VERSLAG over belastingen en ontwikkeling - samenwerking met ontwikkelingslanden met het oog op goed bestuur in belastingaangelegenheden
4.2.2011 - 2010/2102(INI)
Commissie ontwikkelingssamenwerking
Rapporteur voor advies: Eva Joly
Rapporteur voor advies(*): Sirpa Pietikäinen, Commissie economische en monetaire zaken
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 50 van het Reglement
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over belastingen en ontwikkeling - samenwerking met ontwikkelingslanden met het oog op goed bestuur in belastingaangelegenheden
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 februari 2010 over de bevordering van goed bestuur in belastingzaken[1],
– gezien de mededeling van de Commissie over belastingen en ontwikkeling - Samenwerking met ontwikkelingslanden met het oog op goed bestuur in belastingaangelegenheden (COM(2010)0163),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 maart 2010 over de gevolgen van de mondiale financiële en economische crisis voor de ontwikkelingslanden en de ontwikkelingssamenwerking[2], gezien de verklaring van Monterrey (2002), de Conferentie van Doha over ontwikkelingsfinanciering (2008), de verklaring van Parijs (2005) en de Agenda voor actie van Accra (2008), waarbij kapitaalvlucht en illegale geldstromen expliciet werden aangewezen als belangrijk obstakel voor de inzet van binnenlandse ontvangsten voor ontwikkeling,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 juni 2010 over de vorderingen bij de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling: tussentijdse herziening ter voorbereiding op de VN-bijeenkomst op hoog niveau in september 2010[3],
– gezien de topontmoeting van de G20 die op 11 en 12 november 2010 is gehouden in Seoul en gezien het initiatief voor het versterken van de internationale samenwerking met ontwikkelingslanden ter bestrijding van belastingontduiking, gelanceerd door het Duitse Ministerie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling, bekend onder de naam "Internationaal Belastingverbond" (ITC),
– gezien de conclusies van de Internationale Conferentie over belastingen te Pretoria op 29 augustus 2008,
– gezien de conclusies van de G20-Top in Londen van 2 en 3 april 2009,
– gezien de verklaring van regeringsleiders na de G20-Top in Pittsburg op 24 en 25 september 2009 en onder verwijzing naar zijn resolutie ter zake van 8 oktober 2009[4],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 april 2009 over de op 2 april 2009 in Londen gehouden G20-top[5],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 november 2007 over de ontwerpverordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1725/2003 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad inzake internationale norm voor jaarrekeningen (IFRS) nr. 8 betreffende informatieverschaffing over operationele segmenten[6],
– gezien het verslag van een commissie van de Noorse regering over belastingparadijzen en ontwikkeling van juni 2009.
– gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie internationale handel (A7-0027/2011),
A. overwegende dat de versterking van het belastingstelsel een van de belangrijkste uitdagingen is waar ontwikkelingslanden voor komen te staan bij het streven naar het bereiken van de MOD,
B. overwegende dat belastingen een betrouwbare en duurzame bron van ontwikkelingsfinanciering kunnen zijn als er sprake is van een progressief belastingstelsel, een doeltreffende en efficiënte belastingadministratie ter bevordering van de belastingdiscipline en een transparant en verantwoord gebruik van overheidsinkomsten,
C. overwegende dat ontwikkelingslanden te maken hebben met grote problemen op het gebied van het verhogen van de belastinginkomsten, vanwege onvoldoende personeel en financiën voor de inning van belastingen, een gebrekkige administratieve capaciteit, corruptie, het ontbreken van legitimiteit van het politieke stelsel, een ongelijke verdeling van inkomsten en een slecht belastingbeheer,
D. overwegende dat de belangrijkste vormen van illegale kapitaalstromen met name omvatten: manipulatie van handelsprijzen tussen landen om DBI aan te trekken, round tripping (overstappen van de ene belegging in de andere, tot vergroting van de liquiditeit of het behalen van rentewinst), dubbele aftrek, verplaatsing van grote sommen aan contanten, ondoorzichtige en onvoordelige investeringsprotocollen en smokkel,
E. overwegende dat de hoeveelheid kapitaal die jaarlijks illegaal via off-shore centra en belastingparadijzen kan worden weggesluisd wordt becijferd op 1 biljoen USD; overwegende dat deze illegale geldstromen ongeveer tien keer zo groot zijn als het bedrag dat naar ontwikkelingslanden gaat ten behoeve van armoedebestrijding en economische ontwikkeling,
F. overwegende dat belastingparadijzen die geheimhoudingsregels en fictieve vestigingsplaatsen bieden in combinatie met belastingvrijdom, teneinde kapitaal en inkomsten aan te trekken waar in andere landen belasting op had moeten worden geheven, zorgen voor schadelijke fiscale concurrentie,
G. overwegende dat fiscale concurrentie heeft geleid tot een verschuiving van de belastingdruk naar werknemers en huishoudens met een laag inkomen en tot schadelijke besparingen bij overheidsdiensten in arme landen;
H. overwegende dat round-tripping, fiscale stimulansen en fiscale concurrentie tussen ontwikkelingslanden vaak schadelijke gevolgen hebben die duidelijk aan het licht treden wanneer landen hun belastingstelsels "verkopen" en ondernemingen zich daar "inkopen", op een markt waar een mededinging vergelijkbaar met die tussen ondernemingen, de boventoon voert,
I. overwegende dat belastingfraude in ontwikkelingslanden tot een jaarlijks verlies aan belastinginkomsten leidt dat overeenkomt met tien maal het bedrag van de ontwikkelingshulp uit ontwikkelde landen;
J. overwegende dat de mogelijkheid meer binnenlandse middelen vrij te maken verder wordt aangetast door het algemene klimaat van liberalisering van internationale markten, die tot gevolg hebben dat douane-inkomsten worden vervangen door andere binnenlandse inkomsten; overwegende dat uit onderzoek van het IMF blijkt dat rijke landen de vermindering van de handelsheffingen als belangrijke bron van ontvangsten hebben kunnen compenseren met andere bronnen, met name BTW, maar dat de armste landen maximaal 30% van de verloren handelsheffingen hebben kunnen compenseren[7];
K. overwegende dat de "Mapping Survey" van het ITC uitwijst dat verdere coördinatie tussen donoren op het gebied van belastingheffing en ontwikkeling noodzakelijk is,
L. overwegende dat het bestaan van een grote informele sector in de economie een rem vormt op de inzet van binnenlandse financiële middelen ,
M. overwegende dat een groot aantal ontwikkelingslanden niet meeprofiteert van de sterke stijging van de grondstoffenprijzen, doordat zij het hen toekomende redelijke deel van de opbrengsten van mijnbouwproducten mislopen,
N. overwegende dat veel ontwikkelingslanden niet eens het minimum belastingniveau bereiken dat nodig is om overheidsdiensten en internationale verplichtingen zoals armoedevermindering te financieren,
O. overwegende dat belastingen een bron van ontvangsten vormen die stabieler en duurzamer kan zijn dan buitenlandse steun en de eigen verantwoordelijkheid van de betreffende landen beter kan stimuleren,
P. overwegende dat verslaglegging op geconsolideerde grondslag het vaak moeilijk maakt te bepalen welke bedrijven belasting moeten betalen en wat het juiste niveau van de belasting moet zijn, vanwege hun complexe bedrijfsstructuur en de onderlinge verdeling van economische activiteiten,
Q. overwegende dat zogeheten "aasgierfondsen", vaak gevestigd in belastingparadijzen, steeds vaker de schulden van ontwikkelingslanden opkopen tegen flinke kortingen, en vervolgens het originele bedrag aan schuld opeisen (vaak met rente en boetes), waardoor zij in hoge mate de ruimte beperken waarbinnen ontwikkelingslanden kunnen optreden dankzij hun aanvullende belastinginkomsten,
R. overwegende dat er geen wetten bestaan voor het opleggen van beperkingen aan de hoogte van de winsten die een aasgierfonds kan boeken door het aanklagen van ontwikkelingslanden met het oog op inning van onbetaalde schulden en overwegende dat er geen regelgevende structuren bestaan om duidelijk te maken wie de aasgierfondsen zijn en hoeveel ze hebben betaald voor een schuld die in een eerder stadium werd beschouwd als waardeloos;
S. overwegende dat veel ontwikkelingslanden verschillende niveaus van vennootschapsbelasting hanteren, niet alleen op basis van inkomen en dividend, maar ook op basis van zakelijke sector, wat inhoudt dat de sectorale toewijzing van middelen wordt verstoord door de uiteenlopende belastingtarieven,
T. overwegende dat belastingdiscipline moet worden omschreven als het streven naar belastingafdracht op juiste plek en op het juiste moment, waarbij "juist" betekent dat de economische inhoud van de verrichte transactie samenvalt met de plaats en vorm waarin deze wordt aangemeld voor belastingdoeleinden,
I. Het belang van belastingheffing voor het bereiken van de MOD
1. is het met de Commissie eens dat doeltreffende en eerlijke belastingstelsels cruciaal zijn voor armoedebestrijding, goed bestuur en staatsvorming;
2. spreekt zijn waardering uit voor het initiatief van de Commissie het vermogen tot goed bestuur op belastinggebied ten bate van de ontwikkeling op te voeren en beseft dat er een regelgevend kader nodig is ter ondersteuning van de internationale samenwerking op belastinggebied, transparantie, ontwikkeling van de publieke en de particuliere sector en economische groei;
