VERSLAG over algemene richtsnoeren voor het opstellen van de begroting voor 2012

17.3.2011 - (2011/2042(BUD))

Begrotingscommissie
Rapporteur: Francesca Balzani


Procedure : 2011/2042(BUD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0058/2011

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over algemene richtsnoeren voor het opstellen van de begroting voor 2012

(2011/2042(BUD))

Het Europees Parlement,

–   gelet op de artikelen 313 en 314 VWEU,

–   gelet op het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer[1],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 februari 2011 over de EU 2020[2],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 december 2010 over het werkprogramma van de Commissie voor 2011[3],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 oktober 2010 over "de financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen voor maatregelen en initiatieven op EU-niveau (tussentijds verslag)"[4],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 juni 2010 over economisch bestuur[5],

–   gezien de geactualiseerde financiële programmering van de Commissie voor 2007-2013, die is voorgelegd in overeenstemming met punt 46 van het voornoemde IIA van 17 mei 2006,

–   gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011,

–   gezien de conclusies van de Raad van 15 februari 2011 over de begrotingsrichtsnoeren voor 2012,

–   gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0058/2011),

Een begroting voor 2012 in het kader van een versterkt Europees economische bestuur, het Europees semester en de doelstellingen van Europa 2020 voor het stimuleren van groei en werkgelegenheid

1.  is van mening dat de Europa 2020-strategie Europa moet helpen zich te herstellen van de crisis en er sterker uit te voorschijn te komen, en wel door middel van slimme, duurzame en inclusieve groei op basis van de vijf EU-kerndoelen: bevordering van werkgelegenheid, betere voorwaarden voor en meer overheidsinvesteringen in innovatie, onderzoek en ontwikkeling, verwezenlijking van onze klimaat- en energiedoelstellingen, verhoging van het onderwijsniveau en bevordering van sociale insluiting, met name door vermindering van de armoede; herinnert eraan dat de lidstaten zelf deze vijf doelstellingen volledig hebben onderschreven;

2.     wijst erop dat er voor enige samenhang moet worden gezorgd tussen het verwezenlijken van deze doelen en de financiën die er op Europees en nationaal niveau aan worden toegewezen; wijst er met klem op dat het begrotingsbeleid van de EU bij dit beginsel moet aansluiten; is van mening dat het Europees semester, als nieuw instrument voor versterking van het Europese economische bestuur, een goede gelegenheid biedt om te overwegen hoe deze vijf kerndoelen het best verwezenlijkt kunnen worden;

3.  is sterk de mening toegedaan dat het Europees semester moet streven naar verbetering van de coördinatie en consistentie tussen het nationale en Europese economische en begrotingsbeleid; is van oordeel dat het zich moet richten op een grotere synergie tussen Europese en nationale overheidsinvesteringen met het oog op een betere verwezenlijking van de algemene politieke doelstellingen van de EU; wijst op de fundamentele verschillen in structuur tussen de EU-begroting en de nationale begrotingen; is echter van mening dat de geaggregeerde EU-uitgaven en nationale overheidsuitgaven voor de verwezenlijking van gemeenschappelijke politieke doelstellingen zo snel mogelijk moeten worden vastgesteld;

4.      onderkent de bezorgdheid van de Raad over economische en budgettaire beperkingen op nationaal niveau, maar herinnert er in de eerste plaats aan dat er overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag geen tekort in de EU-begroting mag ontstaan; herinnert eraan dat het geaccumuleerde overheidstekort in de gehele EU in 2009 801 miljard EUR bedroeg, en dat de EU-begroting slechts 2% van de totale overheidsuitgaven in de EU uitmaakt;

5.  is evenwel van oordeel dat het gezien de moeilijke economische situatie in de Unie belangrijker is dan ooit om voor een behoorlijke uitvoering van de EU-begroting en een goede besteding en een optimaal gebruik van de communautaire middelen te zorgen;

