VERSLAG over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om de teelt van ggo's op hun grondgebied te beperken of te verbieden

20.4.2011 - (COM(2010)0375 – C7‑0178/2010 – 2010/0208(COD)) - ***I

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: Corinne Lepage


Procedure : 2010/0208(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0170/2011
Ingediende teksten :
A7-0170/2011
Aangenomen teksten :

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om de teelt van ggo's op hun grondgebied te beperken of te verbieden

(COM(2010)0375 – C7‑0178/2010 – 2010/0208(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0375),

–   gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0178/2010),

–   gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,

–   gezien artikel 294, lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–   gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 9 december 2010[1],

–   gezien het advies van het Comité van de Regio's van 28 januari 2011[2],

–   gezien de artikelen 55 en 37 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7‑0170/2011),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Amendement  1

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Visum 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 114, […],

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 192, lid 1,

Motivering

Zie het advies van de Commissie juridische zaken.

Amendement  2

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2) In het kader van deze wetsteksten moeten ggo's voor de teelt een individuele risicobeoordeling ondergaan voordat zij in de Unie in de handel mogen worden gebracht. Het doel van deze vergunningsprocedure is te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mensen, de gezondheid en het welzijn van de dieren, het milieu en de belangen van de consumenten, waarbij tevens wordt gezorgd voor het doeltreffend functioneren van de interne markt.

(2) In het kader van deze wetsteksten moeten ggo's voor de teelt een individuele risicobeoordeling ondergaan voordat zij in de Unie in de handel mogen worden gebracht, waarbij, overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 2001/18/EG, rekening wordt gehouden met zowel directe als indirecte, onmiddellijk of vertraagd optredende effecten en cumulatieve langetermijneffecten voor de gezondheid van de mens en het milieu. Het doel van deze vergunningsprocedure is te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mensen, de gezondheid en het welzijn van de dieren, het milieu en de belangen van de consumenten, waarbij tevens wordt gezorgd voor het doeltreffend functioneren van de interne markt. Een uniform hoog niveau van bescherming van gezondheid en milieu moet worden gerealiseerd en gehandhaafd op het hele grondgebied van de Unie.

Amendement  3

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis) De Commissie en de lidstaten moeten prioritair zorgen voor uitvoering van de conclusies van de Milieuraad van 4 december 2008, namelijk een behoorlijke tenuitvoerlegging van de rechtsvoorschriften in bijlage II van Richtlijn 2001/18/EG over de risicobeoordeling van ggo's. In het bijzonder moeten de milieueffecten van genetisch gemodificeerde gewassen op lange termijn en hun potentiële effecten op niet-doelorganismen streng worden beoordeeld; moeten de kenmerken van de milieus waarin wordt geïntroduceerd, en de geografische gebieden waarin genetisch gemodificeerde planten mogen worden geteeld, naar behoren in aanmerking worden genomen; en moeten de potentiële milieugevolgen van veranderingen in het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen in verband met genetisch gemodificeerde gewassen die hiervoor tolerant zijn, worden beoordeeld. Met name moet de Commissie ervoor zorgen dat nieuwe richtsnoeren voor de risicobeoordeling van ggo's worden vastgesteld. Deze richtsnoeren mogen niet vooral gebaseerd zijn op het principe van wezenlijke gelijkwaardigheid of op het concept van een vergelijkende veiligheidsbeoordeling, en de directe en indirecte langetermijneffecten, alsmede de wetenschappelijke onzekerheden moeten er duidelijk mee kunnen worden geïdentificeerd. Totdat de bepalingen inzake de risicobeoordeling naar behoren worden toegepast, mag er geen vergunning worden afgegeven voor een nieuw genetische gemodificeerd ras. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de lidstaten moeten werken aan de totstandbrenging van een uitgebreid net van wetenschappelijke organisaties die alle disciplines vertegenwoordigen, ook degenen die zich bezighouden met ecologische vraagstukken, en zij moeten samenwerken om ieder potentieel verschil tussen wetenschappelijke adviezen vroegtijdig te onderkennen, teneinde de wetenschappelijke geschilpunten op te lossen of toe te lichten. De Commissie en de lidstaten moet ervoor zorgen dat de nodige middelen voor onafhankelijk onderzoek naar de potentiële risico's van ggo's voorhanden zijn; en dat de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten de toegang van onafhankelijke onderzoekers tot al het relevante materiaal niet belemmert.

Amendement  4

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis) Gezien het feit dat wetenschappelijk bewijs belangrijk is voor de besluitvorming met betrekking tot de vraag of ggo's moeten worden verboden of goedgekeurd, moeten de EFSA en de lidstaten jaarlijks de resultaten verzamelen en publiceren van het onderzoek met betrekking tot het risico of bewijs van toevallige aanwezigheid, besmetting of gevaar voor het milieu of de menselijke gezondheid van ggo's, per geval. Wegens de hoge kosten van de raadpleging van deskundigen moeten de lidstaten samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en nationale academiën bevorderen.

Motivering

Ggo's worden beoordeeld op basis van gegevens die worden ingediend door de aanvrager. Gezien de kosten en de financiële beperkingen van de EFSA moeten de lidstaten, die beslissingsbevoegdheid hebben, ook verantwoordelijkheid op zich nemen en de inspanning leveren om informatie te verzamelen en door te sturen naar Europa.

Amendement  5

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5) Uit de ervaring is gebleken dat de teelt van ggo's een kwestie is waaraan de lidstaten op centraal of op regionaal en lokaal niveau bijzondere aandacht schenken. In tegenstelling tot kwesties in verband met het in de handel brengen en de invoer van ggo's, die op EU-niveau geregeld moeten blijven om de interne markt in stand te houden, is de teelt erkend als een kwestie met een sterke lokale/regionale dimensie. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, VWEU moeten de lidstaten daarom de mogelijkheid hebben om regels vast te stellen voor de daadwerkelijke teelt van ggo's op hun grondgebied nadat voor het ggo een wettelijke vergunning voor het in de handel brengen is verleend.

(5) Uit de ervaring is gebleken dat de teelt van ggo's een kwestie is waaraan de lidstaten op centraal of op regionaal en lokaal niveau bijzondere aandacht schenken. Kwesties in verband met het in de handel brengen en de invoer van ggo's moeten op EU‑niveau geregeld blijven om de interne markt in stand te houden. De teelt kan in sommige gevallen meer flexibiliteit vereisen, doordat het gaat om een kwestie met een sterke lokale/regionale/territoriale dimensie en een kwestie die bijzonder belangrijk is voor de zelfbeschikking van de lidstaten. Deze flexibiliteit mag geen negatieve gevolgen hebben voor de gemeenschappelijke vergunningsprocedure. In de geharmoniseerde beoordeling van de milieu- en gezondheidsrisico's wordt evenwel wellicht niet naar alle mogelijke effecten van de teelt van ggo's in verschillende regio's en lokale ecosystemen gekeken. Overeenkomstig artikel 2, lid 2 VWEU moeten de lidstaten daarom de mogelijkheid hebben om bindende wettelijke voorschriften vast te stellen voor de teelt van ggo's op hun grondgebied nadat voor het ggo een wettelijke vergunning voor het in de handel brengen is verleend.

Amendement  6

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6) In deze context lijkt het passend om de lidstaten overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel meer vrijheid te geven bij het nemen van besluiten of zij ggo-gewassen al dan niet op hun grondgebied willen laten telen zonder wijziging van het vergunningensysteem van de Unie inzake ggo's en ongeacht de maatregelen die de lidstaten overeenkomstig artikel 26 bis van Richtlijn 2001/18/EG mogen nemen om de onbedoelde aanwezigheid van ggo's in andere producten te vermijden.

(6) In deze context lijkt het passend om de lidstaten overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel meer flexibiliteit te geven bij het nemen van besluiten of zij ggo‑gewassen al dan niet op hun grondgebied willen laten telen zonder wijziging van het vergunningensysteem van de Unie inzake ggo's en ongeacht de maatregelen die de lidstaten overeenkomstig artikel 26 bis van Richtlijn 2001/18/EG moeten nemen om de onbedoelde aanwezigheid van ggo's in andere producten op hun grondgebied en in de grensgebieden van de aangrenzende lidstaten te vermijden.

Amendement  7

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7) De lidstaten moeten daarom in staat worden gesteld om maatregelen vast te stellen voor het beperken of verbieden van de teelt van alle of bijzondere ggo's op hun gehele grondgebied of een deel daarvan respectievelijk om de maatregelen die zij passend achten te wijzigen, in alle fasen van de verlening, herverlening of intrekking van de vergunning voor het in de handel brengen van de desbetreffende ggo's. Dit moet ook gelden voor genetisch gemodificeerde rassen van zaad en teeltmateriaal dat in de handel wordt gebracht overeenkomstig de desbetreffende wetgeving inzake het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal en met name overeenkomstig de Richtlijnen 2002/53/EG en 2002/55/EG. De maatregelen mogen alleen betrekking hebben op de teelt van ggo's en niet op het vrije verkeer en de invoer van genetisch gemodificeerd zaad en teeltmateriaal, als product of in producten, en de producten van de oogst daarvan. Zij mogen evenmin van invloed zijn op de teelt van niet genetisch gemodificeerde rassen van zaad en teeltmateriaal waarin accidentele of technisch niet te voorkomen sporen van in de EU toegelaten GGO's worden aangetroffen.

(7) De lidstaten moeten daarom in staat worden gesteld om per geval maatregelen vast te stellen voor het beperken of verbieden van de teelt van bepaalde ggo's of groepen ggo's of van alle ggo's op hun gehele grondgebied of een deel daarvan respectievelijk om de maatregelen die zij passend achten te wijzigen, in alle fasen van de verlening, herverlening of intrekking van de vergunning voor het in de handel brengen van de desbetreffende ggo's. De ingebruikneming van grond voor een teelt houdt nauw verband met bodembestemming en bescherming van fauna en flora, gebieden waarop de lidstaten nog steeds aanzienlijke bevoegdheden hebben. De lidstaten moeten de bedoelde maatregelen ook kunnen vaststellen voor genetisch gemodificeerde rassen van zaad en teeltmateriaal dat in de handel wordt gebracht overeenkomstig de desbetreffende wetgeving inzake het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal en met name overeenkomstig de Richtlijnen 2002/53/EG en 2002/55/EG. De maatregelen mogen alleen betrekking hebben op de teelt van ggo's en niet op het vrije verkeer en de invoer van genetisch gemodificeerd zaad en teeltmateriaal, als product of in producten, en de producten van de oogst daarvan. Bij deze maatregelen moeten alle betrokken ondernemers, inclusief de telers, voldoende tijd krijgen om zich aan te passen.

