te beperken; verzoekt de Commissie in dit verband aan de lidstaten te vragen over welke operationele programma’s zij beschikken in het geval van natuurrampen, met als doel ervaringen uit te wisselen en conclusies te trekken op het gebied van spoedmaatregelen, de coördinatie van bestuurlijke en operationele organen en de beschikbaarheid van de nodige mankracht en materiële middelen;

10. vraagt de lidstaten en de plaatselijke instanties om bewustmakingsactiviteiten met betrekking tot rampenpreventie aan te moedigen, in het bijzonder op scholen en in plattelandsgemeenschappen;

11. herinnert eraan dat investeringen in een duurzaam beheer van ecosystemen of in een verantwoord milieubeheer kunnen zorgen voor kosteneffectieve oplossingen om de kwetsbaarheid van gemeenschappen voor rampen te verkleinen; gezonde ecosystemen fungeren als natuurlijke buffers tegen gevaarlijke gebeurtenissen en zijn vaak minder duur in aanleg of onderhoud en effectiever dan fysieke bouwwerken; uit gegevens van de Wereldbank (uit 2004) blijkt dat investeringen in preventieve maatregelen, waaronder het behoud van gezonde ecosystemen, zevenmaal minder kosten dan rampenbestrijding;

12. onderstreept dat de aanwezigheid van vertegenwoordigers uit de landbouwsector in het rampenbeheermechanisme voor een op de realiteit in deze sector toegespitste evaluatie en interventie noodzakelijk is om een effectievere coördinatie van de bestaande hulpbronnen te waarborgen, zodat het EU-beleid op het gebied van het onmiddellijke reactievermogen kan worden geconsolideerd;

13. is van mening dat de landbouw- en bosbouwproductie kwetsbaar is als gevolg van klimaatverschijnselen zoals droogte, vorst, ijs, hagel, bosbranden, stormen, overstromingen, stortregens, gezondheidsrisico's zoals pestinfecties, dierziekten en epidemieën bij mensen en dieren, vernielingen door wilde dieren, gevolgen van menselijke activiteiten zoals de klimaatverandering, vervuiling, zure regen en onbedoelde en opzettelijke genetische verontreiniging, landverschuivingen veroorzaakt door problemen bij stadsontwikkeling en ruimtelijke ordening en door technologische en vervoersgerelateerde risico's, de verwoestijning van berggebieden, bosbranden die in de eerste plaats het gevolg zijn van een gebrek aan onderhoud en crimineel gedrag, en verontreiniging van rivieren door chemische lozingen van fabrieken, voedingsstoflekken en onachtzaamheid van bosbezoekers;

14. benadrukt dat natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen de economische leefbaarheid van landbouwbedrijven in gevaar brengen en tot ontvolking van het platteland leiden, de erosie en woestijnvorming versterken, ecosystemen beschadigen, de biodiversiteit in gevaar brengen en de levenskwaliteit van de resterende plattelandsbevolking ernstig aantasten; is van mening dat de gevolgen zwaarder wegen in gebieden met natuurlijke handicaps of zonder mogelijkheden tot economische diversificatie, waar landbouw voor eigen gebruik wordt beoefend of de belangrijkste of enige economische sector vormt, wat leidt tot zowel een gebrek aan levensmiddelen als een banentekort in de betreffende regio en tot migratie van de bevolking naar stedelijke gebieden;

15. benadrukt de rol die de boeren vervullen als hoeders van het platteland in de Europese Unie; acht het om die reden noodzakelijk ervoor te zorgen dat de landbouwactiviteit op een levensvatbare wijze behouden blijft, met als doel de afname van de productie en de ontvolking van het platteland, een fenomeen dat het risico op bosbranden nog doet toenemen, af te remmen;

