VERSLAG over armoede bij vrouwen in de Europese Unie
8.2.2011 - (2010/2162(INI))
Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
Rapporteur: Rovana Plumb
Rapporteur voor advies (*):
Gabriele Zimmer, Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 50 van het Reglement
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over armoede bij vrouwen in de Europese Unie
Het Europees Parlement,
– gelet op artikel 2 en artikel 3, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gelet op de artikelen 8, 151, 153 en 157 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de bepalingen ervan met betrekking tot sociale rechten en gelijkheid van mannen en vrouwen,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de Verenigde Naties van 1966,
– gezien het VN-Verdrag van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen,
– gezien de verklaring en het actieprogramma van de vierde Wereldvrouwenconferentie van Peking van 15 september 1995,
– gezien de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling die de Verenigde Naties in 2000 hebben vastgelegd, in het bijzonder de eerste doelstelling (het uitbannen van extreme armoede en honger) en de derde doelstelling (gelijke kansen voor mannen en vrouwen),
– gezien resolutie 1558 (2007) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa over de vervrouwelijking van de armoede,
– gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking)[1],
– gezien Besluit 1098/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010)[2],
– gezien Besluit 283/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2010 tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting[3],
– gezien de ontwerpconclusies van de Raad van 30 oktober 2007 over de toetsing van de uitvoering door de lidstaten en de EU-instellingen van het Actieprogramma van Peking – Indicatoren betreffende vrouwen en armoede (13947/07),
– gezien het verslag van de Commissie van 3 oktober 2008 over de realisatie van de doelstellingen van Barcelona wat de opvangfaciliteiten voor kinderen onder de leerplichtige leeftijd betreft (COM(2008)0638),
– gezien het verslag van de Commissie van 18 december 2008 over gelijkheid van mannen en vrouwen - 2010 (COM(2009)0694),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie bij het verslag van de Commissie over gelijkheid van mannen en vrouwen - 2010 (SEC(2009)1706),
– gezien de mededeling van de Commissie over de strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015 (COM(2010)0491),
– gezien de werkdocumenten van de diensten van de Commissie bij de mededeling van de Commissie over de strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015 (SEC(2010)1079 en SEC(2010)1080),
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),
– gezien het verslag van Eurofound van 24 maart 2010 met als titel "Tweede Europese enquête over levenskwaliteit: gezinsleven en werk",
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 oktober 2005 over vrouwen en armoede in de Europese Unie[4],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 november 2008 met aanbevelingen aan de Commissie over de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannen en vrouwen[5],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 mei 2009 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten[6],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 februari 2010 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie – 2009[7],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 juni 2010 over seksespecifieke aspecten van de economische recessie en financiële crisis[8],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 juni 2010 over de evaluatie van de resultaten van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 en aanbevelingen voor de toekomst[9],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 september 2010 over de rol van de vrouw in een vergrijzende samenleving[10],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 oktober 2010 over vrouwen in onzeker dienstverband[11],
– gelet op artikel 48 van het Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0031/2010),
A. overwegende dat bij de activiteiten in het kader van het Europese Jaar voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting in overeenstemming met bovenvermeld besluit 1098/2008/EG aandacht moet zijn besteed aan de verschillende gevaren en aspecten van armoede en sociale uitsluiting voor mannen en vrouwen; overwegende dat 85 miljoen Europeanen onder de armoedegrens leven en 17% van alle vrouwen in de 27 EU-lidstaten als arm wordt beschouwd; voorts overwegende dat het aantal vrouwen dat in armoede leeft de afgelopen tien jaar naar verhouding veel sterker is gestegen dan onder mannen; overwegende dat armoede van de ouders vaak leidt tot armoede van de kinderen en ernstige gevolgen heeft voor het latere leven van de kinderen,
B. overwegende dat de Europese Unie momenteel een ernstige economische, financiële en sociale crisis doormaakt, die met name een negatieve uitwerking heeft op de tewerkstelling en het privéleven van vrouwen, aangezien zij vaker een onzekere baan hebben, eerder worden ontslagen en minder goed sociaal verzekerd zijn; tevens overwegende dat in tijden van economische recessie mensen die al het risico lopen tot armoede te vervallen, voor het merendeel vrouwen, nog kwetsbaarder worden, met name groepen die al met diverse problemen te kampen hebben,
C. overwegende dat de bezuinigingen die overal in de EU worden toegepast vooral nadelig zullen uitvallen voor vrouwen, die een hoofdrol in de publieke sector spelen, enerzijds als werknemers en anderzijds als doelgroep van dienstverlening,
D. overwegende dat de strijd tegen armoede een van de vijf meetbare doelstellingen vormt die de Commissie heeft voorgesteld in het kader van EU 2020; overwegende dat geïntegreerd richtsnoer 10 van de Europa 2020-strategie (bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede) de lidstaten ertoe zou moeten aanzetten nationale beleidsmaatregelen te nemen die met name vrouwen beschermen tegen het risico om tot armoede te vervallen en eenoudergezinnen en bejaarde vrouwen een inkomen garanderen,
E. overwegende dat vrouwen van oudsher een groter gevaar lopen arm te worden, met name alleenstaande moeders en vrouwen boven de 65, die veelal pensioenen ontvangen die nauwelijks boven het bestaansminimum liggen door uiteenlopende oorzaken, bijvoorbeeld doordat zij een pauze hebben ingelast of gestopt zijn met werken om gezinstaken te vervullen, of doordat zij zonder beloning en zonder sociale verzekeringen in het bedrijf van hun man hebben gewerkt, met name in het winkelbedrijf en de landbouw; overwegende dat het merendeel van de beleidsmaatregelen bedoeld zijn om gezinnen met kinderen te steunen, terwijl 35% van de huishoudens bestaat uit één persoon, die in de meeste gevallen een vrouw is,
F. overwegende dat gendergelijkheid een wapen in de strijd tegen armoede onder vrouwen is daar de arbeidsproductiviteit en de economische groei er wel bij varen en de arbeidsparticipatie van vrouwen erdoor toeneemt, hetgeen weer allerlei sociaaleconomische vruchten afwerpt,
G. overwegende dat de arbeidsparticipatie bij vrouwen gemiddeld 59,1% bedraagt; overwegende dat het gemiddelde salarisverschil tussen mannen en vrouwen sinds 2000 op een hoog niveau stagneert (18% in de EU als geheel, oplopend tot ruim 30% in sommige lidstaten in 2010), en dat het beginsel van gelijke beloning voor mannen en vrouwen een van de grondbeginselen van de Europese Verdragen is, overwegende dat de op sekse gebaseerde segregatie van de arbeidsmarkt rechtstreekse gevolgen heeft voor vrouwen,
H. overwegende dat de kans op extreme armoede onder vrouwen in 16 lidstaten aanzienlijk groter is dan de kans op extreme armoede onder mannen,
I. overwegende dat het hebben van een baan op zich geen afdoende bescherming tegen extreme armoede biedt; overwegende dat voornamelijk als gevolg van de beroepssegregatie meer vrouwen dan mannen een laagbetaalde functie hebben, en dat sociale uitkeringen op zich veelal evenmin bescherming tegen extreme armoede bieden,
J. overwegende dat iemand een grotere kans loopt om in een toestand van permanent gebrek en sociaal isolement terecht te komen naarmate de periode van armoede met een bijzonder laag inkomen langer duurt; overwegende dat armoedebestrijdingsmaatregelen daarom niet alleen maar gericht moeten zijn op degenen die reeds onder extreem gebrek gebukt gaan, maar tevens gericht moeten zijn op preventie en aanpak van factoren waardoor mensen en met name vrouwen in een situatie van extreem gebrek en sociale uitzichtloosheid terechtkomen,
K. overwegende dat er naargelang geslacht en leeftijd grote verschillen bestaan in de hoeveelheid tijd die mensen besteden aan onbetaalde arbeid en dagelijkse zorgtaken; overwegende dat vooral vrouwen onbetaalde arbeid verrichten,
L. overwegende dat de toegankelijkheid van betaalbare en hoogwaardige faciliteiten zoals kinderopvang, bejaardenzorg en voorzieningen voor andere afhankelijke personen van belang is opdat vrouwen en mannen in gelijke mate aanwezig kunnen zijn op de arbeidsmarkt en een belangrijke rol speelt bij de preventie en bestrijding van armoede,
M. overwegende dat ouderen meer gevaar lopen om arm te worden dan de bevolking in het algemeen, dat het percentage personen van 65 jaar en ouder in 2008 in de EU-27 rond de 19% lag; overwegende dat oudere vrouwen zich in een bijzonder moeilijke positie bevinden aangezien hun recht op pensioen vaak wordt afgeleid van hun gehuwde staat (pensioen voor echtgenote of weduwe) en zij als gevolg van loopbaanonderbrekingen, de salarisverschillen en andere factoren zelden voldoende eigen pensioenrechten hebben opgebouwd, zodat vrouwen eerder dan mannen tot langdurige en extreme armoede vervallen (22% van de vrouwen boven de 65 loopt de kans tot armoede te vervallen, tegen 16% van de mannen),
N. overwegende dat zwangerschap meer effect heeft op de werk- en onderwijskansen van vrouwen dan van mannen, bijvoorbeeld als vrouwen bij een niet-geplande zwangerschap hun opleiding vroegtijdig moeten afbreken,
O. overwegende dat vrouwen met name in plattelandsgebieden vaker dan mannen deel uitmaken van de informele economie, niet geregistreerd zijn op de officiële arbeidsmarkt of over kortetermijncontracten beschikken, en overwegende dat dit aanleiding geeft tot specifieke problemen met betrekking tot hun sociale rechten, zoals rechten tijdens zwangerschap, moederschapsverlof en borstvoeding, verwerving van pensioenrechten en toegang tot sociale zekerheid,
P. overwegende dat armoede samenhangt met een verhoogde kans op genderspecifiek geweld, hetgeen een belangrijk obstakel vormt voor de gelijkheid tussen mannen en vrouwen; overwegende dat huiselijk geweld vaak tot werkloosheid, een slechte gezondheid en dakloosheid leidt, waardoor vrouwen in een armoedecyclus terechtkomen; overwegende dat daarnaast mensenhandel een moderne vorm van slavernij is die vooral vrouwen en meisjes treft en enerzijds uit armoede voortvloeit en anderzijds het risico van armoede aanzienlijk verhoogt,