6.  is van mening dat de EU-begroting waarde toevoegt aan de nationale overheidsuitgaven wanneer zij investeringen op kernbeleidsgebieden van de Europa 2020-strategie aanzwengelt, ondersteunt en aanvult; is bovendien van mening dat de EU-begroting een belangrijke rol te vervullen heeft om de EU te helpen uit de huidige economische en financiële crisis te komen, omdat zij als katalysator kan fungeren voor het stimuleren van investeringen, groei en werkgelegenheid in Europa; meent dat de EU-begroting in ieder geval de gevolgen van het huidige restrictieve nationale begrotingsbeleid kan beperken en tegelijk de inspanningen van de regeringen ondersteunt; benadrukt tevens dat een verlaging van de EU-begroting, die herverdelend van aard is, schadelijk kan zijn voor de Europese solidariteit en het tempo van de economische ontwikkeling in de meeste lidstaten; is van mening dat een benadering waarbij alleen wordt gekeken naar "nettobijdragers" en "netto-ontvangers" geen rekening houdt met spill-overeffecten tussen EU-landen en derhalve gemeenschappelijke EU-beleidsdoelstellingen ondermijnt;

7.  herinnert eraan dat voor het uitvoeren van de zeven kerninitiatieven van de Europa 2020-strategie een enorme toekomstgerichte investering is vereist, die volgens raming van de Commissie in haar mededeling over de evaluatie van de EU-begroting (COM(2010)0700) tot 2020 ten minste 1.800 miljard EUR beloopt; benadrukt dat een van de belangrijkste doelstellingen van de Europa 2002-strategie, het stimuleren van nieuwe arbeidsplaatsen en hoogwaardige werkgelegenheid voor alle Europeanen, alleen bereikt zal worden als de noodzakelijke investeringen in onderwijs, bevordering van een kennismaatschappij, onderzoek en ontwikkeling, innovatie, het midden- en kleinbedrijf en groene en nieuwe technologieën nu worden gedaan en niet langer worden uitgesteld; dringt aan op een hernieuwd politiek compromis, waarin de verlaging van de tekorten en schulden gecombineerd wordt met de bevordering van dergelijke investeringen; verklaart zich, om ervoor te zorgen dat de EU-begroting meer uitwerking heeft en bijdraagt tot het antwoord van de EU op de economische crisis, bereid om naar manieren te zoeken om bestaande instrumenten die de synergie tussen de EU-begroting en maatregelen van de EIB vergroten, uit te breiden, met het oog op de ondersteuning van investeringen op de lange termijn; begroet tevens dat de Commissie een begin heeft gemaakt met een openbare raadpleging over "Europa 2020-projectobligaties";

8.  kant zich tegen pogingen om begrotingskredieten die een rol spelen bij het bereiken van de kerndoelen en zeven kerninitiatieven van de Europa 2020-strategie te beperken of te verminderen; merkt op dat dergelijke pogingen averechts zouden werken en waarschijnlijk zouden leiden tot het mislukken van Europa 2020, net als het geval was met de Lissabon-strategie; is van oordeel dat de Europa 2020-strategie alleen geloofwaardig kan zijn als deze adequaat wordt gefinancierd, en herinnert eraan dat het EP dit belangrijke politieke aandachtspunt vele malen aan de orde heeft gesteld; herhaalt zijn nadrukkelijke verzoek aan de Commissie om de budgettaire dimensie van de kerninitiatieven te verduidelijken en het Parlement mee te delen welke begrotingsmiddelen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Europa 2020-strategie;