16. wijst erop dat de landbouw in deze context van cruciaal belang is, omdat deze sector het bestaan van plattelandseconomieën waarborgt en de migratie naar stedelijke gebieden afremt, goede milieuvoorwaarden schept voor het land, de CO2-uitstoot vermindert en bijdraagt tot de vastlegging daarvan, het bodemonderhoud verbetert, rivier- en kustwatersystemen in hun natuurlijke staat herstelt en de terugwinning van natuurlijke ruimten bevordert;

17. brengt in herinnering dat planten door middel van fotosynthese CO2 opnemen uit de lucht en biomassa produceren die kan worden omgezet in biogas, biobrandstoffen en industriegoederen; wijst erop dat een toenemend gebruik van landbouwproducten bij de vervaardiging van industriële producten zoals polymeren, smeermiddelen, oppervlakte-actieve stoffen, oplosmiddelen en vezels eveneens kan bijdragen tot een vermindering van de afhankelijkheid van niet-hernieuwbare energiebronnen;

18. is van mening dat er een groot aantal energiegewassen bestaat die, samen met wind- en zonne-energie, in hoge mate kunnen bijdragen aan de energiezekerheid van de EU;

19. is van mening dat de te voorziene negatieve gevolgen van de klimaatverandering voor de landbouwproductie extra druk zullen leggen op de noodzakelijke handhaving van de zekerheid van de voedselvoorziening, nog vermeerderd door de toename van de wereldbevolking tot negen miljard mensen in 2050, als gevolg waarvan de productiecapaciteit met zo’n 70% zal moeten toenemen, hetgeen aantoont dat voedselzekerheid, het bestrijden van de klimaatverandering, natuurrampen en het terugdringen van de armoede onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn;

20. waarschuwt dat er voor het toekomstige gemeenschappelijk landbouwbeleid voldoende middelen beschikbaar moeten zijn om in het kader van de aanpassing aan de klimaatverandering en het verzachten van de negatieve gevolgen van die verandering, met name door het vermijden van de gevolgen van natuurrampen, de Europese bevolking van voedsel te kunnen blijven voorzien en eventuele andere uitdagingen waarmee Europa zal worden geconfronteerd, het hoofd te kunnen bieden;

21. vraagt de Europese Commissie te onderzoeken of het in de context van de volgende financiële vooruitzichten haalbaar is een fonds voor aanpassing aan de klimaatverandering op te richten, om zo bij te dragen tot de financiering van preventiemaatregelen met betrekking tot natuurrampen in specifieke economische sectoren;

22. herinnert eraan dat bossen in de eerste plaats belangrijk zijn voor de houtproductie, maar ook voor het behoud van de biodiversiteit, het voorkomen van branden, overstromingen, lawines en erosie, het beheer van de grondwatervoorraden, landschapsbeheer en CO2-afvang; wijst er derhalve op dat er dringend behoefte is aan een verreikend EU-bosbouwbeleid, waarin voldoende rekening gehouden wordt met de diversiteit van de Europese bossen en dat gebaseerd is op wetenschappelijke kennis met betrekking tot het behoud en de bescherming van die bossen, alsmede met betrekking tot de aanpassingen die de bossen moeten ondergaan om opgewassen te zijn tegen de risico's waaraan ze zijn blootgesteld;

23. benadrukt het feit dat de aanhoudende droogte de voorbije jaren tot een enorme toename van het aantal bosbranden in Europa heeft geleid, en tegelijk de verwoestijning van een groot aantal gebieden heeft verergerd;

24. vraagt de Europese Commissie om overeenkomstig de reeds bestaande richtlijn inzake overstromingen een voorstel voor een richtlijn op te stellen betreffende de strijd tegen de droogte, zodat het beleid van de lidstaten op dit vlak beter kan worden gecoördineerd en de beschikbare communautaire instrumenten beter kunnen worden benut;

