AANBEVELING over het voorstel voor een besluit van de Raad houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming

2.2.2011 - (COM(2010)0790 – C7-xxxxxx – 2010/0384(NLE)) - ***

Commissie juridische zaken
Rapporteur: Klaus-Heiner Lehne
PR_NLE-AP

Procedure : 2010/0384(NLE)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0021/2011
Ingediende teksten :
A7-0021/2011
Aangenomen teksten :

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het voorstel voor een besluit van de Raad houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming

(COM(2010)0790 – C7‑xxxxxx – 2010/0384(NLE))

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming (COM(2010)0790),

–   gezien het verzoek om goedkeuring, ingediend door de Raad overeenkomstig artikel 329, lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-xxxxxx),

–   gelet op artikel 74 octies en artikel 81, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling van de Commissie juridische zaken (A7-0021/2011),

A.  overwegende dat de Commissie in 2000 een voorstel heeft goedgekeurd voor een verordening van de Raad betreffende het Gemeenschapsoctrooi (COM(2000)0412) en overwegende dat dit voorstel zes hoofdstukken bevatte: (i) hoofdstuk I over algemene bepalingen, (ii) hoofdstuk II over octrooirecht, (iii) hoofdstuk III over instandhouding, verval en nietigheid van het gemeenschapsoctrooi, (iv) hoofdstuk IV over bevoegdheid en procedure inzake rechtsvorderingen betreffende gemeenschapsoctrooien, (v) hoofdstuk V over gevolgen voor het nationale recht en (vi) slotbepalingen,

B.   overwegende dat het voorstel gebaseerd was op artikel 308 van het EG-Verdrag, op grond waarvan raadpleging van het Parlement en eenstemmigheid in de Raad vereist waren,

C.  overwegende dat het Parlement het gewijzigde voorstel van de Commissie op 10 april 2002[1] overeenkomstig de raadplegingsprocedure heeft goedgekeurd,

D.  overwegende dat al snel duidelijk was geworden dat enkele lidstaten vanwege bepaalde specifieke problemen de voorgestelde verordening niet konden accepteren; overwegende dat met name een aantal lidstaten de vertaalregeling voor het Gemeenschapsoctrooi niet konden accepteren, wat de Raad deed concluderen dat de Raad wegens het probleem van de vertaalregeling bij gebrek aan eensgezindheid niet in staat zou zijn een politiek akkoord te bereiken over het voorstel van de Commissie,

E.  overwegende dat de Commissie op 9 januari 2006 een raadpleging over het toekomstige octrooibeleid in Europa heeft georganiseerd, waarop het Parlement gereageerd heeft door op 12 oktober 2006 een resolutie[2] aan te nemen,

F.   overwegende dat de besprekingen in de Raad opnieuw zijn gestart na de goedkeuring in april 2007 van de mededeling van de Commissie over de verbetering van het octrooisysteem in Europa[3],

G.  overwegende dat de Raad op 4 december 2009 conclusies heeft aangenomen over de belangrijkste kenmerken van het toekomstige octrooisysteem, gebaseerd op twee pijlers: (i) de instelling van een eenvormig systeem voor octrooigeschillen, en (ii) de instelling van een EU-octrooi – een rechtsinstrument voor het verlenen van octrooien die in de hele EU geldig zijn; overwegende dat de Raad van oordeel was dat deze conclusies deel moesten uitmaken van het algemene eindakkoord inzake een pakket maatregelen voor een verbeterd octrooisysteem in Europa, die moesten uitmonden in een Gerecht voor het Europees en het EU-octrooi (EEUPC), een EU-octrooi, met een afzonderlijke verordening inzake de vertaalregeling, een versterkt partnerschap tussen het Europees Octrooibureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten en, voor zover nodig, wijzigingen in het Europees Octrooiverdrag,