9.  benadrukt dat begrotingsmaatregelen niet de enige factor zijn die van betekenis is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, maar dat begrotingsinspanningen aangevuld moeten worden met concrete voorstellen voor vereenvoudiging, teneinde een klimaat te scheppen dat bevorderlijk is voor het bereiken van onze doelstellingen op het gebied van werkgelegenheid, onderzoek en innovatie, met inbegrip van groene en energietechnologieën; is er bovendien van overtuigd dat het verwezenlijken van de Europa 2020-doelstellingen, onder meer door het scheppen van nieuwe groene banen, niet alleen afhangt van meer begrotingsmiddelen, maar ook van een kwalitatieve heroriëntatie van bestaande EU-beleidsonderdelen, met inbegrip van het GLB, waarbij terdege rekening gehouden moet worden met duurzaamheidsoverwegingen;

10. is bovendien van mening dat de begrotingskredieten voor 2012, met inbegrip van de kredieten voor gebieden die niet direct verband houden met het verwezenlijken van de Europa 2020-strategie, op een passend niveau moeten worden gehouden om de voortzetting van EU-beleid en het bereiken van de EU-doelstellingen tot ver na de huidige economische crisis te waarborgen;

11. pleit voor meer samenhang tussen de externe en de interne onderdelen van het EU-beleid, waarbij bedacht moet worden dat het economische, natuurlijke en industriële klimaat, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid sterk beïnvloed worden door mondiale ontwikkelingen; onderstreept daarom dat de EU moet kunnen beschikken over de nodige financiële middelen om adequaat op de steeds grotere mondiale uitdagingen te kunnen reageren en haar gemeenschappelijke belangen en kernwaarden – zoals mensenrechten, democratie, de rechtsstaat, de fundamentele vrijheden en de bescherming van het milieu – doeltreffend te kunnen behartigen en bevorderen; herinnert eraan dat met een bescheiden verhoging van de uitgaven op EU-niveau vaak naar verhouding hogere besparingen op het niveau van de lidstaten kunnen worden bereikt;

12. meent dat de EU een belangrijke rol toekomt bij de hulpverlening aan en de financiële ondersteuning van de Arabische landen op dit historische moment in hun democratische ontwikkeling en economische en sociale transformatie; verwelkomt in dit verband de mededeling van de Commissie "Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse-Zeegebied" (COM(2011)0200);

13. betreurt het ontbreken van enige parlementaire dimensie bij het eerste Europese semester, ondanks de rol van het Europees Parlement en de 27 nationale parlementen spelen in hun eigen begrotingsprocedures; is er sterk van overtuigd dat een grotere parlementaire betrokkenheid de democratische aard en transparantie van een dergelijk instrument aanzienlijk zou vergroten; steunt het initiatief van zijn Begrotingscommissie om als eerste stap een bijeenkomst met nationale parlementen te organiseren om de hoofdlijnen van de begroting van de lidstaten en van de EU voor 2012 te bespreken;

14. juicht de openbare toezeggingen van het Hongaarse en Poolse voorzitterschap toe om in 2011 een open en opbouwende dialoog met het EP over begrotingskwesties aan te gaan; betuigt opnieuw zijn bereidheid om nauw met de Raad en de Commissie samen te werken in volledige overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag van Lissabon; verwacht dat de huidige richtlijnen volledig in aanmerking worden genomen tijdens de begrotingsprocedure 2012;

Duurzaamheid en verantwoordelijkheid als kernbeginsel van de EU-begroting 2012

15. merkt op dat in het meerjarig financieel kader (MFK) 2007-2013 voor 2012 een totaalbedrag aan vastleggingskredieten (VK) is opgenomen van 147,55 mrd EUR en een plafond voor de betalingskredieten (BK) van in totaal 141,36 mrd EUR; herinnert eraan dat deze bedragen in ieder geval aanzienlijk lager zijn (circa 25 mrd EUR lager voor VK en circa 22 mrd lager voor BK) dan het plafond dat in het huidige eigenmiddelenbesluit is vastgesteld;

16. benadrukt dat in het financieringsprogramma dat op 31 januari 2011 door de Commissie is ingediend een indicatief referentiebedrag aan vastleggingskredieten is opgenomen voor elk van de bestaande EU-programma's en –activiteiten; neemt er nota van dat het totaalbedrag aan vastleggingskredieten kan worden vastgesteld op 147,88 mrd EUR;