Q. overwegende dat geweld tegen vrouwen, in al zijn vormen, een van de meest voorkomende schendingen van de mensenrechten is, die geen geografische, economische en sociale grenzen kent; overwegende dat dit geweld een ernstig probleem is in de Unie, waar 20 à 25% van de vrouwen tijdens hun volwassen leven het slachtoffer wordt van fysiek geweld, en meer dan 10% van de vrouwen slachtoffer is van seksueel geweld,
R. overwegende dat vrouwen met een handicap zowel in de familiesfeer als in het onderwijs gediscrimineerd worden en moeilijk aan werk kunnen komen, terwijl de uitkering die ze krijgen hen meestal niet van armoede vrijwaart; overwegende dat de lidstaten gehandicapte vrouwen daarom moeten bijstaan met de gespecialiseerde zorg die zij nodig hebben om gebruik te maken van hun rechten, en maatregelen voorstellen om deze vrouwen te integreren door extra steunprogramma's,
S. overwegende dat steeds meer vrouwen armoede lijden en de kans lopen tot armoede te vervallen, met name categorieën vrouwen met bijzondere behoeften zoals gehandicapte vrouwen, oudere vrouwen, ouders die zonder partner een kind grootbrengen (vooral alleenstaande moeders en weduwen met afhankelijke kinderen) en groepen die het vaakst buitengesloten worden zoals Roma, bij wie huishoudelijk werk en zorgtaken traditioneel uitsluitend aan vrouwen worden toevertrouwd, zodat zij al op jonge leeftijd weg worden gehouden van school en werk, alsmede immigrantenvrouwen; overwegende dat er behoefte is aan fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en de bescherming van rechten, zoals een behoorlijk loon, moederschapsverlof en een werkomgeving zonder discriminatie, voorwaarden die van wezenlijk belang zijn voor deze vrouwen,
T. overwegende dat het programma Progress bedoeld is ter ondersteuning van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gendergelijkheid en ter bevordering van gendermainstreaming in al het EU-beleid; overwegende dat het programma een uiterst belangrijk instrument is in de strijd tegen de vervrouwelijking van de armoede,
U. overwegende dat de levensverwachting van vrouwen ongeveer zes jaar langer is dan die van mannen: cijfers voor de EU-27 uit 2007 laten zien dat mannen gemiddeld 76 jaar oud worden en vrouwen 82 jaar; overwegende dat dit ingrijpende gevolgen voor de armoede onder vrouwen heeft, vooral doordat vrouwen minder gemakkelijk dan mannen toegang krijgen tot sociale zekerheid en pensioenstelsels,
Vervrouwelijking van de armoede
1. is van mening dat de preventie en bestrijding van armoede onder vrouwen een belangrijk onderdeel vormt van het grondbeginsel van maatschappelijke solidariteit waartoe de Europese Unie zich verbonden heeft overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarin sprake is van gelijkheid van vrouwen en mannen, sociale rechtvaardigheid en bescherming, en bestrijding van sociale uitsluiting en discriminatie;
2. beseft dat "vervrouwelijking van de armoede" inhoudt dat er meer vrouwen dan mannen in armoede leven, dat armoede onder vrouwen schrijnender is en dat armoede onder vrouwen toeneemt;
3. wijst erop dat er volgens de Eurostat-indicator voor armoedegevaar in 2008 bijna 85 miljoen mensen in de Europese Unie gevaar liepen om in armoede te vervallen, en dat dat cijfer volgens de indicator materiële achterstand tot naar schatting 120 miljoen mensen zou stijgen; meent dat het besluit van de Raad over armoede-indicatoren aanleiding tot dubbelzinnigheid over het streefdoel kan geven, om tegen 2020 in totaal 20 miljoen mensen uit armoede en isolement te tillen (een vermindering van 23,5% volgens de Eurostat-indicator voor armoedegevaar, maar slechts 16,7% volgens de indicator voor materiële achterstand); wijst erop dat de personen die in de Europese Unie in armoede leven voor het merendeel vrouwen zijn, en dat de werkloosheid, precaire arbeidsvoorwaarden, lage lonen, lage pensioenen waarvan het bedrag onder het bestaansminimum ligt en de moeilijke toegang tot goede openbare diensten hier debet aan zijn;
4. beklemtoont dat genderongelijkheid de terugdringing van armoede belemmert en de vooruitzichten van economische en menselijke ontwikkeling bemoeilijkt;
5. roept de lidstaten op om de gelijkheid van man en vrouw in alle werkgelegenheidsprogramma's en bijzondere maatregelen op te nemen, om de toegang tot de werkgelegenheid te verbeteren, te voorkomen dat vrouwen in onzekere banen oververtegenwoordigd zijn, blijvende deelname van de vrouw aan het arbeidsleven en haar mogelijkheden op de arbeidsmarkt uit te breiden, en de verschillen tussen man en vrouw op de arbeidsmarkt te verkleinen door de directe en indirecte oorzaken aan te pakken;
6. wijst erop dat armoede onder vrouwen niet alleen het gevolg van de recente economische crisis is, maar ook van veel verschillende factoren, zoals stereotype denkwijzen, reële verschillen in beloning tussen man en vrouw, belemmeringen omdat gezins- en beroepsleven niet met elkaar in overeenstemming te brengen zijn, de langere levensverwachting van de vrouw, en meer in het algemeen diverse vormen van discriminatie op grond van geslacht, waarvan vooral vrouwen het slachtoffer zijn;
7. herinnert eraan dat de Commissie 2010 als "Europees Jaar voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting" aangewezen heeft om de politieke inzet van de Unie om beslissende vorderingen in de strijd tegen de armoede te verwezenlijken, opnieuw te bevestigen en uit te breiden en het grondrecht van degenen te erkennen die in armoede en sociaal isolement leven, op een fatsoenlijk leven en volwaardige deelname aan de samenleving;
8. herinnert eraan dat het "Europees Jaar voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting" niet alleen als mediacampagne bedoeld is, maar ook als initiatief om een multidimensionaal beleid van armoedebestrijding te stimuleren en nader uitgewerkte armoede-indicatoren te laten aannemen; vraagt de Commissie dan ook naar een kritisch overzicht van de overeenkomstige nieuwe maatregelen van de lidstaten om armoede en sociaal isolement uit te bannen;
9. acht het nodig om zich zowel op Europees als nationaal vlak op verdere vooruitgang in de richting van gelijkheid van man en vrouw vast te leggen, aan de hand van strategieën die de richtsnoeren van de Europese Commissie voor pariteit van de geslachten, het Europese pact voor de gelijkheid van man en vrouw van de Raad van Europa, en het beleidskader voor gelijkheid van man en vrouw dat door de Europese sociale partners overeengekomen is, ondersteunen;
10. benadrukt dat gelijkheid van man en vrouw één van de allereerste voorwaarden voor duurzame groei, werkgelegenheid, concurrentie en sociale samenhang is;
11. verzoekt de Commissie en de Raad om terdege rekening te houden met de eisen van het Parlement in zijn resoluties van 15 november 2007 over de balans van de sociale realiteit[12], 9 oktober 2008 over bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede in de EU, met inbegrip van armoede onder kinderen[13], 6 mei 2009 over actieve integratie van personen die van de arbeidsmarkt uitgesloten zijn[14] en 20 oktober 2010 over de rol van het minimuminkomen in de bestrijding van armoede en bevordering van een inclusieve samenleving in Europa[15] bij het ontwerpen van beleid en maatregelen voor het volgend stadium in de open coördinatiemethode sociale bescherming en integratie, de strategie voor sociale integratie en het Europa 2020-leidraadinitiatief voor de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting, met deelname van alle belanghebbenden in een participatief proces;
12. neemt kennis van de mededeling van de Commissie over de strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015; vraagt dat de Europese Commissie en de lidstaten in het communautaire beleid en in alle nationale programma's voor het uitroeien van armoede en het bestrijden van sociaal isolement een genderspecifieke invalshoek hanteren;
13. is ingenomen met het initiatief van de Commissie voor een Europees platform tegen armoede; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de genderdimensie in dit platform te propageren;
14. vraagt de Commissie om de Europese strategie voor sociale integratie en bescherming in overeenstemming met het voornoemd "Europees platform tegen armoede"-initiatief uit te breiden en meer inspanningen te leveren om de situatie van alleenstaande ouders te verbeteren, zodat ze in waardigheid kunnen leven;
15. betreurt het feit dat de projecten op het gebied van economisch herstel vooral betrekking hebben op de banen waar mannen in de meerderheid zijn; vraagt dat deze genderdimensie eveneens opgenomen wordt in de economische herstelplannen van de lidstaten, middels bevordering en stimulering van werk voor vrouwen in sleutelsectoren, specifieke maatregelen voor basis- en vervolgopleiding, gerichte inschakeling in het arbeidsproces, flexibilisering van de werktijd, gelijke beloning en herziening van belasting- en pensioenstelsels, en dat de begrotingen aangepast worden om te bereiken dat mannen en vrouwen gelijkelijk van de overheidsuitgaven profiteren teneinde zowel de productiecapaciteit te verhogen als in de sociale behoeften van vrouwen te voorzien;
16. wijst erop dat werkloosheid en sociale tegenspoed in een aantal lidstaten als gevolg van de economische crisis nog altijd toenemen en jongeren en oudere mensen, man en vrouw en hun gezin op verschillende manieren treffen, en vraagt de Europese Unie en de lidstaten dan ook om hun inzet uit te breiden en doelgerichte maatregelen te nemen om armoede uit te roeien en sociaal isolement te bestrijden, vooral armoede onder vrouwen en de directe gevolgen daarvan voor het gezinsleven, omdat armoede en sociaal isolement een schending van de rechten van de mens betekenen en op zijn minst 1 op elke 6 Europese burgers treffen; vraagt de Commissie en de lidstaten hun aandacht vooral op de kwetsbaarste groepen te richten (éénoudergezinnen, gezinnen met 3 of meer kinderen, gehandicapten, etnische minderheden, vooral Roma, de bevolking van zeer kleine achtergestelde gebieden, personen met verminderde arbeidsmogelijkheden en jongeren zonder arbeidservaring); meent dat een bevredigende levenswijze onderwijsmogelijkheden, toegang tot de arbeidsmarkt en deelname aan de samenleving veronderstelt; vraagt de Europese Unie en de lidstaten om erop toe te zien dat er maatregelen getroffen worden om de armoede van kinderen uit te roeien en te zorgen dat alle kinderen gelijke kansen in het leven krijgen;
17. wijst op het feit dat de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt, zoals die de laatste decennia heeft plaatsgevonden, er niet alleen op wijst dat de recessie een groter rechtstreeks effect heeft op de vrouwen zelf, maar – vanwege het feit dat gezinsinkomens aanmerkelijk worden aangetast als vrouwen hun baan verliezen – ook op hun gezinnen; benadrukt dat door de aangekondigde bezuinigingen in de publieke sector de werkloosheid bij vrouwen vermoedelijk onevenredig zal toenemen, omdat vrouwen oververtegenwoordigd zijn in het onderwijs, de gezondheidssector en de sociale dienstverlening;
18. spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan de in het kader van het Actieprogramma van Peking ontwikkelde indicatoren betreffende vrouwen en armoede te gebruiken als een instrument om toezicht te houden op de gevolgen van algemene maatregelen op sociaal en economisch vlak en op het vlak van de werkgelegenheid voor de strijd tegen armoede; verzoekt de lidstaten om passender instrumenten vast te stellen om armoede onder vrouwen te meten;
19. verzoekt de Commissie en de lidstaten stelselmatig naar geslacht uitgesplitste cijfers en informatie te verstrekken in de nationale rapporten en in het jaarlijkse gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale integratie;
20. verzoekt de Commissie en de lidstaten nieuwe individuele indicatoren voor vrouwen en armoede in te voeren als een instrument om de gevolgen van algemene maatregelen op sociaal en economisch vlak en op het vlak van de werkgelegenheid voor de armoede onder vrouwen te kunnen meten;
21. beklemtoont dat er in uitgebreid overleg met het Europees Parlement een follow-up van het Vrouwenhandvest moet komen, waarbij rekening wordt gehouden met de standpunten van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, zodat er mechanismen worden uitgewerkt waarmee in alle aspecten van het maatschappelijke, economische en politieke leven voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen kan worden gezorgd;
22. wijst er met name op dat onderzoek naar en analyse van het verschijnsel "vervrouwelijking van de armoede" moet worden voortgezet; verzoekt de Commissie en Eurofound samen te werken met het Europees Instituut voor gendergelijkheid en gericht onderzoek op te zetten, onder meer om de gevolgen van de mondiale crisis voor vrouwen in kaart te brengen;
23. dringt er bij de lidstaten op aan dat zij eenieder, en met name jongeren en ouderen, het recht op basiszorg garanderen;
24. dringt er bij de lidstaten op aan dat zij het recht op screening op voor oudere vrouwen specifieke aandoeningen garanderen als instrument in de strijd tegen sociaal isolement en armoede;
25. verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat vrouwelijke immigranten gemakkelijk medische zorg kunnen krijgen voor aandoeningen die voortkomen uit andere voedingsgewoonten en rituelen; verzoekt de Commissie en de lidstaten beleid uit te stippelen om voor de gezondheid van vrouwen schadelijke gewoonten, waardoor ook sociaal isolement en armoede in de hand worden gewerkt, tegen te gaan;
26. verzoekt de lidstaten te waarborgen dat het genderbeleid en de EU-beginselen op alle niveaus, zowel plaatselijk als landelijk, toegepast worden;
27. herinnert eraan dat de strijd tegen armoede en sociaal isolement zowel in de Europese Unie als daarbuiten plaats moet vinden, wil men de toezegging van de Europese Unie en de lidstaten gestand doen om de VN-millenniumdoelstellingen voor de ontwikkeling tegen 2015 te verwezenlijken;
Armoede bij vrouwen tegengaan aan de hand van maatregelen op het vlak van tewerkstelling en sociale bescherming
28. vraagt de lidstaten specifieke programma's uit te werken om de actieve integratie en herintegratie van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen, en vraagt in het licht van de EU 2020-strategie, waarin de nadruk wordt gelegd op het belang van projecten en programma's voor milieugerichte omschakeling, d.w.z. gericht op duurzaamheid en wetenschaps- en technologie-intensieve groene banen voor een nieuwe, duurzame economie, dat de lidstaten specifieke opleidingen als voor het leven geldende kansen aanbieden waarmee de hiervoor vereiste vaardigheden en kwalificaties zoals mondigheid, zelfvertrouwen en capaciteit kunnen worden verworven; verlangt dat er, om de onzekerheid die vrouwen ervaren op de arbeidsmarkt niet nog groter te maken, bij de selectie van werknemers voor ontslag rekening wordt gehouden met de verantwoordelijkheden in het gezin, daar het in veel gevallen vrouwen zijn die de zorg voor de kinderen hebben;
29. wijst op de aanzienlijke verschillen in opleidingsmogelijkheden, werkgelegenheid en kwaliteit van de arbeid tussen bewoners van stad en platteland; hecht groot belang aan de rechten van alle groepen van de bevolking, vooral de jongste en kwetsbaarste, op goed onderwijs, beroepsopleiding en universitaire studie, en roept de lidstaten en de Commissie dan ook op om ze met een doeltreffend pakket actieve beleidsvoering en degelijke opleidingsmogelijkheden te ondersteunen, zodat ze zich snel aan de eisen van de arbeidsmarkt kunnen aanpassen;
30. wijst erop dat sociale bescherming, sociaal en arbeidsmarktbeleid de ernst en duur van de recessie aanzienlijk helpen beperken door de arbeidsmarkten en het verbruik te stabiliseren, en dat sociale bescherming aan zowel de inkomsten- als de uitgavenzijde als stabiliserend element dient;
31. houdt actief werkgelegenheidsbeleid (bijvoorbeeld opleiding in het bedrijf, beroepsonderwijs en –opleiding) voor uiterst belangrijk om armoede te voorkomen en meent dat de sociale partners er een essentiële rol in spelen; denkt verder dat vooruitziend werkgelegenheidsbeleid (bijv. arbeidservaring voor jongeren, sociale werkgroepen en -plaatsen) van wezenlijk belang is om voor evenwicht op de arbeidsmarkt te zorgen, zijn toegankelijkheid te verbeteren en de werkgelegenheid van achterstandsgroepen in stand te houden;
32. wijst er met nadruk op dat er een transparant regelgevend raamwerk voor atypische arbeidsvormen opgesteld moet worden om voor behoorlijke arbeidsvoorwaarden en fatsoenlijk loon te zorgen, aangezien werk vinden een hefboom in de strijd tegen armoede is;
33. stelt dat de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt van cruciaal belang is om armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan; benadrukt het belang van steun voor het scheppen van nieuwe banen, bevordering van bijscholing en onderwijs voor vrouwen die gevaar lopen tot armoede te vervallen, en intensivering van de arbeidsbemiddeling;
34. dringt er bij de lidstaten op aan dat ze de nodige maatregelen nemen om vrouwen in het onderwijs betere kansen te bieden door verruiming en diversifiëring van de onderwijskansen en daarnaast stereotypen met betrekking tot mannen- en vrouwenstudies bestrijden en de traditionele rolpatronen uit de lesprogramma's weren;
35. beseft dat er een direct verband bestaat tussen economische ongelijkheid en de afhankelijkheid van vrouwen, alsook de nog steeds bestaande ongelijkheid tussen mannen en vrouwen wat betreft toegang tot onderwijs, gezinstaken en het huishouden in het algemeen, en betreurt dat de salarisverschillen tussen mannen en vrouwen nog steeds bestaan en ongunstig uitwerken;
36. wijst erop dat bij werkloosheid het gevaar om geen nieuwe baan meer te vinden groter is voor vrouwen, en dat ze ook bij de aanwerving meer kans lopen om in het nadeel te zijn, aangezien er meer vrouwen buiten hun wil met onzekere of deeltijdse contracten werken, of omdat vrouwen nog steeds met ongelijke beloning te maken hebben;
37. wijst erop dat een geringer salarisverschil tussen man en vrouw volgens het speciaal Eurobarometer-onderzoek "Gendergelijkheid in de EU in 2009" in Europa algemeen als noodzaak erkend wordt;
38. verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op het vlak van werkgelegenheid in overeenstemming met de EU 2020-strategie weg te werken; dringt er ten zeerste op aan dat zij zich tot doel stellen het salarisverschil tussen mannen en vrouwen jaarlijks met 1% te verminderen, zodat deze tegen 2020 10% kleiner is, en dat vrouwen tijdens het verplichte zwangerschapsverlof volledig doorbetaald krijgen, zoals aanbevolen in de wetgevingsresolutie van het Parlement van 20 oktober 2010[16] over dit onderwerp, omdat aldus genderongelijkheid op de arbeidsmarkt wordt teruggedrongen; beklemtoont voorts dat er positieve actie nodig is om meer vrouwen op hoge posten in politiek, economie en bedrijfsleven te krijgen;
39. wijst erop dat de toegang van vrouwelijke ondernemers tot krediet beperkt is, dat dit een grote belemmering voor hun professionele ontwikkeling en economische onafhankelijkheid vormt en in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling;
40. verzoekt beleidsmakers op Europees en nationaal niveau om hun beleidsreactie ter beperking van de negatieve gevolgen van de economische crisis te baseren op een genderspecifieke analyse van de arbeidsmarkt en systematische gendereffectstudies;
41. verzoekt de Commissie haar initiatieven met het oog op de erkenning van de informele economie voort te zetten en de waarde van de "economie van het leven" te kwantificeren volgens een genderspecifieke benadering, conform het door de Commissie gelanceerde project "Het bbp voorbij"; verzoekt de lidstaten te voorzien in adequate sociale toelagen voor vrouwen en mannen die zieke, bejaarde of gehandicapte familieleden verzorgen en voor oudere vrouwen die van een bijzonder karig pensioen moeten rondkomen;
42. verzoekt de Commissie de huidige wetgeving met betrekking tot de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannen en vrouwen te herzien, zoals door het Parlement verzocht in zijn resolutie van 18 november 2008[17] (een wetgevingsinitiatief met het verzoek aan de Commissie om voor het eind van 2009 een desbetreffend voorstel in te dienen);
43. acht het van wezenlijk belang dat het macro-economisch, sociaal en arbeidsmarktbeleid herzien wordt om economische en sociale gerechtigheid voor vrouwen te bereiken, dat de methoden om het armoedepercentage te bepalen bijgesteld worden, dat er strategieën worden uitgestippeld om een eerlijke inkomensverdeling tot stand te brengen, dat er een minimuminkomen, minimumloon en minimumpensioen worden gegarandeerd, dat er meer hoogwaardige banen met sociale rechten voor vrouwen worden geschapen, dat vrouwen en meisjes toegang krijgen tot hoogwaardige openbare dienstverlening, dat de sociale voorzieningen verbeterd worden en dat er meer middelen beschikbaar worden gesteld voor buurtvoorzieningen als crèches, kleuterscholen en andere vormen van kinderopvang, buurtcentra voor vrijetijdsbesteding en gezinsondersteuning, en centra waar verschillende generaties samenkomen, zodat zowel vrouwen als mannen en zowel jongeren als ouderen ervan kunnen profiteren en de openingsuren op mensen met een volledige baan afgestemd zijn;
44. verzoekt de lidstaten meldpunten te bevorderen om uitbuiting van vrouwenarbeid, een van de voornaamste oorzaken van armoede en sociaal isolement, op het spoor te komen en tegen te gaan;
45. verzoekt de lidstaten, met inachtneming van de beginselen gelijke behandeling en non-discriminatie, te overwegen de belastingstelsels en socialezekerheidsstelsels te herzien met het oog op individualisering van rechten in pensioen- en socialezekerheidsstelsels zodat een eind wordt gemaakt aan het "kostwinnersvoordeel"; gelijke pensioenrechten te garanderen en prikkels weg te nemen die de arbeids- en maatschappelijke participatie van vrouwen in negatieve zin beïnvloeden, zoals gezamenlijke belastingaanslagen en het koppelen van subsidies voor de verzorging van ten laste komende personen aan het niet beroepsmatig actief zijn van vrouwen, als instrumenten om het risico van armoede te verkleinen;