25. is van mening dat bosbranden in grote delen van Europa een ernstig probleem vormen en dat daar maatregelen moeten worden genomen om dichte bebossing te voorkomen en de samenstelling van de bossen te wijzigen; vindt dat de voorkeur moet uitgaan naar inheemse soorten en gemengde bossen in het belang van een grotere weerstand tegen brand, storm en insectenvraat, gezien de verschillen in natuurlijke omstandigheden in de noordelijke wouden van Noord-Europa en de bossen in Zuid-Europa; vraagt dat de Commissie er bij de lidstaten op aandringt dat ze wettelijke bepalingen met sancties opnemen over de civiele en strafrechtelijke aansprakelijkheid van brandstichters, en evaluatieteams coördineren die advies moeten geven aangaande het herstel van het getroffen gebied, dit om speculatie te voorkomen;

26. pleit voor de creatie van een echt bosbeleid dat erop gericht is het beheer en het behoud van de bossen te verbeteren, en waarin rekening wordt gehouden met de cruciale functie van bossen in de strijd tegen de klimaatverandering, een fenomeen dat steeds meer gevolgen heeft in de vorm van natuurrampen;

27. verzoekt de Commissie en de lidstaten om bij de berekening van de steun voor maatregelen voor landbouw en milieu de extra kosten in te calculeren die de landbouwers moeten dragen als zij werkzaamheden uitvoeren voor brandpreventie (zoals schoonmaken van brandgangen, verwijdering van dood boomgewas en bewerking van de grond langs de rand van percelen) en voor afwatering (schoonmaken van afwateringssloten en kanalen);

28. vraagt de Commissie en de lidstaten het gebruik van goede landbouwmethoden te stimuleren, die er in een aantal lidstaten toe hebben geleid dat het doorsijpelen van stikstofhoudende meststoffen met de helft is teruggebracht zonder dat dit de opbrengst van de gewassen heeft verminderd;

29. herinnert eraan dat water vaak een rol speelt bij natuurrampen, niet alleen bij overstromingen - die vaak verband houden met tekortschietende planning -, vorst, hagel en verontreiniging van rivierbekkens, maar ook door zijn schaarste, die grote veranderingen kan teweegbrengen, zoals de verwoestijning van grote delen van Zuid- en Zuidoost-Europa;

30. verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over de uitvoering in de lidstaten van de artikelen 70 en 71 van de "health check" van het GLB inzake regelingen voor risicoverzekeringen en gemeenschappelijke beleggingsfondsen; vraagt de Commissie met aandrang een voorstel te doen voor een gemeenschappelijk Europees stelsel, met het oog op een betere aanpak van de risico's en van de door natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen veroorzaakte inkomensinstabiliteit voor boeren; onderstreept dat dit stelsel ambitieuzer moet zijn dan het huidige model om te voorkomen dat in de EU een lappendeken van verzekeringsregelingen ontstaat die tot grote verschillen tussen de boereninkomens leidt;

31. acht het eveneens noodzakelijk dat een minimumsysteem voor compensaties in het kader van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen toegankelijk is voor alle Europese boeren, veroordeelt daarbij de onuitvoerbaarheid van artikel 11, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie[3], gezien de verschillen tussen de verzekeringssystemen van de verschillende lidstaten, en beveelt voorts aan dat het aspect van het bevorderen van preventiemaatregelen prioritair moet zijn bij de berekening van de verzekeringspremies voor de landbouw;

32. herinnert eraan dat verzekeringsregelingen voorzien zijn in het kader van de "amber box" (oranje doos) van de WTO, en dat onze handelspartners, zoals de VS (Counter-Cyclical Programme en Disaster Assistance Programmes), hiervan stelselmatig gebruikmaken om het inkomen van land- en bosbouwbedrijven veilig te stellen ter compensatie van de gevolgen van natuurrampen en van inkomstenderving als gevolg van marktinstabiliteit;

33. verwijst naar de reeds bestaande risicoverminderingsstrategieën op bedrijfsniveau, zoals bedrijfsinterne of marktgeoriënteerde strategieën; herhaalt dat dergelijke strategieën die gericht zijn op diversificatie, aangepaste productie, verandering van de gewasrotatie, teeltmethoden die de bodem ontzien en minder water vereisen, termijnmarkten, verzekeringspolissen en contracten, van het grootste belang zijn en aangevuld moeten worden met toezichtmaatregelen;