17. onderstreept dat deze bedragen bestaan uit een jaarlijkse uitsplitsing van meerjarige globale bedragen die door zowel het Parlement als de Raad zijn overeengekomen bij de goedkeuring van deze programma's en activiteiten; benadrukt dat de geprogrammeerde jaarlijkse bedragen vastleggingen zijn die de verwezenlijking van de EU-doelstellingen en prioriteiten mogelijk maken, met name in het kader van Europa 2020; erkent echter dat er onder bepaalde rubrieken van het MFK enige manoeuvreerruimte kan ontstaan, gezien de zeer voorlopige indicatieve cijfers (met name onder rubriek 2) die op dat moment van het jaar door de Commissie zijn voorgesteld;

18. wijst erop dat de begroting voor 2012 de zesde is van zeven begrotingen in het kader van het huidige MFK; is van mening dat de twee takken van de begrotingsautoriteit derhalve op dit moment een duidelijker beeld hebben van de tekortkomingen en positieve ontwikkelingen die bestaande meerjaarprogramma's met zich meebrengen; merkt op dat de tussentijdse herziening van de meeste programma's, waarvoor de medebeslissingsprocedure geldt, reeds heeft plaatsgevonden en verzoekt de Commissie informatie te verstrekken over de eventuele budgettaire gevolgen van die herziening; benadrukt in dit verband dat het EP vastbesloten is om, indien dit nodig blijkt voor zowel het ondersteunen en versterken van politieke prioriteiten van de EU als het inspelen op nieuwe politieke behoeften, en in nauwe samenwerking met zijn vakcommissies, onder andere punt 37 van het IIA (dat een marge van 5% aan wetgevingsflexibiliteit toestaat) ten volle te benutten;

19. benadrukt dat voldoende marge overlaten onder alle rubrieken van het MFK niet de enige oplossing is om onvoorziene omstandigheden te ondervangen; wijst op de herhaaldelijke onderfinanciering van bepaalde rubrieken van het MFK, met name de rubrieken 1a, 3b en 4, ten opzichte van de behoeften en politieke prioriteiten van de EU die door de lidstaten zijn onderschreven; meent dat de benadering die aan de begrotingsrichtsnoeren van de Raad voor 2012 ten grondslag ligt, geen blijk geeft van een langetermijnvisie en de bestaande programma's en activiteiten in gevaar zou kunnen brengen als zich onvoorziene gebeurtenissen voordoen of nieuwe politieke prioriteiten worden gesteld; benadrukt dat de recente gebeurtenissen in verschillende Noord-Afrikaanse landen hier reeds op duiden en verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe de bestaande financiële instrumenten van de EU kunnen worden aangewend om het streven naar democratie te ondersteunen;

20. is juist van mening dat de verschillende flexibiliteitsmechanismen waarin het IIA voorziet (zoals overschrijvingen van uitgaven tussen rubrieken en activering van het flexibiliteitsinstrument) middelen zijn die ten volle moeten worden benut; herinnert eraan dat deze mechanismen sinds 2007 ieder jaar moesten worden aangewend om te kunnen reageren op verschillende uitdagingen die zich voordeden; verwacht dat de Raad het gebruik van deze instrumenten volledig zal ondersteunen en hierover vroegtijdig onderhandelingen zal voeren teneinde onevenredig lange en moeizame onderhandelingen over de activering ervan te vermijden;