46. benadrukt de positieve gevolgen van gelijkheid van mannen en vrouwen voor de economische groei; wijst erop dat uit diverse studies is gebleken dat het bbp met 30% zou toenemen als de arbeidsparticipatie, inclusief deeltijdarbeid, en de arbeidsproductiviteit van vrouwen vergelijkbaar zouden zijn met die van mannen, hetgeen niet alleen bevorderlijk zou zijn voor de economie als geheel, maar ook tot een geringer armoederisico voor vele vrouwen zou leiden;
47. vraagt de Commissie en de Raad om dringend een strategie op te stellen en in praktijk te brengen om de armoede onder kinderen vóór 2012 met de helft te verminderen, en in het algemeen de armoedespiraal te doorbreken, gezien het grote gevaar dat ouders blijvende armoede overdragen op hun kinderen, zodat de kinderen in hun kansen op een beter leven sterk benadeeld zijn; wijst er bijgevolg met nadruk op dat de rechten van het kind in alle beleidsvormen en -maatregelen van de Europese Unie geïntegreerd moeten worden om de beleidsvoering die het einde van kinderarmoede nastreeft, te begeleiden en te evalueren, voorrangsmaatregelen te ontwerpen en op te stellen, op ruimere schaal gegevens te verzamelen en verder gemeenschappelijke indicatoren op EU-niveau uit te werken; denkt daarom dat het van wezenlijk belang is om de toegang en terugkeer van alleenstaande ouders op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken en, gezien de problemen die ze ondervinden, welzijnsvoorzieningen voor eenoudergezinnen te treffen, maar tegelijk ook grote gezinnen concrete steun te laten toekomen; meent dat kinderen van arme huishoudens waar niemand werkt, bijzondere aandacht en steun verdienen om armoede in de toekomst te voorkomen;
48. vraagt de lidstaten om onderzoek naar de weerslag van de economische crisis te verrichten, en de veranderende arbeidsvoorwaarden en hun uitwerking op kwetsbare groepen, armoede en sociaal isolement nader te bekijken;
49. vraagt de nationale overheden hun immigratiebeleid te herzien om structurele belemmeringen voor volwaardige deelname van migranten aan de arbeidsmarkt weg te nemen; gegevens te verzamelen over de vorderingen uit het gezichtspunt van discriminatie van kwetsbare groepen, en de weerslag van de inkrimping van de uitgaven op gezondheids- onderwijs- en sociale beschermingsvoorzieningen na te gaan;
50. neemt nota van het besluit van de Raad van 17 juni 2010 om het aan de lidstaten over te laten in samenwerking met de regio's hun nationale streefdoelen voor vermindering van het aantal risicopersonen voor armoede en sociaal isolement vast te stellen, aan de hand van één of meer van de drie indicatoren die door de Raad afgesproken zijn; meent dat lidstaten die zich alleen van de indicator "werkloos gezin" bedienen, misschien systematisch problemen als armoede in het werkend deel van de bevolking, brandstofgebrek, armoede van alleenstaande ouders, kinderarmoede en sociaal isolement over het hoofd zullen zien; dringt er bij de lidstaten op aan de vrijheid om zelf indicatoren te kiezen niet te misbruiken om minder verreikende doelen voor armoedebestrijding na te streven; vestigt de aandacht op de problemen van de miljoenen Europese gepensioneerden waarvan het pensioen te laag is om de eindjes aan elkaar te knopen en de bijzondere behoeften te dekken die met de leeftijd gepaard gaan, vooral door de hoge kosten van geneesmiddelen en medische behandeling; beklemtoont dat onderwijs voor de kwetsbaarste groepen op school en aan de universiteit een prioriteit moet zijn waarvoor elke lidstaat streefdoelen moet vaststellen;
51. wijst erop, aangezien gelijke en volwaardige deelname aan het economisch, politiek en sociaal leven als individueel recht te beschouwen is, dat een actief beleid van sociale integratie een volledige benadering moet hanteren om armoede en sociaal isolement uit te bannen, vooral door voor volledige bereikbaarheid van hoogwaardige sociale diensten en diensten van algemeen (economisch) belang voor iedereen te zorgen;
52. onderstreept de noodzaak van degelijke vormen van arbeidsintegratie- en opleidingsbeleid op nationaal niveau, samen met speciale belastingsregelingen voor eenoudergezinnen als onderdeel van de strijd tegen armoede, armoede onder kinderen en sociaal isolement;
53. wijst met nadruk op de noodzaak van maatregelen op nationaal en Europees niveau om discriminatie op de arbeidsmarkt en bij vaststelling van het loonbeleid te bestrijden;
54. vraagt de Commissie belemmeringen voor sociale integratie van nabij te onderzoeken, zoals brandstofgebrek, uitsluiting van financiële dienstverlening en hindernissen voor het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT);
55. onderstreept het belang van beleidscoördinatie in de strijd tegen werkloosheid en sociaal isolement op alle bestuursniveaus, om de armoede met succes te kunnen bestrijden;
56. vraagt de lidstaten om immigranten en etnische minderheden betere toegang tot onderwijs- en opleidingsprogramma's te geven zodat ze op de arbeidsmarkt gemakkelijker kunnen deelnemen;
Combinatie van gezinsleven en werk door vrouwen die in armoede leven of het gevaar lopen arm te worden
57. verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om de combinatie van werk en privéleven te bevorderen, zodat vrouwen die tot armoede dreigen te vervallen voltijds kunnen blijven werken, of toegang te bieden tot een parttime baan en andere flexibele arbeidsovereenkomsten, onder meer door middel van tijdelijke parttimeregelingen tijdens de opvoeding van de kinderen;
58. vraagt om de werkgelegenheid met gerichte beleidsmaatregelen in stand te houden en in het leven te roepen (bijv. met parttimebanen of flexibele werktijden voor vrouwen die voor opgroeiende kinderen zorgen), aangezien werkloosheid voor zowel mannen als vrouwen de voornaamste oorzaak van armoede, ongelijkheid en sociaal isolement is; stelt naast arbeidsgerichte maatregelen ook doelgerichte beleidsvormen voor om de sociale bescherming uit te breiden (bijv. door te zorgen voor kinderopvangplaatsen zodat vouwen gemakkelijker kunnen terugkeren naar de arbeidsmarkt);
59. benadrukt dat vrouwen vaak van deelname aan de arbeidsmarkt of voltijdse arbeid afgehouden worden omdat ze in regelingen met voldoende vrije tijd en flexibele arbeidsmogelijkheden voor beide ouders geen aanspraak op bijstand voor personen hebben die van hen afhankelijk zijn;
60. vraagt de lidstaten daarom concrete maatregelen om gezinsleven en beroep beter in onderlinge overeenstemming te brengen, zoals transparantere beloning, aanstellingsprocedures en verzekeringskosten, mogelijkheden voor flexibele arbeidsuren en een evenwichtiger verdeling van de kosten van het ouderschap;
61. wijst er met nadruk op dat een derde van de eenoudergezinnen in Europa in armoede leeft;
62. wijst erop dat deeltijdwerk en laaggekwalificeerd werk, waar vooral vrouwen mee te maken hebben, ertoe bijdragen dat steeds meer vrouwen tot de arme werknemers behoren, hetgeen tot sociale uitsluiting leidt; beklemtoont dat toegang tot hooggekwalificeerd werk op basis van het flexicurity-beginsel een manier is om armoede te voorkomen en tegen te gaan;
63. roept de lidstaten op om in het kader van voornoemde procedure tot wijziging van Richtlijn 92/85/EEG de nodige maatregelen te nemen om te voorkomen dat vrouwelijke werknemers worden ontslagen bij zwangerschap en moederschap; roept de lidstaten op om actief op te treden om discriminatie van zwangere vrouwen op de arbeidsmarkt te voorkomen en ervoor te zorgen dat moederschap niet ten koste gaat van het recht van vrouwelijke werknemers op een pensioen en de hoogte van hun pensioen niet afneemt doordat zij moederschapsverlof hebben opgenomen;
64. herinnert de lidstaten eraan dat de verstrekking van adequate kinderopvang een fundamenteel onderdeel van de gelijkheid van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt is; betreurt dat we ver verwijderd zijn van de verwezenlijking van de in 2002 in Barcelona door de Europese Raad gestelde doelen voor 2010 op het gebied van voorschoolse kinderopvang, te weten opvang voor ten minste 90% van de kinderen tussen de leeftijd van 3 jaar en de leerplichtige leeftijd en ten minste 33% voor kinderen tot 3 jaar; verzoekt de Raad en de lidstaten hun toezeggingen inzake de Barcelona-doelstellingen inzake toegankelijke, betaalbare en hoogwaardige kinderopvang na te komen en te vernieuwen en nieuwe doelstellingen voor de opvang van hulpbehoevenden te ontwikkelen; roept de lidstaten daarom op om de toegankelijkheid te verbeteren, met name door financiële steun voor kinderopvang; openbare voorzieningen voor kinderopvang te verbeteren en het bedrijfsleven te stimuleren om er interne voorzieningen voor te treffen;
65. verzoekt de lidstaten nog andere steunmaatregelen te nemen, vooral voor werkende alleenstaande moeders, die hetzij gemakkelijker een baan met flexibele werkuren moeten kunnen vinden zodat ze hun zwaardere gezinstaken kunnen vervullen, hetzij gebruik moeten kunnen maken van betaalbare en hoogwaardige kinderopvang;
66. verzoekt de lidstaten gerichte maatregelen te nemen om vrouwen in probleemsituaties redelijke toegang te bieden tot eerstelijnsgezondheidszorg (met inbegrip van bescherming van moeders en kinderen) zoals gedefinieerd door de Wereldgezondheidsorganisatie ‑ en tevens tot gynaecologische en verloskundige hulp, aanvaardbare huisvesting, justitie, onderwijs, scholing, permanente educatie, sport en cultuur, schooluitval te voorkomen en een vlotte overgang van onderwijs naar arbeidsproces mogelijk te maken;
67. verzoekt de lidstaten maatregelen te ontwikkelen voor tienermoeders, die vaak moeilijk een baan vinden en in armoede leven ten gevolge van hun veelal lage opleiding en maatschappelijke vooroordelen;
De bestrijding van armoede bij bejaarde vrouwen
68. benadrukt dat vrouwen vooral op oudere leeftijd meer dan mannen de kans lopen om tot armoede te vervallen omdat socialezekerheidsstelsels gebaseerd zijn op het uitgangspunt van onafgebroken betaalde arbeid; wijst erop dat vrouwen in bepaalde gevallen niet aan deze vereiste voldoen doordat hun loopbaan onderbrekingen kent en zij op de arbeidsmarkt benadeeld worden, met name door de loonkloof, moederschapsverlof of deeltijdwerk of doordat zij een pauze hebben ingelast of gestopt zijn met werken om gezinstaken te vervullen of doordat zij zonder beloning en zonder sociale verzekeringen in het bedrijf van hun man hebben gewerkt, met name in het winkelbedrijf en de landbouw; roept de regeringen van de lidstaten op om erkenning te geven aan het grootbrengen van kinderen en ervoor te zorgen dat deze periode meetelt voor het pensioen, zodat vrouwen van een volledig pensioen kunnen genieten; beveelt aan dat de lidstaten zorgen voor de verstrekking van passende pensioenen aan vrouwen;
69. is van mening dat oudere vrouwen slachtoffer kunnen worden van directe of indirecte discriminatie op de arbeidsmarkt of zelfs van veelvoudige discriminatie, en dat dit probleem aangepakt moet worden; onderstreept dat arbeid het beste middel is om armoede onder vrouwen te bestrijden; dringt erop aan om de deelname van vrouwen van alle leeftijden aan programma's voor levenslang leren aan te moedigen en benadrukt dat mogelijkheden om gezins- en arbeidsleven onderling in overeenstemming te brengen en de opleiding voort te zetten, speciale aandacht en steun verdienen;