34. verzoekt de Commissie de uitwisseling van goede praktijken ter voorkoming van door de mens veroorzaakte rampen te bevorderen, en roept de lidstaten ertoe op ervoor te zorgen dat de regionale autoriteiten trainingen voor rampenbeheer volgen;

35. is van mening dat er voor een gepast financieel kader moet worden gezorgd om op rampen te kunnen reageren, en dat dit beter kan worden gevoed via het Solidariteitsfonds, het plattelandsontwikkelingsbeleid, het regionaal beleid, het zevende kaderprogramma, overheidssteun, het Forest Focus-programma en de Life+-programma's; wenst dat speciale middelen van buiten het GLB gedeeltelijk worden gebruikt voor particuliere preventiemaatregelen zoals maatregelen ter aanpassing van de bossen aan de klimaatverandering en daarmee samenhangende onderzoeksactiviteiten, herbebossing, bescherming van moeraslanden en aanverwante ecosystemen, monitoring van erosie en sedimentvorming in waterlopen en alternatieve gebruiksvormen voor het herstel van land met een hoog risico; wenst voorts dat preventie, interventie en informatieverstrekking aan de bevolking een gepaste plaats krijgen in de volgende financiële vooruitzichten;

36. onderstreept dat het noodzakelijk is krachtiger preventiemaatregelen te ontwikkelen die op alle soorten natuurrampen zijn berekend, door invoering van gemeenschappelijke strategische richtsnoeren voor een betere coördinatie tussen de lidstaten en een grotere mate van operabiliteit en coördinatie tussen de verschillende communautaire instrumenten (structuurfondsen, Solidariteitsfonds en het instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties);

37. vraagt de Commissie met aandrang om het huidige EU-Solidariteitsfonds zo snel mogelijk en op zo flexibel mogelijke wijze aan te wenden ter ondersteuning van de slachtoffers van natuurrampen en vraagt om de aanneming van transparantere criteria;

38. verzoekt de Commissie de procedure voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EU-Solidariteitsfonds te vereenvoudigen en te versnellen, rekening houdend met de eerste ramingen van de rechtstreekse schade waarmee een door een ramp getroffen land geconfronteerd wordt, zodat het Solidariteitsfonds zo efficiënt mogelijk gebruikt wordt;

39. wenst dat het toepassingsgebied van het EU-Solidariteitsfonds zodanig wordt uitgebreid dat "ramp" wordt gedefinieerd als een belangrijke destructieve gebeurtenis die ernstige schade toebrengt aan de bevolking en het milieu, met inbegrip van zich langzaam voltrekkende rampen zoals droogte; in deze situatie moet de invoering van waterrantsoeneringsmaatregelen door de centrale of regionale overheid voor het Solidariteitsfonds aanleiding zijn om in actie te komen;

40. beveelt een uitbreiding aan van het toepassingsgebied van het EU-Solidariteitsfonds om schade aan landbouw en bossen te dekken;

41. is van mening dat de in aanmerking komende maatregelen waarvan sprake is in artikel 4 van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie te beperkend van aard zijn, aangezien ze geen andere vergelijkbare situaties, zoals droogte, in aanmerking nemen; daarom moet – ongeacht het feit dat het niet haalbaar is de voornaamste slachtoffers (personen en bedrijven) rechtstreekse hulp te verlenen - in het Solidariteitsfonds een nieuwe, meer flexibele clausule worden opgenomen die de toekenning van indirecte steun mogelijk maakt;

42. dringt erop aan een nieuwe categorie op te nemen in het Solidariteitsfonds van de Europese Unie inzake "andere maatregelen van algemeen belang, gericht op herstel van het sociale en economische leven van de getroffen bevolking en/of gebieden", zodat ook gebeurtenissen in aanmerking komen die schade aanrichten aan particuliere eigendommen die dermate van onmiskenbaar belang zijn voor het algemeen welzijn dat ze als het ware dienstdoen als openbare voorzieningen;

