VERSLAG over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Elmar Brok
3.3.2011 - (2010/2283(IMM))
Commissie juridische zaken
Rapporteur: Francesco Enrico Speroni
ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Elmar Brok
Het Europees Parlement,
– gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Elmar Brok, dat op 28 september 2010 werd ingediend door de Duitse autoriteiten, en van de ontvangst waarvan op 22 november 2010 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– na Elmar Brok te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,
– gelet op de artikelen 8 en 9 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964 en 10 juli 1986[1],
– gelet op artikel 46 van de Duitse grondwet (Grundgesetz),
– gelet op de Duitse belastingwetgeving (Abgabenordnung), in het bijzonder § 370 daarvan,
– gelet op artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7‑0000/2011),
A. overwegende dat de feiten die in de toelichting worden uiteengezet, neerkomen op een duidelijk geval van fumus persecutionis (tendentieuze vervolging),
B. overwegende dat strafvervolging is ingesteld tegen een bekend politicus in verband met een bedrag en onder omstandigheden die in het geval van een gewone burger slechts tot administratieve procedures zouden hebben geleid,
C. overwegende dat het Openbaar Ministerie bovendien niet alleen heeft geprobeerd de heer Brok op valse en uitermate vernederende gronden van de tegen hem ingestelde strafvervolging in het ongewisse te laten, maar er ook voor heeft gezorgd dat de zaak veel aandacht kreeg in de media, waardoor het betrokken lid een maximale hoeveelheid schade is toegebracht,
D. overwegende dat het hier derhalve duidelijk om een geval van fumus persecutionis (tendentieuze vervolging) gaat aangezien de strafvervolging klaarblijkelijk alleen is ingesteld om schade toe te brengen aan de reputatie van het betrokken lid,
E. overwegende dat het derhalve volstrekt ongepast zou zijn om de immuniteit van het lid op te heffen,
1. besluit de immuniteit van Elmar Brok niet op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Bondsrepubliek Duitsland.
- [1] Zaak 101/63 Wagner v Forhmann and Krier [1964] Jur 195 en zaak 149/85 Wybot v Faure [1986] Jur 2391.
TOELICHTING
Op de vergadering van 22 november 2010 heeft de Voorzitter overeenkomstig artikel 6, lid 2, van het Reglement meegedeeld dat hij een op 28 september 2010 door de Duitse autoriteiten verzonden brief met een verzoek om opheffing van de immuniteit van de heer Elmar Brok had ontvangen. De Voorzitter verwees dit verzoek overeenkomstig artikel 6, lid 2, naar de Commissie juridische zaken.
Het verzoek om opheffing van de immuniteit wordt gedaan in een brief van het Openbaar Ministerie in Bielefeld waarin staat dat de heer Brok in zijn aangifteformulier inkomstenbelasting voor het kalenderjaar 2005 geen opgave heeft gedaan van een honorarium van 5.000 euro voor een lezing die hij op 28 oktober 2005 in München heeft gegeven op het Europaforum van de Hypo Vereinsbank Group. Over een bedrag van 2.900 euro was belasting verschuldigd. Het Openbaar Ministerie is van oordeel dat dit verzuim mogelijkerwijs een strafbaar feit vormt, zoals omschreven in § 370, lid 1, nr. 2, van de Duitse belastingwetgeving (Abgabenordnung).
De brief van het Openbaar Ministerie eindigt met de onderstaande alinea: "Ik heb ervan afgezien het lid op de hoogte te stellen van de beoogde instelling van een onderzoeksprocedure tegen betrokkene, omdat momenteel niet kan worden uitgesloten dat hij nog andere inkomsten heeft verkregen uit soortgelijke, de bevoegde belastinginstanties nog niet bekende evenementen, zodat een kennisgeving hem eventueel in staat zou stellen belastend bewijsmateriaal te laten verdwijnen en zodoende de vaststelling van de feiten onmogelijk te maken."
De wet
De relevante bepaling in de primaire Uniewetgeving is artikel 9 van het Protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat als volgt luidt:
Artikel 9
Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:
(a) op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,
(b) op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.