70. vraagt dat de lidstaten actie ondernemen om vrouwen faire toegang te verlenen tot socialezekerheids- en pensioenstelsels, met inachtneming van de hogere levensverwachting van vrouwen, en om ervoor te zorgen dat het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen consequent wordt toegepast in pensioenverzekeringsstelsels teneinde de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen;
71. verzoekt de lidstaten vrouwen die zorg dragen voor zieke, bejaarde of gehandicapte familieleden, en bejaarde vrouwen met een bijzonder laag pensioen adequate sociale zekerheid te bieden;
De impact van genderspecifiek geweld op het risico van armoede
72. merkt op dat geweld jegens vrouwen, waarbij slachtoffers en daders van alle leeftijdsklassen, opleidingsniveaus, inkomensniveaus en maatschappelijke posities betrokken zijn, in de Europese Unie nog altijd een groot probleem vormt en het risico van marginalisatie, armoede en sociaal isolement doet toenemen, en een belemmering kan vormen voor de financiële onafhankelijkheid, gezondheid en toegang tot onderwijs en arbeidsmarkt van vrouwen; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een Europees Jaar tegen geweld jegens vrouwen uit te roepen;
73. verzoekt de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om de factoren die tot huiselijk geweld leiden goed in kaart te brengen en te analyseren zodat er terstond beleid kan worden ontwikkeld om dat geweld te voorkomen en de gevolgen ervan aan te pakken, bijvoorbeeld door onderdak te bieden aan dakloze vrouwen die slachtoffer van huiselijk geweld zijn;
74. beklemtoont dat er meer Europese actie nodig is om mensenhandel en seksuele uitbuiting uit te bannen door nauwere justitiële en politiële samenwerking; dringt er bij de lidstaten op aan dat zij een einde maken aan op gewoonte of traditie berustende schadelijke attitudes en gewoonten, zoals genitale verminking van vrouwen, vroegtijdige en gedwongen huwelijken en eerwraak;
75. verzoekt de lidstaten nationale plannen te formuleren, voor zover dat nog niet gebeurd is, ter bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen, zorg te dragen voor permanente en systematische monitoring om de vooruitgang te volgen, de meest geavanceerde wetgeving ter bestrijding van geweld van mannen tegen vrouwen in te voeren en voldoende financiële middelen vrij te maken voor de ondersteuning en bescherming van slachtoffers van geweld, om armoede te helpen voorkomen en verminderen;
76. stelt voorts dat een zinvolle aanpak van armoede onder vrouwen tevens kan bijdragen tot terugdringing van gendergeweld, omdat arme vrouwen een grotere kans lopen om mishandeld te worden;
77. verzoekt de lidstaten ruimere bekendheid te geven aan de gevolgen van armoede en sociaal isolement voor vrouwen, met name in verband met de veelvoudige identiteit van vrouwen, en de prioriteit te leggen bij vrouwen met een handicap, etnische minderheden, met name Roma, en kinderen en immigranten;
78. onderstreept het belang van maatregelen van de lidstaten en de lagere overheden om herintreding in het arbeidsproces van vrouwen die slachtoffer van genderspecifiek geweld zijn geworden te bevorderen met behulp van instrumenten als het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het programma Progress;
79. verzoekt de lidstaten genderspecifieke maatregelen te nemen om kwesties aan te pakken die niet met financiële armoede te maken hebben maar verband houden met cultuur, maatschappelijke en politieke participatie en sociale netwerken;
De rol van maatschappelijke dialoog en van het maatschappelijk middenveld in de strijd tegen armoede bij vrouwen
80. benadrukt het belang van een gestructureerde maatschappelijke dialoog voor de bestrijding van armoede bij vrouwen; wijst er in dit verband op dat er betere methoden moeten komen voor samenwerking met en inbreng van vrouwenorganisaties, andere ngo's en relevante belanghebbenden, en maatschappelijke organisaties in het algemeen;
81. is van oordeel dat een echte maatschappelijke dialoog de nationale en Europese overheden de gelegenheid moet bieden om met representanten van de sterkst getroffen groepen van gedachten te wisselen over en gezamenlijk te werken aan de uitbanning van extreme armoede, zodat een concreet voorbeeld wordt gegeven van de beste praktijken op dit terrein op Europees niveau;
82. vraagt de Commissie om de financiële middelen voor organisaties uit het maatschappelijk middenveld die zij kunnen gebruiken om de gevolgen van armoede bij vrouwen tegen te gaan en in bedwang te houden, op peil te houden;
Financiële middelen als instrument in de strijd tegen armoede
83. onderstreept het cruciale belang van de structuurfondsen en in het bijzonder het ESF, die de lidstaten namelijk bijstaan in hun strijd tegen armoede en sociale uitsluiting; vraagt dat de lidstaten méér gezamenlijk gefinancierde maatregelen nemen voor een ruimere ondersteuning van voorzieningen zoals opvangcentra voor kinderen, bejaarden en andere afhankelijke personen, onder meer door proeven te nemen met nieuwe vormen van organisatorische en financiële samenwerking tussen overheid en particuliere sector; verzoekt de lidstaten toe te zien op de juiste en met de bestemming overeenstemmende besteding van de toegewezen middelen;
84. benadrukt dat de financiële mogelijkheden van het ESF voldoende verruimd en effectief ingezet moeten worden om over voldoende middelen te kunnen beschikken voor maatregelen voor beter onderwijs en betere scholing om de toegang tot de arbeidsmarkt te verbeteren en de werkloosheid te bestrijden en voor maatregelen en activiteiten in het kader van de strategie voor sociale integratie en het leidraadinitiatief Europa 2020 ter bestrijding van armoede en sociaal isolement ten behoeve van benadeelde en kwetsbare mensen, met name vrouwen, onder wie mensen met tijdelijk en onzeker werk; wijst erop dat de verordeningen betreffende het ESF herzien moeten worden om degenen die er het sterkst op aangewezen zijn te kunnen bereiken, dat de zichtbaarheid en transparantie moeten worden versterkt, dat terdege moet worden nagegaan welke sociale gevolgen het gebruik van het fonds heeft en dat meer nadruk moet worden gelegd op de duurzaamheid van projecten op de lange termijn; pleit daarom voor de opneming in het nieuwe begrotingskader van middelen bestemd voor het scheppen van arbeidsplaatsen en de sociale integratie; dringt er bij de lidstaten op aan om meer voorlichtingscampagnes te organiseren over de mogelijkheden voor deelneming aan met EU-geld gesteunde projecten;
85. wijst in dit verband op de noodzaak van ontwikkeling van het juridische concept van gezamenlijk eigendomsrecht om ervoor te zorgen dat de rechten van vrouwen in de landbouwsector volledig worden geëerbiedigd, dat vrouwen passende sociale bescherming krijgen en dat hun werk ten volle wordt erkend; dringt er voorts op aan dat de verordening inzake het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO)[18] wordt aangepast zodat er – net zoals bij het Europees Sociaal Fonds (ESF) – in het kader van de komende programmeringsperiode 2014-2020 proactieve maatregelen ten behoeve van vrouwen kunnen worden genomen, wat in de voorgaande periodes ook mogelijk was maar in de huidige niet, en wat de werkgelegenheid voor vrouwen op het platteland zonder meer ten goede zal komen;
86. waardeert de inspanningen die de Commissie heeft geleverd in het kader van het programma Progress, en vraagt dat via dit programma specifieke acties gefinancierd worden die erop gericht zijn de kennis betreffende de aard van de armoede die vrouwen in de EU treft, te vergroten en het debat hierover te stimuleren;
87. verheugt zich over de oprichting van een Europese microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting; vraagt in dit verband om specifieke maatregelen, met name praktische assistentie en begeleiding, ter verhoging van de toegankelijkheid en beschikbaarheid van microfinanciering voor vrouwen die moeilijkheden ondervinden om de arbeidsmarkt binnen te komen, een zelfstandige activiteit willen uitoefenen of een eigen micro-onderneming willen opstarten;
88. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de parlementen en de regeringen van de lidstaten.
- [1] PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.
- [2] PB L 298 van 7.11.2008, blz. 20.
- [3] PB L 87 van 7.4.2010, blz. 1.
- [4] PB C 233E van 28.9.2006, blz. 130.
- [5] PB C 16E van 22.1.2010, blz. 21.
- [6] Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0371.
- [7] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0021.
- [8] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0231.
- [9] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0232.
- [10] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0306.
- [11] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0365.
- [12] PB C 282E van 6.11.2008, blz. 463.
- [13] PB C 9E van 15.1.2010, blz. 11.
- [14] Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0371.
- [15] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0375.
- [16] Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 oktober 2010 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/85/EEG van de Raad inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (P7_TA(2010)0373).
- [17] PB C 16E van 22.1.2010, blz. 21.
- [18] Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.)
TOELICHTING
Hoewel armoede bij vrouwen al lang bestaat, is de systematische aanpak van dit probleem relatief recent. De huidige economische, financiële en sociale crisis die de Europese Unie en de rest van de wereld treft, heeft een aantal specifieke negatieve gevolgen met een rechtstreekse impact op de levens- en werkomstandigheden van vrouwen en meer algemeen op hun plaats in de maatschappij. Hierdoor is de noodzaak van een genderspecifieke aanpak van armoede bovenaan de agenda van het Europees Parlement terechtgekomen, in de vorm van het verslag over "het aanzicht van de vrouwelijke armoede in de Europese Unie".
Op wereldvlak zijn vrouwen arm in vergelijking met mannen. Dit is ook zo in de EU-lidstaten, al bestaan er afhankelijk van het land karakteristieke verschillen. Bijna 17% van alle Europese vrouwen leeft officieel in armoede; als we kijken naar de indicatoren betreffende de arbeidsmarkt en sociale bescherming, stellen we vast dat de structurele oorzaken van armoede een buitensporig grote impact hebben op vrouwen. Daarnaast kunnen we stellen dat de bijdrage van vrouwen aan de ontwikkeling van gezin, maatschappij en economie doorgaans ondergewaardeerd en onderbetaald wordt.
De strijd tegen armoede vormt één van de vijf meetbare doelstellingen die de Commissie heeft voorgesteld in het kader van EU 2020: het aantal Europeanen dat onder de respectieve nationale armoedegrens leeft, moet met 25% dalen. Met andere woorden, 20 miljoen mensen moeten uit de armoede worden gehaald. In deze context is het heel belangrijk dat in de activiteiten in het kader van het Europese Jaar voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting aandacht wordt besteed aan de verschillende gevaren en aspecten van armoede en sociale uitsluiting voor mannen en vrouwen.