43. is van mening dat het bij de vaststelling van subsidiabiliteitsdrempels essentieel is rekening te houden met de regionale dimensie, want anders zouden regio's die met bijzonder ernstige rampen te kampen hebben, buiten de boot kunnen vallen omdat de voor de hele lidstaat vastgestelde drempel niet wordt bereikt; ook moet de specifieke situatie van afgelegen en geïsoleerde regio's, zoals eilanden en ultraperifere gebieden, in aanmerking worden genomen;

44. is van mening dat bij de vaststelling van de in paragraaf 15 genoemde drempels ook rekening moet worden gehouden met de plattelandsgebieden met specifieke natuurlijke handicaps en verlaten gebieden, teneinde stimulansen te kunnen bieden die de ontvolking van deze gebieden moeten tegengaan;

45. verzoekt de Commissie met klem het herstel van de landbouwgebieden die aanzienlijke schade hebben geleden, te steunen, ernaar te streven nieuwe banen te creëren en gepaste maatregelen te nemen ter compensatie van de sociale kosten die inherent zijn aan het verlies van banen en andere inkomstenbronnen uit de landbouw.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

17.3.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

34

6

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

John Stuart Agnew, Richard Ashworth, José Bové, Luis Manuel Capoulas Santos, Vasilica Viorica Dăncilă, Michel Dantin, Paolo De Castro, Albert Deß, Diane Dodds, Herbert Dorfmann, Hynek Fajmon, Lorenzo Fontana, Iratxe García Pérez, Béla Glattfelder, Martin Häusling, Esther Herranz García, Peter Jahr, Elisabeth Jeggle, Jarosław Kalinowski, Elisabeth Köstinger, Giovanni La Via, George Lyon, Gabriel Mato Adrover, Mairead McGuinness, Krisztina Morvai, James Nicholson, Rareş-Lucian Niculescu, Wojciech Michał Olejniczak, Georgios Papastamkos, Marit Paulsen, Britta Reimers, Ulrike Rodust, Giancarlo Scotta’, Czesław Adam Siekierski, Alyn Smith, Csaba Sándor Tabajdi, Janusz Wojciechowski

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Luís Paulo Alves, Spyros Danellis, Lena Ek, Véronique Mathieu, Maria do Céu Patrão Neves, Daciana Octavia Sârbu

  • [1]  COM(2009)0082.
  • [2]             Verslag van 18 mei 2006 over natuurrampen (bosbranden, droogtes en overstromingen) – landbouwkundige aspecten (C 297 E van 7.12.2006, blz. 363); resolutie van 16 februari 2006 over risico- en crisisbeheer in de landbouwsector (C 290 E van 29.11.2006, blz. 407); resolutie van 19 juni 2008 betreffende de versterking van het reactievermogen van de Europese Unie bij rampen (C 286 E van 14.8.2008, blz. 15).
  • [3]  PB L 358 van 16.12.2006, blz. 3.

ADVIES van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (28.4.2010)

aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

over de mededeling van de Commissie met als titel "Een communautaire aanpak van de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen"
(2009/2151(INI))

Rapporteur voor advies: Antigoni Papadopoulou

SUGGESTIES

De Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  is verheugd over de mededeling van de Commissie inzake de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen; herinnert eraan dat natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen alle lidstaten en kandidaat-landen kunnen treffen en onder meer[1] overstromingen, stormen, droogteperioden, tsunami's, aardbevingen[2], bosbranden, extreme temperaturen, vulkaanuitbarstingen, lawines, aardverschuivingen, technologische en industriële ongevallen, bodemerosie, vervuiling van de ondergrond en het grondwater en vervuiling van zeeën, meren en rivieren betreffen;

2.  benadrukt dat het bij een EU-aanpak van belang is voor ogen te houden dat zich verschillende soorten rampen voordoen in verschillende lidstaten, en dat verschillende maatregelen derhalve noodzakelijk zijn;