3. benadrukt dat de verhouding tussen belastingopbrengsten en BBP in ontwikkelingslanden tussen 10 en 20% ligt, terwijl dat in de ontwikkelde landen tussen 25 en 40% is; betreurt dat de donoren tot nu toe zeer weinig hebben gedaan op het gebied van steun op belastinggebied; verwelkomt in dit verband het voorstel van de Commissie om meer steun te bieden om ontwikkelingslanden te helpen bij belastinghervormingen en het versterken van de belastingautoriteiten door middel van het EOF voor ACS-landen, het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking en het Europees Nabuurschaps- en partnerschapsinstrument, alsmede steun voor nationale toezichthoudende instanties, parlementen en niet-statelijke actoren;
4. wijst erop dat meer nadruk gelegd moet worden op inspanningen op het gebied van capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden om hen te helpen effectiever gebruik te maken van de uitwisseling van informatie en op doeltreffende wijze belastingontduiking tegen te gaan met behulp van hun eigen binnenlandse wetgeving;
Problemen van de ontwikkelingslanden met het verhogen van de belastinginkomsten
5. stelt met bezorgdheid vast dat de belastingstelsels in veel arme landen gekenmerkt worden door een zeer smalle belastingbasis, belastingvrijstelling voor de elite, vrijstellingen van vennootschapsbelasting, hetgeen een sterke stimulans vormt voor belastingontduiking, aangezien ondernemingen die belasting moeten afdragen economische verbintenissen kunnen aangaan met ondernemingen die een vrijstelling genieten en daar hun winsten naar kunnen overboeken, omvangrijke inkomsten van natuurlijke hulpbronnen die niet worden gemeld, en omvangrijke illegale geldstromen in verband met massale belastingontduiking;
6. onderstreept dat belastingontvangsten niet als alternatief voor buitenlandse hulp dienen te worden beschouwd, maar veeleer als integraal onderdeel van de overheidsinkomsten, die de ontwikkeling van die landen mogelijk maken;
7. wijst erop dat doelmatige, progressieve en rechtvaardige belastingstelsels van essentiële betekenis zijn voor de ontwikkeling, aangezien zij bijdragen tot financiering van de beschikbaarstelling van collectieve voorzieningen, staatsvorming en behoorlijk bestuur, dat arme landen ernaar moeten streven hun afhankelijkheid van buitenlandse hulp om te zetten in onafhankelijkheid op basis van belastingheffing en dat belastingfraude en -ontduiking de verwezenlijking van deze ontwikkelingsdoelen echter belemmeren;
8. betreurt dat belastingparadijzen het democratisch bestuur verzwakken, economische criminaliteit aantrekkelijker maken, speculatie aanmoedigen en de ongelijke verdeling van belastinginkomsten vergroten; dringt er bij de EU op aan de bestrijding van belastingparadijzen en corruptie als topprioriteit op de agenda te plaatsen van internationale financierings- en ontwikkelingsinstellingen;
9. wijst erop dat belastingontduiking een aanzienlijk financieel verlies voor de ontwikkelingslanden inhoudt, en dat de bestrijding van belastingparadijzen en belastingontduiking een van de prioriteiten van de EU is om de ontwikkelingslanden effectief te helpen over hun belastingontvangsten te kunnen beschikken; herinnert eraan dat op Europees en internationaal niveau passende maatregelen moeten worden genomen, overeenkomstig de toezeggingen van met name de G20;
10. herinnert eraan dat de positieve gevolgen van de EPO pas op middellange tot lange termijn merkbaar zullen zijn, maar dat de verlaging van de douanetarieven onmiddellijk inkomstenverlies tot gevolg zal hebben;
11. wijst erop dat er nog meer aandacht moet worden besteed aan de problemen waarop ontwikkelingslanden stuiten bij het vergaren van binnenlandse inkomsten in een geglobaliseerde omgeving, daar er, om investeringen aan te trekken, veelvuldig vrijstellingen worden verleend aan grote binnen- en buitenlandse ondernemingen; verzoekt de EU ontwikkelingslanden te helpen bij het invoeren van belastingstelsels waarmee zij kunnen profiteren van het proces van globalisering;
12. benadrukt dat de armste landen problemen hebben met het compenseren van het teruglopen van handelsheffingen tengevolge van de huidige wereldwijde context van liberalisering van de handel, en deze te vervangen door andere soorten binnenlandse ontvangsten, daar hoogstens rond 30% van hun gederfde inkomsten uit handelsheffingen is gecompenseerd;
13. benadrukt dat belastingparadijzen, door de concurrentie op het gebied van mobiel kapitaal te verergeren, inbreuk maken op de soevereiniteit van ontwikkelingslanden om belasting te heffen op inkomsten uit kapitaal als middel om de belastingbasis te verbreden, terwijl ze al een smallere belastingbasis hebben dan de rijke landen;
14. herinnert eraan dat de asymmetrische informatievoorziening tengevolge van de geheimhoudingsregels van belastingparadijzen een negatieve invloed heeft op de doeltreffendheid van internationale financiële markten, aangezien zij heeft geleid tot hogere risicopremies en daarmee tot hogere leenkosten voor zowel rijke als arme landen;
15. is zich ervan bewust dat de kwalitatieve en kwantitatieve verbetering van de mobilisering van de nationale financiële middelen van de ontwikkelingslanden op de lange termijn zal renderen; verzoekt de Europese Unie de aangeboden bijstand in al zijn vormen te handhaven zolang de ontwikkelingslanden het nodig achten voor de financiering van hun eigen ontwikkeling;
II. Steun voor doeltreffende, goed werkende, eerlijke en duurzame belastingstelsels
16. wijst er nogmaals op dat goed bestuur en hoogwaardige instellingen de belangrijkste aanjagers zijn van economische voorspoed; dringt er bij de Commissie op aan de belastingautoriteiten, de gerechtelijke macht en de organen voor corruptiebestrijding in ontwikkelingslanden te steunen bij de opbouw van progressieve en duurzame belastingstelsels die uiteindelijk een "bestuursdividend" zullen opleveren via een vergroting van de legitimiteit en de verantwoordingsplicht, en de beginselen van goed bestuur op fiscaal gebied op doeltreffende wijze te integreren in de programmering, uitvoering en controle van strategiedocumenten voor landen en regio's ; verzoekt de lidstaten met klem hun toezeggingen inzake hun steun aan belasting ten uitvoer te leggen en de strijd aan te gaan tegen omkoperij door binnen hun rechtsgebied gevestigde ondernemingen die in ontwikkelingslanden actief zijn; spreekt de aanbeveling uit dat de Commissie de nationale parlementen van de ontwikkelingslanden betrekt bij het begrotingsproces, en aldus de harmonieuze betrekkingen bevordert en de transparantie van dit proces vergroot;
17. herinnert eraan dat goed bestuur op fiscaal gebied niet kan worden geëxporteerd of van buiten kan worden opgelegd, en dat het ieder land vrij staat zijn fiscale beleid vast te stellen; verzoekt de Commissie en de nationale regeringen in dit verband niet dwars te liggen en met alle landen samen te werken die besluiten tot consequente en billijke belastingverhogingen die gevolgen hebben voor de buitenlandse bedrijven op hun grondgebied, met name op het gebied van de ontginning van de grondstoffen, een belangrijke rijkdom van de ontwikkelinglanden;
18. verzoekt de Commissie in desbetreffende overeenkomsten van de EU met derde landen een clausule inzake fiscaal beleid op te nemen, met inbegrip van controle op de tenuitvoerlegging daarvan;
19. herinnert eraan dat de verlaging van de douane-inkomsten tengevolge van met name de economische partnerschapsovereenkomsten met de Europese Unie negatieve gevolgen heeft voor de onmiddellijk beschikbare financiële middelen in de ontwikkelingslanden;dringt er in dit verband, en om deze verliezen te compenseren, bij de Commissie op aan de ontwikkelingslanden aan te moedigen, in het kader van een eventuele bijstand ter verbetering van de nationale belastingstelsels, voorrang te geven aan directe progressieve belastingen boven indirecte belastingheffingen op met name de consumptie, die de bevolkingsgroepen met lage inkomens uiteraard harder raken;
20. dringt erop aan, in het kader van de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO), stelselmatig maatregelen ter ondersteuning van belastinghervormingen uit te voeren, in de vorm van hulp op het gebied van materieel (computersystemen) en organisatie (juridische en belastingtechnische opleiding van het personeel van de belastingdiensten), indien hierom door een ontwikkelingsland wordt gevraagd; wijst erop dat er bijzondere maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van Afrikaanse landen, die op belastinggebied nog steeds geen hulp op lange termijn ontvangen;
21. bevestigt nogmaals dat er moet worden gezorgd voor meer samenhang tussen het ontwikkelings- en het handelsbeleid van de Europese Unie; wijst er nogmaals op dat de Europese Unie geheel, met inbegrip van de lidstaten, hoewel de crisis de instabiliteit van de grondstoffenprijzen wellicht scherper heeft doen uitkomen en de kapitaalstromen naar de ontwikkelingslanden wellicht heeft doen dalen, de grootste donor van ontwikkelingshulp blijft met 56% van het wereldwijde totaal, namelijk 49 miljard EUR in 2009; wijst erin dit verband op dat ontwikkelingslanden voorrang zouden moeten geven aan de instelling van een doelmatig belastingstelsel om ervoor te zorgen dat zij minder afhankelijk worden van hulp van buiten en van de andere, onvoorspelbare externe geldstromen;
22. dringt aan op samenhang tussen financiële steun van de EU en openstelling van de EU-markten voor bepaalde landen en op afdwinging van hun niveau van samenwerking met betrekking tot de beginselen van behoorlijk bestuur op belastinggebied;