Amendement  8

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8) Overeenkomstig het rechtskader voor de verlening van vergunningen voor ggo's kan het in de EU gekozen niveau van bescherming van de gezondheid van mens/dier en van het milieu door een lidstaat niet worden herzien en deze situatie mag niet worden veranderd. De lidstaten mogen echter maatregelen nemen om de teelt van alle of bijzondere ggo's op hun gehele grondgebied of een deel daarvan te beperken of te verbieden op grond van andere redenen in verband met het openbare belang dan die welke zijn aangegeven in de geharmoniseerde EU-voorschriften die reeds voorzien in procedures om rekening te houden met de risico's die een ggo voor de teelt voor de gezondheid en het milieu kan opleveren. Die maatregelen moeten verder in overeenstemming zijn met de Verdragen, met name wat betreft het beginsel van non-discriminatie tussen nationale en niet-nationale producten, en de artikelen 34 en 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, alsook met de desbetreffende internationale verplichtingen van de Unie, met name in de context van de Wereldhandelsorganisatie.

(8) Overeenkomstig het rechtskader voor de verlening van vergunningen voor ggo's kan het in de EU gekozen niveau van bescherming van de gezondheid van mens/dier en van het milieu door een lidstaat niet worden herzien en deze situatie mag niet worden veranderd. De lidstaten mogen echter maatregelen nemen om de teelt van alle of bijzondere ggo's op hun gehele grondgebied of een deel daarvan te beperken of te verbieden op grond van redenen in verband met het openbare belang. Deze maatregelen kunnen gebaseerd zijn op milieuredenen of andere legitieme gronden in verband met aan de opzettelijke introductie of het in de handel brengen van ggo's gerelateerde factoren, bijvoorbeeld de sociaaleconomische gevolgen, voor zover deze factoren niet onder de in deel C van Richtlijn 2001/18/EG vastgestelde geharmoniseerde procedure vallen, of in het geval van voortdurende wetenschappelijke onzekerheid. Deze maatregelen moeten naar behoren verantwoord zijn om wetenschappelijke redenen of om redenen in verband met risicobeheer of andere legitieme factoren die het gevolg van de opzettelijke introductie of het in de handel brengen van ggo's kunnen zijn. Die maatregelen moeten verder proportioneel zijn en in overeenstemming met de Verdragen, met name wat betreft het beginsel van non-discriminatie tussen nationale en niet-nationale producten, en de artikelen 34 en 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Amendement  9

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 bis) Door een lidstaat ingestelde teeltbeperkingen of ‑verboden voor bepaalde ggo's mogen op geen enkele wijze het gebruik van toegelaten ggo's door andere lidstaten beletten of beperken, als effectieve maatregelen zijn genomen om grensoverschrijdende besmettingen te voorkomen.

Amendement  10

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9) Op grond van het subsidiariteitsbeginsel is het doel van deze verordening niet de harmonisatie van de teeltomstandigheden in de lidstaten maar de toekenning van de vrijheid aan de lidstaten om andere redenen aan te voeren dan wetenschappelijke beoordeling van de gezondheids- en milieurisico's voor het verbod van de teelt van ggo's op hun grondgebied. Bovendien is een van de doelen van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, namelijk de Commissie in staat stellen de vaststelling van bindende rechtsbesluiten op EU-niveau te overwegen, niet gediend door de systematische kennisgeving van de maatregelen van de lidstaten krachtens die richtlijn. Aangezien de maatregelen die de lidstaten uit hoofde van deze verordening kunnen vaststellen, geen betrekking kunnen hebben op het in de handel brengen van ggo's en bijgevolg de voorwaarden voor het in de handel brengen van krachtens de bestaande wetgeving toegelaten ggo's niet wijzigen, blijkt de kennisgevingsprocedure in het kader van Richtlijn 98/34/EG bovendien niet het meest passende informatiekanaal voor de Commissie te zijn. Daarom moet bij wijze van afwijking worden vastgesteld dat Richtlijn 98/34/EG niet van toepassing is. Een eenvoudiger systeem voor de kennisgeving van de nationale maatregelen vóór de vaststelling daarvan lijkt een evenrediger instrument te zijn om de Commissie op de hoogte te brengen van deze maatregelen. De maatregelen die de lidstaten voornemens zijn te nemen, moeten aldus tezamen met de redenen daarvan één maand vóór de vaststelling daarvan aan de Commissie en de andere lidstaten ter informatie worden meegedeeld.

(9) Op grond van het subsidiariteitsbeginsel is het doel van deze verordening niet de harmonisatie van de teeltomstandigheden in de lidstaten maar de toekenning van de vrijheid aan de lidstaten om de teelt van ggo's op hun grondgebied te beperken of te verbieden om milieuredenen of op andere legitieme gronden in verband met aan de opzettelijke introductie of het in de handel brengen van ggo's gerelateerde factoren, bijvoorbeeld de sociaaleconomische gevolgen, voor zover deze factoren niet onder de in deel C van Richtlijn 2001/18/EG vastgestelde geharmoniseerde procedure vallen en niet anderszins in voldoende mate zijn behandeld, of in het geval van voortdurende wetenschappelijke onzekerheid. Bovendien is een van de doelen van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, namelijk de Commissie in staat stellen de vaststelling van bindende rechtsbesluiten op EU‑niveau te overwegen, niet gediend door de systematische kennisgeving van de maatregelen van de lidstaten krachtens die richtlijn. Aangezien de maatregelen die de lidstaten uit hoofde van deze verordening kunnen vaststellen, geen betrekking kunnen hebben op het in de handel brengen van ggo's en bijgevolg de voorwaarden voor het in de handel brengen van krachtens de bestaande wetgeving toegelaten ggo's niet wijzigen, blijkt de kennisgevingsprocedure in het kader van Richtlijn 98/34/EG bovendien niet het meest passende informatiekanaal voor de Commissie te zijn. Daarom moet bij wijze van afwijking worden vastgesteld dat Richtlijn 98/34/EG niet van toepassing is. Een eenvoudiger systeem voor de kennisgeving van de nationale maatregelen vóór de vaststelling daarvan lijkt een evenrediger instrument te zijn om de Commissie op de hoogte te brengen van deze maatregelen. De maatregelen die de lidstaten voornemens zijn te nemen, moeten aldus tezamen met de redenen daarvan één maand vóór de vaststelling daarvan aan de Commissie en de andere lidstaten ter informatie worden meegedeeld.

Amendement  11

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 9 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 ter) Het beperken of verbieden van de teelt van ggo's door lidstaten mag geen beletsel vormen voor biotechnologieonderzoek, mits bij de uitvoering van dat onderzoek alle nodige veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen.

Amendement  12

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt -1 (nieuw)

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 22

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Richtlijn 2001/18/EG wordt als volgt gewijzigd:

 

(-1) artikel 22 wordt vervangen door:

 

"Artikel 22

 

Vrij verkeer

 

Onverminderd artikel 23 of artikel 26 ter mogen de lidstaten het in de handel brengen van ggo's, als product of in producten, die aan de eisen van deze richtlijn voldoen, niet verbieden, beperken of verhinderen."

Motivering

Artikel 22 mag het voor de lidstaten niet onmogelijk maken om overeenkomstig het nieuwe artikel 26 ter regels vast te stellen inzake de beperking van of een verbod op de teelt van ggo's op hun grondgebied.

Amendement  13

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt -1 bis (nieuw)

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 25 – lid 5 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Richtlijn 2001/18/EG wordt als volgt gewijzigd:

 

(-1 bis) In artikel 25 wordt het volgende lid opgenomen:

 

"5 bis. Onverminderd de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten mag de toegang tot materiaal dat nodig is voor onafhankelijk onderzoek naar potentiële risico's van ggo's, zoals zaad, niet worden beperkt of verhinderd."

Motivering

De Milieuraad kwam in december 2008 tot de conclusie dat "onafhankelijke onderzoekers toegang moeten krijgen tot al het relevante materiaal, onder eerbiediging van de intellectuele-eigendomsrechten". Momenteel is het voor onafhankelijke onderzoekers vaak onmogelijk onderzoek te doen naar een ggo-ras, omdat de toegang tot het ggo-materiaal beperkt is en boeren worden verplicht geen ggo-materiaal voor onderzoeksdoeleinden door te geven. Om de lidstaten in staat te stellen na te gaan of een bepaald ggo-ras compatibel is met een specifiek milieu, mag de toegang tot het ggo-materiaal niet worden beperkt.

Amendement  14

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt -1 ter (nieuw)

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 bis – lid 1

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Richtlijn 2001/18/EG wordt als volgt gewijzigd:

 

(-1 ter) Artikel 26 bis, lid 1 wordt vervangen door:

 

"1. De lidstaten nemen passende maatregelen om de niet-doelbewuste aanwezigheid van ggo's in andere producten op hun grondgebied en in de grensgebieden van de aangrenzende lidstaten te voorkomen."

Amendement  15

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – lid 1 – inleidende formule

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten mogen maatregelen nemen om de teelt van alle of bijzondere ggo's, toegelaten overeenkomstig deel C van deze richtlijn of Verordening (EG) nr. 1829/2003 en bestaande uit genetisch gemodificeerde rassen die in de handel zijn gebracht overeenkomstig de relevante EU-wetgeving betreffende het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal, op hun gehele grondgebied of een deel daarvan te beperken of te verbieden, mits:

De lidstaten mogen per geval maatregelen nemen om de teelt van bijzondere ggo's, groepen van op basis van gewasvariëteiten of eigenschappen gedefinieerde ggo's of alle ggo's die zijn toegelaten overeenkomstig deel C van deze richtlijn of Verordening (EG) nr. 1829/2003 en bestaande uit genetisch gemodificeerde rassen die in de handel zijn gebracht overeenkomstig de relevante EU‑wetgeving betreffende het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal, op hun gehele grondgebied of een deel daarvan te beperken of te verbieden, mits:

Amendement  16

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – lid 1 – letter a

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a) die maatregelen zijn gebaseerd op andere redenen dan die welke verband houden met de beoordeling van het schadelijke effect op de gezondheid en het milieu, dat kan worden veroorzaakt door de bewuste introductie of het in de handel brengen van ggo's;

a) die maatregelen zijn gebaseerd op

 

i) wetenschappelijk verantwoorde redenen die verband houden met milieugevolgen die kunnen worden veroorzaakt door de bewuste introductie of het in de handel brengen van ggo's en die komen bovenop de milieugevolgen die zijn onderzocht bij de wetenschappelijke beoordeling van het effect op het milieu die is uitgevoerd op grond van deel C van deze richtlijn, of op redenen in verband met risicobeheer; Deze redenen kunnen het volgende omvatten:

 

