VERSLAG over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Krzysztof Lisek

29.10.2010 - (2009/2244(IMM))

Commissie juridische zaken
Rapporteur: Eva Lichtenberger


Procedure : 2009/2244(IMM)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0301/2010
Ingediende teksten :
A7-0301/2010
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Krzysztof Lisek

(2009/2244(IMM))

Het Europees Parlement,

–   gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Krzysztof Lisek, dat op 5 november 2009 werd ingediend door de Poolse gerechtelijke autoriteiten, en van de ontvangst waarvan op 14 december 2009 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–   na Krzysztof Lisek te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

–   gelet op de artikelen 8 en 9 van het Protocol nr. 7 bij de Verdragen betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie,

–   gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964 en 10 juli 1986[1],

–   gelet op artikel 151 van de grondwet van de Republiek Polen,

–   gelet op artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0301/2010),

A. overwegende dat door de Poolse gerechtelijke autoriteiten rechtsvervolging is ingesteld tegen Krzysztof Lisek, lid van het Europees Parlement, waarbij de heer Lisek door de rechtbank van Koszalin wordt beschuldigd van strafbare feiten in de zin van artikel 296, lid 1 juncto lid 3 van het Wetboek van strafrecht van 6 juni 1997 (Staatsblad van de Republiek Polen 1997 nr. 88, rubriek 553, zoals gewijzigd); artikel 586 van het Wetboek van Handelsvennootschappen van 15 september 2000 (Staatsblad van de Republiek Polen 2000 nr. 94, rubriek 1037, zoals gewijzigd); artikel 77, lid 1 juncto lid 2 van de Wet op de boekhouding van 29 september 1994 (geconsolideerde tekst in Staatsblad van de Republiek Polen 2002, nr. 76, rubriek 694, zoals gewijzigd),

B.  overwegende dat de leden van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie tijdens de zittingsduur van het Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, terwijl op deze immuniteit geen beroep kan worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, en terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen,

C. overwegende dat de beschuldigingen die tegen de heer Lisek zijn ingebracht geen verband houden met een mening die hij in de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement heeft geuit dan wel een stem die hij in de uitoefening van dat ambt heeft uitgebracht,

D. overwegende dat een lid van de nationale volksvertegenwoordiging (de Sejm) overeenkomstig artikel 105 van de grondwet van de Republiek Polen zonder de instemming van het Parlement niet strafrechtelijk verantwoordelijk mag worden gesteld,

E.  overwegende dat artikel 105 tevens bepaalt dat een lid van de nationale volksvertegenwoordiging tijdens en na afloop van zijn mandaat niet aansprakelijk kan worden gesteld voor activiteiten die hij in het kader van zijn mandaat verricht,

F.  overwegende dat de heer Lisek voornamelijk wordt beschuldigd van strafbare feiten in verband met zijn beheers- en boekhoudkundige activiteiten als bestuursvoorzitter van de Poolse Vereniging voor Jongerenkaarten en van CAMPUS bv gedurende een periode vóór zijn verkiezing tot lid van het Europees Parlement; overwegende dat de strafbare feiten waarvan de heer Lisek beschuldigd wordt geen verband houden met zijn werkzaamheden als lid van het Europees Parlement,

G. overwegende dat geen overtuigend bewijs is aangedragen dat op fumus persecutionis (tendentieuze vervolging) zou kunnen duiden,

H. overwegende dat het derhalve juist is zijn immuniteit op te heffen,

1.  besluit de immuniteit van Krzysztof Lisek op te heffen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit in de Republiek Polen.

  • [1]  Zaak 101/63 (Wagner/Fohrmann en Krier), Jurispr. 1964, blz. 195, en zaak 149/85 (Wybot/Faure), Jurispr. 1986, blz. 2391.

TOELICHTING

I. FEITEN

Op de vergadering van 14 december 2009 deelde de Voorzitter overeenkomstig artikel 6, lid 2, van het Reglement mede dat hij op 5 november 2009 een brief van de Poolse gerechtelijke autoriteiten had ontvangen, waarin werd verzocht om opheffing van de parlementaire immuniteit van Krzysztof Lisek.