H.  overwegende dat met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 de rechtsgrondslag voor de instelling van het EU-octrooi gewijzigd is door de introductie van artikel 118 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("VWEU"), dat bepaalt: "In het kader van de totstandbrenging en de werking van de interne markt stellen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de maatregelen vast voor de invoering van Europese titels om een eenvormige bescherming van de intellectuele eigendomsrechten in de hele Unie te bewerkstelligen, en voor de instelling van op het niveau van de Unie gecentraliseerde machtigings-, coördinatie- en controleregelingen",

I.    overwegende dat overeenkomstig de eerste alinea van artikel 118 VWEU het EU-octrooi als een intellectuele-eigendomsrecht kan worden vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure; overwegende dat evenwel overeenkomstig de tweede alinea van artikel 118 VWEU voor de vaststelling van de talenregelingen voor dergelijke rechten, een bijzondere wetgevingsprocedure moet worden gevolgd, waarbij eenparigheid van stemmen in de Raad vereist is,

J.  overwegende dat de Commissie na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon haar voorstel van 2000 bevestigd heeft[4], overwegende dat het Parlement op 5 mei 2010[5] zijn standpunt van 2002 als zijn standpunt in eerste lezing heeft bevestigd, teneinde de procedure te versnellen en de Raad in staat te stellen zijn politieke conclusies van 4 december 2009 formeel om te zetten in een standpunt van de Raad, wat de volgende stap zou zijn in de gewone wetgevingsprocedure; overwegende dat de Raad zijn conclusies niet heeft omgezet in een standpunt en er dus geen verder werk inzake het EU-octrooi kan worden gedaan op basis van het Commissievoorstel van 2000,

K.  overwegende dat de Commissie op 30 juni 2010 een voorstel heeft goedgekeurd voor een verordening van de Raad inzake de vertaalregeling voor het EU-octrooi[6], dat gebaseerd was op de bestaande talenregeling van het Europees Octrooibureau,

L.   overwegende dat, ondanks de diverse onderhandelingsrondes die in 2010 op initiatief van de Raad werden georganiseerd, op de bijeenkomst van de Raad concurrentievermogen van 10 december 2010 bevestigd werd dat er onoverkomelijke moeilijkheden waren die het op dat ogenblik en in de nabije toekomst onmogelijk maakten om te komen tot een besluit inzake vertaalregelingen waarvoor eenparigheid van stemmen vereist is, en dat de doelstellingen van de voorgestelde verordeningen tot instelling van een eenheidsoctrooibescherming in de hele Europese Unie niet binnen een redelijke periode gerealiseerd konden worden door de desbetreffende bepalingen van de Verdragen toe te passen,

M.  overwegende dat een aantal lidstaten zich bereid hebben verklaard na te gaan of een eenheidsoctrooibescherming kan worden ingesteld binnen het kader van nauwere samenwerking,

N.  overwegende dat meer dan negen lidstaten zich bereid hebben verklaard onderling nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de instelling van een eenheidsoctrooibescherming door middel van een verzoek aan de Commissie overeenkomstig artikel 329, lid 1, VWEU, en dat de Commissie vervolgens een voorstel voor een besluit van de Raad heeft ingediend houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming,

O.  overwegende dat het Parlement zich heeft vergewist van de verenigbaarheid met artikel 20 van het Verdrag betreffende de Europese Unie ("VEU") en de artikelen 326 tot en met 334 VWEU,

P.  overwegende dat in artikel 20 VEU wordt bepaald dat lidstaten in het kader van de niet-exclusieve bevoegdheden van de Unie onderling een nauwere samenwerking kunnen aangaan, mits ten minste negen lidstaten aan de nauwere samenwerking deelnemen, en dat zij daarbij gebruik kunnen maken van de instellingen van de Unie en die bevoegdheden op een wettelijk consistente wijze kunnen uitoefenen op grond van de ter zake geldende bepalingen van de Verdragen, binnen de grenzen van en overeenkomstig het bepaalde in dat artikel en in de artikelen 326 tot en met 334 VWEU,