- het voorkomen van de ontwikkeling van pesticideresistentie bij onkruid en ongedierte;

 

- het invasieve karakter of de persistentie van een ggo‑ras of de mogelijkheid van kruising met binnenlandse gekweekte of wilde planten;

 

- het voorkomen van negatieve effecten op het lokale milieu als gevolg van veranderingen in de landbouwpraktijk in verband met de teelt van ggo's;

 

- de instandhouding en ontwikkeling van landbouwpraktijken die een beter potentieel bieden om productie te combineren met duurzame ecosystemen;

 

- de instandhouding van de lokale biodiversiteit, inclusief bepaalde habitats en ecosystemen of bepaalde soorten natuurlijke en landschapskenmerken;

 

- het ontbreken van adequate gegevens of de beschikbaarheid van tegenstrijdige gegevens of voortdurende wetenschappelijke onzekerheid over de mogelijke negatieve effecten van de introductie van ggo's op het milieu van een lidstaat of een regio, met inbegrip van de biodiversiteit;

 

ii) redenen in verband met de sociaaleconomische impact. Deze redenen kunnen het volgende omvatten:

 

- de onhaalbaarheid of hoge kosten van co‑existentiemaatregelen of de onmogelijkheid co‑existentiemaatregelen uit te voeren wegens specifieke geografische omstandigheden, bijvoorbeeld zeer kleine eilanden of berggebieden);

 

- de noodzaak de diversiteit van de landbouwproductie te beschermen;

 

- de noodzaak de zuiverheid van zaad te garanderen;

 

iii) andere redenen, o.a. de bodembestemming, de ruimtelijke ordening of andere legitieme factoren;

Amendement  17

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – lid 1 – letter a bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis) in gevallen waarin die maatregelen gewassen betreffen die al op Unieniveau zijn toegelaten, de lidstaten ervoor zorgen dat landbouwers die die gewassen legaal hebben geteeld, voldoende tijd hebben om het lopende groeiseizoen te beëindigen;

Amendement  18

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – lid 1 – letter a ter (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a ter) met die maatregelen de lokale culturele en landbouwtradities worden geëerbiedigd;

Amendement  19

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – lid 1 – letter a quater (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a quater) aan die maatregelen een publieke raadpleging van ten minste dertig dagen vooraf is gegaan.

Motivering

Om ervoor te zorgen dat de bevoegde nationale autoriteiten een weloverwogen beslissing kunnen nemen, is het noodzakelijk dat de betrokken partijen hun waarnemingen kunnen delen voordat dergelijke maatregelen, die mogelijk op verschillende niveaus gevolgen zullen hebben, worden aangenomen.

Amendement  20

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – lid 1 – letter b

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b) zij in overeenstemming zijn met de Verdragen.

b) zij in overeenstemming zijn met de Verdragen, met name met het proportionaliteitsbeginsel.

Amendement  21

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 – lid 1 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaten maken elke maatregel in deze zin ten minste drie maanden voor het begin van het groeiseizoen bekend aan alle betrokkenen, inclusief de telers. Als de vergunning voor het ggo in kwestie minder dan drie maanden voor het begin van het groeiseizoen wordt verleend, maken de lidstaten de bedoelde maatregelen bekend bij de goedkeuring ervan.

Amendement  22

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – lid 1 ter (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaten stellen deze maatregelen vast voor maximum vijf jaar en evalueren ze, wanneer de ggo‑vergunning wordt vernieuwd.

Amendement  23

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – lid 2

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In afwijking van Richtlijn 98/34/EG delen de lidstaten die voornemens zijn met redenen omklede maatregelen uit hoofde van dit artikel te nemen deze één maand vóór de vaststelling daarvan ter informatie mee aan de andere lidstaten en de Commissie."

In afwijking van Richtlijn 98/34/EG delen de lidstaten die voornemens zijn maatregelen uit hoofde van dit artikel te nemen deze één maand vóór de vaststelling daarvan ter informatie mee aan de andere lidstaten en de Commissie."

Motivering

De woorden "met redenen omklede" zijn onnodig. Deze bepaling is subjectief en kan de mogelijkheden van de lidstaten onnodig beperken.

Amendement  24

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 1 bis (nieuw)

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – lid 1 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis) het volgende artikel wordt ingevoegd:

 

"Artikel 26 ter bis

 

Aansprakelijkheidsvereisten

 

De lidstaten stellen een algemene, wettelijk verplichte financiële aansprakelijkheids- en garantieregeling, bijvoorbeeld via een verzekering, vast die voor alle bedrijfsexploitanten geldt en waarborgt dat de vervuiler betaalt voor onbedoelde effecten en schade die kunnen optreden als gevolg van de doelbewuste introductie of het in de handel brengen van ggo's."

Motivering

Als er in de lidstaten uiteenlopende teeltvoorschriften gelden, is het nog belangrijker dat in elke lidstaat een strenge regeling bestaat om te garanderen dat de vervuiler betaalt voor onbedoelde effecten en schade. Op dit moment zijn conventionele en bioboeren vaak niet adequaat beschermd tegen eventuele besmetting met ggo's.

Amendement  25

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – punt 1 ter (nieuw)

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter ter (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter) het volgende artikel wordt ingevoegd:

 

"Artikel 26 ter ter

 

Etikettering"ggo-vrij"

 

De Commissie stelt geharmoniseerde voorwaarden voor waarop de marktdeelnemers gebruik kunnen maken van vermeldingen dat producten geen ggo's bevatten.

Motivering

De richtsnoeren voor de ontwikkeling van nationale co-existentiemaatregelen van 13 juli 2010 geven aan dat de lidstaten maatregelen mogen nemen om de economische gevolgen die verband houden met de aanwezigheid van ggo's onder de door de gemeenschap vastgestelde etiketteringsdrempel van 0,9% te vermijden. Om concurrentieverstoringen te voorkomen, zouden de voorwaarden waaronder de ondernemers gebruik zouden mogen maken van "ggovrij"-vermeldingen op producten op Unieniveau geharmoniseerd moeten worden.

Amendement  26

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Deze verordening treedt in werking op de […] dag na de datum van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • [1]  PB C 54 van 19.2.2011, blz. 51.
  • [2]  Nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad.

TOELICHTING

1 – Context

Met Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders is een bijzonder streng kader vastgesteld waarmee, als het juist wordt toegepast, kan worden gezorgd voor een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van mensen, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consumenten en tegelijk voor de goede werking van de interne markt. Op grond van de richtlijn mogen ggo's alleen in de handel worden gebracht, als een specifieke beoordeling van de milieurisico's is uitgevoerd, overeenkomstig de principes in bijlage II, op basis van de informatie die wordt verstrekt door de aanvrager en die gespecificeerd is in bijlage III. In bijlage II, waar de principes voor de beoordeling van de milieurisico's worden vastgesteld, wordt voorgeschreven dat rekening wordt gehouden met de directe en de indirecte, de onmiddellijk en de vertraagd optredende gevolgen en wordt ook in een analyse van de cumulatieve langetermijneffecten van de introductie en het in de handel brengen van het ggo voorzien. Onder "cumulatieve langetermijneffecten" worden de geaccumuleerde effecten van de toestemmingen op de volksgezondheid en het milieu verstaan, o.m. op flora en fauna, de vruchtbaarheid van de bodem, de afbraak van organisch materiaal in de bodem, de voeder/voedselketen, de biologische diversiteit, de gezondheid van dieren en problemen in verband met resistentie tegen antibiotica.

In de bijlagen II en III bij de richtlijn wordt gepreciseerd dat onderzoek moet worden verricht naar de omstandigheden van de introductie en naar het milieu waarin wordt geïntroduceerd, met name een grondig onderzoek van de milieus waarin wordt geïntroduceerd waar de teelt is gepland, alsmede informatie over de interactie tussen de ggo's en het milieu.

In de bijlagen III tot VII wordt informatie vereist op het gebied van monitoring, beheer, afvalverwerking en noodmaatregelen, met betrekking tot controletechnieken, beheersing van de introductie, afvalbehandeling en vooral plannen voor noodmaatregelen, in de vorm van methoden voor ontsmetting van de getroffen gebieden, maatregelen voor de isolering van het door de verspreiding besmette gebied en plannen voor de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu in het geval van ongewenste effecten.

Bovendien wordt in Richtlijn 2001/18/EG, artikel 19 « Toestemming », gepreciseerd dat, indien toestemming voor het in de handel brengen van een ggo is verleend, dit zonder verdere kennisgeving kan worden gebruikt, mits de specifieke gebruiksvoorwaarden en de in die voorwaarden genoemde milieus en/of geografische gebieden strikt worden gerespecteerd.

2 – Doelstellingen van het Commissievoorstel

Dit voorstel wordt ingediend op een moment dat de Europese publieke opinie zich hardnekkig tegen de introductie van ggo's en het gebruik ervan in de landbouw verzet. Volgens de laatste peiling van de Eurobarometer over de kwestie, die gepubliceerd is in oktober 2010, verklaart 61% van de Europeanen zich bij ggo-voeding "niet prettig" te voelen en hetzelfde percentage is het oneens met de idee dat de ontwikkeling van ggo-voeding moet worden aangemoedigd. Slechts 21% is het eens (tegen 58% oneens) met de stelling dat "ggo-voeding veilig is voor de komende generaties". Minder dan een kwart van de Europeanen (23%) is het eens met de idee dat "ggo-voeding niet schadelijk is voor het milieu"; meer dan 53% is het met deze stelling oneens (een kwart "weet het niet"). Tot slot is in geen enkel land een meerderheid van de ondervraagden het eens met de stelling dat de teelt van ggo's goed is voor de nationale economie.

Het gebrek aan vertrouwen van de Europese publieke opinie in ggo's in de landbouw houdt in de eerste plaats verband met het feit dat Richtlijn 2001/18/EG niet ernstig wordt toegepast. De onderzoeken waarin is voorzien, worden immers door de aanvragers niet uitgevoerd en dit geldt zowel voor de onderzoeken van de langetermijneffecten als voor de voorafgaande onderzoeken van de milieus waarin wordt geïntroduceerd en voor de onderzoeken van de sociaaleconomische gevolgen.

De voorschriften van de richtlijn inzake risicobeoordeling worden niet nageleefd en deze leemten wat de uitvoering van de richtlijn betreft, liggen aan de basis van het verzet van diverse lidstaten tegen de teelt van ggo's op hun grondgebied. Er zij hier aan herinnerd dat de teelt en de introductie van transgene planten op het grondgebied een andere kwestie is dan die van de vergunning voor het in de handel brengen en consumptie, het vrije verkeer van goederen en producten, waarop de onderhavige tekst geen betrekking heeft.