23. is verheugd over regionale initiatieven inzake belastingsamenwerking om ontwikkelingslanden in staat te stellen te beraadslagen over de rol van belastingheffing bij staatsvorming en capaciteitsontwikkeling en om optimale werkmethoden uit te wisselen op het gebied van belastingadministratie;
24. herinnert eraan dat het verbreden van de belastingbasis het belangrijkste pobleem vormt voor de ontwikkelingslanden; wijst erop dat o.m. het teruglopen van handelsheffingen heeft geleid tot de invoering van heffingen op consumptie (BTW of energieheffingen); is van mening dat BTW weliswaar kan bijdragen tot het verbreden van de belastingbasis in economieën met grote informele sectoren, maar dat het feit dat BTW voor iedereen even hoog is de arme bevolking het hardst treft; is van mening dat de ontwikkelingshulp van de EU vooral gericht moet zijn op initiatieven ter verbetering van de doeltreffendheid en transparantie van belastingstelsels, bv. door na te gaan hoe ontwikkelingslanden hun belastinggrondslag/inkomsten uit belastingen kunnen verbreding door middel van al dan niet rechtstreekse belastingen;
25. wijst er andermaal op dat de uitbreiding van de handelsbetrekkingen met ontwikkelingslanden tot doel moet hebben de duurzame economische groei en de ontwikkeling in deze landen te bevorderen; stelt vast dat afschaffing van douanerechten onvermijdelijk derving van douane-inkomsten met zich meebrengt en dat deze dus aan beter toezicht moet worden onderworpen, progressiever moet zijn en gekoppeld moet worden aan tenuitvoerlegging van belastinghervormingen die het mogelijk maken compenserende inkomsten te genereren (BTW, onroerende-zaakbelasting, inkomstenbelasting);
26. is bezorgd over het feit dat tussen 1991 en 2004 miljarden dollars per jaar het Afrikaanse continent hebben verlaten; benadrukt met name dat deze uitstroom wordt geschat op 7,6% van het jaarlijks BBP van de regio, waardoor Afrikaanse landen nettokrediteuren zijn van de donorlanden; is van mening dat door de ontwikkelde landen verstrekte OOH en schuldenverlichting alleen doeltreffend kunnen zijn indien concrete maatregelen worden genomen door de G20, de OESO en de EU, om te waarborgen dat de potentiële belastingbasis van de ontwikkelingslanden niet wordt ondermijnd door belastingontduiking; moedigt in dit verband de VN en de OESO aan om, in nauwe samenwerking met het Afrikaanse forum voor belastingbeheer, hun werkzaamheden op dit gebied voort te zetten;
27. benadrukt dat passende middelen voor het vinden van alternatieve bronnen van ontvangsten steun moeten bieden aan en geen belemmering mogen vormen voor innovatie, ondernemerschap en de oprichting van MKB, en eigen verantwoordelijkheid en lokale ontwikkeling moeten stimuleren;
28. beklemtoont dat de administratieve kosten, met name van BTW-stelsels met verschillende tarieven, te hoog kunnen zijn voor ontwikkelingslanden waarvan de belastingautoriteiten niet beschikken over de nodige financiële middelen en personeel, en daarom nauwkeurig moeten worden bestudeerd; is van mening dat in zulke gevallen accijnzen zeer selectief moeten zijn en nauwkeurig gericht moeten zijn op een klein aantal goederen, voornamelijk op basis van de negatieve effecten van die goederen op de maatschappij en op de vraag naar die goederen (tabak, alcohol, enz.) waar als regel weinig rek in zet; dringt er in het geval van beperkte heffingen ook op aan dat de bedrijven worden vastgesteld en aangeslagen die verhoogde belastingontvangsten voor hun rekening kunnen nemen (zoals bedrijven die zich bezighouden met het winnen van ruwe grondstoffen);
29. benadrukt dat het voor de verhoging van de directe belastingen een belangrijke eis is de informele sector te integreren in de formele economie en het ondernemersklimaat te verbeteren;
30. benadrukt dat de ontwikkelingslanden in de algemene context van belastingmededinging een groter deel van hun belastinginkomsten ontlenen aan kapitaal en dat zij weinig mogelijkheden hebben om andere vormen van belasting te heffen; wijst erop dat de vermindering van de ontvangsten tengevolge van die concurrentie moet worden opgevangen door de belastingbasis te verbreden of door die concurrentie zo mogelijk te vermijden, en indien andere factoren als goed bestuur, rechtszekerheid en het voorkomen van nationalisatie in gevaar komen bij de concurrentie voor het verkrijgen van DBI; wijst erop dat landen met een laag inkomen over de capaciteit moeten beschikken om doeltreffend te onderhandelen met multinationale ondernemingen teneinde een gelijkwaardig aandeel van de winst van de onderneming te waarborgen, en herinnert eraan dat zij voldoende beleidsruimte moeten hebben om controle op het kapitaalverkeer uit te kunnen oefenen, aangezien het recht om belastingontvangsten te innen en te herverdelen een belangrijk criterium is voor de soevereiniteit en legitimiteit van landen, en daarmee een voorwaarde voor goed bestuur;
31. wijst erop dat de Franse regering onderzoek heeft laten verrichten op het gebied van politieke stimulansen voor belastingheffing, maar dat meer onderzoek nodig is; verzoekt de Commissie derhalve te onderzoeken in hoeverre verschillende benaderingen van de verlening van hulp, zoals giften tegenover leningen, kunnen bijdragen tot het beperken of compenseren van eventuele negatieve effecten van hulp op het creëren van ontvangsten en in hoeverre begrotingssteun en daaraan gekoppelde verbeteringen van de transparantie en de effectiviteit van het beheer van overheidsuitgaven op de langere termijn bijdragen tot grotere bereidheid van de burgers om belasting te betalen;
32. wijst erop dat te weinig aandacht is besteed aan de wijze waarop regeringen belastingbeleid kunnen gebruiken om ongelijkheden wat betreft inkomen en welzijn te verkleinen door de bestaande verschillen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot belastingverplichtingen te minimaliseren;
33. dringt erop aan met betrekking tot de belastingstelsels in ontwikkelingslanden de naruk te leggen op de beginselen van neutraliteit, gelijkheid en eenvoud, die moeten worden verwezenlijkt door:
(a) een belasting die niet een groter beslag legt op het inkomen van arme mensen, maar het inkomen of het vermogen van belastingbetalers progressief belast;
(b) een belasting die niet discrimineert op basis van geslacht, seksuele geaardheid, soort huishouden, burgerschap of burgerlijke staat;
(c) een duidelijk, eenvoudig en transparant belastingstelsel dat verschillende wijzen van onwenselijke uitlegging van belastingwetgeving met als doel het verkrijgen van grote aftrekposten ten koste van sociale uitgaven onmogelijk maakt;
(d) een identieke behandeling voor belastingdoeleinden van werkelijke winst en verlies van enige inkomstenbron, inhoudende dat de winst belastbaar is en het verlies aftrekbaar;
(e) een belastingniveau dat stevig gekoppeld is aan verschillende stadia van economische ontwikkeling;
(f) uniformisering van de veelheid aan tarieven voor de inkomsten van bedrijven door deze tarieven te berekenen aan de hand van omzet en niet van sectoren van bedrijvigheid;
34. meent dat de OESO nieuwe richtsnoeren voor verrekenprijzen moet opstellen, een wezenlijke methode om te beletten dat bepaalde multinationals hun winsten overdragen naar landen met de gunstigste belastingregelingen en om ervoor te zorgen dat zij belastingen betalen in de landen waar zij hun winst daadwerkelijk hebben gemaakt, met inbegrip van de ontwikkelingslanden;
35. acht een stelsel van lage belastingtarieven voor lage en middeninkomens, op basis van een bredere heffingsgrondslag, en waarin o.m. voor de winningsindustrieën, geen discretionaire belastingvrijstellingen en -voorkeuren bestaan, onontbeerlijk; benadrukt het belang van overheidsinvesteringen in projecten met positieve gevolgen op lokaal niveau voor de economie, het maatschappelijk klimaat en het milieu, waarbij echter geen enkele vorm van fiscale dumping mogelijk mag worden gemaakt;
III. Naar een transparant, coöperatief en eerlijk internationaal belastingmilieu
Manipulatie van handelsprijzen
36. benadrukt dat manipulatie van de handelsprijzen een van de voornaamste aanjagers is van illegale kapitaaluitstroom; roept de Commissie op bij te dragen aan het uitbreiden van de publieke expertise inzake dit soort kwesties in ontwikkelingslanden, en concrete voorstellen uit te werken om ervoor te zorgen dat de G20, de OESO, de VN en de WTO overwegen een bredere set indicatoren en methoden te gaan hanteren voor de aanpak van de manipulatie van handelsprijzen, zoals de "comparable profit methods" (methoden van vergelijkbare winsten) van de VS, een veelbelovende methode voor het opsporen van onjuiste prijzen van transacties;
37. roept op tot het bestrijden van illegale manipulatie van verrekenprijzen (TPM) en tot een evaluatie van wereldwijde belastingregels die verder gaan dan de methode van vergelijkbare winsten, voor het geval er andere en veelbelovender alternatieven zijn om het probleem van onjuiste prijzen doelmatiger aan te pakken; benadrukt dat de EU, de G20 en de WTO in het algemeen hun inspanningen moeten richten op benaderingen die gestoeld zijn op het zogeheten zakelijkheidsbeginsel dat inhoudt dat voor transacties die voor de belasting van belang zijn dezelfde voorwaarden moeten gelden als voor transacties tussen onafhankelijke ondernemingen;