Q.  overwegende dat de instelling van een eenheidsoctrooibescherming niet behoort tot de gebieden waarop de Unie exclusief bevoegd is overeenkomstig artikel 3, lid 1 VWEU; overwegende dat de rechtsgrondslag voor de instelling van Europese intellectuele-eigendomsrechten artikel 118 VWEU is, dat specifiek verwijst naar de totstandbrenging en de werking van de interne markt, een van de gedeelde bevoegdheden overeenkomstig artikel 4 VWEU; overwegende dat de instelling van een eenheidsoctrooibescherming, met inbegrip van een toepasselijke vertaalregeling, bijgevolg binnen het kader van de niet-exclusieve bevoegdheden van de Unie valt,

R.   overwegende dat met name deze nauwere samenwerking kan worden beschouwd als iets wat de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie bevordert, haar belangen beschermt en haar integratieproces versterkt als bedoeld in artikel 20 VEU, in het licht van de effectbeoordeling van de Commissie in verband met haar hoger genoemd voorstel van 2010 voor een verordening inzake de vertaalregeling voor het EU-octrooi, waarin werd onderstreept dat het ontbreken van een eenheidsoctrooi dat bescherming biedt in de gehele EU, tot een gefragmenteerde octrooistelsel leidt; overwegende dat deze fragmentering het gevolg is van het feit dat de validatie van Europese octrooien in de afzonderlijke lidstaten ingewikkeld en zeer duur is en de kostprijs ervan kan oplopen tot 40% van de totale octrooikosten in Europa; overwegende dat de instelling van een eenheidsoctrooibescherming voor een groep lidstaten het niveau van octrooibescherming zou verhogen doordat het mogelijk wordt gemaakt eenvormige octrooibescherming te krijgen op het hele grondgebied van de deelnemende lidstaten en dat het de kosten en de ingewikkelde procedures voor dit grondgebied zou voorkomen, en zodoende de wetenschappelijke en technologische vooruitgang en de werking van de interne markt bevorderen,

S.   overwegende dat het duidelijk is uit de voorgeschiedenis van dit initiatief dat het voorstel voor een besluit als laatste middel wordt ingezet en dat de doelstellingen van de samenwerking niet binnen een redelijke periode door de Unie kunnen worden gerealiseerd,

T.  overwegende dat ook moet worden voldaan aan de vereisten van artikelen 326 tot en met 334 VWEU; overwegende dat nauwere samenwerking de goede werking van de interne markt zal vergemakkelijken doordat belemmeringen voor het vrij verkeer van goederen worden opgeheven, octrooischendingen beter kunnen worden aangepakt, het aantal investeerders dat octrooibescherming aanvraagt in de Unie misschien verhoogd wordt, gelijke toegang tot eenheidsoctrooibescherming wordt geboden aan alle uitvinders, innovatieve bedrijven en octrooihouders, ongeacht of zij afkomstig zijn van deelnemende lidstaten of niet-deelnemende lidstaten, een extra instrument wordt aangereikt dat beschikbaar is voor alle octrooihouders in de Unie, de randvoorwaarden voor innovatieve bedrijven in heel de Unie verbeterd worden en de huidige versplintering, waarbij octrooirecht-"grenzen"tussen de lidstaten bestaan, tussen de deelnemende lidstaten wordt opgeheven,