21. benadrukt in dit verband dat om de vastleggingskredieten strikt onder controle te houden niet alleen aanzienlijke herschikkingen en verlegging van prioriteiten nodig zouden zijn, maar ook het gezamenlijk vaststellen van mogelijke negatieve prioriteiten en bezuinigingen door de instellingen; dringt er met klem bij zijn gespecialiseerde commissies op aan deel te nemen aan de procedure waarbij op alle beleidsgebieden van de EU duidelijke politieke prioriteiten worden vastgesteld; onderstreept echter dat meer begrotingsflexibiliteit nodig is en dat een herziening van het MFK (bijvoorbeeld verrekening tussen rubrieken van het huidige MFK) noodzakelijk kan zijn voor het functioneringsvermogen van de Unie, niet alleen om de nieuwe uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, maar ook om het besluitvormingsproces binnen de instellingen te vereenvoudigen om begrotingsmiddelen af te kunnen stemmen op veranderende omstandigheden en prioriteiten; beklemtoont dat dit proces volledig transparant moet zijn;

22. benadrukt dat de versterking van een aantal beleidsmaatregelen en de toekenning van nieuwe bevoegdheden op EU-niveau met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon logischerwijs extra financiële ruimte voor de EU zou moeten inhouden, hetgeen nauwelijks het geval was voor 2011, het eerste jaar na de inwerkingtreding van het verdrag; herinnert de Raad en de Commissie aan de politieke verklaring in de bijlagen bij de begroting 2011, waarin de Commissie zich ertoe verbindt te onderzoeken op welke wijze de prioritaire gebieden van het Verdrag van Lissabon versterkt kunnen worden en de behoeften zorgvuldig in kaart te brengen bij het opstellen van de ontwerpbegroting voor 2012; verwacht van de Commissie dat zij hieraan gevolg geeft door bijvoorbeeld voor te stellen dat de succesvolle aan Lissabon gerelateerde proefprojecten of voorbereidende activiteiten worden omgezet in meerjarenprogramma's;

23. is van oordeel dat de aanpak van de Commissie bij het bepalen van de financiering van de gedecentraliseerde agentschappen van de EU uit de EU-begroting betrouwbaar is en de juiste stimulansen biedt; benadrukt dat de budgettoewijzingen voor EU-agentschappen beslist niet uitsluitend voor administratieve uitgaven zijn bedoeld, maar een bijdrage leveren aan het bereiken van de doelstellingen van Europa 2020 en de doelstellingen van de EU in het algemeen, zoals vastgesteld door de wetgevingsautoriteit; bevestigt opnieuw de noodzaak verzoeken om nieuwe posten zorgvuldig te zullen bestuderen in het licht van nieuwe, pas toegewezen taken; onderstreept echter het belang van de toewijzing van adequate financiële middelen aan agentschappen die een ruimer takenpakket hebben gekregen, zodat zij niet in hun werking worden belemmerd; dringt aan op een specifieke benadering voor de werving van gespecialiseerd wetenschappelijk personeel met beroepservaring, vooral wanneer deze posten volledig uit heffingen worden betaald en dus budgetneutraal voor de EU-begroting zijn; ondersteunt het werk van de interinstitutionele werkgroep over de toekomst van de EU-agentschappen die begin 2009 is ingesteld, en ziet uit naar zijn conclusies, met name over de bovenstaande punten;

Totaal aan betalingskredieten, RAL en financiering van de EU-begroting

24. merkt op dat het totaal aan betalingskredieten voor 2012 direct voortvloeit uit de juridische en politieke toezeggingen van voorgaande jaren; is van mening dat een toename ten opzichte van de begroting 2011 te verwachten is, die in overeenstemming is met het algemene profiel van betalingen over de programmeringsperiode 2007-2013 (zie de tabellen in de bijlage);

25. benadrukt dat het dringend noodzakelijk is het stijgende bedrag van de nog betaalbaar te stellen vastleggingen (RAL) aan het eind van 2010 (194 miljard EUR, zie tabel in bijlage) aan te pakken; betreurt dat de Raad het niveau van de betalingen vooraf heeft vastgesteld, zonder een nauwkeurige beoordeling te maken van de daadwerkelijke behoeften; onderstreept dat het bedrag van de RAL met name hoog is onder rubriek 1b; vindt de optie van de Raad om de vastleggingen in de EU-begroting te reduceren om het bedrag van de RAL te verlagen geen duurzame oplossing, omdat dit ten koste zou gaan van het realiseren van eerder overeengekomen EU-doelstellingen en -prioriteiten; beklemtoont in dit verband dat de Raad gebonden is door de gezamenlijke verklaring met het Parlement over de mogelijkheid om in 2011 in nieuwe betalingsbehoeften te voorzien door wijziging van de begroting;