38. dringt er bij de EU op aan binnen de G20 en de OESO het beginsel van automatische uitwisseling van informatie op belastinggebied te verdedigen, overeenkomstig de EU-belastingrichtlijn voor spaartegoeden, als manier om de illegale geldstromen in rechtsgebieden met een geheimhoudingsregeling in te dammen;
39. verzoekt om de invoering van een belasting op financiële transacties, die het functioneren van de markt zou verbeteren doordat speculatie wordt beperkt en een bijdrage geleverd wordt aan de financiering van mondiale collectieve belangen, zoals ontwikkeling en de bestrijding van de klimaatverandering, en het terugdringen van overheidstekorten; is van mening dat een dergelijke belasting een zo breed mogelijke grondslag moet krijgen, maar dat de belasting op financiële transacties, zolang dat niet het geval is, als eerste stap op EU-niveau zou moeten worden ingevoerd ; verzoekt de Commissie spoedig een haalbaarheidsonderzoek te laten uitvoeren waarbij rekening wordt gehouden met de mondiale gelijke concurrentieverhoudingen en vervolgens zo nodig met concrete wetgevingsvoorstellen te komen;
40. stelt voor een specifieke bepaling in verband met behoorlijk bestuur op belastinggebied op te nemen in de nieuwe versie van de Overeenkomst van Cotonou;
41. verzoekt de lidstaten van de EU in het kader van hun bilaterale hulpprogramma's soortgelijke maatregelen te nemen;
Grondstofwinningsindustrieën
42. dringt aan op het ontplooien van initiatieven ter bevordering van een grotere transparantie met betrekking tot inkomsten uit grondstoffen, onder meer door middel van het Verdrag inzake bestrijding van omkoping van de OESO en het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën; is verheugd over de nieuwe wijzigingen die in de wet inzake herziening van de financiële regelgeving zijn aangebracht met betrekking tot delfstoffen die in Congo aanleiding geven tot geschillen en met betrekking tot doorzichtigheid, en verzoekt de Commissie een wetgevingsinitiatief in deze zin voor te stellen zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheid van de regeringen van de ontwikkelingslanden, en zonder een buitenproportionele bureaucratische last te leggen op ondernemingen, aangezien hier reeds kritiek op is geuit door belanghebbenden in de ontwikkelingslanden, en aangezien dit contraproductief zou kunnen blijken;
43. wijst erop dat de uitbating van grondstoffen moeten worden geëxploiteerd om een land te helpen bij de verwezenlijking van zijn sociale en economische doelen in bredere zin, hetgeen voor regeringen in ontwikkelingslanden betekent dat er een visie moet worden ontwikkeld, desgewenst samen met internationale belanghebbenden en deskundigen, van de wijze waarop de sector grondstoffen in de economische toekomst van een land past; is van mening dat optimaal gebruik van grondstoffenreserves voor sommige landen kan betekenen dat deze voor toekomstig gebruik in de grond worden gelaten, terwijl het voor andere landen een snelle winning kan inhouden, als tijdelijke bron van binnenlandse ontvangsten, teneinde ontvangsten te genereren voor het doen van de nodige investeringen met het oog op groei en dringende menselijke behoeften;
44. wijst erop dat ontwikkelingslanden gelijkwaardige partners moeten zijn bij het bespreken en goedkeuren van nieuwe initiatieven in de sector winning van natuurlijke hulpbronnen; benadrukt dat nieuwe regelingen op dit gebied de vorm moeten krijgen van algemene internationale normen, om te voorkomen dat er opnieuw een lappendeken van regelgeving ontstaat die contraproductief zou zijn vanuit het standpunt van regeringen, belastingautoriteiten en internationale ondernemingen;
45. benadrukt dat de voorstellen van de Commissie en non-gouvernementele initiatieven op het gebied van transparantie voor de mijnbouwsector, zoals het Natural Resource Charter, de Equator Principles en de Guidelines for Investors and Companies van "Critical Resource" in feite gunstig zijn voor ondernemingen; ze zorgen voor rechtszekerheid, duurzame en langdurige partnerschappen en bieden bescherming tegen renationalisering, heropening van onderhandelingen of uitzetting; wijst erop dat er tevens problemen moeten worden aangepakt, zoals het feit dat ondernemingen verplicht kunnen worden commercieel gevoelige informatie af te staan waardoor zij een concurrentienadeel ondervinden, of dat bepaalde overeenkomsten met regeringen zijn gebaseerd op het geheim houden van informatie;
46. wijst erop dat opbrengsten van grondstoffen altijd beschouwd moeten worden als tijdelijk middel om de binnenlandse ontvangsten te doen stijgen; wijst erop dat een succesvolle belastingheffing op grondstoffen vaak een verbetering van de directe belastingen met zich meebrengt, zoals vennootschapsbelasting en niet-fiscale ontvangsten, zoals royalty's;
47. wijst erop dat een groot aantal "rentenierende" landen met omvangrijke opbrengsten uit grondstoffen, met name olie en mineralen, weinig aanleiding heeft om verantwoording af te leggen of op flexibele of efficiënte wijze te handelen; wijst er nogmaals op dat krachtige mechanismen voor controle van democratische en overheidsinstellingen van wezenlijk belang zijn voor de bestrijding van economische criminaliteit; roept de Commissie er met name toe op haar ontwikkelingshulp te verhogen met betrekking tot het opstellen van contracten tussen multinationals en ontwikkelingslanden over kwesties in verband met de winning van grondstoffen;
48. verzoekt de Commissie en de Raad meer aandacht te besteden aan het Initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën, door financiële middelen te verstrekken en deel te nemen aan het bestuursorgaan van dit initiatief;
49. herinnert eraan dat de kwaliteit van de financiële verslaglegging van wezenlijk belang is voor een doeltreffende bestrijding van belastingontduiking; is van mening dat verslaglegging per land voor de winningsindustrieën van het grootste belang is, maar herinnert eraan dat dit eveneens geldt voor investeerders in alle andere sectoren, en dat het zou bijdragen tot een goed bestuur wereldwijd verzoekt de Commissie te ijveren voor de opname van een vereiste in de internationale norm voor jaarrekeningen van de IASB dat alle multinationale ondernemingen hun opbrengsten en betaalde belastingen per land rapporteren; wijst er nogmaals op dat een dergelijk vereiste aansluit bij de noodzaak van een grotere sociale verantwoordelijkheid van multinationale ondernemingen; verzoekt de Commissie om verslaglegging per land deel te laten uitmaken van de herziening van boekhoudrichtlijnen;
50. verzoekt om de invoering van financiële-rapportageverplichtingen per land voor grensoverschrijdende bedrijven, inclusief de winsten vóór en na belastingheffing, met het oog op meer doorzichtigheid en beschikbaarheid van desbetreffende gegevens voor belastingdiensten; is van mening dat de EU, om ervoor te zorgen dat alle sectoren en ondernemingen op dezelfde manier afgedekt zijn, het beginsel moet invoeren in het kader van de aanstaande herzieningen van de doorzichtigheidsrichtlijn en de EU-richtlijnen inzake boekhouding, terwijl de Commissie op internationaal niveau druk moet uitoefenen op de IASB om snel een ter zake dienende alomvattende norm te formuleren. verzoekt de Commissie nogmaals binnen een termijn van zes maanden aan het Parlement verslag uit te brengen over de resultaten van haar maatschappelijke raadpleging en haar overleg met de IASB;
51. benadrukt het belang van verslaglegging per land en dringt erop aan de onderhandelingen op dit gebied op te voeren:
(a) regeringen en internationale fora (waaronder de G20 en de Verenigde Naties) moeten een norm voor financiële verslaglegging per land ondersteunen en de International Accounting Standards Board officieel verzoeken een dergelijke norm goed te keuren;
(b) de OESO moet haar uitvoerbaarheidsstudie naar verslaglegging per land voorzetten en hiervan in de loop van 2011 verslag uitbrengen aan de G20 en de VN;
(c) de International Accounting Standards Board moet een nieuwe norm goedkeuren waar verslaglegging per land deel van uitmaakt;
(d) de maatschappelijke organisaties en de media moeten in de toekomst gebruik maken van de informatie die beschikbaar komt dankzij de verslaglegging per land en op basis daarvan regeringen en multinationals ter verantwoording roepen;
Betere donorcoördinatie
52. neemt kennis van de bevindingen die door het Internationaal Handelscentrum (ITC) in kaart zijn gebracht en die uitwijzen dat verdere coördinatie tussen donoren op het gebied van belastingheffing en ontwikkeling noodzakelijk is; moedigt de Commissie aan dienovereenkomstige initiatieven te ontplooien en meer steun te verlenen aan multilaterale en regionale initiatieven , zoals het Afrikaanse forum voor belastingbeheer (ATAF) en het inter-Amerikaanse centrum van belastinginstanties (CIAT);
Verbetering van de internationale structuur ter bestrijding van belastingparadijzen
53. benadrukt dat conventionele ontwikkelingshulp geen bijdrage kan leveren aan het uitroeien van wereldwijde armoede, zolang er binnen de G20, de OESO en de EU geen vergaande maatregelen worden getroffen om belastingparadijzen en schadelijke belastingconstructies aan te pakken;