U.  overwegende met name dat nauwere samenwerking op dit gebied in overeenstemming is met de Verdragen en het EU-recht aangezien het geen gevolgen heeft voor het acquis, omdat er tot dusver slechts een beperkt aantal rechtshandelingen van de Unie in de zin van artikel 288 VWEU zijn goedgekeurd, waarvan er geen enkele betrekking heeft op de instelling van een Europees intellectueel eigendomsrecht dat voorziet in uniforme bescherming in de hele Unie; overwegende dat, met uitzondering van Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen[7] er geen onderlinge aanpassing van materieel octrooirecht op het niveau van de Unie bestaat en overwegende dat Verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen[8] en Verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen[9] betrekking hebben op verlengingen van de octrooiduur voor specifieke soorten geoctrooieerde onderwerpen; overwegende dat nauwere samenwerking op het gebied van octrooien geen discriminatie zal veroorzaken, aangezien toegang tot het eenheidsoctrooi zal openstaan voor de gebruikers van het octrooistelsel uit de hele Unie,

V.  overwegende dat nauwere samenwerking de rechten, bevoegdheden en verplichtingen van niet-deelnemende lidstaten zal eerbiedigen, aangezien de mogelijkheid van het verkrijgen van eenheidsoctrooibescherming op het grondgebied van de deelnemende lidstaten geen invloed heeft op de beschikbaarheid of de voorwaarden van octrooibescherming op het grondgebied van niet-deelnemende lidstaten,

W. overwegende dat nauwere samenwerking overeenkomstig artikel 328, lid 1 VWEU openstaat voor alle lidstaten die op een later tijdstip wensen deel te nemen, overwegende dat de Commissie en de lidstaten die aan de nauwere samenwerking deelnemen van bij het begin en ook daarna de deelname van zoveel mogelijk staten moeten bevorderen en aanmoedigen,

X.  overwegende dat de goedkeuring van het Parlement betrekking heeft op nauwere samenwerking en niet bepaalt welke lidstaten eraan zullen deelnemen,

Y.  overwegende dat in artikel 333, lid 2 VWEU is vastgelegd dat de Raad (of nauwkeuriger: de leden van de Raad die de aan een nauwere samenwerking deelnemende lidstaten vertegenwoordigen) een besluit kan vaststellen waarin wordt bepaald dat hij volgens de gewone wetgevingsprocedure zal besluiten in plaats van volgens de bijzondere wetgevingsprocedure overeenkomstig artikel 118 VWEU, dat slechts raadpleging van het Parlement voorschrijft,

1.  hecht zijn goedkeuring aan het ontwerpbesluit van de Raad los van de vraag welke lidstaten zullen deelnemen;

2.  verzoekt de Raad overeenkomstig artikel 333, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een besluit vast te stellen waarin wordt bepaald dat hij met betrekking tot het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de totstandbrenging van nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van een eenheidsoctrooibescherming met inachtneming van de talenregeling voor de Europese intellectuele-eigendomsrechten overeenkomstig de tweede alinea van artikel 118 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, volgens de gewone wetgevingsprocedure zal handelen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.

  • [1]  PB C 127 E van 29.5.2003, blz. 526.
  • [2]  PB C 308 E van 16.12.2009, blz. 169.
  • [3]  COM(2007)0165.
  • [4]  COM(2009)0665.
  • [5]  Resolutie van het Europees Parlement en de Raad van 5 mei 2010 over gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures (COM(2009)0665) – 'omnibus'. (Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0126).
  • [6]  COM(2010)0350.
  • [7]        PB L 213 van 30.7.1998, blz. 13.
  • [8]        PB L 198 van 8.8.1996, blz. 30.
  • [9]        PB L 152 van 16.6.2009, blz. 1.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

27.1.2011

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

16

5

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Raffaele Baldassarre, Sebastian Valentin Bodu, Françoise Castex, Christian Engström, Marielle Gallo, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Klaus-Heiner Lehne, Antonio López-Istúriz White, Antonio Masip Hidalgo, Alajos Mészáros, Bernhard Rapkay, Evelyn Regner, Francesco Enrico Speroni, Dimitar Stoyanov, Diana Wallis, Cecilia Wikström, Zbigniew Ziobro, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Piotr Borys, Vytautas Landsbergis, Kurt Lechner, Eva Lichtenberger, Toine Manders, Arlene McCarthy