3.  benadrukt dat rampen vele verschillende oorzaken kunnen hebben die niet altijd geheel aan extreme natuurverschijnselen kunnen worden toegeschreven, maar waar veelvuldig aan wordt bijgedragen door de gebrekkige verhouding van de mens met zijn fysieke omgeving en ook het gevolg kunnen zijn van technologische en industriële ongevallen waarbij gevaarlijke chemische, biologische, radiologische en nucleaire (CBRN) agentia kunnen vrijkomen die ernstige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid, gewassen, de infrastructuur en de veestapel;

4.  steunt de centrale onderdelen van de EU-benadering; betreurt echter dat eerdere voorstellen van het Europees Parlement nog niet geheel ten uitvoer zijn gelegd, waardoor de uitvoering van een geconsolideerde EU-strategie voor de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen wordt gehinderd;

5.  is van mening dat de mededeling van de Commissie inzake de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen aanleiding zou moeten zijn voor beleidsbesprekingen tussen EU-instellingen en diverse belanghebbenden, zoals ngo's en andere partijen uit het maatschappelijke middenveld;

6.  wijst erop dat natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen zeer ernstige gevolgen hebben voor de regionale economieën met een negatieve weerslag op de infrastructuur, de werkgelegenheid, het natuurlijk en cultureel erfgoed, het milieu, maar ook op het toerisme en dat zij de economische en maatschappelijke ontwikkeling van ieder land ongunstig beïnvloeden; stelt voor om bij de vorming van de nieuwe Europese dienst voor extern optreden en de vaststelling van het financieel kader voor de periode 2014-2020, de EU-aanpak van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen een van de prioriteiten voor een samenhangend buitenlands en veiligheidsbeleid te laten zijn, met inbegrip van een geschikt mechanisme voor de toewijzing van humanitaire hulp in tijden van crisis binnen de EU en in derde landen;

7.  wijst op het belang van de nieuwe in artikel 222 VWEU genoemde solidariteitsclausule met het oog op bijstand met gebruikmaking van alle mogelijke middelen en doeltreffende coördinatie tussen de lidstaten in geval van een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp;

8.  wijst in dat verband op het belang van betrokkenheid van het Permanent Comité operationele samenwerking op het gebied van de binnenlandse veiligheid (COSI) als genoemd in artikel 71 VWEU en als opgericht bij Besluit van de Raad 2010/131/EU van 25 februari 2010 tot oprichting van het Permanent Comité operationele samenwerking op het gebied van de binnenlandse veiligheid[3]; vestigt echter de aandacht op het feit dat COSI geen wetgevend orgaan is en geen (quasi-) wetgevingsprerogatieven behoort te hebben; maakt zich grote zorgen over het gebrek aan toezicht door het Europees Parlement en nationale parlementen en verlangt dat het Europees Parlement en de nationale parlementen goed en tijdig worden geïnformeerd omtrent de activiteiten van COSI, zodat het benodigde democratische toezicht er toch is;

9.  is van mening dat COSI in alle fasen (voorbereiding, uitvoering en afwikkeling) van de mobilisatie van instrumenten met het oog op natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen interoperabiliteitsondersteuning dient te bieden, en dat in zijn operationele kader alle te bestrijken gebieden (politie- en douanesamenwerking, externe grenzen, binnenlandse veiligheid en rampen) dienen te zijn opgenomen in overeenstemming met de interne veiligheidsstrategie van de EU;

10. benadrukt dat het non-discriminatiebeginsel geëerbiedigd moet worden bij het bieden van hulp; merkt op dat hulp moet worden geboden op basis van behoefte, zonder discriminatie op basis van ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status;