De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.
Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.
Aangezien het strafbaar feit waarvan de heer Brok, een Duits lid van het Europees Parlement, wordt verdacht, op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland heeft plaatsgevonden, geniet de heer Brok de immuniteit die wordt toegekend aan leden van de Bondsdag, zoals bedoeld in artikel 46 van de Duitse grondwet (Grundgesetz)[1].
Artikel 46 van de Duitse grondwet definieert het toepassingsgebied van de parlementaire immuniteiten. In lid 1 staat: "Op geen enkel moment mag een lid worden onderworpen aan gerechtelijke procedures of disciplinaire maatregelen of anderszins ter verantwoording worden geroepen buiten de Bondsdag voor een door hem uitgebrachte stem of voor een toespraak of voor zijn deelname aan een debat in de Bondsdag of een van zijn commissies" (Indemnität). De leden 2 en 4 van artikel 46 bevatten regels met betrekking tot parlementaire immuniteit. De wet bepaalt daarnaast: "Een lid mag niet ter verantwoording worden geroepen of worden gearresteerd voor een strafbaar feit zonder toestemming van de Bondsdag".
Het feit dat in punt a) van de eerste alinea van artikel 9 van het Protocol wordt verwezen naar de immuniteiten die aan leden van de nationale parlementen worden verleend, weerhoudt het Europees Parlement er niet van zijn eigen regels vast te stellen, een soort jurisprudentie die resulteert in een coherent concept van Europese parlementaire immuniteit, dat per definitie verschillend is van de praktijken van de respectieve nationale parlementen.
De toepassing van deze beginselen heeft ertoe geleid dat de besluiten van het Parlement worden gekenmerkt door een rode draad, die een fundamenteel criterium is geworden bij het overwegen van eventuele maatregelen in reactie op afzonderlijke verzoeken in verband met immuniteit: wanneer de feiten waarvan het lid van het Europees Parlement wordt beschuldigd binnen het kader van zijn politieke activiteiten vallen, wordt de immuniteit niet opgeheven. Dit criterium wordt toegepast in combinatie met andere overwegingen die de balans kunnen doen doorslaan in de richting van opheffing of niet-opheffing van de immuniteit, met name fumus persecutionis, dat wil zeggen het vermoeden dat de strafvervolging alleen is ingesteld om het lid van het Parlement als politicus te beschadigen.
In het verlengde hiervan zij erop gewezen dat het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-345/05 Mote v Europees Parlement [2008] Jur. II-2849 heeft bepaald dat: "Artikel 10 van het Protocol heeft derhalve tot doel de onafhankelijkheid van de leden van het Parlement te verzekeren door te verhinderen dat tijdens de zittingsduur van het Parlement druk, in de vorm van bedreiging met aanhouding of gerechtelijke vervolging, op hen kan worden uitgeoefend." (paragraaf 50)
De feiten
Volgens de brief van het Duitse Openbaar Ministerie heeft de heer Brok verzuimd in zijn aangifteformulier inkomstenbelasting voor het kalenderjaar 2005 opgave te doen van een honorarium van 5.000 euro voor een lezing (waarvoor over een bedrag van 2.900 euro belasting was verschuldigd) en kan dit verzuim een strafbaar feit zijn zoals omschreven in § 370, lid 1, nr. 2, van de Duitse belastingwetgeving (Abgabenordnung). De Engelse vertaling van § 370, lid 1, nr. 2, van de Duitse belastingwetgeving (Abgabenordnung) luidt als volgt[2]:
Artikel 370
Belastingontduiking
(1) Een sanctie van ten hoogste vijf jaar gevangenisstraf of een geldboete wordt opgelegd aan eenieder die
1. ...
2. verzuimt de belastingautoriteiten in kennis te stellen van feiten met een voor de belastingheffing significant belang wanneer zij daartoe verplicht zijn, of
3. ...
en als gevolg daarvan een te laag belastbaar inkomen opgeeft of voor zichzelf of enige andere persoon ongerechtvaardigde belastingvoordelen creëert.