In zijn unaniem goedgekeurde conclusies van 4 december 2008 vroeg de Raad een versterking van de milieubeoordeling en de controleregeling; hij merkte op dat het mandaat van de Commissie aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een grondige beoordeling omvatte van de langetermijneffecten van genetisch gemodificeerde planten op het milieu, alsmede de uitbreiding van de grondige risicobeoordeling.

De Raad vraagt, overeenkomstig de wetgeving, met name dat aandacht wordt besteed aan de mogelijke effecten van genetisch gemodificeerde planten op de milieus waarin wordt geïntroduceerd, een overzicht van de geografische gebieden van de Europese Unie waar deze genetisch gemodificeerde planten kunnen worden geïntroduceerd en de keuze van de technieken waarmee de mogelijke effecten op lange termijn kunnen worden beoordeeld, met inbegrip van experimentele methoden. De Raad heeft ook een strengere definitie gevraagd van de criteria en vereisten voor de beoordeling van genetisch gemodificeerde planten, waarbij ook moet worden gezorgd voor coherentie tussen de beoordelingen van de risico's van genetisch gemodificeerde planten die werkzame stoffen produceren, als bedoeld in Richtlijn 91/414/EG, en die van de overeenkomstige gewasbeschermingsmiddelen.

De Raad heeft ook geëist dat door de houders van een vergunning geregeld een grondige controle wordt uitgevoerd en gepubliceerd om de mogelijke ongewenst effecten die in de richtlijn zijn opgenomen, op te sporen. De controleactiviteiten moeten worden verbeterd en de resultaten ervan moeten worden toegezonden aan de Commissie en moeten kunnen worden ingezien door de bevolking. Op dit moment is evenwel geen enkel ernstig controleonderzoek uitgevoerd en er zijn geen controlesystemen ingesteld.

De Raad heeft ook gevraagd dat een rapport wordt gepresenteerd over de toepassing van de richtlijn, met onder andere een beoordeling van de sociaaleconomische gevolgen van de opzettelijke introductie en het in de handel brengen van ggo's, opdat een verslag kan worden gepresenteerd vóór juni 2010.

Tot slot wil de Raad dat de werking van de EFSA wordt verbeterd. Indertijd is gepreciseerd dat de lidstaten hun mogelijkheid om advies uit te brengen over de aanvullende informatie van de aanvrager zouden kunnen versterken; dat een ruim net van wetenschappelijke organismen moest worden ingesteld; dat het absoluut noodzakelijk was de mogelijke oorzaken van verschillen tussen wetenschappelijke adviezen te identificeren en te bespreken; dat het absoluut noodzakelijk was dat de risico's op systematische en onafhankelijke wijze werden onderzocht en dat de onafhankelijke onderzoekers inzage kregen in alle relevante documenten. In werkelijkheid zijn weinig onafhankelijke onderzoeken van de risico's uitgevoerd. Bovendien is op duidelijke belangenconflicten gewezen, zodat een hervorming van de forensische onderzoeken van de EFSA aan de orde lijkt, die er evenwel nog niet is gekomen.

Bijgevolg is de terughoudendheid van een aantal lidstaten volstrekt verantwoord, gelet op de beschreven incoherenties en leemten bij de effectieve toepassing van Richtlijn 2001/18/EG en dus van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

Belangrijk is dus in de eerste plaats dat een begin met de effectieve toepassing van de bestaande teksten op het gebied van de risicobeoordeling wordt gemaakt.

3 – Juridische elementen van het voorstel

In deze context dient de ontwerpverordening van de Commissie waarbij de lidstaten bevoegdheid wordt verleend met betrekking tot het gebruik van hun grondgebied voor de teelt van ggo's, een nastrevenswaardig doel. Zij moet worden gekoppeld aan de opstelling van nieuwe richtsnoeren voor de beoordeling van de milieu- en gezondheidsrisico's, die eindelijk een effectieve toepassing van de regels in Richtlijn 2001/18/EG en bijlage II hierbij mogelijk moeten maken. Het voorstel moet ook gezien worden in het licht van artikel 19, lid 1, van de richtlijn, waar is voorzien in de vaststelling van specifieke gebruiksvoorwaarden, waarvoor de lidstaten zich veeleisender moeten opstellen.

In de eerste plaats mag de formulering van de ontwerpverordening niet beperkt blijven tot een definitie ex negativo van de redenen waarnaar de lidstaten kunnen verwijzen. In de juridische adviezen van de juridische diensten van de Raad en het Parlement is ernstig voorbehoud gemaakt bij de wettelijkheid van de nationale maatregelen die de lidstaten zouden nemen op basis van redenen die nauwelijks iets te maken hebben met milieuoverwegingen, bijvoorbeeld openbare zeden, openbare orde of ethiek. Bovendien is het tijd om te erkennen dat de beoordeling van de milieurisico's die op communautair niveau wordt uitgevoerd, niet exhaustief kan zijn, gelet op de diversiteit van de Europese ecosystemen en de diversiteit van de mogelijke directe en indirecte gevolgen.

Om de interne markt en de communautaire beoordelingen te eerbiedigen – in zoverre de onontbeerlijke hervormingen de geloofwaardigheid van het ggo-panel van de EFSA kunnen herstellen – moeten de redenen waarnaar de lidstaten verwijzen, een aanvulling blijven op degene die door de EFSA worden beoordeeld. Tegelijk moeten de redenen waarnaar de lidstaten verwijzen, milieu- of agromilieuredenen kunnen omvatten, met name op lokaal en/of regionaal niveau, die niet op communautair niveau zijn beoordeeld. De redenen waarnaar de lidstaten verwijzen, zullen onvermijdelijk, op zijn minst gedeeltelijk, gebaseerd zijn op wetenschappelijke gegevens, al dan niet over milieugevolgen.

Het onderscheid dat de Commissie in haar toelichting maakt tussen enerzijds een wetenschappelijke beoordeling die zou worden uitgevoerd op communautair niveau en anderzijds redenen die volledig los staan van het wetenschappelijke debat over de milieugevolgen, is simplistisch en er wordt geen rekening mee gehouden met de complexiteit van het verband tussen risicobeoordeling en risicobeheer. Bij dit onderscheid wordt ook het feit veronachtzaamd dat, als geen rekening wordt gehouden met de wetenschappelijke onzekerheid, hoewel de teksten hierin voorzien, dit het vaststellen van adequate besluiten inzake risicobeheer en zelfs de eerbiediging van het voorzorgsbeginsel in het gedrang kan brengen. Of het gaat om de impact van het gebruik van een onkruidbestrijdingsmiddel in combinatie met een genetisch gemodificeerd gewas dat hiervoor tolerant is, om de impact van de verandering in de landbouwpraktijken als gevolg van het gebruik van een ggo of om het risico dat bij schadelijke insecten in een bepaalde regio resistentie ontstaat voor toxine Bt, telkens wordt een beoordeling uitgevoerd van wetenschappelijke gegevens over de milieugevolgen – of wordt de ontoereikendheid van deze gegevens vastgesteld.

Wat de kwestie betreft van de besmetting van de conventionele of biologische landbouw met ggo's, ook co-existentie genoemd, heeft de Commissie haar weigering om wetgevingsmaatregelen op communautair niveau te nemen altijd verantwoord met de diversiteit van de landbouwpraktijken, klimaten en geografie binnen en onder de lidstaten. Dezelfde diversiteit bestaat in de ecosystemen en milieus waarin wordt geïntroduceerd en deze verantwoordt de toepassing van de subsidiariteit voor de teelt van ggo's, volgens dezelfde logica.

Om te voorkomen dat de huidige situatie, waar onderzoeken ontbreken, hoewel de teksten erin voorzien, blijft voortduren, moet tot slot de bevoegdheid van de lidstaten worden uitgebreid ingeval de relevante elementen inzake de impact op het nationale, regionale en/of lokale grondgebied ontbreken. De rechten van de lidstaten met betrekking tot het gebruik van hun grondgebied moeten worden geëerbiedigd, aangezien dit gebruik een kwestie is die onder de subsidiariteit valt en hiermee geenszins de regels op losse schroeven worden gezet die betrekking hebben op de interne markt en het vrije verkeer van goederen en producten op het grondgebied van de Unie.

Het hoge niveau van bescherming van de gezondheid en het milieu dat zowel door Richtlijn 2001/18/EG als door andere communautaire teksten wordt beoogd, kan maar worden gehaald, als de lidstaten effectief, rekening houdend met de bijzonderheden van hun grondgebied, hun landbouwmethoden en hun keuzen op het gebied van ruimtelijke ordening, kunnen beschikken over alle nodige onderzoeken, enerzijds met betrekking tot het milieu waarin wordt geïntroduceerd en anderzijds met betrekking tot de bepalingen van de controleplannen.

Tot slot moeten de maatregelen van de lidstaten gelden voor een bepaald ggo of eventueel een groep ggo's met vergelijkbare kenmerken, in plaats van voor alle ggo's. De maatregelen moeten worden gemotiveerd. De eventuele teelt van ggo's mag bovendien geen extra kosten voor exploitanten in de conventionele of biologische landbouw met zich meebrengen. Daarom moeten de lidstaten tot maatregelen om de aanwezigheid van ggo's in andere producten te voorkomen, worden verplicht; bijzondere aandacht moet gaan naar eventuele grensoverschrijdende besmettingen.

ADVIES VAN DE COMMISSIE JURIDISCHE ZAKEN INZAKE DE RECHTSGRONDSLAG

De heer Jo LEINEN,

Voorzitter

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

BRUSSEL

Betreft :           Rechtsgrondslag van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om de teelt van ggo's op hun grondgebied te beperken of te verbieden (COM(2010)0375 def.)

Geachte heer Leinen,

Bij schrijven van 10 maart 2011 hebt u, overeenkomstig artikel 37, lid 2, van het Reglement, de Commissie juridische zaken verzocht de geldigheid van de rechtsgrondslag van bovengenoemd Commissievoorstel na te gaan.