11. herinnert eraan dat bij rampen en in noodsituaties wezenlijke mensenrechten in gevaar zijn; dringt aan op een doeltreffend toezicht op de hulpinspanningen om ervoor te zorgen dat de fundamentele mensenrechten worden geëerbiedigd, met inbegrip van een aantal preventieve maatregelen met betrekking tot fysiek en seksueel geweld, geestelijke mishandeling, mensenhandel, gedwongen immigratie en crimineel gedrag;

12. wijst erop dat vrouwen zich na natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen vaak in de frontlinie bevinden, aangezien zij meer dan mannen voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van bedreigde natuurlijke hulpbronnen; dringt er bij de Commissie op aan genderspecifieke strategieën vast te stellen voor situaties waarin door een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp de veiligheid van mensen in het geding is of een milieu- dan wel een humanitaire crisis is ontstaan;

13. benadrukt dat natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen ernstige schade kunnen aanbrengen aan de economie en aan kritieke onderdelen van de infrastructuur, met inbegrip van basisnutsvoorzieningen, communicatie en transport, zoals we onlangs hebben gezien na de vulkaanuitbarsting op IJsland; dringt er bij de Commissie op aan duidelijke prioriteiten te stellen voor de hulp aan een door een ramp getroffen land, zoals de planning van tijdelijke huisvesting en het voorzien in voldoende veilig water en afdoende sanitaire voorzieningen;

14. wijst erop dat voor een doeltreffende civielebeschermingsoperatie verschillende elementen nodig zijn, zoals preventie, actieve participatie en betrokkenheid van iedereen, paraatheid, en respons-, herstel- en wederopbouwmechanismen;

15. vestigt de aandacht op de inrichting van systemen voor vroegtijdige waarschuwing en een snellereactiecapaciteit die gepaard zouden moeten gaan met scholingsprogramma's en algemene bewustmakingsprojecten;

16. onderstreept dat het belangrijk is om te beschikken over een uitgebreide hoeveelheid gegevens en informatie over de risico's en kosten van rampen en om deze op EU-niveau beschikbaar te stellen, met als doel vergelijkende studies uit te voeren en eventuele grensoverschrijdende gevolgen van rampen vast te stellen, zodat lidstaten informatie over nationale civiele capaciteiten en medische mogelijkheden kunnen uitwisselen, en dat het beter is om reeds bestaande structuren zoals het waarnemings- en informatiecentrum (MIC) te gebruiken en te ontwikkelen, dan om nieuwe structuren op te zetten;

17. wijst erop dat milieuproblemen die worden veroorzaakt en verergerd door klimaatverandering op dit moment verantwoordelijk zijn voor de toename van gedwongen migratie, en onderstreept derhalve het groeiende verband tussen asielzoekers en gebieden met een verslechterend milieu; dringt aan op betere bescherming en hervestiging van 'klimaatvluchtelingen';

18. is van mening dat er een krachtig horizontaal coördinatiemechanisme behoort te zijn voor de verspreiding van beste praktijken die kunnen bijdragen aan een betere samenwerking met betrekking tot paraatheid, reactievermogen en wederopbouw;

19. wijst erop dat toegang tot gezondheidszorg onmiddellijk na een ramp cruciaal is; is van mening dat prioriteit moet worden gegeven aan spoedeisende medische en chirurgische behandelingen van gewonde overlevenden, beperking van het risico van overdraagbare ziekten, psychosociale hulp aan mensen die te maken hebben met tragische verliezen, trauma's en ingeperkte sociale en leefomstandigheden, en de voeding en bestrijding van de ondervoeding van zuigelingen en peuters;

20. is van mening dat belangrijke financiële mechanismen van de EU, zoals het financieringsinstrument voor civiele bescherming, gegeven de toename in frequentie en ernst van de rampen, zich in grotere mate moeten concentreren op preventieve maatregelen, en dat de financieringsmogelijkheden voor acties in de EU en in derde landen onmiddellijk zonder bureaucratische procedures moeten worden uitgebreid;

21. is van mening dat in geval van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen aanvullende nationale middelen voor de bescherming van in de eerste plaats mensen, maar ook van het milieu en zaken, met inbegrip van het culturele erfgoed, beheerd dienen te worden door bestaande financiële instrumenten;