De Voorzitter heeft het verzoek overeenkomstig artikel 6, lid 2, verwezen naar de Commissie juridische zaken.

De officier van justitie van de regionale rechtbank van Koszalin heeft het Europees Parlement verzocht de immuniteit op te heffen van zijn lid Krzysztof Lisek, tegen wie een gerechtelijke procedure wordt gevoerd op grond van zaak V Ds/24/09.

Krzysztof Lisek wordt in het proces dat bij de rechtbank van Koszalin is aangespannen beschuldigd van strafbare feiten in de zin van:

-     artikel 296, lid 1 juncto lid 3 van het Wetboek van Strafrecht van 6 juni 1997 (Staatsblad van de Republiek Polen 1997, nr. 88, rubriek 553, zoals gewijzigd);

-     artikel 586 van het Wetboek van Handelsvennootschappen van 15 september 2000 (Staatsblad van de Republiek Polen 2000, nr. 94, rubriek 1037, zoals gewijzigd);

-     artikel 77, lid 1 juncto lid 2 van de Wet op de boekhouding van 29 september 1994 (geconsolideerde tekst in Staatsblad van de Republiek Polen 2002, nr. 76, rubriek 694, zoals gewijzigd).

Krzysztof Lisek wordt ervan beschuldigd gedurende een periode van ten minste 31 december 2002 tot 31 oktober 2006 in Gdańsk, in de functie van voorzitter van het bestuur van de Poolse Vereniging voor Jongerenkaarten en uit dien hoofde verplicht om de vermogensrechtelijke zaken van voornoemde vereniging te behartigen en haar vermogensrechtelijke belangen veilig te stellen, de op hem rustende verplichtingen niet te zijn nagekomen.

      Gedurende de periode van 10 februari 2005 tot 22 november 2005 was hij voorzitter van het bestuur van CAMPUS bv in Iława, en heeft hij geen faillissementsaanvraag voor CAMPUS bv ingediend, ondanks het feit dat de schulden van de vennootschap de waarde van het vermogen overtroffen, waarmee voldaan was aan de voorwaarden voor faillietverklaring.

      Gedurende de periode van 30 september 2004 tot 31 december 2005 in Gdańsk was hij voorzitter van het bestuur van de Poolse Vereniging voor Jongerenkaarten. In deze periode heeft hij, in strijd met de wettelijke voorschriften, niet ingegrepen toen onjuiste gegevens werden opgenomen in de boekhouding, de jaarrekening, het financieel verslag en de bijlage bij het financieel verslag van voornoemde vereniging over de jaren 2004 en 2005, waardoor de door de Poolse Vereniging voor Jongerenkaarten toegekende leningen niet zijn vermeld in de boekhouding, de jaarrekening voor de jaren 2004 en 2005, het financieel verslag en de bijlage daarbij voor de jaren 2004 en 2005.

II. DE WET

a) Het recht van de Unie

Artikel 8:

Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht.

Artikel 9:

Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:

a.   op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,

b.   op het grondgebied van andere lidstaten, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.

De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.

Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.

In het Reglement van het Europees Parlement wordt een en ander geregeld in de artikelen 6 en 7. Deze luiden als volgt:

Artikel 6 - Opheffing van de immuniteit:

1. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot voorrechten en immuniteiten streeft het Parlement in de eerste plaats naar handhaving van zijn integriteit als democratische wetgevende vergadering en naar waarborging van de onafhankelijkheid van zijn leden bij de uitvoering van hun taken.

2. Ieder door een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat tot de Voorzitter gericht verzoek om opheffing van de immuniteit van een lid, wordt ter vergadering medegedeeld en verwezen naar de bevoegde commissie.

(...)

Artikel 7 - Immuniteitsprocedures:

1. De bevoegde commissie behandelt de verzoeken om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de immuniteit en voorrechten onverwijld in volgorde van binnenkomst.