26. benadrukt dat een bepaald bedrag aan RAL onvermijdelijk is bij de uitvoering van meerjarenprogramma's, en dat het bestaan van nog betaalbaar te stellen vastleggingen per definitie vereist dat de betreffende betalingen worden verricht; verzoekt derhalve dat er een juiste verhouding in acht wordt genomen tussen de vastleggingen en de betalingen, en zal alles in het werk stellen gedurende de volledige begrotingsprocedure om de discrepantie tussen de kredieten voor vastleggingen en betalingen te verkleinen;

27. deelt het standpunt van de Raad dat een realistische budgettering bevorderd moet worden; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat haar ontwerpbegroting op dit beginsel is gebaseerd; merkt echter op dat de uitvoering van eerdere begrotingen, die in de afgelopen jaren is verbeterd, in sommige gevallen misschien geen erg nauwkeurige indicatie van de behoeften in 2012 geeft, aangezien de uitvoering van sommige programma's in 2012 sneller zou kunnen verlopen en de betalingsbehoeften dienovereenkomstig zullen toenemen; onderschrijft het verzoek van de Raad aan de lidstaten om voor betere ramingen met betrekking tot de uitvoering te zorgen, met name ter voorkoming van onderbesteding, en is van mening dat het leeuwendeel van de inspanningen in het kader hiervan door de lidstaten zelf moet worden geleverd, aangezien het bedrag van de ontwerpbegroting van de Commissie voornamelijk wordt bepaald door hun eigen ramingen (met name onder rubriek 2) en hun uitvoeringscapaciteit; herinnert eraan dat de lidstaten samen met de Commissie meer dan 80% van de EU-financiering beheren; herinnert de lidstaten aan hun juridische verantwoordelijkheid om financiële regels op te stellen en te handhaven die gelden voor ontvangers van EU-financiering;

28. wijst erop dat de bescherming van de financiële belangen sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon ook de verantwoordelijkheid van de lidstaten is; onderstreept dat de beheers- en controlesystemen in sommige lidstaten volgens de bevindingen van de Europese Rekenkamer niet in alle opzichten doeltreffend zijn; herinnert er voorts aan dat ten onrechte bestede middelen uit de structuurfondsen ten belope van miljarden euro's nog niet zijn terugbetaald; merkt op dat in het meest recente jaarverslag van DG REGIO niet kan worden vastgesteld of de uitgaven van de lidstaten wettig en regelmatig zijn, omdat de lidstaten niet voldoen aan de verplichting om hun rapporten tijdig in te dienen; wijst erop dat het Europees Parlement, indien de onderfinanciering van de EU-begroting door de lidstaten aanhoudt, gedwongen zal zijn om met betrekking tot de EU-projecten negatieve prioriteiten vast te stellen en de begrotingen voor de projecten in kwestie te verlagen;