Het strafbare feit 'belastingontduiking' zoals bedoeld in § 370 vereist mens rea, dat wil zeggen het is alleen strafbaar indien de belastingbetaler van de belastingontduiking op de hoogte was en het voornemen had belastingontduiking te plegen (zie § 15 van het Duitse wetboek van strafrecht[3] en § 369, lid 2, van de belastingwet[4]). In dit geval was er overduidelijk geen sprake van het voornemen om belastingontduiking te plegen aangezien, zoals blijkt uit de brief van het Openbaar Ministerie, het betroffen bedrag op volledig transparante wijze naar de lopende rekening van het lid is overgemaakt, nadat de firma Speakers Agency daarvoor van hem eerst een factuur had ontvangen. Het betroffen bedrag komt ook voor in de boeken van die firma.
Daarnaast is het algemeen bekend, en dit werd door de advocaat van de heer Brok bevestigd tijdens de zitting waarin hij werd gehoord, dat het abusievelijk niet opgeven van dit soort relatief kleine bedragen in de regel wordt afgewikkeld via een administratieve procedure. Het is vrij gebruikelijk dat bij routine-inspecties van bankrekeningen kleine, niet bij de belastingdienst opgegeven bedragen aan het licht komen, waarover vervolgens via administratieve procedures alsnog belasting wordt geheven. En toen de heer Brok in kennis werd gesteld van het feit dat hij van belastingontduiking werd verdacht, heeft hij het verschuldigde bedrag betaald en heeft hij zijn boeken over de jaren 2001 tot en met 2008 door een belastingadviseur laten bekijken en heeft hij een aantal andere kleine onregelmatigheden alsnog geregulariseerd.
Het feit dat op dit verzuim op deze wijze is gereageerd en dat de heer Brok niet rechtstreeks van de tegen hem naar voren gebrachte beschuldigingen in kennis is gesteld, is absoluut uitzonderlijk. De zinsnede in de brief van het Openbaar Ministerie aan het Parlement "Ik heb ervan afgezien het lid op de hoogte te stellen van de beoogde instelling van een onderzoeksprocedure tegen betrokkene, omdat momenteel niet kan worden uitgesloten dat hij nog andere inkomsten heeft verkregen uit soortgelijke, de bevoegde belastinginstanties nog niet bekende evenementen, zodat een kennisgeving hem eventueel in staat zou stellen belastend bewijsmateriaal te laten verdwijnen en zodoende de vaststelling van de feiten onmogelijk te maken" is méér dan uitzonderlijk, hij is kwaadaardig en bedoeld om het lid te beschadigen door het verspreiden van ongegronde laster.
In combinatie met het feit dat het Openbaar Ministerie ook niet heeft aangegeven hoe hoog de belastingschuld - inclusief de moratoire interesten - precies is, vormt dit alles een sterke voedingsbodem voor het vermoeden van fumus persecutionis.
Normale burgers zouden onder deze omstandigheden nooit zo worden behandeld. De heer Brok heeft tegenover de commissie verklaard dat zijn vrouw al 40 jaar zijn belastingaangifteformulieren invult zonder dat dit ooit to enig probleem heeft geleid. Geen enkele openbaar aanklager kan op grond van één op zichzelf staand verzuim tot de conclusie komen dat er sprake is van het voornemen om belastingontduiking te plegen.
De zaak is ook buitengewoon omdat de woordvoerder van het Openbaar Ministerie reeds met de media (in concreto het plaatselijke televisiestation) had gesproken nog voordat de heer Brok in de gelegenheid was gesteld om in de bevoegde commissie van het Europees Parlement zijn kijk op de gebeurtenissen te geven. Indien een gewone burger abusievelijk had verzuimd 5.000 euro bij de belastingen op te geven, had dat niet in zo'n actie geresulteerd. Het komt bovendien neer op een inbreuk op de privacy van het betrokken lid. Zoals bekend worden verzoeken om opheffing van de immuniteit in het Europees Parlement achter gesloten deuren behandeld, maar het Openbaar Ministerie, dat in dit geval de indiener van het verzoek was, besloot wel een interview aan de plaatselijke televisie te geven.