2.  De commissie stelt een met redenen omkleed ontwerpbesluit op waarin wordt aanbevolen het verzoek om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de immuniteit en voorrechten in te willigen dan wel af te wijzen.

3. De commissie kan de betrokken autoriteit om informatie of opheldering verzoeken die zij nodig acht om zich een oordeel te vormen over de wenselijkheid van opheffing of verdediging van de immuniteit. Het betrokken lid krijgt de gelegenheid te worden gehoord en kan alle documenten of andere schriftelijke bewijsstukken overleggen die het voor het vormen van bovengenoemd oordeel nodig acht. Het betrokken lid kan zich doen vertegenwoordigen door een ander lid.

(...)

6. In geval van verdediging van een voorrecht of immuniteit geeft de commissie aan of de omstandigheden een bestuursrechtelijke of andersoortige beperking vormen van de bewegingsvrijheid van de leden op hun reizen naar en van de plaats van bijeenkomst van het Parlement, dan wel een mening die is geuit of een stem die is uitgebracht tijdens de uitoefening van hun ambt, ofwel onder bepaalde aspecten vallen van artikel 10 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten die niet onder het nationale recht vallen, en stelt zij een voorstel op om de betrokken autoriteit te verzoeken de nodige conclusies te trekken.

7  De commissie kan een met redenen omkleed advies uitbrengen over de bevoegdheid terzake van de desbetreffende autoriteit en over de ontvankelijkheid van het verzoek, maar spreekt zich in geen geval uit over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de meningen of handelingen die het lid worden verweten, strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt.

(...)"

b) Nationaal recht

De grondwet van de Republiek Polen;

Artikel 105.

1. Een afgevaardigde kan tijdens en na afloop van zijn mandaat niet aansprakelijk worden gesteld voor activiteiten die hij verricht in het kader van zijn mandaat. In verband met die activiteiten kan een afgevaardigde alleen verantwoordelijk worden gesteld voor de Sejm en, ingeval hij de rechten van derden heeft geschonden, kan hij alleen met instemming van de Sejm voor een rechtbank worden gedaagd.

2. Vanaf de dag van de bekendmaking van de uitslagen van de verkiezingen tot de dag van het verstrijken van zijn mandaat kan een afgevaardigde niet strafrechtelijk worden vervolgd zonder instemming van de Sejm.

3. Een strafprocedure die is ingesteld tegen een persoon op de dag voor zijn verkiezing als afgevaardigde, wordt opgeschort op verzoek van de Sejm totdat het mandaat verstrijkt. In dat geval wordt de status van beperking met betrekking tot strafprocedures voor de overeenkomstige tijd verlengd.

4. Een afgevaardigde kan afstand doen van zijn immuniteit. In dat geval zijn de bepalingen van de leden 2 en 3 niet van toepassing.

5. Een afgevaardigde mag niet worden aangehouden of gearresteerd zonder instemming van de Sejm, behalve in geval van heterdaad waarbij zijn aanhouding noodzakelijk is om een goed verloop van het proces te waarborgen. De voorzitter van de Sejm moet onmiddellijk in kennis worden gesteld van een aanhouding en kan de onmiddellijke vrijlating van de afgevaardigde gelasten.

6. Gedetailleerde principes en procedures voor het strafrechtelijk vervolgen van afgevaardigden zullen bij wet worden vastgesteld.

Artikel 296, lid 1 juncto lid 3 van het Wetboek van Strafrecht van 6 juni 1997 (Staatsblad van de Republiek Polen 1997, nr. 88, rubriek 553, zoals gewijzigd)

1. Eenieder die op grond van een wettelijk voorschrift, besluit van een bevoegd orgaan of overeenkomst verplicht is tot behartiging van de vermogenszaken of tot waarneming van de economische activiteiten van een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid, en die door misbruik te maken van de hem verleende bevoegdheden of door zijn verplichtingen niet na te komen een van deze rechtssubjecten aanzienlijke vermogensschade berokkent,

wordt veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie maanden tot 5 jaar.