Achtergrond

Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu[1] en Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders[2] behelzen een geharmoniseerd systeem voor de risicobeoordeling van milieu- en gezondheidsaspecten bij de toelating van GGO’s, en bevatten gedetailleerde procedurele regels voor de toestemming voor het in de handel brengen. Richtlijn 2001/18/EG bevat daarnaast bepalingen inzake de doelbewuste introductie[3] van GGO's voor andere doeleinden dan het in de handel brengen[4] (bv. voor teelt). De toelatingsprocedure verloopt in wezen als volgt: (i) een verzoek om toelating, met daarbij een beoordeling van de risico’s voor het milieu en de gezondheid, wordt bij de bevoegde instantie van een lidstaat ingediend; (ii) die bevoegde instantie brengt een beoordelingsrapport uit met betrekking tot de risicobeoordeling. Andere lidstaten kunnen bezwaar maken, in welk geval de Commissie zich in de procedure mengt. Zijn er geen bezwaren, dan wordt het GGO op nationaal niveau toegelaten, terwijl in het veel frequentere geval dat er wel bezwaren zijn en de beoordelingen uiteenlopen, de Commissie het GGO zal moeten toelaten. Artikel 22 van de richtlijn behelst de "vrij-verkeersregel" en verbiedt de lidstaten het in de handel brengen van GGO's die ingevolge de richtlijn zijn toegelaten, te beperken. Ingevolge artikel 23 van de richtlijn kunnen de lidstaten het gebruik en/of de verkoop van dat GGO alleen beperken of verbieden wegens gevaar voor de gezondheid of het milieu, wanneer na de toelating van het GGO nieuwe informatie beschikbaar komt omtrent de gezondheids- en milieurisico’s ervan. Verordening nr. 1829/2003 bevat soortgelijke bepalingen voor de toelating van GGO’s die voor voedingsdoeleinden worden gebruikt, van levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit GGO’s bestaan, en van levensmiddelen die met GGO's zijn geproduceerd of ingrediënten bevatten die daarmee zijn geproduceerd. In zoverre is de verordening een lex specialis waar het gaat om de toelating van GGO’s in verband met levensmiddelen en diervoeders.

Daarnaast voorzien de richtlijn en de verordening in een rechtskader voor de toelating van genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) die in de gehele EU voor teeltdoeleinden worden gebruikt, zoals zaden of ander teeltmateriaal. Ingevolge dit wetgevingsonderdeel moeten GGO’s voor teeltdoeleinden een individuele risicobeoordeling ondergaan alvorens in de Unie in de handel te mogen worden gebracht. Het doel van deze vergunningsprocedure is te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mensen, de gezondheid en het welzijn van de dieren, het milieu en de belangen van de consumenten, waarbij tevens wordt gezorgd voor het doeltreffend functioneren van de interne markt.

Op 13 juli 2010 kwam de Commissie met het voorstel tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om de teelt van GGO's op hun grondgebied te beperken of te verbieden. Op dezelfde dag bracht zij een mededeling uit over de vrijheid die de lidstaten moeten hebben om besluiten te nemen over de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen[5], waarin zij uitlegt waarom zij binnen de bestaande wetgeving een flexibeler benadering wil voorstellen ten aanzien van de ggo-teelt.

Bij de behandeling van het voorstel in de Raad heeft de door COREPER daartoe ingestelde werkgroep de vinger gelegd op een aantal problemen en bezwaren, waaronder ook de keuze van de rechtsgrondslag. Naar aanleiding daarvan bracht de juridische dienst van de Raad advies[6] uit met als conclusie dat het voorstel zoals het er nu ligt, niet rechtsgeldig op artikel 114 VWEU kan worden gebaseerd. De Commissie was het volstrekt niet met die conclusie eens[7].

De juridische dienst van het Parlement heeft zich op uw verzoek over deze kwestie gebogen om in zijn advies van 17 november 2010 tot de conclusie te komen: "De juridische dienst heeft geen redenen kunnen vinden om de keuze van artikel 114 VWEU als rechtsgrondslag van het voorstel in twijfel te trekken."

De rapporteur, Corinne Lepage, stelt voor de rechtsgrondslag te wijzigen en artikel 114 VWEU te vervangen door artikel 192 VWEU (amendement 1)[8]. Ook stelt zij nog andere amendementen voor waardoor het voorstel van de Commissie zodanig zou worden gewijzigd dat aanwending van artikel 192 VWEU is verantwoord.

I. De omstreden rechtsgrondslag

De Commissie baseert haar voorstel op artikel 114 VWEU dat als volgt luidt:

"Artikel 114

(oud artikel 95 VEG)

1. Tenzij in de Verdragen anders is bepaald, zijn de volgende bepalingen van toepassing voor de verwezenlijking van de doeleinden van artikel 26. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité de maatregelen vast inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen.

2. Lid 1 is niet van toepassing op de fiscale bepalingen, op de bepalingen inzake het vrije verkeer van personen en op de bepalingen inzake de rechten en belangen van werknemers.

3. De Commissie zal bij haar in lid 1 bedoelde voorstellen op het gebied van de volksgezondheid, de veiligheid, de milieubescherming en de consumentenbescherming uitgaan van een hoog beschermingsniveau, daarbij in het bijzonder rekening houdend met alle nieuwe ontwikkelingen die op wetenschappelijke gegevens zijn gebaseerd. Ook het Europees Parlement en de Raad zullen binnen hun respectieve bevoegdheden deze doelstelling trachten te verwezenlijken.

4. Wanneer een lidstaat het, nadat door het Europees Parlement en de Raad, door de Raad of door de Commissie een harmonisatiemaatregel is genomen, noodzakelijk acht nationale bepalingen te handhaven die hun rechtvaardiging vinden in gewichtige eisen als bedoeld in artikel 36 of verband houdend met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu, geeft hij zowel van die bepalingen als van de redenen voor het handhaven ervan, kennis aan de Commissie.

5. Wanneer een lidstaat het, nadat door het Europees Parlement en de Raad, door de Raad of door de Commissie een harmonisatiemaatregel is genomen, noodzakelijk acht, nationale bepalingen te treffen die gebaseerd zijn op nieuwe wetenschappelijke gegevens die verband houden met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu vanwege een specifiek probleem dat zich in die lidstaat heeft aangediend nadat de harmonisatiemaatregel is genomen, stelt hij de Commissie voorts, onverminderd lid 4, in kennis van de voorgenomen bepalingen en de redenen voor het vaststellen ervan.

6. Binnen zes maanden na de in de leden 4 en 5 bedoelde kennisgevingen keurt de Commissie de betrokken nationale bepalingen goed of wijst die af, nadat zij heeft nagegaan of zij al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten, of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen.

Indien de Commissie binnen deze termijn geen besluit neemt, worden de in lid 4 en lid 5 bedoelde nationale bepalingen geacht te zijn goedgekeurd.

Indien het complexe karakter van de aangelegenheid zulks rechtvaardigt en er geen gevaar bestaat voor de gezondheid van de mens, kan de Commissie de betrokken lidstaat ervan in kennis stellen dat de in dit lid bedoelde termijn met ten hoogste zes maanden kan worden verlengd.

7. Indien een lidstaat krachtens lid 6 gemachtigd is om nationale bepalingen te handhaven of te treffen die afwijken van een harmonisatiemaatregel, onderzoekt de Commissie onverwijld of er een aanpassing van die maatregel moet worden voorgesteld.

8. Indien een lidstaat een specifiek probleem in verband met volksgezondheid aan de orde stelt op een gebied waarop eerder harmonisatiemaatregelen zijn genomen, brengt hij dit ter kennis van de Commissie die onverwijld onderzoekt of zij passende maatregelen aan de Raad moet voorstellen.

9. In afwijking van de procedure van de artikelen 258 en 259 kan de Commissie of een lidstaat zich rechtstreeks tot het Hof van Justitie van de Europese Unie wenden indien zij/hij meent dat een andere lidstaat misbruik maakt van de in dit artikel bedoelde bevoegdheden.

10. Bovenbedoelde harmonisatiemaatregelen omvatten, in passende gevallen, een vrijwaringsclausule die de lidstaten machtigt om, op grond van één of meer van de in artikel 36 bedoelde niet-economische redenen, voorlopige maatregelen te treffen die aan toetsingsprocedure van de Unie worden onderworpen."

De rapporteur stelt voor in plaats daarvan artikel 192 VWEU als rechtsgrondslag te nemen, luidend als volgt:

"Artikel 192

(oud artikel 175 VEG)

1. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's de activiteiten vast die de Unie moet ondernemen om de doelstellingen van artikel 191 te verwezenlijken[9]*.

2. In afwijking van de in lid 1 bedoelde besluitvormingsprocedure en onverminderd het bepaalde in artikel 114, neemt de Raad na raadpleging van het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, een besluit over:

a) bepalingen van in hoofdzaak fiscale aard;

b) maatregelen die van invloed zijn op:

— de ruimtelijke ordening;

— het kwantitatieve waterbeheer, of die rechtstreeks dan wel zijdelings betrekking hebben op de beschikbaarheid van de watervoorraden;

— de bodembestemming, met uitzondering van het afvalstoffenbeheer;

(c) maatregelen die van aanzienlijke invloed zijn op de keuze van een lidstaat tussen verschillende energiebronnen en de algemene structuur van zijn energievoorziening.

De Raad kan, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, van het Economisch en Sociaal Comité en van het Comité van de Regio's, met eenparigheid van stemmen de gewone wetgevingsprocedure van toepassing verklaren op de in de eerste alinea genoemde gebieden.

3. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's algemene actieprogramma's vast waarin de te verwezenlijken prioritaire doelstellingen worden vastgelegd.

De voor de uitvoering van die programma's nodige maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig lid 1, respectievelijk lid 2.

4. Onverminderd bepaalde door de Unie vastgestelde maatregelen, dragen de lidstaten zorg voor de financiering en de uitvoering van het milieubeleid.

5. Onverminderd het beginsel dat de vervuiler betaalt, omvat deze maatregel voorzieningen in de vorm van:

— ontheffingen van tijdelijke aard en/of

— financiële steun uit het overeenkomstig artikel 177 opgerichte Cohesiefonds. "

II. De door de Commissie gekozen rechtsgrondslag

De Commissie kiest voor artikel 114 VWEU. Het voorstel strekt tot wijziging van richtlijn 2001/18/EG, vastgesteld op de grondslag van artikel 95 EG-Verdrag (thans 114 VWEU), door invoeging van een nieuw artikel 26 ter dat de lidstaten een rechtsgrondslag moet bieden voor maatregelen om de teelt van alle of bijzondere ggo's, toegelaten overeenkomstig deel C van deze richtlijn of Verordening (EG) nr. 1829/2003 op hun gehele grondgebied of een deel daarvan te beperken of te verbieden, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

"Artikel 26 ter

Teelt

De lidstaten mogen maatregelen nemen om de teelt van alle of bijzondere ggo's, toegelaten overeenkomstig deel C van deze richtlijn of Verordening (EG) nr. 1829/2003 en bestaande uit genetisch gemodificeerde rassen die in de handel zijn gebracht overeenkomstig de relevante EU-wetgeving betreffende het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal, op hun gehele grondgebied of een deel daarvan te beperken of te verbieden, mits:

a)          die maatregelen zijn gebaseerd op andere redenen dan die welke verband houden met de beoordeling van het schadelijke effect op de gezondheid en het milieu, dat kan worden veroorzaakt door de bewuste introductie of het in de handel brengen van ggo's;

alsmede,

b)          zij in overeenstemming zijn met de Verdragen.