54. stelt vast dat na de G20-Top van 2 april 2009 offshore financiële centra hebben toegezegd de OESO-normen op het gebied van transparantie en uitwisseling van informatie te zullen gaan hanteren; wijst er echter op dat de schadelijke structuren van belastingparadijzen nog altijd aanwezig zijn; roept nogmaals op tot actie buiten het OESO-kader ter bestrijding van belastingparadijzen, met het oog op de uiteenlopende tekortkomingen hiervan; spreekt in verband hiermee nogmaals zijn bezorgdheid uit over het feit dat op grond van de internationale normen van de OESO informatie-uitwisseling op verzoek verplicht is, maar dat er geen automatische informatie-uitwisseling is als in het kader van de belastingrichtlijn voor spaartegoeden; bekritiseert ook het feit dat de OESO toestaat dat regeringen aan plaatsing op haar zwarte lijst ontkomen louter door te beloven de principes op het gebied van informatie-uitwisseling na te leven, zonder ervoor te zorgen dat deze principes ook werkelijk in de praktijk worden gebracht; is ook van mening dat de vereiste om een akkoord te sluiten met 12 landen om van de zwarte lijst te worden geschrapt, willekeurig is, aangezien zij geen verband houdt met kwalitative indicatoren die een objectieve beoordeling mogelijk maken van de vraag of goede bestuurspraktijken zijn gevolgd;
55. benadrukt dat tot EUR 800 miljard per jaar uit de ontwikkelingslanden verloren gaat naar belastingparadijzen en illegale geldstromen; wijst erop dat een grotere transparantie van het financiële proces een beslissende stap voorwaarts zou kunnen betekenen voor het verlichten van de armoede en het scheppen van welvaart van betekenis;
56. is van mening dat automatische uitwisseling van informatie onder alle omstandigheden moet plaatsvinden; is in dit verband tevreden met het Commissievoorstel inzake administratieve samenwerking op belastinggebied met als doel om de samenwerking tussen de lidstaten uit te breiden tot alle soorten belastingen, het bankgeheim af te schaffen en automatische uitwisseling van informatie in te stellen als algemene regel;
57. spreekt zijn waardering uit voor het feit dat sommige lidstaten het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de Raad van Europa en de OESO hebben ondertekend, en dringt er bij de 17 lidstaten die dit nog niet hebben gedaan het verdrag eveneens te ondertekenen;
58. verzoekt de EU activer op te treden en concrete maatregelen, zoals sancties, te nemen tegen belastingontduiking en illegale kapitaalvlucht; verzoekt de Raad de mogelijke invoering te onderzoeken van een multilateraal mechanisme voor de automatische uitwisseling van fiscale informatie, in nauwe samenwerking met het deskundigencomité inzake internationale samenwerking in belastingaangelegenheden van de VN;
59. verzoekt de Commissie striktere normen te bepalen voor wat belastingparadijzen zijn en te streven naar een internationaal bindend multilateraal akkoord inzake de automatische uitwisseling van belastinggegevens, o.m. voor trusts en stichtingen, waarin tegenmaatregelen zijn opgenomen voor het geval de voorschriften niet worden nageleefd; verzoekt de Commissie de ontwikkelingslanden te steunen in hun strijd tegen illegale uitstroom en kapitaalvlucht omdat die worden aangemerkt als groot obstakel voor de mobilisering van binnenlandse inkomsten voor ontwikkeling; wijst de Commissie met name op zijn resolutie van 24 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling[8] en de aanbevolen maatregelen tegen belastingparadijzen;
60. is bezorgd over de nadelige gevolgen van belastingakkoorden voor de verdeling van belastingopbrengsten; wijst erop dat het heffen van belasting op basis van plaats van vestiging, in plaats van het bronland, bijdraagt tot het aantrekkelijker maken van belastingparadijzen; is van mening dat belastingakkoorden moeten worden beoordeeld op rechtvaardigheid, wat inhoudt dat het primaire recht aanwezig moet zijn om belasting te heffen in het bronland waar feitelijke activiteiten worden ontplooid;
61. betreurt dat de G20 nog geen duidelijk tijschema en een concrete sanctieregeling hebben voorgesteld voor een effectieve bestrijding van belastingparadijzen; roept op tot de aanneming van een internationaal verdrag om een einde te maken aan schadelijke belastingstructuren, met inbegrip van sancties voor zowel niet-coöperatieve jurisdicties als voor financiële instellingen die met belastingparadijzen werken; dringt er bij de EU op aan maatregelen te treffen naar het voorbeeld van de Stop Tax Havens Abuse Act van de VS en de mogelijkheid te overwegen om de bankvergunning van financiële instellingen die werken met belastingparadijzen in te trekken;
62. is van oordeel dat de EU ook naar een consequente aanpak moet streven bij de uitvoering op EU- en internationaal niveau van normen op het gebied van bedrijfseconomisch toezicht, belastingheffing en het witwassen van geld;
63. roept op tot een internationale bekendmaking van de structuur van aasgierfondsen om ze te kunnen identificeren en een eind te kunnen maken aan hun activiteiten;
64. dringt erop aan in het kader van de EPO een onafhankelijk controlemechanisme op te zetten dat belast is met de beoordeling van de belastingtechnische nettogevolgen van de afschaffing van de douanerechten en van de vooruitgang die tegelijkertijd wordt geboekt bij de belastinghervormingen in ieder land; dringt erop aan een clausule op te nemen die voorziet in verplichte algemene evaluatie van alle EPO binnen drie tot vijf jaar, waardoor de bepalingen van de overeenkomsten kunnen worden aangepast in het belang van armoedebestrijding, duurzame ontwikkeling en regionale integratie; dringt daarnaast aan op een verplichte evaluatie van de voortgang die afzonderlijke landen hebben gemaakt met het doorvoeren van belastinghervormingen of doeltreffende belastinginning, overeenkomstig de meest recente versie van het OESO-modelverdrag inzake belasting op inkomen en vermogen;
65. benadrukt dat belastingautoriteiten in ontwikkelingslanden moeten samenwerken als ze geen deel uitmaken van hun ministerie van Financiën, met name op het gebied van belastingen en begrotingsbeleid, op een wijze die niet leidt tot rivaliteit en jaloezie, maar die goede betrekkingen en een goed bestuur in fiscale aangelegenheden bevordert;
66. roept op tot invoering of (indien deze reeds aanwezig zijn) institutionele verbetering van zogeheten (semi-) autonome belastingautoriteiten (ARA), door middel van passende stelsels van controlemechanismen, om te voorkomen dat belastingautoriteiten worden misbruikt voor politieke besluiten uit eigenbelang, als particuliere bron van inkomsten of als instrument om politieke tegenstanders te intimideren;
67. onderstreept in dit verband dat de hoge status en bestuurlijke autonomie van ARA's moet worden gecompenseerd door pluralistische bestuurlijke regelingen om ervoor te zorgen dat:
(a) aan een ARA een budget wordt gegarandeerd dat door de regering niet kan worden gewijzigd;
(b) de status, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van een ARA bij wet zijn vastgelegd en kunnen worden beschermd door de politie en de rechterlijke macht;
(c) benoemingen in de raad van toezicht (nog op te richten) plaatsvinden door een aantal uiteenlopende overheidsorganen (verschillende ministeries, zakelijke en juridische verenigingen);
(d) benoemingen in de raad van toezicht voor een langere en vastomschreven termijn gelden; en
(e) leidinggevend en uitvoerend personeel slechts verantwoording hoeft af te leggen aan de raad van toezicht;
68. is van mening dat het opzetten van een doelmatig belastingstelsel in de ontwikkelingslanden de ruggengraat van hun overheidsfinanciën moet worden; meent dat het nieuwe investeringsbeleid van de EU in de ontwikkelingslanden moet bijdragen tot een klimaat dat gunstiger is voor particuliere investeringen uit binnen- en buitenland, en de voorwaarden moet helpen scheppen voor doelmatiger internationale hulp; wijst erop dat het investeringsbeleid van de EU gericht moet zijn op de ontwikkeling van het MKB, onder meer door de verstrekking van microkredieten, en innovatie, doelmatigheid van overheidsdiensten, privaatpublieke samenwerkingsverbanden en overdracht van kennis dient te bevorderen om de groei aan te wakkeren;
69. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
- [1] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0020.
- [2] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0089.
- [3] Aangenomen teksten P7_TA-PROV(2010)0210.
- [4] Aangenomen teksten, P7_TA(2009)0028.
- [5] Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0330.
- [6] PB C 233 E van 6.11.2008, blz.323.
- [7] Zie bij voorbeeld het in het IMF-verslag van 15 februari 2005 geciteerde onderzoek van Baunsgaard & Keen (2005) met de titel "Dealing with the Revenue Consequences of Trade Reform", waarin het IMF tot de slotsom komt dat tal van landen met lage inkomsten en een aantal landen met middeninkomsten problemen ondervinden bij de vervanging van de inkomsten uit handelsheffingen.
- [8] Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0325.
TOELICHTING
Achtergrond
Op 28 april 2009 publiceerde de Commissie een mededeling inzake "goed bestuur in belastingaangelegenheden", met als doel het starten van een debat over concrete acties voor een betere bevordering van goed bestuur op belastinggebied (transparantie, uitwisseling van informatie en eerlijke belastingconcurrentie). Daarnaast publiceerde de Commissie een werkdocument over "Belastingen en ontwikkeling - samenwerking met ontwikkelingslanden met het oog op goed bestuur in belastingaangelegenheden".
Het document van de Commissie beoogt synergieën tussen het belasting- en ontwikkelingsbeleid te verbeteren om ze doeltreffender te maken, problemen aan te wijzen waar ontwikkelingslanden mee te maken hebben bij de inzet van ontvangsten door middel van belastingheffing, waaronder binnenlandse en internationale factoren, alsmede een aantal manieren voor te stellen waarop de EU kan optreden en beter gebruik kan maken van de bestaande middelen en instrumenten.