3. Wanneer de dader van het feit in de zin van lid 1 of 2 vermogensschade van grote omvang veroorzaakt,

wordt hij veroordeeld tot een vrijheidsstraf van een jaar tot tien jaar.

Artikel 586 van het Wetboek van handelsvennootschappen van 15 september 2000 (Staatsblad van de Republiek Polen 2000, nr. 94, rubriek 1037, zoals gewijzigd)

Eenieder die als bestuurslid van een vennootschap of als vereffenaar geen verzoek tot faillietverklaring van de vennootschap indient, ofschoon voldaan is aan de voorwaarden die wettelijk gezien een faillissement van de vennootschap rechtvaardigen,

wordt veroordeeld tot een geldboete, een vrijheidsbeperkende maatregel of een vrijheidsstraf van ten hoogste een jaar.

Artikel 77, lid 1 juncto lid 2 van de Wet op de boekhouding van 29 september 1994 (geconsolideerde tekst in Staatsblad van de Republiek Polen 2002, nr. 76, rubriek 694, zoals gewijzigd)

Eenieder die wederrechtelijk toestaat dat:

1) geen boekhouding wordt gevoerd, een boekhouding wordt gevoerd op een wijze die strijdig is met de wettelijke voorschriften, of onjuiste gegevens in een boekhouding worden opgenomen,

2) geen financieel verslag wordt opgesteld, een financieel verslag wordt opgesteld op een wijze die strijdig is met de wettelijke voorschriften, of onjuiste gegevens in een financieel verslag worden opgenomen,

wordt veroordeeld tot een geldboete en/of een vrijheidsstraf van ten hoogste twee jaar.

III. ALGEMENE OVERWEGINGEN EN MOTIVERING VAN HET VOORGESTELDE BESLUIT

Gezien het bovenstaande moet het verzoek van de officier van justitie van de regionale rechtbank van Koszalin worden behandeld als een verzoek tot een besluit van het Europees Parlement om de immuniteit van de heer Lisek op te heffen, zodat hij strafrechtelijk kan worden vervolgd, waartoe artikel 105, lid 2, van de Poolse Grondwet mogelijkheid biedt.

Ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 8 van het Protocol moet worden opgemerkt dat de beschuldigingen die tegen de heer Lisek zijn ingebracht geen verband houden met een mening die hij in de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement heeft geuit dan wel een stem die hij in de uitoefening van dat ambt heeft uitgebracht.

Wat artikel 9 betreft is, in aanmerking genomen dat de beschuldigingen die tegen de heer Lisek zijn ingebracht verband houden met Polen, de nationaliteit van welk land hij had op het moment in kwestie, het enige van toepassing zijnde deel de bepaling is dat "tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement de leden: a) op hun eigen grondgebied, de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend".

Op grond van de gangbare praktijk kan het Europees Parlement besluiten de immuniteit van een van zijn leden niet op te heffen als het vermoeden bestaat dat de vervolging wordt ingegeven door de bedoeling de politieke activiteiten van het lid te schaden (fumus persecutionis). In dit geval kan daarvoor geen bewijs worden aangevoerd.

Op grond van het voorgaande en de beschikbare documenten moet geconcludeerd worden dat de immuniteit van de heer Lisek moet worden opgeheven.

IV. CONCLUSIE

Op grond van bovengenoemde overwegingen en overeenkomstig artikel 6, lid 2, van het Reglement beveelt de Commissie juridische zaken, na de redenen vóór en tegen de opheffing van de immuniteit van het betrokken lid te hebben overwogen, het Europees Parlement aan de parlementaire immuniteit van Krzysztof Lisek op te heffen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

27.10.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

9

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Raffaele Baldassarre, Marielle Gallo, Antonio Masip Hidalgo, Bernhard Rapkay, Diana Wallis, Cecilia Wikström, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Piotr Borys, Eva Lichtenberger