Het is eveneens van het grootste belang de statistische capaciteit in de EU op dit vlak te vergroten, zodat we over betrouwbare gegevens kunnen beschikken. Daarom, en rekening houdend met de ontwerpconclusies van de Raad van 30 oktober 2007, moet er hard voor geijverd worden dat de Commissie en de lidstaten genderspecifieke indicatoren met betrekking tot de bestrijding van armoede en de bevordering van sociale insluiting opstellen, goedkeuren en monitoren.
Verder in deze tekst worden enkele essentiële kenmerken genoemd van het huidige "aanzicht van de vrouwelijke armoede" in Europa en in de wereld. Armoede wordt in de eerste plaats gekenmerkt door 3 "G's": gender, geografie en generaties. Voorts heeft armoede een andere impact op vrouwen dan op mannen als gevolg van hun verschillende functies en verantwoordelijkheden in de maatschappij.
Ten tweede moet de goedkeuring van besparingsmaatregelen voorafgegaan worden door een uitgebreide analyse waarbij ook genderaspecten in aanmerking worden genomen. Vrouwen werden aanvankelijk minder getroffen door de economische crisis (in termen van werkloosheid) doordat de economische sectoren waarin zij de meerderheid van de arbeidskrachten uitmaken, vooral openbare dienstensectoren zijn (onderwijs, gezondheidszorg, enz.). Deze beroepsmatige segregatie van mannen en vrouwen zorgt er nu echter voor dat vrouwen het slachtoffer worden van "de herstructurering van de openbare sector" en "bezuinigingen op de begroting". Wanneer zij hun baan verliezen, nemen ze taken zoals de zorg voor kinderen, bejaarden en gehandicapten op zich.
Ten derde zijn de gevolgen van de recessie groter en ernstiger voor kwetsbare groepen die op meerdere manieren benadeeld zijn (jonge of bejaarde vrouwen, migrantenvrouwen en/of vrouwen uit etnische minderheden, alleenstaande moeders, vrouwen in plattelandsgebieden, enz.).
Tenslotte nemen regeringen meestal anticrisismaatregelen die in de eerste plaats betrekking hebben op economische sectoren waar overwegend mannen werken (bouwindustrie, auto-industrie, enz.), en 'negeren' ze andere economische sectoren die meer vrouwen tewerkstellen (detailhandel, dienstensectoren, enz.).
Dit alles maakt duidelijk dat er snelle en doeltreffende oplossingen moeten worden gevonden. Het is de bedoeling dat het verslag over vrouwelijke armoede een aantal van deze oplossingen aanreikt. Gezien de waarden waarop het Europese project stoelt, mogen we ervan uitgaan dat de preventie en vermindering – idealiter de uitbanning – van armoede onder vrouwen een belangrijk element vormt van het grondbeginsel van maatschappelijke solidariteit. Daarnaast is er het project voor een Europees Handvest voor de rechten van de vrouw, met als doel vrouwen meer rechten en kansen te geven en mechanismen te promoten waarmee in alle aspecten van het maatschappelijke, economische en politieke leven voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen kan worden gezorgd. Het is dan ook meer dan wenselijk dat een dergelijk handvest wordt opgesteld en goedgekeurd.
De rapporteur heeft ervoor gekozen het onderwerp van "het aanzicht van de vrouwelijke armoede" vanuit verschillende invalshoeken te belichten.
De vervrouwelijking van de armoede
Armoede bij vrouwen is niet zichtbaar in statistieken en socialezekerheidsstelsels. Volgens het jaarverslag 2010 van de Commissie over gelijkheid tussen mannen en vrouwen is armoede één van de domeinen met permanente seksespecifieke verschillen: vrouwen lopen een groter risico om in armoede terecht te komen en worden op een andere manier uit de maatschappij uitgesloten dan mannen, vooral bejaarde vrouwen, van wie in 2008 22% arm dreigt te worden tegenover 16% van de bejaarde mannen, alleenstaande moeders, die in 2008 35% kans hadden om in armoede te verzeilen, en andere categorieën vrouwen zoals gehandicapte vrouwen en vrouwen uit etnische minderheden.
Uit statistieken blijkt dat vrouwen twee derden uitmaken van de inactieve bevolking (63 miljoen mensen tussen 25 en 64 jaar), gedwongen deeltijdwerksters die niet als werkzoekend geregistreerd staan meegerekend.
Als niet naar het gezinsinkomen maar naar het individuele inkomen wordt gekeken, zou de armoede onder vrouwen naar schatting zelfs kunnen oplopen tot 36%, tegenover 11% voor wat mannen betreft. Europese vrouwen werken voorts vier keer zo veel deeltijds, hebben vaker tijdelijke contracten en maken vaak deel uit van de informele economie, waar geen arbeidscontracten worden gebruikt.
Het is van het grootste belang dat het onderzoek naar en de analyse van het fenomeen van "de vervrouwelijking van de armoede" worden voortgezet; hierbij moeten onder meer de gevolgen van de wereldwijde crisis voor de Europese vrouwen beoordeeld worden, zoals de impact op de arbeidsmarkt, scholing en opleiding, geboortecijfer, gezondheid, sociale bescherming, pensioenstelsels, sociale voorzieningen, toegankelijkheid van beleidsfuncties voor vrouwen enzovoort.
Armoede bij vrouwen tegengaan aan de hand van maatregelen op het vlak van tewerkstelling en sociale bescherming
Aangenomen wordt dat de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt van cruciaal belang is om armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan. Er wordt eveneens gedacht dat de aanhoudende ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op het vlak van toegang tot scholing, familiale verantwoordelijkheden en de algemene zorg voor een gezin essentiële factoren zijn voor het ontstaan van vrouwelijke armoede.
In Cyprus, Estland, Duitsland en Letland bijvoorbeeld hebben ook werkende vrouwen meer kans dan werkende mannen om arm te worden. In Malta lopen werkende vrouwen een risico van 2% om in armoede terecht te komen, in Tsjechië en in Denemarken 3%, in Letland en Polen 10% en in Griekenland 12%. Dit komt omdat vrouwen vaker dan mannen laagbetaalde banen hebben, deeltijds werken of tijdelijke contracten hebben, en omdat ze in vergelijking met mannen vaker alleenstaande ouder worden en daardoor een bijzonder risico op armoede lopen[1].
De EU moet de Commissie met aandrang vragen een voorstel in te dienen voor een kaderrichtlijn tot instelling van het beginsel van een toereikend minimuminkomen in de Europese Unie als een manier om armoede te bestrijden en te verminderen, rekening houdend met de nationale wetgeving en praktijken en met de genderdimensie. De lidstaten van hun kant moeten adequate minimuminkomensstelsels uitwerken om de meest kwetsbare en getroffen bevolkingsgroepen – onder meer vrouwen – uit de armoede te halen.
De toekenning van geïndividualiseerde rechten in pensioen- en socialezekerheidsstelsels als een manier om het risico van armoede te verlagen, zou een grote stap in de goede richting vormen.
Bijzondere aandacht moet uitgaan naar het feit dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen nog altijd bestaat en extreem ernstige gevolgen heeft. Deze salariskloof heeft diverse oorzaken, onder meer de indeling, al vanaf jonge leeftijd, van mensen volgens stereotypen.
Een ander probleem waarmee vrouwen geconfronteerd worden, is het zogenaamde "glazen plafond" dat hun de toegang tot management- en topfuncties verspert. Daarnaast onderbreken vrouwen vaker hun betaalde loopbaan om zorg te dragen voor kinderen of bejaarde familieleden, wat tot armoede op latere leeftijd kan leiden.
Het spreekt voor zich dat vrouwen in alle leeftijdscategorieën bij een scheiding meer kans hebben om arm te worden dan mannen. Armoede dreigt bovendien in grotere mate voor alle vrouwen uit kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals gehandicapten, immigranten, etnische minderheden en plattelandsbewoners.
Als gevolg van de economische crisis zullen de werkloosheidscijfers waarschijnlijk sterk stijgen, vooral in de openbare sector, waar veel vrouwen werken. Economische herstelprogramma's moeten rekening houden met de genderdimensie en uitgaan van afzonderlijke gegevens voor mannen en vrouwen.
In sommige landen, zoals Ierland, wordt momenteel al gesnoeid in de financiering voor niet-gouvernementele organisaties. Dit betekent dat vrouwen minder steunpunten zullen hebben.
De genderdimensie moet ten volle geïntegreerd worden in de Europa 2020-strategie, zodat mannen en vrouwen in gelijke mate vertegenwoordigd zijn op en deelnemen aan de arbeidsmarkt en de gendergebonden patronen op de arbeidsmarkt doorbroken worden, en opdat de aanwezigheid van vrouwen in topfuncties, bestuursraden en de politiek wordt gegarandeerd door middel van specifieke quota.
Combinatie van gezinsleven en werk door vrouwen die in armoede leven of het risico lopen in armoede terecht te komen
Het bevorderen van de combinatie van werk en privéleven, zodat vrouwen die dit willen, hun loopbaan kunnen uitbouwen of voltijds kunnen blijven werken, vormt een cruciaal instrument om armoede bij vrouwen in bedwang te houden en het risico van armoede voor vrouwen te verminderen.
Daarnaast zijn ook nog andere steunmaatregelen nodig, vooral voor werkende alleenstaande moeders: ofwel moeten zij gemakkelijker een baan met flexibele werkuren kunnen vinden, zodat ze hun zwaardere gezinstaken kunnen vervullen, ofwel moeten ze kunnen gebruikmaken van aangepaste opvangfaciliteiten voor kinderen, bejaarden en andere afhankelijke personen.
De bestrijding van armoede onder bejaarde vrouwen
Vooral op latere leeftijd hebben vrouwen meer kans dan mannen om arm te worden. Het percentage arme vrouwelijke bejaarden is hoger dan het percentage arme mannelijke bejaarden (het gemiddelde risico van armoede bedraagt 22% voor bejaarde vrouwen en 16% voor bejaarde mannen), vooral in lidstaten waar de meeste pensioenstelsels uitkeringen nauw koppelen aan het inkomen dat iemand in de loop van zijn leven genoten heeft en de bijdragen die hij betaald heeft. Dergelijke pensioenstelsels benadelen mensen die voor hun kinderen of voor afhankelijke familieleden zorgen, aangezien loopbaanonderbrekingen en deeltijds werk een negatieve impact hebben op de totale inkomsten die zij in hun leven verdienen.
Daarom moeten vrouwen die zorg dragen voor zieke, bejaarde of gehandicapte familieleden, en bejaarde vrouwen met een bijzonder laag pensioen, een aangepaste socialezekerheidsuitkering ontvangen.
De impact van genderspecifiek geweld op het risico van armoede
Volgens onderzoek en studies lopen vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van geweld, meer kans om arm te worden. Dat komt doordat dit geweld gevolgen heeft voor hun gezondheid en ertoe kan leiden dat zij hun baan kwijtraken. 20 à 25% van de volwassen vrouwen wordt het slachtoffer van fysiek geweld en meer dan 10% van seksueel geweld. Geweld ten opzichte van vrouwen is duidelijk een ernstig probleem dat met alle mogelijke middelen moet worden uitgebannen. Ook moet de Commissie een Europees Jaar tegen geweld jegens vrouwen uitroepen.