Een ander buitengewoon feit in deze zaak is dat de advocaten van de heer Brok geprobeerd hebben, zoals heel gebruikelijk is, inzage te krijgen in het dossier, maar dat één van de bladzijden opzettelijk uit de stukken is weggelaten.
De heer Brok is een bekend politicus. Tegen hem is strafvervolging ingesteld in verband met een bedrag en onder omstandigheden die in het geval van een gewone burger slechts tot administratieve procedures zouden hebben geleid. Het Openbaar Ministerie heeft bovendien niet alleen geprobeerd de heer Brok op valse en uitermate vernederende gronden van de tegen hem ingestelde strafvervolging in het ongewisse te laten, maar er ook voor gezorgd dat de zaak veel aandacht kreeg in de media, waardoor het betrokken lid een maximale hoeveelheid schade is toegebracht. Het is derhalve duidelijk dat het hier om een geval van fumus persecutionis (tendentieuze vervolging) gaat aangezien de strafvervolging klaarblijkelijk alleen is ingesteld om schade toe te brengen aan de reputatie van het betrokken lid. Onder deze omstandigheden zou het derhalve volstrekt ongepast zijn om de immuniteit van het lid op te heffen.
- [1] Artikel 46
(Immuniteiten)
(1) Op geen enkel moment mag een lid worden onderworpen aan gerechtelijke procedures of disciplinaire maatregelen of anderszins ter verantwoording worden geroepen buiten de Bondsdag voor een door hem uitgebrachte stem of voor een toespraak of voor zijn deelname aan een debat in de Bondsdag of een van zijn commissies. Deze bepaling geldt niet voor lasterlijke beledigingen.
(2) Een lid mag niet ter verantwoording worden geroepen of worden gearresteerd voor een strafbaar feit zonder toestemming van de Bondsdag, tenzij hij op heterdaad wordt betrapt of wordt aangehouden op de dag nadat het strafbaar feit heeft plaatsgevonden.
(3) De toestemming van de Bondsdag is ook vereist voor elke andere beperking van de persoonlijke vrijheid van het lid of voor de instelling van vervolging tegen een lid krachtens artikel 18.
(4) Elke strafvervolging of andere vervolging krachtens artikel 18 tegen een lid en elke detentie of andere beperking van de persoonlijke vrijheid van een lid wordt opgeschort op verzoek van de Bondsdag. - [2] Vertaling van de Abgabenordnung door de dienst Vertaling en vertolking van het Duitse ministerie van Financiën.
Translation provided by the Language Service of the Federal Ministry of Finance. © 2010 juris GmbH, Saarbrücken. - [3] "Tenzij de wet uitdrukkelijk voorziet in strafrectelijke aansprakelijkheid gebaseerd op nalatigheid, leidt alleen intentioneel gedrag tot strafrechtelijke aansprakelijkheid".
- [4] "Op belastingcriminaliteit zijn de algemene bepalingen van het strafrecht van toepassing, tenzij in de bepalingen van de belastingwetgeving met betrekking tot criminaliteit anderszins wordt bepaald".
CONCLUSIE
Op grond van bovengenoemde overwegingen en overeenkomstig artikel 7, de leden 1 en 2, van het Reglement beveelt de Commissie juridische zaken, na de redenen vóór en tegen de opheffing van de immuniteit van het betrokken lid te hebben overwogen, het Europees Parlement aan de parlementaire immuniteit van Elmar Brok niet op te heffen.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
28.2.2011 |
|
|
|
||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
15 0 0 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Raffaele Baldassarre, Sebastian Valentin Bodu, Françoise Castex, Klaus-Heiner Lehne, Antonio Masip Hidalgo, Alajos Mészáros, Bernhard Rapkay, Evelyn Regner, Francesco Enrico Speroni, Alexandra Thein, Cecilia Wikström, Tadeusz Zwiefka |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Piotr Borys, Sergio Gaetano Cofferati, Sajjad Karim |
|||||