In afwijking van Richtlijn 98/34/EG delen de lidstaten die voornemens zijn met redenen omklede maatregelen uit hoofde van dit artikel te nemen deze één maand vóór de vaststelling daarvan ter informatie mee aan de andere lidstaten en de Commissie."

In overweging 5 van het voorstel schrijft de Commissie: "Uit de ervaring is gebleken dat de teelt van GGO's een kwestie is waaraan de lidstaten op centraal of op regionaal en lokaal niveau bijzondere aandacht schenken. In tegenstelling tot kwesties in verband met het in de handel brengen en de invoer van ggo's, die op EU-niveau geregeld moeten blijven om de interne markt in stand te houden, is de teelt erkend als een kwestie met een sterke lokale/regionale dimensie. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, VWEU moeten de lidstaten daarom de mogelijkheid hebben om regels vast te stellen voor de daadwerkelijke teelt van ggo's op hun grondgebied nadat voor het ggo een wettelijke vergunning voor het in de handel brengen is verleend." Overweging 6 van het voorstel luidt als volgt: "In deze context lijkt het passend om de lidstaten overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel meer vrijheid te geven bij het nemen van besluiten of zij ggo-gewassen al dan niet op hun grondgebied willen laten telen zonder wijziging van het vergunningensysteem van de Unie inzake ggo's en ongeacht de maatregelen die de lidstaten overeenkomstig artikel 26 bis van Richtlijn 2001/18/EG mogen nemen om de onbedoelde aanwezigheid van ggo's in andere producten te vermijden". In overweging 7 wordt voorts verklaard: "De lidstaten moeten daarom in staat worden gesteld om maatregelen vast te stellen voor het beperken of verbieden van de teelt van alle of bijzondere ggo's op hun gehele grondgebied of een deel daarvan respectievelijk om de maatregelen die zij passend achten te wijzigen, in alle fasen van de verlening, herverlening of intrekking van de vergunning voor het in de handel brengen van de desbetreffende ggo's. Dit moet ook gelden voor genetisch gemodificeerde rassen van zaad en teeltmateriaal dat in de handel wordt gebracht overeenkomstig de desbetreffende wetgeving inzake het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal en met name overeenkomstig de Richtlijnen 2002/53/EG en 2002/55/EG. De maatregelen mogen alleen betrekking hebben op de teelt van ggo's en niet op het vrije verkeer en de invoer van genetisch gemodificeerd zaad en teeltmateriaal, als product of in producten, en de producten van de oogst daarvan. Zij mogen evenmin van invloed zijn op de teelt van niet genetisch gemodificeerde rassen van zaad en teeltmateriaal waarin accidentele of technisch niet te voorkomen sporen van in de EU toegelaten GGO's worden aangetroffen." En overweging 9: "Op grond van het subsidiariteitsbeginsel is het doel van deze verordening niet de harmonisatie van de teeltomstandigheden in de lidstaten maar de toekenning van de vrijheid aan de lidstaten om andere redenen aan te voeren dan wetenschappelijke beoordeling van de gezondheids- en milieurisico's voor het verbod van de teelt van ggo's op hun grondgebied. (...)"

Artikel 26 ter zou zowel gelden voor GGO’s die uit hoofde van richtlijn 2001/18/EG als voor GGO’s die uit hoofde van verordening nr. 1829/2003 zijn toegelaten.

III. Zienswijze van het Hof van Justitie: doel en inhoud van de voorgestelde maatregelen

Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie kunnen bepaalde beginselen worden afgeleid. Allereerst is de keuze van de juiste rechtsgrond van constitutioneel belang, gelet op de gevolgen van de rechtsgrond voor de fundamentele bevoegdheden en de procedure[10].

Ten tweede mag de keuze van de rechtsgrond niet afhangen van de overtuiging van de desbetreffende instelling omtrent het nagestreefde doel, maar moet zij "berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing[11] vatbaar zijn" , zoals het doel en de inhoud van de handeling[12].

IV. Analyse

Artikel 114 TFEU: de oorspronkelijke rechtsgrondslag

Op grond van artikel 114 VWEU kunnen volgens de gewone wetgevingsprocedure communautaire maatregelen worden vastgesteld "die de instelling en de werking van de interne markt betreffen". Dit artikel dient gelezen te worden in combinatie met artikel 26 VWEU, inhoudende dat het vrije verkeer van goederen als fundamenteel beginsel van de instelling van de interne markt moet worden beschouwd. Bovendien moet worden bedacht dat de Commissie volgens artikel 114, lid 3, bij maatregelen in verband met gezondheid, veiligheid en bescherming van milieu en consument van een "hoog beschermingsniveau" moet uitgaan. Op grond van de leden 4 t/m 9 is het de lidstaten toegestaan nationale maatregelen te nemen om gerechtvaardigde verboden of beperkingen te stellen aan invoer, uitvoer of doorvoer in de zin van artikel 36 VWEU, ook waar een harmonisatiemaatregel geldt. De leden 4 t/m 9 brengen daarom een belangrijke nuancering aan op het doel in meer algemene zin van het artikel, namelijk de totstandkoming en de werking van de interne markt te bevorderen.

Het doel en de inhoud van de maatregel is, de lidstaten de vrijheid te geven om met een beroep op andere redenen dan wetenschappelijke beoordeling van de gezondheids- en milieurisico's de teelt van ggo's op hun grondgebied te verbieden of te beperken. Hiertoe machtigt het nieuwe artikel 26 ter de lidstaten om maatregelen te nemen om de teelt van GGO’s, (i) die zijn toegelaten overeenkomstig deel C van deze richtlijn of Verordening (EG) nr. 1829/2003 en bestaan uit genetisch gemodificeerde rassen die in de handel zijn gebracht overeenkomstig de relevante EU-wetgeving betreffende het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal, op hun gehele grondgebied of een deel daarvan te beperken of te verbieden, (ii) onder de volgende voorwaarden: a) die maatregelen zijn gebaseerd op andere redenen dan die welke verband houden met de beoordeling van het schadelijke effect op de gezondheid en het milieu, dat kan worden veroorzaakt door de bewuste introductie of het in de handel brengen van ggo's; en b) zij zijn in overeenstemming met de Verdragen." Het voorstel tracht dus duidelijkheid te brengen in het bestaande rechtskader, door de lidstaten uitdrukkelijk de ruimte te geven om de teelt van GGO’s te beperken of te verbieden in alle gevallen die niet zijn geharmoniseerd, d.w..z die geen verband houden met de beoordeling van het schadelijke effect op gezondheid en milieu. In feite heeft het voorstel geen ander oogmerk dan een zekere "flexibiliteit" aan te brengen in het bestaande gecentraliseerde systeem voor toelating van GGO’s. Om die reden is de door de Commissie gekozen rechtsgrondslag de juiste.

Aan deze conclusie kan niet worden afgedaan door eventuele twijfel aan de meerwaarde die het voorstel van de Commissie brengt, omdat aan artikel 26 ter in de praktijk alleen een beperkte betekenis kan toekomen. In dit verband is de verwijzing naar ‘de verdragen’ onder punt (b) van belang. Afgezien van de voor de hand liggende vraag of en wanneer een maatregel van de Unie of een lidstaat met de Verdragen in overeenstemming is, schijnt deze bepaling impliciet te verwijzen naar de leden 4 - 9 van artikel 114 VWEU en naar artikel 36 VWEU. De juridische dienst van het Parlement heeft in zijn advies al een uitvoerige analyse gemaakt van mogelijke redenen om de teelt van GGO’s te beperken of te verbieden (paragr. 13-23). Hier volstaat de opmerking dat er voor beperkende maatregelen door de lidstaten wegens "andere redenen" niet veel mogelijkheden denkbaar zijn.

Het gaat hier niet werkelijk om loslaten van Unie-bevoegdheid, maar ook al zou het voorstel als "de-harmonisatie"-maatregel aan te merken zijn[13] dan blijft artikel 114 VWEU nog de juiste rechtsgrondslag. Met name het argument dat "de-harmonisatie" op grond van artikel 114 VWEU alleen zou zijn toegestaan als de "de-harmoniserende" wijziging bedoeld is om verbetering te brengen in de werking van de interne markt, is moeilijk vol te houden. Artikel 114 VWEU verschaft de Unie-wetgever de bevoegdheid om harmonisatiemaatregelen in te voeren met het oog op de soepele werking van de interne markt en bijgevolg ook om reeds genomen maatregelen aan te passen aan veranderende omstandigheden, door de reeds tot stand gebrachte mate van harmonisatie te verhogen dan wel te verlagen, of zelfs door een harmonisatiemaatregel in te trekken. Artikel 114 VWEU moet gelezen worden in het licht van artikel 2, lid 2 VWEU dat uitdrukkelijk bepaalt: "In de gevallen waarin bij de Verdragen op een bepaald gebied een bevoegdheid aan de Unie wordt toegedeeld die zij met de lidstaten deelt, kunnen de Unie en de lidstaten wetgevend optreden en juridisch bindende handelingen vaststellen. De lidstaten oefenen hun bevoegdheid uit voor zover de Unie haar bevoegdheid niet heeft uitgeoefend. De lidstaten oefenen hun bevoegdheid weer uit voor zover de Unie besloten heeft haar bevoegdheid niet meer uit te oefenen." Advocaat-Generaal Poiares Maduro schrijft in zijn conclusie in de zaak Vodafone: "Artikel 95 EG kan inderdaad de grondslag vormen voor een intensivering van regulering in aanvulling op maatregelen tot deregulering."[14] en het Hof overwoog in diezelfde zaak: "Wanneer een op artikel 95 EG gebaseerde handeling reeds alle handelsbelemmeringen op het gebied dat hij harmoniseert heeft weggenomen, kan deze omstandigheid de communautaire wetgever niet de mogelijkheid ontnemen die bepaling aan te passen aan gewijzigde omstandigheden of nieuwe kennis, gelet op zijn taak van toezicht op de bescherming van de in het Verdrag erkende algemene belangen "[15].

Artikel 192 VWEU als rechtsgrondslag

De rapporteur van de Commissie ENVI pleit voor artikel 192 VWEU als juiste rechtsgrondslag, om de volgende reden: "Aangezien de lidstaten rekening houden met factoren in verband met de bescherming van fauna en flora, bodembestemming en ruimtelijke ordening, gebieden waarop zij nog aanzienlijke bevoegdheden hebben, is het verantwoord dat de huidige verordening gebaseerd is op artikel 192 van het Verdrag."