Bijzondere aandacht moet uitgaan naar onderzoek naar het verband tussen geweld en armoede, en er zijn meer inspanningen nodig, in de vorm van nauwere gerechtelijke en politiële samenwerking op EU-niveau, om mensenhandel en seksuele uitbuiting te elimineren.
De rol van maatschappelijke dialoog en van het maatschappelijk middenveld in de strijd tegen armoede bij vrouwen
De nationale en Europese overheden moeten een echte maatschappelijke dialoog voeren om van gedachten te wisselen over en gezamenlijk te werken aan de eliminatie van extreme armoede. Deze dialoog moet een concreet Europees platform vormen voor de beste praktijken op dit vlak.
Bijzondere aandacht vereisen de werkzaamheden van ngo's en de financiële steun die zij ontvangen van de Commissie.
Financiële middelen als instrument in de strijd tegen armoede
De structuurfondsen, met name het Europees Sociaal Fonds, spelen een bijzonder belangrijke rol aangezien ze de lidstaten bijstaan in hun strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. Er zijn gemeenschappelijke specifieke programma's nodig om de actieve inclusie of de herintegratie van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen en om voor specifieke opleidingen te zorgen waarmee de vaardigheden en kwalificaties kunnen worden verworven die vereist zijn voor nieuwe groene banen. Ten slotte moet ook de financiering van voorzieningen zoals kinderopvang en bejaardenzorg goed onderzocht worden.
- [1] Gegevens uit het verslag van Eurofound van 15 april 2010 over werkende armen in Europa.
ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (10.11.2010)
aan de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
over het aanzicht van de vrouwelijke armoede in de Europese Unie(
2010/2162(INI))
Rapporteur voor advies(*): Gabriele Zimmer
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 50 van het Reglement
SUGGESTIES
De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid om onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
A. overwegende dat armoede van de ouders vaak tot armoede van de kinderen leidt en ernstige gevolgen voor het latere leven van de kinderen heeft,
B. overwegende dat het verschil in beloning tussen man en vrouw in de EU bijna 18% bedraagt en dat gelijke beloning van man en vrouw een van de grondbeginselen van de Europese Verdragen is,
C. overwegende dat extreme armoede, mensenhandel, aanwerving voor prostitutie en alle andere vormen van uitbuiting nauw samenhangen,
1. verheugt zich over de "Strategie voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen (2010-2015)" van de Commissie;
2. verzoekt de Commissie en de Raad om terdege rekening te houden met de eisen van het Parlement in zijn resoluties van 15 november 2007 over de balans van de sociale realiteit[1], 9 oktober 2008 over bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede in de EU, met inbegrip van armoede onder kinderen[2], 6 mei 2009 over actieve integratie van personen die van de arbeidsmarkt uitgesloten zijn[3], en 19 oktober 2010 over de rol van het minimum inkomen in de bestrijding van armoede en bevordering van een participatieve samenleving in Europa bij het ontwerpen van beleid en maatregelen voor het volgend stadium in de open coördinatiemethode sociale bescherming en integratie, de strategie voor sociale integratie en het Europa 2020-vlaggeschipinitiatief voor de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting, met deelname van alle belanghebbenden in een participatief proces;
3. roept de lidstaten op om de gelijkheid van man en vrouw in alle werkgelegenheidsprogramma's en bijzondere maatregelen op te nemen, om de toegang tot de werkgelegenheid te verbeteren, te voorkomen dat vrouwen in onzekere banen oververtegenwoordigd zijn, blijvende deelname van de vrouw aan het arbeidsleven en haar mogelijkheden op de arbeidsmarkt uit te breiden, en de verschillen tussen man en vrouw op de arbeidsmarkt te verkleinen door de directe en indirecte oorzaken aan te pakken;
4. wijst op de aanzienlijke verschillen in opleidingsmogelijkheden, werkgelegenheid en kwaliteit van de arbeid tussen bewoners van stad en platteland; hecht groot belang aan de rechten van alle groepen van de bevolking, vooral de jongste en kwetsbaarste, op goed onderwijs, beroepsopleiding en universitaire studie, en roept de lidstaten en de Commissie dan ook op om ze met een doeltreffend pakket actieve beleidsvoering en degelijke opleidingsmogelijkheden te ondersteunen, zodat ze zich snel aan de eisen van de arbeidsmarkt kunnen aanpassen;
5. dringt er bij de lidstaten op aan om een duurzaam beleid te voeren zodat iedereen, ook de zwakste en meest achtergestelde groepen, toegang tot de arbeidsmarkt heeft en de kans krijgt om een beter evenwicht tussen werk en privé en gezinsleven te vinden, en te zorgen dat gelijke kansen en alle diensten die daarvoor nodig zijn, alle mogelijke steun krijgen, met begeleidende maatregelen als flexibele arbeidstijden en bereikbare en betaalbare kinderopvang;
6. wijst erop dat werkloosheid en sociale tegenspoed in een aantal lidstaten als gevolg van de economische crisis nog altijd toenemen en jongeren en oudere mensen, man en vrouw en hun gezin op verschillende manieren treffen, en vraagt de Europese Unie en de lidstaten dan ook om hun inzet uit te breiden en doelgerichte maatregelen te nemen om armoede uit te roeien en sociaal isolement te bestrijden, omdat armoede en sociaal isolement een schending van de rechten van de mens betekenen en op zijn minst 1 op elke 6 Europese burgers treffen; vraagt hun om hun aandacht vooral op de kwetsbaarste groepen te richten (éénoudergezinnen, gezinnen met 3 of meer kinderen, gehandicapten, etnische minderheden, vooral zigeuners, de bevolking van zeer kleine achtergestelde gebieden, personen met verminderde arbeidsmogelijkheden en jongeren zonder arbeidservaring); meent dat een bevredigende levenswijze onderwijsmogelijkheden, toegang tot de arbeidsmarkt en deelname aan de samenleving veronderstelt, en vraagt de Europese Unie en de lidstaten om erop toe te zien dat er maatregelen getroffen worden om de armoede van kinderen uit te roeien en te zorgen alle kinderen gelijke kansen in het leven krijgen;
7. vraagt, aangezien werkloosheid ook voor vrouwen de voornaamste oorzaak van armoede, ongelijkheid en sociaal isolement is, om de werkgelegenheid met gerichte beleidsmaatregelen in stand te houden en in het leven te roepen (bvb met deeltijds werk of flexibele arbeidstijden voor vrouwen die voor opgroeiende kinderen te zorgen hebben) en stelt naast arbeidsgerichte maatregelen ook doelgerichte beleidsvormen voor om de sociale verzekering uit te breiden (bvb door kinderbewaarplaatsen op te richten om vrouwen de terugkeer naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken);
8. wijst er met nadruk op dat een derde van de eenoudergezinnen in Europa in armoede leeft;
9. wijst erop dat armoede onder vrouwen niet alleen het gevolg van de recente economische crisis is, maar ook van veel verschillende factoren, zoals stereotype denkwijzen, reële verschillen in beloning tussen man en vrouw, belemmeringen omdat gezins- en beroepsleven niet met elkaar in overeenstemming te brengen zijn, de langere levensverwachting van de vrouw, en meer in het algemeen diverse vormen van discriminatie volgens geslacht, waarvan vooral vrouwen het slachtoffer zijn;
10. wijst erop dat bij werkloosheid het gevaar om geen nieuwe baan meer vinden groter is voor vrouwen, en dat ze ook bij de aanwerving meer kans lopen om in het nadeel te zijn, aangezien er meer vrouwen buiten hun wil met onzekere of deeltijdse contracten werken, of omdat vrouwen nog steeds met ongelijke beloning te maken hebben;
11. benadrukt dat vrouwen vaak van deelname aan de arbeidsmarkt of voltijdse arbeid afgehouden worden omdat ze in regelingen met voldoende vrije tijd en flexibele arbeidsmogelijkheden voor beide ouders geen aanspraak op bijstand voor personen hebben die van hun afhankelijk zijn;
12. benadrukt dat de financiële mogelijkheden van het Europees Sociaal Fonds niet uitgebreid moeten worden;
13. vraagt de Commissie om de Europese strategie voor sociale integratie en bescherming in overeenstemming met het "Europees platform tegen armoede"-initiatief uit te breiden en meer inspanningen te leveren om de situatie van alleenstaande ouders te verbeteren, zodat ze in waardigheid kunnen leven;
14. beklemtoont dat de verschillen in beloning tussen man en vrouw, waardoor vrouwen met dezelfde vaardigheden en hetzelfde werk minder verdienen en veel vrouwen in armoede vervallen wanneer ze met pensioen gaan of weduwe worden, verminderd moeten worden;
15. meent dat oudere vrouwen slachtoffer van directe of indirecte discriminatie op de arbeidsmarkt of zelfs veelvoudige discriminatie kunnen worden en dat dat probleem aangepakt moet worden; onderstreept dat arbeid het beste middel is om armoede onder vrouwen te bestrijden; dringt erop aan om de deelname van vrouwen van alle leeftijden aan programma's voor levenslang leren aan te moedigen en benadrukt dat mogelijkheden om gezins- en arbeidsleven onderling in overeenstemming te brengen en de opleiding voort te zetten, speciale aandacht en steun verdienen;
16. vraagt de Europese Commissie en de Raad om dringend een strategie op te stellen en in praktijk te brengen om de armoede onder kinderen tegen 2012 met de helft te verminderen, en in het algemeen de armoedespiraal te doorbreken, gezien het groot gevaar dat blijvende armoede van ouders op hun kinderen doorgegeven wordt, zodat de kinderen in hun kansen op een beter leven sterk benadeeld zijn; wijst er bijgevolg met nadruk op dat de rechten van het kind in alle beleidsvormen en -maatregelen van de Europese Unie geïntegreerd moeten worden om de beleidsvoering die het einde van kinderarmoede nastreeft, te begeleiden en te evalueren, voorrangsmaatregelen te ontwerpen en op te stellen, op ruimere schaal gegevens te verzamelen en verder gemeenschappelijke indicatoren op EU-niveau uit te werken; denkt daarom dat het van wezenlijk belang is om de toegang en terugkeer van alleenstaande ouders op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken en, gezien de problemen die ze ondervinden, welzijnsvoorzieningen voor eenoudergezinnen te treffen, maar tegelijk ook grote gezinnen concrete steun te laten toekomen; meent dat kinderen van arme huishoudens waar niemand werkt, bijzondere aandacht en steun verdienen om armoede in de toekomst te voorkomen;
17. wijst erop dat uit internationaal studiewerk blijkt dat vrouwen onder de werkende armen oververtegenwoordigd zijn door ongelijkheden volgens geslacht (verschillen volgens beroepsgroep, loondiscriminatie enz.), dat het loonverschil door de traditionele verantwoordelijkheid van de vrouw voor zorgverlenende taken nog verder toeneemt, en dat die beide factoren samen op een ernstig financieel nadeel voor de vrouw neerkomen, ook op oudere leeftijd (verschillen in pensioen en spaargeld);
18. vraagt de lidstaten om onderzoek naar de weerslag van de economische crisis te verrichten, en de veranderende arbeidsvoorwaarden en hun uitwerking op kwetsbare groepen, armoede en sociaal isolement nader te bekijken;