Verder heeft het Europees Parlement in februari 2010 een resolutie over hetzelfde onderwerp aangenomen.
1. Commentaar op het Commissiedocument
Positieve aspecten:
Het behalen van de MOD en belastingbeheer
De Commissie heeft duidelijk oog voor het verband tussen het behalen van de MDG's en belastingbeheer. Belastingen zijn van wezenlijk belang als basis voor een verantwoordelijk en flexibel democratisch stelsel.
Beginsel van eigen verantwoordelijkheid voor ontwikkelingsstrategieën
De EU is voorstander van het beginsel van eigen verantwoordelijkheid voor ontwikkelingsstrategieën, en erkent dat de ontwikkelingslanden in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn om hun ontvangstensystemen te verbeteren volgens hun eigen economische en politieke omstandigheden en opties.
Steun voor de belastingstelsels van ontwikkelingslanden
De Commissie stelt voor de instrumenten van de EU in te zetten voor het bieden van meer steun bij het opzetten van de belastingstelsels in de ontwikkelingslanden en de tenuitvoerlegging van de beginselen van goed bestuur op belastinggebied, d.w.z. door meer aandacht te doen uitgaan naar een effectieve integratie van de beginselen van goed bestuur op belastinggebied in de programmering, tenuitvoerlegging en controle van landen- en regionale strategiedocumenten.
Norm voor financiële rapportage per land
De Commissie is voorstander van een norm voor financiële rapportage per land voor multinationals, als instrument om internationale belastingontduiking op het spoor te komen. Tevens moet worden benadrukt dat de Commissie een mededeling zal publiceren over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven, waarin zal worden gehandeld over het opzetten van een systeem voor verplichte aangifte van informatie inzake goed bestuur in de jaarlijkse verslaggeving.
Internationale dialoog en samenwerking op belastinggebied
De Commissie wil het proces van internationale dialoog en samenwerking op belastinggebied versnellen, met name door een grotere deelname van ontwikkelingslanden aan relevante internationale fora.
Overeenkomsten inzake uitwisseling van fiscale gegevens (TIEA)
De Commissie dringt aan op het afsluiten en uitvoeren van overeenkomsten inzake de uitwisseling van fiscale gegevens, onder meer door multilaterale mechanismen, en noemt daarbij als voorbeeld de EU-richtlijn betreffende belastingheffing op ontvangsten uit spaargelden, die gebaseerd is op de automatische uitwisseling van informatie.
Negatieve aspecten:
Douaneontvangsten
In het document wordt geen aandacht besteed aan de negatieve gevolgen in de vorm van lagere douane-inkomsten die de liberalisering van de handel heeft voor landen met lage inkomens. Er wordt nogmaals op gewezen dat de basis van de ontvangsten niet zozeer gevormd moet worden door externe gemeenschappelijke tarieven, als wel door andere vormen van belasting, en er wordt gesteld dat de regionale integratie moet worden verdiept door middel van verdere liberalisering van de handel. Hiermee gaat de Commissie volledig voorbij aan de problemen die de verlaging van de douaneontvangsten oplevert, met name voor arme landen, die volgens studies van het IMF hoogstens 30% van hun gederfde belastinginkomsten hebben kunnen compenseren. Tevens ontbreekt het aan voorstellen om de belastingbasis te verbreden, om een rechtvaardig en progressief belastingstelsel te waarborgen.
Huidige tekortkomingen van de OESO
De Commissie wil ontwikkelingslanden stimuleren en steunen bij het aannemen en uitvoeren van internationale normen op belastinggebied, zonder kritische kanttekeningen te plaatsen bij de huidige tekortkomingen in het kader van de OESO. Er zij aan herinnerd dat de Gedragscode van de OESO regeringen in staat stelt van de zwarte lijst af te komen met slechts de belofte de beginselen van informatie-uitwisseling te zullen naleven, waardoor het verwordt tot een "beginselverklaring" zonder doeltreffende implementatie.
Vaststelling en uitvoering van OESO-richtsnoeren inzake interne verrekeningsprijzen
De Commissie ondersteunt de vaststelling en uitvoering van OESO-richtsnoeren inzake interne verrekeningsprijzen in ontwikkelingslanden, maar wijst tevens op de noodzaak onderzoek te doen naar de toepassing van het armlengtebeginsel, zonder evenwel andere methodologieën voor te stellen.
Uitholling van belastingontvangsten
Helaas wordt geen aandacht besteed aan de uitholling van belastingontvangsten tengevolge van belastingconcurrentie tussen landen in een geglobaliseerde economie.
Enkele noodzakelijke maatregelen
A. Bestrijding van belastingparadijzen
1. De bestrijding van belastingparadijzen is een topprioriteit voor het bereiken van de MDG's. Belastingparadijzen dragen bij aan het verzwakken van de kwaliteit van de instellingen en de politieke stelsels in ontwikkelingslanden. Ze maken economische criminaliteit aantrekkelijker, moedigen speculatie aan en de vergroten de ongelijke verdeling van belastinginkomsten.
i) De geheimhouding die in belastingparadijzen wordt gehanteerd zorgt voor ongelijke informatie betreffende investeerders en vermindert daarmee de efficiency van internationale financiële markten. Deze situatie leidt tot hogere risicopremies en verhoogt daarmee de leenkosten voor zowel rijke als arme landen.
ii) Belastingakkoorden dragen ertoe bij dat belastingparadijzen aantrekkelijker worden. Een groot netwerk van bilaterale belastingakkoorden dient om het mogelijke probleem op te lossen van dubbele belastingheffing als gevolg van het beginsel dat volgens internationaal recht zowel het land waar een eigenaar is gevestigd of geregistreerd (vestigingsbeginsel) als het land waar het inkomen is verworden (bronstaatbeginsel) belasting op kapitaal mogen heffen. In het geval van belastingparadijzen, waar de rechtspersonen zich slechts laten registeren voor het belastingregime, leidt de tenuitvoerlegging van het vestigingsbeginsel tot een ongelijke verdeling van belastingontvangsten, aangezien een zeer klein deel van de economische activiteiten daadwerkelijk in het belastingparadijs plaatsvindt. In dergelijke omstandigheden moet overeenkomstig het beginsel van eerlijkheid het recht om belasting te heffen worden toegekend aan de bronstaat.
iii) Terwijl veel belastingakkoorden tussen de OESO-leden en de ontwikkelingslanden rekening houden met de gevolgen van het vestigingsbeginsel voor de verdeling van belastingen door de bronstaat het recht te geven bronbelasting te heffen tot een bepaalde hoogte (dit stelsel waarborgt daarom dat de bronstaat ook een deel van de belastingontvangsten krijgt), bevatten belastingakkoorden tussen belastingparadijzen en andere ontwikkelingslanden geen bepalingen met betrekking tot een dergelijke bronbelasting.
iv) Belastingakkoorden tussen belastingparadijzen en ontwikkelingslanden leiden vaak tot een aanzienlijke verlaging van de belastingbasis in ontwikkelingslanden, terwijl zwakke overheidsfinanciën een van de belangrijkste uitdagingen vormen voor een groot aantal van die landen. Bovendien hebben belastingakkoorden geen invloed op de schadelijke structuren die in belastingparadijzen aanwezig zijn (zoals de toepassing van de geheimhoudingsregels en fictieve vestigingsplaatsen). Daarom moet worden gewaarborgd dat belastingakkoorden niet in de weg staan aan verdere acties tegen belastingparadijzen, en moeten deze akkoorden dienovereenkomstig worden herzien.
B. Manipulatie van handelsprijzen
Manipulatie van prijzen van intragroeptransacties, met als doel het overhevelen van winsten van jurisdicties met hoge belastingen naar jurisdicties met lage belastingen is een van de voornaamste aanjagers van illegale geldstromen. Dit vormt een groot probleem voor zowel rijke als arme landen: het leidt tot grote concurrentieverstoringen tussen nationale en multinationale ondernemingen en kan leiden tot aanzienlijke dervingen van belastingontvangsten. Hoewel er OESO-richtsnoeren bestaan inzake interne verrekeningsprijzen, kunnen deze nog verbeterd worden.
C. Zwakke plekken in de internationale structuur ter bestrijding van belastingparadijzen
Terwijl een groot aantal internationale organisaties werkt aan kwesties met betrekking tot de schadelijke gevolgen van belastingparadijzen (OESO, IMF, FATF, FSF, VN), beschikt geen van deze organisaties over een mandaat dat direct betrekking heeft op belastingparadijzen. De internationale samenwerking op dit gebied is vooral gericht op het witwassen van geld en op het sluiten van belastingakkoorden waarin het recht is vervat om informatie van andere staten te ontvangen inzake specifieke belastingkwesties. Bovendien bevat het internationale kader een aantal fundamentele tekortkomingen:
· ontwikkelingslanden kunnen niet deelnemen aan een aantal initiatieven (zoals in het geval van de OESO en de FATF);
· de initiatieven zijn geen van allen gericht op het oplossen van de principiële problemen in verband met illegale geldstromen, zoals het gebrek aan automatische informatie-uitwisseling inzake eigendom en inzicht in interne verrekeningsprijzen binnen ondernemingen;
· volwaardige deelname aan de verschillende fora en initiatieven vereist vaak een niveau van expertise en een capaciteit waar veel ontwikkelingslanden niet over beschikken.