Artikel 192, lid 1 ziet op maatregelen volgens de normale wetgevingsprocedure, ter uitvoering van het in artikel 191 voorgeschreven Uniebeleid inzake onder meer behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, en de bescherming van de menselijke gezondheid. Artikel 192, lid 2 ziet op maatregelen volgens een speciale wetgevingsprocedure met betrekking tot onder meer beheer van waterreserves en het gebruik van land. In het amendement wordt niet nader aangegeven of het eerste dan wel het tweede lid als juiste bepaling in aanmerking komt.

Naar de inhoud van het voorstel te oordelen zal artikel 192, lid 1, hier meer het meest relevant zijn: “1. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's de activiteiten vast die de Unie moet ondernemen om de doelstellingen van artikel 191 te verwezenlijken." Zoals hierboven gezegd, heeft het voorstel tot doel, de lidstaten de vrijheid te geven om met een beroep op andere redenen dan wetenschappelijke beoordeling van de gezondheids- en milieurisico's de teelt van ggo's op hun grondgebied te verbieden of te beperken. Duidelijk is dus dat het voorstel niet strekt tot realisering van een van de doelstellingen van artikel 191 VWEU. Integendeel, het is juist de bedoeling dat de lidstaten andere redenen kunnen aanvoeren dan overwegingen van milieu- of gezondheidsbescherming, voor het beperken of verbieden van GGO-teelt op hun grondgebied. Kijken we dus naar het oorspronkelijke Commissievoorstel dan moet de conclusie luiden dat er geen grond is voor gebruik van artikel 192 VWEU als rechtsgrondslag.

De rapporteur heeft echter een aantal amendementen ingediend die bij goedkeuring ook een wijziging van de rechtsgrondslag vereisen. Zonder al te uitvoerig op het ontwerpverslag in te gaan, zij in het bijzonder gewezen op amendement 8, dat als volgt luidt:

Amendement  8

Voorstel voor een verordening - wijzigingsbesluit

Artikel 1 – lid 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In Richtlijn 2001/18/EG wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening het volgende artikel ingevoegd:

1) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 26 ter

"Artikel 26 ter

Teelt

Teelt

De lidstaten mogen maatregelen nemen om de teelt van alle of bijzondere ggo's, toegelaten overeenkomstig deel C van deze richtlijn of Verordening (EG) nr. 1829/2003 en bestaande uit genetisch gemodificeerde rassen die in de handel zijn gebracht overeenkomstig de relevante EU-wetgeving betreffende het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal, op hun gehele grondgebied of een deel daarvan te beperken of te verbieden, mits:

De lidstaten mogen maatregelen nemen om de teelt van alle of bijzondere ggo's, toegelaten overeenkomstig deel C van deze richtlijn of Verordening (EG) nr. 1829/2003 en bestaande uit genetisch gemodificeerde rassen die in de handel zijn gebracht overeenkomstig de relevante wetgeving van de Unie betreffende het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal, op hun gehele grondgebied of een deel daarvan te beperken of te verbieden, mits:

a) die maatregelen zijn gebaseerd op andere redenen dan die welke verband houden met de beoordeling van het schadelijke effect op de gezondheid en het milieu, dat kan worden veroorzaakt door de bewuste introductie of het in de handel brengen van ggo's;

a) die maatregelen zijn gebaseerd op

 

i) op redenen die verband houden met milieugevolgen die kunnen worden veroorzaakt door de introductie of het in de handel brengen van ggo's en die komen bovenop de milieugevolgen die zijn onderzocht bij de beoordeling van het schadelijke effect op het milieu die is uitgevoerd op grond van deel C van deze richtlijn; of

 

ii) het ontbreken van of een gebrek aan gegevens over de mogelijke negatieve gevolgen van de introductie van ggo's voor het grondgebied van een lidstaat of de biodiversiteit in die lidstaat; of

 

iii) andere redenen, o.a. veranderingen in de landbouwpraktijk, de bodembestemming, de ruimtelijke ordening, sociaaleconomische gevolgen of andere legitieme factoren;

en

en

b) zij in overeenstemming zijn met de Verdragen.

b) zij in overeenstemming zijn met de Verdragen.

In afwijking van Richtlijn 98/34/EG delen de lidstaten die voornemens zijn met redenen omklede maatregelen uit hoofde van dit artikel te nemen deze één maand vóór de vaststelling daarvan ter informatie mee aan de andere lidstaten en de Commissie."

In afwijking van Richtlijn 98/34/EG delen de lidstaten die voornemens zijn met redenen omklede maatregelen uit hoofde van dit artikel te nemen deze één maand vóór de vaststelling daarvan ter informatie mee aan de andere lidstaten en de Commissie."

Ter motivering van dit amendement schrijft de rapporteur: "De risicobeoordeling op communautair niveau kan niet uitputtend zijn. Bovendien moet het ontbreken van gegevens of de ontoereikendheid van de gegevens over de mogelijke negatieve gevolgen van het ggo voor de specifieke nationale ecosystemen of milieus waarin wordt geïntroduceerd, volstaan als reden voor de lidstaat om de teelt van het ggo of de ggo's in kwestie te mogen verbieden. De lidstaten moeten ook kunnen verwijzen naar andere factoren, al dan niet in verband met gevolgen voor het milieu."

De redenen waarom een lidstaat de teelt van GGO’s kan beperken of verbieden, worden met dit amendement zozeer uitgebreid dat in feite ook ecologische redenen eronder komen te vallen, en in zoverre moet daardoor van een wijziging in het doel van het voorstel worden gesproken. Eigenlijk hebben alle amendementen die de rapporteur voorstelt, de bedoeling de lidstaten heel specifieke redenen en mogelijkheden te verschaffen om de teelt van GGO’s aan banden te leggen. Er worden voorwaarden genoemd die verband houden met het milieu en milieubehoud en –bescherming, zoals de mogelijke negatieve gevolgen van het GGO voor het ecosysteem, veranderingen in het grondgebruik, bescherming van fauna en flora enz. De lidstaten die de teelt van GGO’s op hun grondgebied niet willen toestaan proberen nu ethische argumenten aan te voeren, die echter voor het Hof van Justitie weinig kans van slagen bieden[16]. Zoals de juridische dienst van het Parlement in zijn advies reeds opmerkte, zal de wijziging van de richtlijn zoals de Commissie die voorstelt (nl. invoeging van het nieuwe artikel 26 ter) in wezen geen verandering brengen in het huidige vergunningenstelsel voor de teelt van GGO’s. In aanmerking genomen dat argumenten tegen de teelt van GGO’s met name steunen op gronden in verband met het milieu, zou de juiste grondslag voor het voorstel zoals geamendeerd door de rapporteur artikel 192, lid 1 VWEU moeten zijn. Ook lijkt het minder juist om maatregelen inzake de introductie in het milieu van GGO’s te baseren op gronden die de interne markt betreffen. In de eerste plaats zijn GGO’s niet gelijk te stellen met willekeurige andere producten want het gaat hier om levende organismen die zich kunnen voortplanten en vermenigvuldigen, en in de tweede plaats hebben zij invloed op productiestelsels en ecosystemen, die her en der in de Unie zeer divers zijn.

Conclusie:

Gelet op het pakket amendementen op het voorstel dat de rapporteur heeft ingediend, luidt de conclusie dat artikel 192, lid 1 VWEU de juiste rechtsgrondslag is.

In haar vergadering van 22 maart 2011 heeft de Commissie juridische zaken dan ook met 9 stemmen voor en 8 stemmen tegen[17] besloten tot de aanbeveling, het voorstel te baseren op artikel 192, lid 1 VWEU.

Hoogachtend,

Klaus-Heiner Lehne

  • [1]  PB L 106 van 17.4.2001, p. 1.
  • [2]  PB L 268 van 18.10.2003, p. 1.
  • [3] "doelbewuste introductie" wordt gedefinieerd in artikel 2, lid 3 van de richtlijn als volgt: "doelbewuste introductie": het op enigerlei wijze opzettelijk in het milieu brengen van een GGO of een combinatie van GGO's zonder dat specifieke inperkingsmaatregelen zijn getroffen om het contact van die organismen met de bevolking en het milieu te beperken en deze een hoog veiligheidsniveau te bieden".
  • [4]  ""in de handel brengen": het al dan niet tegen betaling ter beschikking stellen aan derden;
    De volgende handelingen worden niet beschouwd als in de handel brengen:
    - het ter beschikking stellen van GGO's voor activiteiten die vallen onder Richtlijn 90/219/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen(9), met inbegrip van het verzamelen van culturen;
    - het ter beschikking stellen van andere GGO's dan de bij het eerste streepje bedoelde micro-organismen, uitsluitend ten behoeve van activiteiten waarvoor passende strenge inperkingsmaatregelen gelden om het contact van die micro-organismen met de bevolking en het milieu te beperken en deze een hoog veiligheidsniveau te bieden; deze maatregelen moeten gebaseerd zijn op de inperkingsbeginselen van Richtlijn 90/219/EEG;
    - het ter beschikking stellen van GGO's uitsluitend ten behoeve van doelbewuste introductie overeenkomstig de voorschriften van deel B van deze richtlijn".
  • [5]  COM(2010)0380.
  • [6]  In beginsel om redenen in verband met "de-harmonisatie"; zie Doc. 15696/10 van de Raad.
  • [7]  Werkdocument van de diensten van de Commissie van 19.11.2010, beschouwing over juridische kwesties rond GGO-teelt (SEC(2010) 1454).
  • [8]  PR\855067EN.doc
  • [9] * Die doelstellingen omvatten: ”- behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu,
    - bescherming van de gezondheid van de mens; - behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
    - bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering".
  • [10]  Advies 2/00 Protocol van Carthagena, Jurispr. 2001 blz. I-9713, par. 5; Zaak C-370/07, Commissie/Raad, Jurispr. 2009 blz. I-8917, punten 46-49; advies 1/08, Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten, Jurispr. 2009 blz. I-11129, pnt. 110.
  • [11]  Zaak C-45/86, Commissie / Raad, Jurispr. 1987, blz. 1493, punt 11.
  • [12]  Zaak C-300/89, Commissie / Raad, Jurispr. 1987, blz. I-2867, punt 10.
  • [13]  Zoals de juridische dienst van de Raad beweert in diens advies waarin hij artikel 114 VWEU als geldige rechtsgrondslag afwijst. Zie de andersluidende opvatting van de juridische dienst van het Parlement in paragraaf 12 van diens advies.
  • [14]  Conclusie in zaak C-58/08 Vodafone, nog niet gepubliceerd in Jurispr., punt 9.
  • [15]  Zaak C-58/08 Vodafone, nog niet gepubliceerd in Jurispr., punt 34.
  • [16]  Zaak C-165/08, Commissie / Polen, Jurispr. 2009, blz. I-6843.
  • [17]  Bij de eindstemming waren aanwezig: Klaus-Heiner Lehne (voorzitter), Luigi Berlinguer (ondervoorzitter), Evelyn Regner (ondervoorzitter), Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (rapporteur), Tadeusz Zwiefka, Françoise Castex, Antonio Masip Hidalgo, Bernhard Rapkay, Alexandra Thein, Diana Wallis, Cecilia Wikström, Jiří Maštálka, Kurt Lechner, Angelika Niebler, Jan Philipp Albrecht, Eva Lichtenberger, Sajjad Karim.