29. is zich ervan bewust dat het bedrag aan betalingen dat elk jaar uiteindelijk wordt uitgevoerd soms een aanzienlijk zogenaamd "overschot" laat zien vergeleken met het bedrag aan betalingen dat oorspronkelijk door de begrotingsautoriteit was overeengekomen, hetgeen betekent dat de nationale bijdragen van de lidstaten aan de EU-begroting dienovereenkomstig zijn afgenomen en hun fiscale posities zijn verbeterd; vindt de zorgen van de Raad ten aanzien van het bedrag en timing van deze "teruggave" niet relevant bij de aanpak van de gevoelige onderliggende politieke kwestie van de financiering van de EU-begroting; is veeleer van mening dat niet-bestede kredieten uit het jaar "n" naar het volgende begrotingsjaar ("n+1") moeten worden overgedragen, in plaats dat zij worden afgetrokken bij de berekening van de nationale bijdragen van de lidstaten; verzoekt de Commissie derhalve met klem om ambitieuze voorstellen te maken voor het vaststellen van nieuwe, echte eigen middelen om de EU te voorzien van echte en autonome financiële middelen; dringt er bovendien op aan dat nieuwe eigen middelen gebaseerd moeten zijn op een uitvoerige effectbeoordeling en manieren moeten ontwikkelen om het concurrentievermogen en de economische groei van de EU te vergroten; verzoekt de Raad om constructief samen te werken in het debat over nieuwe eigen middelen voor de EU;

Administratieve uitgaven onder afdeling III van de EU-begroting

30. neemt nota van het schrijven van de Commissaris belast met Financiële Programmering en Begroting van 3 februari 2011, waarin de toezegging van de Commissie met betrekking tot de nulgroei van het personeelsbestand opnieuw wordt bevestigd, evenals haar streven om de nominale stijging (ten opzichte van 2011) in administratieve kredieten onder rubriek 5 te beperken; is zich er echter van bewust dat zolang de bevoegdheden van de EU blijven toenemen, deze ontwikkeling mogelijk niet houdbaar is op de lange termijn en een negatief effect kan hebben op de snelle en doeltreffende uitvoering van EU-activiteiten;

31. verzoekt de Commissie zich af te vragen wat op lange termijn het effect op de kwaliteit en onafhankelijkheid van het Europese ambtenarenapparaat zal zijn van haar uitbestedingsbeleid en haar beleid een groeiend aantal arbeidscontractanten in dienst te nemen; onderstreept dat hoewel hiermee wordt bespaard op salarissen en pensioenen, het tot een situatie leidt waarin een groeiend aantal werknemers in dienst van de Commissie niet wordt opgenomen in haar personeelsformatie; herinnert eraan dat de hoogte van pensioenen en salarissen wordt bepaald door juridisch bindende overeenkomsten waaraan de Commissie zich volledig moet houden;

32. onderstreept echter dat in het geval van meerjarenprogramma's bepaalde administratieve uitgaven (waaronder die van uitvoerende agentschappen) zijn opgenomen in de algemene financiële middelen, samen met zogenaamde "operationele uitgaven"; wijst erop dat de gewoonte van de Raad om horizontaal op deze begrotingslijnen te bezuinigen om de administratieve uitgaven te verlagen onvermijdelijk leidt tot wijziging van de volledige gezamenlijk overeengekomen financiële middelen voor deze programma's en tot het risico dat dit ten koste van de snelheid en kwaliteit van de uitvoering gaat;

-o0o-

33. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de Europese Rekenkamer.

BIJLAGE

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

15.3.2011

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

32

4

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Damien Abad, Alexander Alvaro, Francesca Balzani, Lajos Bokros, Andrea Cozzolino, James Elles, Göran Färm, José Manuel Fernandes, Eider Gardiazábal Rubial, Salvador Garriga Polledo, Jens Geier, Ingeborg Gräßle, Estelle Grelier, Carl Haglund, Lucas Hartong, Jutta Haug, Monika Hohlmeier, Sidonia Elżbieta Jędrzejewska, Anne E. Jensen, Ivailo Kalfin, Jan Kozłowski, Alain Lamassoure, Giovanni La Via, Barbara Matera, Miguel Portas, Dominique Riquet, László Surján, Derek Vaughan, Angelika Werthmann, Jacek Włosowicz

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Antonello Antinoro, Gerben-Jan Gerbrandy, Jürgen Klute, Riikka Manner, María Muñiz De Urquiza, Paul Rübig, Georgios Stavrakakis, Theodor Dumitru Stolojan

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Ádám Kósa