22. is van mening dat samenwerking bij natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen duidelijk van toegevoegde waarde is; roept de lidstaten en de instellingen van de EU daarom op om de samenwerking op het gebied van rampenpreventie te versterken en een holistische benadering te ontwikkelen gericht op een doeltreffender EU-beleid inzake rampenbeheer; verwelkomt derhalve de reeds door de Raad genomen maatregelen met betrekking tot de ontwikkeling van een EU-kader voor preventie van rampen en bosbranden;

23. wijst erop dat het belangrijk is te zorgen voor doeltreffend en democratisch toezicht op op veiligheid gerichte activiteiten; onderstreept de toegenomen betrokkenheid van het Europees Parlement bij de ontwikkeling van beveiligingsbeleid na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, met als gevolg dat doeltreffend overleg in alle stadia essentieel is;

24. vestigt met het oog op een strategie op basis van een proactieve, informatiegestuurde benadering, de aandacht op de preventie van en anticipatie op natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen en op de beperking van hun potentiële gevolgen; beschouwt het in dit verband cruciaal dat de nationale wetgevingen van de lidstaten voldoen aan de fundamentele in acht te nemen veiligheidsregels, bijvoorbeeld in de bouw.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

27.4.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

41

1

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Roberta Angelilli, Vilija Blinkevičiūtė, Rita Borsellino, Emine Bozkurt, Simon Busuttil, Philip Claeys, Carlos Coelho, Cornelis de Jong, Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Cornelia Ernst, Hélène Flautre, Kinga Gál, Kinga Göncz, Sylvie Guillaume, Ágnes Hankiss, Anna Hedh, Sophia in ‘t Veld, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Clemente Mastella, Louis Michel, Claude Moraes, Antigoni Papadopoulou, Georgios Papanikolaou, Carmen Romero López, Judith Sargentini, Birgit Sippel, Csaba Sógor, Renate Sommer, Rui Tavares, Wim van de Camp, Axel Voss, Tatjana Ždanoka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Alexander Alvaro, Edit Bauer, Anna Maria Corazza Bildt, Ioan Enciu, Ana Gomes, Nadja Hirsch, Franziska Keller, Petru Constantin Luhan, Mariya Nedelcheva, Norica Nicolai, Cecilia Wikström

  • [1]             Het betreft een indicatieve en geen restrictieve opsomming van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen, wat betekent dat in de lijst ook andere soorten natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen kunnen worden opgenomen die niet in dit advies worden genoemd.
  • [2]             Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2007 betreffende de regionale impact van aardbevingen (PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 269).
  • [3]  PB L 52 van 3.3.2010, blz. 50.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

22.6.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

42

6

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

János Áder, Elena Oana Antonescu, Pilar Ayuso, Paolo Bartolozzi, Sandrine Bélier, Milan Cabrnoch, Martin Callanan, Nessa Childers, Esther de Lange, Anne Delvaux, Edite Estrela, Elisabetta Gardini, Gerben-Jan Gerbrandy, Julie Girling, Nick Griffin, Françoise Grossetête, Cristina Gutiérrez-Cortines, Satu Hassi, Dan Jørgensen, Karin Kadenbach, Christa Klaß, Jo Leinen, Corinne Lepage, Peter Liese, Linda McAvan, Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė, Gilles Pargneaux, Andres Perello Rodriguez, Mario Pirillo, Pavel Poc, Vittorio Prodi, Frédérique Ries, Richard Seeber, Theodoros Skylakakis, Bogusław Sonik, Catherine Soullie, Salvatore Tatarella, Glenis Willmott, Sabine Wils, Marina Yannakoudakis

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Margrete Auken, João Ferreira, Christofer Fjellner, Marisa Matias, Bill Newton Dunn, Rovana Plumb, Michail Tremopoulos, Giommaria Uggias, Thomas Ulmer, Anna Záborská