19. vraagt de Commissie en de lidstaten om specifieke indicatoren voor de gelijkheid van man en vrouw in het perspectief van uitbanning van de armoede en bevordering van sociale integratie vast te stellen en aan te nemen en er verder op toe te blijven zien;
20. vraagt de nationale overheden om hun immigratiebeleid te herzien om structurele belemmeringen voor volwaardige deelname van migranten aan de arbeidsmarkt weg te nemen, gegevens over de vorderingen uit het gezichtspunt van discriminatie van kwetsbare groepen te verzamelen, en de weerslag van de inkrimping van de uitgaven op gezondheids-, onderwijs- en sociale beschermingsvoorzieningen na te gaan;
21. neemt akte van het besluit van 17 juni ll. van de Raad om het aan de lidstaten over te laten om in samenwerking met de regio's hun nationale streefdoelen voor vermindering van het aantal risicopersonen uit het oogpunt van armoede en sociaal isolement vast te stellen, aan de hand van één of meer van de 3 indicatoren die door de Raad afgesproken zijn; meent dat lidstaten die zich alleen van de indicator "werkloos gezin" bedienen, misschien systematisch problemen als armoede in het werkend deel van de bevolking, brandstofgebrek, armoede van alleenstaande ouders, kinderarmoede en sociaal isolement over het hoofd zullen zien; dringt er bij de lidstaten op aan om de vrijheid om zelf indicatoren te kiezen niet te misbruiken om minder ver reikende streefdoelen voor armoedebestrijding na te streven; vestigt de aandacht op de problemen van de miljoenen Europese gepensioneerden waarvan het pensioen te laag is om de eindjes aan elkaar te knopen en de bijzondere behoeften te dekken die met de leeftijd gepaard gaan, vooral door de hoge kosten van geneesmiddelen en medische behandeling; beklemtoont dat onderwijs voor de kwetsbaarste groepen op school en aan de universiteit een prioriteit moet zijn waarvoor elke lidstaat streefdoelen moet vaststellen;
22. herinnert eraan dat de Commissie 2010 als "Europees Jaar voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting" aangewezen heeft om de politieke inzet van de Unie om beslissende vorderingen in de strijd tegen de armoede te verwezenlijken, opnieuw te bevestigen en uit te breiden en het grondrecht van degenen te erkennen die in armoede en sociaal isolement leven, op een fatsoenlijk leven en volwaardige deelname aan de samenleving;
23. herinnert eraan dat het "Europees Jaar voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting" niet alleen als mediacampagne bedoeld is, maar ook als initiatief om een multidimensionaal beleid van armoedebestrijding te stimuleren en nader uitgewerkte armoede-indicatoren te laten aannemen; vraagt de Commissie dan ook naar een kritisch overzicht van de overeenkomstige nieuwe maatregelen van de lidstaten om armoede en sociaal isolement uit te bannen;
24. wijst erop dat er volgens de Eurostat-indicator voor armoedegevaar in 2008 bijna 85 miljoen mensen in de Europese Unie gevaar liepen om in armoede te vervallen, en dat dat cijfer volgens de indicator materiële achterstand tot naar schatting 120 miljoen mensen zou stijgen; meent dat het besluit van de Raad over armoede-indicatoren aanleiding tot dubbelzinnigheid over het streefdoel kan geven, om tegen 2020 in totaal 20 miljoen mensen uit armoede en isolement te tillen (een vermindering van 23,5% volgens de Eurostat-indicator armoedegevaar, maar slechts 16,7% volgens de indicator materiële achterstand);
25. dringt er andermaal bij de Commissie en de lidstaten op aan om de regelgeving en hulpmiddelen om de verschillen in beloning tussen man en vrouw te laten verdwijnen, te verbeteren;
26. wijst erop dat sociale bescherming, sociaal en arbeidsmarktbeleid de ernst en duur van de recessie aanzienlijk helpen beperken door de arbeidsmarkten en het verbruik te stabiliseren, en dat sociale bescherming aan zowel de inkomsten- als de uitgavenzijde als stabiliserend element dient;
27. houdt actief werkgelegenheidsbeleid (bijvoorbeeld opleiding in het bedrijf, beroepsonderwijs en –opleiding) voor uiterst belangrijk om armoede te voorkomen en meent dat de sociale partners er een essentiële rol in spelen; denkt verder dat vooruitziend werkgelegenheidsbeleid (bvb arbeidservaring voor jongeren, sociale werkgroepen en -plaatsen) van wezenlijk belang is om voor evenwicht op de arbeidsmarkt te zorgen, zijn toegankelijkheid te verbeteren en de werkgelegenheid van achterstandsgroepen in stand te houden;
28. acht het nodig om zich zowel op Europees als nationaal vlak op verdere vooruitgang in de richting van gelijkheid van man en vrouw vast te leggen, aan de hand van strategieën die de richtsnoeren van de Europese Commissie voor pariteit van de geslachten, het Europese pact voor de gelijkheid van man en vrouw van de Raad van Europa, en het beleidskader voor gelijkheid van man en vrouw dat door de Europese sociale partners overeengekomen is, ondersteunen;
29. wijst er met nadruk op dat er een transparant regelgevend raamwerk voor atypische arbeidsvormen opgesteld moet worden om voor behoorlijke arbeidsvoorwaarden en fatsoenlijk loon te zorgen, aangezien werk vinden een hefboom in de strijd tegen armoede is;
30. vraagt de lidstaten om zo nodig de uitkeringsstelsels te herzien om de aanzienlijke ongelijkheden in pensioenen van mannen en vrouwen te vermijden, en te overwegen om corrigerende factoren in te voeren die rekening houden met onderbrekingen in de premiebetaling als gevolg van onzekere werkgelegenheid of de verplichtingen van het moederschap;
31. onderstreept het belang van sociale zekerheid en pensioenrechten op individuele basis om de economische zelfstandigheid van man en vrouw te waarborgen;
32. wijst erop, aangezien gelijke en volwaardige deelname aan het economisch, politiek en sociaal leven als individueel recht te beschouwen is, dat een actief beleid van sociale integratie een volledige benadering moet hanteren om armoede en sociaal isolement uit te bannen, vooral door voor volledige bereikbaarheid van hoogwaardige sociale diensten en diensten van algemeen (economisch) belang voor iedereen te zorgen;
33. benadrukt dat gelijkheid van man en vrouw één van de allereerste voorwaarden voor duurzame groei, werkgelegenheid, concurrentie en sociale samenhang is;
34. wijst erop dat minder verschil in beloning tussen man en vrouw volgens het speciaal Eurobarometer-onderzoek "Gendergelijkheid in de EU in 2009" in Europa algemeen als noodzaak erkend wordt;
35. onderstreept dat er maatregelen op Europees en nationaal niveau nodig zijn om voor verenigbaarheid van gezins- en het beroepsleven te zorgen, als onderdeel van de inspanningen om de armoede te bestrijden en meer fatsoenlijke werkgelegenheid voor vrouwen beschikbaar te stellen; roept de lidstaten daarom op om de openbare voorzieningen voor kinderopvang te verbeteren en het bedrijfsleven te stimuleren om er interne voorzieningen voor te treffen;
36. vraagt de lidstaten daarom concrete maatregelen om gezinsleven en beroep beter in onderlinge overeenstemming te brengen, zoals transparantere beloning, aanstellingsprocedures en verzekeringskosten, mogelijkheden voor flexibele arbeidsuren en een evenwichtiger verdeling van de kosten van het ouderschap;
37. onderstreept de noodzaak van degelijke vormen van arbeidsintegratie- en opleidingsbeleid op nationaal niveau, samen met speciale belastingsregelingen voor eenoudergezinnen als onderdeel van de strijd tegen armoede, armoede onder kinderen en sociaal isolement;
38. wijst met nadruk op de noodzaak van maatregelen op nationaal en Europees niveau om discriminatie in de kansen op de arbeidsmarkt en het loonbeleid te bestrijden;
39. vraagt de Commissie om van nabij op belemmeringen voor sociale integratie toe te zien, zoals brandstofgebrek, uitsluiting van financiële dienstverlening en hindernissen voor het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT);
40. onderstreept het belang van beleidscoördinatie in de strijd tegen werkloosheid en sociaal isolement op alle bestuursniveaus, om de armoede met succes te kunnen bestrijden;
41. herinnert eraan dat de strijd tegen armoede en sociaal isolement zowel in de Europese Unie als daarbuiten plaats moet vinden, wil men de toezegging van de Europese Unie en de lidstaten gestand doen om de VN-millennium-doelstellingen voor de ontwikkeling tegen 2015 te verwezenlijken;
42. herinnert de lidstaten eraan dat degelijke kinderopvang een essentieel onderdeel van de gelijkheid van man en vrouw op de arbeidsmarkt is, en dat het dus van belang is om de streefdoelen van Barcelona voor kinderopvang te halen en vrouwen tot deelname aan de arbeidsmarkt te bewegen en het evenwicht tussen arbeid en privéleven te helpen verbeteren;
43. vraagt de lidstaten om immigranten en etnische minderheden betere toegang tot onderwijs- en opleidingsprogramma's te geven zodat ze op de arbeidsmarkt gemakkelijker kunnen deelnemen;
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
9.11.2010 |
|
|
|
||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
44 3 0 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Regina Bastos, Edit Bauer, Jean-Luc Bennahmias, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Derek Roland Clark, Sergio Gaetano Cofferati, Marije Cornelissen, Frédéric Daerden, Karima Delli, Proinsias De Rossa, Frank Engel, Sari Essayah, Richard Falbr, Ilda Figueiredo, Pascale Gruny, Marian Harkin, Roger Helmer, Stephen Hughes, Martin Kastler, Ádám Kósa, Jean Lambert, Patrick Le Hyaric, Veronica Lope Fontagné, Olle Ludvigsson, Elizabeth Lynne, Thomas Mann, Elisabeth Morin-Chartier, Csaba Őry, Siiri Oviir, Rovana Plumb, Sylvana Rapti, Licia Ronzulli, Elisabeth Schroedter, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Jutta Steinruck, Traian Ungureanu |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Georges Bach, Raffaele Baldassarre, Jürgen Creutzmann, Tamás Deutsch, Julie Girling, Joe Higgins, Jelko Kacin, Jan Kozłowski, Antigoni Papadopoulou, Evelyn Regner |
|||||
- [1] 7 Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0541.
- [2] 7 Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0467.
- [3] 7 Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0371.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
27.1.2011 |
|
|
|
||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
23 1 0 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Regina Bastos, Edit Bauer, Emine Bozkurt, Andrea Češková, Marije Cornelissen, Edite Estrela, Ilda Figueiredo, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Nicole Kiil-Nielsen, Barbara Matera, Siiri Oviir, Nicole Sinclaire, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Marc Tarabella, Britta Thomsen, Marina Yannakoudakis |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Franziska Katharina Brantner, Anne Delvaux, Christa Klaß, Norica Nicolai, Antigoni Papadopoulou, Rovana Plumb, Joanna Senyszyn |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Stanimir Ilchev |
|||||