D. De "vloek van natuurlijke hulpbronnen"
Een groot aantal landen dat kan worden beschouwd als "rentenierende" landen (ze profiteren van omvangrijke inkomsten van natuurlijke hulpbronnen, met name van olie en mineralen) die geen belasting hoeven te vragen van hun burgers zijn vaak:
· onafhankelijk van de burgers-belastingbetalers en trekken zich vaak niets van hen aan;
· niet genegen tot het nastreven van een brede economische ontwikkeling;
· in de gelegenheid olie-inkomsten te gebruiken om de oppositie af te kopen en een repressieve binnenlandse veiligheidsdienst te financieren;
· niet genegen tot het invoeren van een doeltreffende bureaucratie om belasting te heffen en te beheren.
Er zijn initiatieven genomen om grotere transparantie na te streven inzake de besteding van inkomsten uit nationale hulpbronnen, waaronder het innovatieve initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (EITI). Dergelijke initiatieven moeten worden ondersteund, terwijl transnationale ondernemingen hun winsten en betaalde belastingen per land moeten rapporteren, zodat vergeleken kan worden hoeveel zij betalen in elk ontwikkelingsland waar zij opereren. Verslaglegging per land gaat hand in hand met maatschappelijk verantwoord ondernemen door multinationale bedrijven.
E. Globalisering en fiscale problemen
Globalisering verergert de fiscale problemen, aangezien het lastiger is belasting te heffen op internationaal mobiel kapitaal. Dit probleem heeft met name betrekking op het heffen van belasting op vermogenswinst van bedrijven die geregistreerd zijn in belastingparadijzen. Ontwikkelingslanden moeten de nodige politieke manoeuvreerruimte hebben om toezicht op kapitaal en andere maatregelen ter bestrijding van speculatie en bevordering van financiële stabiliteit op te leggen.
Verbreding van de belastingbasis
Verbreding van de basis is een hoofdprioriteit om arme landen in staat te stellen de MDG's te behalen[1]. De laatste twintig jaar hebben wereldwijde belastinghervormingen geleid tot minder afhankelijkheid van handelsheffingen en de invoering van consumptieve belastingen met een brede basis (btw). Een probleem dat besproken moet worden is de relatieve verlaging van handelsheffingen (tengevolge van de liberalisering van de handel) en de invoering van consumptieve belastingen als btw of energieheffingen. Hoewel indirecte belastingheffing een praktische manier is om de belastingbasis in economieën met een grote informele sector te verbreden, is btw geen ideaal instrument, aangezien het een regressief systeem is. Bovendien heeft btw het nadeel dat het moeilijker te innen is dan de handelsheffingen waarvoor het in de plaats is gekomen. Belastinghervorming moet gericht zijn op de ontwikkeling van directe belastingheffing, waarbij erop moet worden toegezien dat multinationale ondernemingen een redelijke hoeveelheid belasting betalen.
"Verantwoordelijkheid" voor de belastingstrategie
Belastingheffing is niet slechts een technische kwestie die van de ene context naar de andere kan worden overgeheveld zonder rekening te houden met de lokale autoriteiten. De benadering van de donoren moet de specifieke socio-economische omgeving van elk land in aanmerking nemen.
Betere coördinatie tussen donoren
Doneren kunnen de inspanningen van partnerlanden om de inkomsten te verhogen ondersteunen op manieren die het beheer kunnen verbeteren. Een studie van het IMF in 2005 laat zien dat van de 7,1 miljard USD die in 2005 is besteed aan bilaterale steun voor overheidsbestuur, economisch beleid en financieel beheer van de overheidssector, slechts 1,7% bestemd was voor belastingaangelegenheden. De cijfers voor 2004, 2003 en 2002 waren respectievelijk 2,7%, 2,2% en 3,5%[2]. Bovendien moeten de gevolgen van de verschillende vormen van steunverlening voor de binnenlandse verantwoording en belastingen beter worden verduidelijkt.
- [1] Terwijl de inkomstenbelasting circa 7% van het bbp in de ontwikkelde landen genereert, en wordt betaald door circa 45% van de bevolking, is dit in de ontwikkelingslanden slechts 2% van het bbp, betaald door slechts 5% van de bevolking.
- [2] Bronnen: "Governance, Taxation and Accountability: issues and practices", OESO 2008.
ADVIES van de Commissie economische en monetaire zaken (22.11.2010)
aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking
inzake belastingen en ontwikkeling - Samenwerking met ontwikkelingslanden met het oog op goed bestuur in belastingaangelegenheden
(2010/2102(INI))
Rapporteur voor advies (*): Sirpa Pietikäinen
(*) Medeverantwoordelijke commissie – Artikel 50 van het Reglement
SUGGESTIES
De Commissie economische en monetaire zaken verzoekt de Commissie ontwikkelingssamenwerking als commissie ten principale onderstaande suggesties op te nemen in haar ontwerpresolutie:
1. spreekt zijn waardering uit voor het initiatief van de Commissie het vermogen tot goed bestuur op belastinggebied ten bate van de ontwikkeling op te voeren en beseft dat er een regelgevend kader nodig is ter ondersteuning van de internationale samenwerking op belastinggebied, transparantie, ontwikkeling van de publieke en de particuliere sector en economische groei;
2. herinnert eraan dat goed bestuur op fiscaal gebied niet kan worden uitgevoerd of van buiten kan worden opgelegd, en dat het ieder land vrij staat zijn fiscale beleid vast te stellen; verzoekt de Commissie en de nationale regeringen in dit verband niet dwars te liggen en met alle landen samen te werken die besluiten tot consequente en billijke belastingverhogingen die gevolgen hebben voor de buitenlandse bedrijven op hun grondgebied, met name op het gebied van de ontginning van de grondstoffen, een belangrijke rijkdom van de ontwikkelinglanden;
3. herinnert eraan dat de verlaging van de douane-inkomsten tengevolge van met name de economische partnerschapsovereenkomsten met de Europese Unie negatieve gevolgen heeft voor de onmiddellijk beschikbare financiële middelen in de ontwikkelingslanden. Dringt er in dit verband, en om deze verliezen te compenseren, bij de Commissie op aan de ontwikkelingslanden aan te moedigen, in het kader van een eventuele bijstand ter verbetering van de nationale belastingstelsels, de voorkeur te geven aan directe progressieve belastingen boven indirecte belastingheffingen. Met name heffingen op de consumptie die de bevolkingsgroepen met lage inkomens uiteraard harder raken;
4. wijst erop dat doelmatige, progressieve en rechtvaardige belastingstelsels van essentiële betekenis zijn voor de ontwikkeling, aangezien zij bijdragen tot financiering van de beschikbaarstelling van collectieve voorzieningen, staatsvorming en behoorlijk bestuur, dat arme landen ernaar moeten streven hun afhankelijkheid van buitenlandse hulp om te zetten in onafhankelijkheid op basis van belastingheffing en dat belastingfraude en ontwijking de verwezenlijking van deze ontwikkelingsdoelen echter belemmeren;
5. verzoekt de Commissie striktere normen te bepalen voor wat belastingparadijzen zijn en te streven naar een internationaal bindend multilateraal akkoord inzake de automatische uitwisseling van belastinggegevens, inclusief voor trusts en stichtingen, waarin tegenmaatregelen zijn opgenomen voor het geval de voorschriften niet worden nageleefd; verzoekt de Commissie de ontwikkelingslanden te steunen in hun strijd tegen illegale uitstroom en kapitaalvlucht omdat die worden aangemerkt als groot obstakel voor de mobilisering van binnenlandse inkomsten voor ontwikkeling; verwijst de Commissie met name naar verslag P6_TA(2009)0325 en naar de maatregelen die werden aanbevolen ter bestrijding van belastingparadijzen;
6. verzoekt om de invoering van een belasting op financiële transacties, die het functioneren van de markt zou verbeteren doordat speculatie wordt tegengegaan en een bijdrage geleverd wordt aan de financiering van mondiale collectieve belangen, zoals ontwikkeling en de bestrijding van de klimaatverandering, en het terugdringen van overheidstekorten; is van mening dat een dergelijke belasting zo breed mogelijk moet worden ingevoerd, maar dat, zolang dat niet het geval is, de belasting op financiële transacties als eerste stap ingevoerd zou moeten worden op EU-niveau; verzoekt de Commissie spoedig een haalbaarheidsonderzoek te laten uitvoeren waarbij rekening wordt gehouden met het mondiale "gelijke speelveld" en vervolgens zo nodig met concrete wetgevingsvoorstellen te komen;
7. is verheugd over regionale initiatieven inzake belastingsamenwerking om ontwikkelingslanden in staat te stellen te beraadslagen over de rol van belastingheffing bij staatsvorming en capaciteitsontwikkeling en om goede praktijken uit te wisselen op het gebied van belastingadministratie;
8. is zich ervan bewust dat de kwalitatieve en kwantitatieve verbetering van de mobilisering van de nationale financiële middelen van de ontwikkelingslanden op de lange termijn zal renderen; verzoekt de Europese Unie de aangeboden bijstand in al zijn vormen te handhaven zolang de ontwikkelingslanden het nodig achten voor de financiering van hun eigen ontwikkeling;
9. dringt aan op samenhang tussen financiële steun van de EU en openstelling van de EU-markten voor bepaalde landen en op handhaving van hun niveau van samenwerking op basis van de beginselen van behoorlijk bestuur op belastinggebied;
10. stelt voor een specifieke bepaling in verband met behoorlijk bestuur op belastinggebied op te nemen in de nieuwe versie van de Overeenkomst van Cotonou;
11. verzoekt de lidstaten van de EU in het kader van hun bilaterale hulpprogramma's soortgelijke maatregelen te nemen;
12. verzoekt om de invoering van financiële rapportageverplichtingen per land voor grensoverschrijdende bedrijven, inclusief de winsten vóór en na belastingheffing, met het oog op meer doorzichtigheid en beschikbaarheid van desbetreffende gegevens voor belastingdiensten. Om ervoor te zorgen dat alle sectoren en ondernemingen op dezelfde manier afgedekt zijn, moet de EU het beginsel invoeren in het kader van de aanstaande herzieningen van de doorzichtigheidsrichtlijn en de EU-richtlijnen inzake boekhouding, terwijl de Commissie op internationaal niveau druk moet uitoefenen op de IASB om snel een ter zake dienende alomvattende norm te formuleren. Verzoekt de Commissie nogmaals binnen een termijn van zes maanden aan het Parlement verslag uit te brengen over de resultaten van de maatschappelijke raadpleging en het overleg met de IASB.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
9.11.2010 |
|
|
|
||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
35 5 5 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Burkhard Balz, Godfrey Bloom, Sharon Bowles, Pascal Canfin, Nikolaos Chountis, George Sabin Cutaş, Leonardo Domenici, Derk Jan Eppink, Markus Ferber, José Manuel García-Margallo y Marfil, Jean-Paul Gauzès, Sven Giegold, Sylvie Goulard, Gunnar Hökmark, Othmar Karas, Jürgen Klute, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Philippe Lamberts, Werner Langen, Astrid Lulling, Hans-Peter Martin, Arlene McCarthy, Sławomir Witold Nitras, Ivari Padar, Anni Podimata, Antolín Sánchez Presedo, Olle Schmidt, Edward Scicluna, Peter Skinner, Theodor Dumitru Stolojan, Ivo Strejček, Kay Swinburne, Marianne Thyssen, Ramon Tremosa i Balcells, Corien Wortmann-Kool |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Thijs Berman, Herbert Dorfmann, Sari Essayah, Robert Goebbels, Sophia in 't Veld, Syed Kamall, Arturs Krišjānis Kariņš, Sirpa Pietikäinen, Bernhard Rapkay, Pablo Zalba Bidegain |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Knut Fleckenstein |
|||||
ADVIES van de Commissie internationale handel (3.12.2010)
aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking
over belastingen en ontwikkeling: samenwerking met ontwikkelingslanden met het oog op goed bestuur in belastingzaken
2010/2102(INI).
Rapporteur voor advies: Marielle De Sarnez
SUGGESTIES
De Commissie internationale handel verzoekt de ten principale bevoegde Commissie ontwikkelingssamenwerking onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. wijst er andermaal op dat de uitbreiding van de handelsbetrekkingen met ontwikkelingslanden tot doel moet hebben de duurzame economische groei en de ontwikkeling in deze landen te bevorderen; stelt vast dat afschaffing van douanerechten derving van douane-inkomsten met zich meebrengt en dat deze dus aan beter toezicht moet worden onderworpen, progressiever moet zijn en gekoppeld moet zijn aan tenuitvoerlegging van belastinghervormingen die het mogelijk maken compenserende inkomsten te genereren (BTW, grondbelasting, inkomstenbelasting);
2. dringt erop aan, in het kader van de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO), stelselmatig maatregelen ter ondersteuning van belastinghervormingen uit te voeren, met name in de vorm van hulp op het gebied van materieel (computersystemen) en organisatie (juridische en belastingtechnische opleiding van het personeel van de belastingdiensten), indien hierom door een ontwikkelingsland wordt gevraagd; wijst erop dat er met name maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van de Afrikaanse landen, die op belastinggebied nog steeds geen hulp op lange termijn ontvangen;
3. bevestigt nogmaals dat er moet worden gezorgd voor meer samenhang tussen het ontwikkelings- en het handelsbeleid van de Europese Unie; wijst er nogmaals op dat, hoewel de crisis de instabiliteit van de grondstoffenprijzen wellicht scherper heeft doen uitkomen en de kapitaalstromen naar de ontwikkelingslanden wellicht heeft doen dalen, de EU als geheel, met inbegrip van de lidstaten, de grootste donor van ontwikkelingshulp blijft met 56% van het wereldwijde totaal, namelijk 49 miljard EUR in 2009; wijst erin dit verband op dat ontwikkelingslanden voorrang zouden moeten geven aan de instelling van een doelmatig belastingstelsel om ervoor te zorgen dat zij minder afhankelijk worden van hulp van buiten en van de andere, onvoorspelbare externe geldstromen;
4. onderstreept dat belastingontvangsten niet als alternatief voor buitenlandse hulp dienen te worden beschouwd, maar wel als integraal onderdeel van de overheidsinkomsten, die de ontwikkeling van die landen mogelijk maken;
5. wijst erop dat belastingontduiking een aanzienlijk financieel verlies voor de ontwikkelingslanden inhoudt, en dat de bestrijding van belastingparadijzen en belastingontduiking een van de prioriteiten van de EU is om de ontwikkelingslanden effectief te helpen over hun belastingontvangsten te kunnen beschikken; herinnert eraan dat op Europees en internationaal niveau passende maatregelen moeten worden genomen, overeenkomstig de toezeggingen van met name de G20;
6. meent dat de OESO nieuwe richtsnoeren voor verrekenprijzen moet opstellen om te beletten dat bepaalde multinationals hun winsten overdragen naar landen met de gunstigste belastingregelingen en om ervoor te zorgen dat zij belastingen betalen in de landen waar zij hun winst daadwerkelijk hebben gemaakt, met inbegrip van de ontwikkelingslanden;
7. is van mening dat een stelsel van lage belastingtarieven voor lage en middelhoge inkomens, op basis van een verruimde heffingsgrondslag, en waarin geen discretionaire belastingvrijstellingen en -voorkeuren bestaan, waaronder voor de winningsindustrieën, onontbeerlijk is; benadrukt het belang van overheidsinvesteringen in projecten met positieve gevolgen op lokaal niveau voor de economie, het maatschappelijk klimaat en het milieu, waarbij echter geen vorm van fiscale dumping mogelijk mag worden gemaakt;
8. is van mening dat het opzetten van een doelmatig belastingstelsel in de ontwikkelingslanden de ruggengraat van hun overheidsfinanciën moet worden; meent dat het nieuwe investeringsbeleid van de EU in de ontwikkelingslanden moet bijdragen tot een klimaat dat gunstiger is voor particuliere investeringen uit binnen- en buitenland, en de voorwaarden moet helpen scheppen voor een doelmatiger internationale hulp; wijst erop dat het investeringsbeleid van de EU gericht moet zijn op de ontwikkeling van het mkb, onder meer door de verstrekking van microkredieten, en innovatie, doelmatigheid van overheidsdiensten, privaatpublieke samenwerkingsverbanden en overdracht van kennis dient te bevorderen om de groei aan te wakkeren;
9. herinnert eraan dat de positieve gevolgen van de EPO's pas op lange termijn merkbaar zullen zijn, maar dat de verlaging van de douanetarieven onmiddellijk inkomstenverlies tot gevolg zal hebben;
10. dringt erop aan in het kader van de EPO een onafhankelijk controlemechanisme op te zetten dat belast is met de beoordeling van de belastingtechnische gevolgen van de afschaffing van de douanerechten en van de vooruitgang die tegelijkertijd wordt geboekt bij de belastinghervormingen in ieder land; dringt erop aan een clausule op te nemen die voorziet in verplichte algemene evaluatie van alle EPO binnen drie tot vijf jaar, waardoor de bepalingen van de overeenkomsten kunnen worden aangepast in het belang van armoedebestrijding, duurzame ontwikkeling en regionale integratie; dringt daarnaast aan op een verplichte evaluatie van de voortgang die afzonderlijke landen hebben gemaakt met het doorvoeren van belastinghervormingen of doeltreffende belastinginning, overeenkomstig de recentste versie van het OESO-modelverdrag inzake belasting op inkomen en vermogen.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
1.12.2010 |
|
|
|
||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
22 4 0 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
William (The Earl of) Dartmouth, Laima Liucija Andrikienė, David Campbell Bannerman, Harlem Désir, Christofer Fjellner, Joe Higgins, Yannick Jadot, Metin Kazak, Bernd Lange, David Martin, Vital Moreira, Godelieve Quisthoudt-Rowohl, Tokia Saïfi, Helmut Scholz, Peter Šťastný, Robert Sturdy, Keith Taylor, Paweł Zalewski |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
George Sabin Cutaş, Małgorzata Handzlik, Salvatore Iacolino, Syed Kamall, Maria Eleni Koppa, Jörg Leichtfried, Carl Schlyter, Michael Theurer, Jarosław Leszek Wałęsa |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Pablo Arias Echeverría, Markus Pieper, Giommaria Uggias |
|||||
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
26.1.2011 |
|
|
|
||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
26 0 1 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Thijs Berman, Michael Cashman, Ricardo Cortés Lastra, Corina Creţu, Véronique De Keyser, Nirj Deva, Leonidas Donskis, Charles Goerens, Catherine Grèze, András Gyürk, Eva Joly, Filip Kaczmarek, Franziska Keller, Miguel Angel Martínez Martínez, Gay Mitchell, Norbert Neuser, Bill Newton Dunn, Maurice Ponga, Birgit Schnieber-Jastram, Michèle Striffler, Alf Svensson, Eleni Theocharous, Ivo Vajgl, Iva Zanicchi, Gabriele Zimmer |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Martin Kastler, Wolf Klinz, Csaba Őry, Patrizia Toia |
|||||