ADVIES van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (15.3.2011)

aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om de teelt van ggo's op hun grondgebied te beperken of te verbieden
(COM(2010)0375 – C7‑0178/2010 – 2010/0208(COD))

Rapporteur voor advies: George Lyon

BEKNOPTE MOTIVERING

Achtergrond van het voorstel

Uw rapporteur wil bepaalde feiten en cijfers met betrekking tot de teelt van ggo's als uitgangspunt nemen voor de discussie:

- momenteel mogen in de EU 2 ggo's worden verbouwd: MON 810-maïs en Amflora-aardappelen

- 17 ggo's wachten momenteel op een vergunning voor verbouwing in de EU

- in 2009 werd op een areaal van 94.800 ha. in 5 lidstaten (Spanje, Tsjechische Republiek, Portugal, Roemenië en Slowakije) MON810-maïs verbouwd, waarvan 80% in Spanje (in 2008, voordat Duitsland stopte met het verbouwen van dit gewas, bedroeg dat areaal nog 107.700 ha.).

Amflora-aardappelen worden momenteel in drie lidstaten geteeld: Zweden, Duitsland en de Tsjechische Republiek.

In 2009 gebruikten 14 miljoen landbouwers wereldwijd 134 miljoen ha. landbouwgrond voor de teelt van ggo's[1], waarvan 64 miljoen ha. in de Verenigde Staten, meer dan 21 miljoen ha. in Brazilië en Argentinië en meer dan 8 miljoen ha. in landen als Canada en India.

Deze cijfers zijn tekenend voor de impasse in het besluitvormingproces over ggo's in de EU en voor het uitblijven van een antwoord op ernstige zorgen van landbouwers en consumenten.

Een wetenschappelijk onderbouwde benadering van nieuwe technologie

Uw rapporteur is van mening dat optimaal wetenschappelijk advies en een op risico gebaseerde benadering het uitgangspunt moeten vormen voor de beoordeling van de veiligheid van nieuwe technologieën. Zonder de veilige basis van wetenschappelijk advies ter staving van besluiten over de veiligheid van nieuwe methoden en praktijken loopt de samenleving het risico dat besluiten worden genomen op grond van populariteits- in plaats van op veiligheidsoverwegingen. Andere overwegingen van sociaal-economische, ethische of andere aard mogen niet in de plaats komen van wetenschappelijk onderbouwde besluiten inzake veiligheid. Uw rapporteur erkent dat het Commissievoorstel in zijn huidige vorm de gemeenschappelijke wetenschappelijke ggo‑vergunningprocedure in Europa niet ondermijnt.

Doel van het voorstel

Volgens de Commissie heeft het voorstel tot doel om, onverminderd het omvattend rechtskader voor de verlening van vergunningen voor uit ggo's bestaande of daarvan afgeleide producten, "de besluitvorming te vergemakkelijken", "rekening te houden met alle relevante factoren" en de lidstaten "voldoende flexibiliteit (te bieden) om besluiten te nemen over de teelt van ggo's nadat zij op EU‑niveau zijn toegelaten". Hoewel de juridische diensten van de Raad en het Europees Parlement serieuze vraagtekens hebben geplaatst bij respectievelijk de rechtszekerheid, de potentiële gevaren voor de interne markt en de verenigbaarheid met de WTO‑regels, is uw rapporteur, na alle argumenten tegen elkaar te hebben afgewogen, tot de conclusie gekomen dat het voorstel al met al de door de Commissie nagestreefde doelen kan dienen en mogelijkheden voor vooruitgang biedt bij het doorbreken van de impasse in het besluitvormingsproces over ggo's in de EU.

Standpunt

De algemene aanpak van de rapporteur bestaat erin het Commissievoorstel te versterken op punten waarover bezorgdheid bestaat, zoals de interne markt en de verenigbaarheid met de WTO-regels.

Ook heeft hij de bepaling ingevoerd dat het evenredigheidsbeginsel in acht moet worden genomen en dat consumenten en landbouwers vrij moeten kunnen kiezen. Hij heeft tevens getracht landbouwers die ggo‑vrij willen produceren beter te beschermen en lidstaten die gebruik maken van de flexibiliteit meer rechtszekerheid te bieden.

Uw rapporteur meent dat de lidstaten moet worden gevraagd om, wanneer zij besluiten gebruik te maken van hun nieuwe bevoegdheid, van geval tot geval te bezien of de beperkingen gewasspecifiek zijn. Dat zou betekenen dat wordt erkend dat verschillende ggo's verschillende gevaren en voordelen opleveren voor verschillende regio's, en dus afzonderlijk moeten worden beoordeeld om te waarborgen dat de lidstaten het evenredigheidsbeginsel in acht nemen.

Omwille van de keuzevrijheid, waarvan de noodzaak erkend wordt in de conclusies van de Raad van 4 december 2008 en het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 9 december 2010 (NAT 480 - CESE 1623/2010), moet ervoor worden gezorgd dat de lidstaten op hun grondgebied beschikken over degelijke regels inzake het naast elkaar voorkomen van conventionele en ggo-gewassen. Daartoe moet artikel 26 bis van Richtlijn 2001/18/EG worden gewijzigd, opdat landbouwers die geen ggo's willen verbouwen en consumenten die geen ggo's wensen te kopen de verzekering krijgen dat hun rechten zullen worden geëerbiedigd. Uw rapporteur is ook van mening dat de lidstaten volledig gebruik moeten maken van de flexibiliteit waarover zij krachtens artikel 26 bis en de nieuwe aanbeveling van de Commissie inzake richtsnoeren voor co‑existentie beschikken alvorens krachtens het voorgestelde artikel 26 ter verdere beperkende maatregelen te nemen.

Om niet‑ggo‑verbouwers te beschermen tegen economische verliezen als gevolg van onbedoelde aanwezigheid van ggo's op hun akkers en in hun zaden, verzoekt de rapporteur de Commissie om naast de co‑existentiemaatregelen een voorstel uit te werken voor technische drempels voor de etikettering van ggo‑sporen in conventionele zaden; deze drempels moeten, zoals in de conclusies van de Raad van 4 december 2008 was gevraagd, "worden vastgesteld op de laagste waarden die voor alle economische actoren haalbaar, evenredig en functioneel zijn".

Om te zorgen dat beperkende maatregelen evenredig zijn en dat alle praktische maatregelen worden genomen om de keuzevrijheid van boeren en consumenten te respecteren, stelt uw rapporteur voor de rechtszekerheid voor boeren in de context van dit voorstel te vergroten. Te dien einde moeten de lidstaten de beperkingen die zij uit hoofde van hun nieuwe bevoegdheid krachtens artikel 26 ter van Richtlijn 2001/187/EG willen vaststellen, minstens drie maanden voor het begin van het groeiseizoen bekendmaken en invoeren, zodat de boeren voldoende zekerheid hebben om vooruit te kunnen plannen.

Uw rapporteur is dus bereid het Commissievoorstel te steunen, mits de aanvullende garanties die in dit advies worden voorgesteld, worden aangenomen.

AMENDEMENTEN

De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande amendementen in haar verslag op te nemen:

Amendement 1

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2) In het kader van deze wetsteksten moeten ggo's voor de teelt een individuele risicobeoordeling ondergaan voordat zij in de Unie in de handel mogen worden gebracht. Het doel van deze vergunningsprocedure is te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mensen, de gezondheid en het welzijn van de dieren, het milieu en de belangen van de consumenten, waarbij tevens wordt gezorgd voor het doeltreffend functioneren van de interne markt.

(2) In het kader van deze wetsteksten moeten ggo's voor de teelt een individuele risicobeoordeling ondergaan voordat zij in de Unie in de handel mogen worden gebracht, waarbij, overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 2001/18/EG, rekening wordt gehouden met zowel directe als indirecte, onmiddellijk of vertraagd optredende effecten en cumulatieve langetermijneffecten voor de gezondheid van de mens en het milieu. Het doel van deze vergunningsprocedure is te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mensen, de gezondheid en het welzijn van de dieren, het milieu en de belangen van de consumenten, waarbij tevens wordt gezorgd voor het doeltreffend functioneren van de interne markt.

Amendement  2

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5) Uit de ervaring is gebleken dat de teelt van ggo's een kwestie is waaraan de lidstaten op centraal of op regionaal en lokaal niveau bijzondere aandacht schenken. In tegenstelling tot kwesties in verband met het in de handel brengen en de invoer van ggo's, die op EU-niveau geregeld moeten blijven om de interne markt in stand te houden, is de teelt erkend als een kwestie met een sterke lokale/regionale dimensie. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, VWEU moeten de lidstaten daarom de mogelijkheid hebben om regels vast te stellen voor de daadwerkelijke teelt van ggo's op hun grondgebied nadat voor het ggo een wettelijke vergunning voor het in de handel brengen is verleend.

(5) Uit de ervaring is gebleken dat de teelt van ggo's een kwestie is waaraan de lidstaten op centraal of op regionaal en lokaal niveau bijzondere aandacht schenken. In tegenstelling tot kwesties in verband met het in de handel brengen en de invoer van ggo's, die op EU‑niveau geregeld moeten blijven om de interne markt in stand te houden, is de teelt erkend als een kwestie met een sterke lokale/regionale/territoriale dimensie en een bijzondere dimensie waarover de lidstaten zelf moeten kunnen beschikken. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, VWEU moeten de lidstaten daarom de mogelijkheid hebben om bindende wettelijke voorschriften vast te stellen voor de daadwerkelijke teelt van ggo's op hun grondgebied nadat voor het ggo een wettelijke vergunning voor het in de handel brengen is verleend.

Amendement  3

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6) In deze context lijkt het passend om de lidstaten overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel meer vrijheid te geven bij het nemen van besluiten of zij ggo-gewassen al dan niet op hun grondgebied willen laten telen zonder wijziging van het vergunningensysteem van de Unie inzake ggo's en ongeacht de maatregelen die de lidstaten overeenkomstig artikel 26 bis van Richtlijn 2001/18/EG mogen nemen om de onbedoelde aanwezigheid van ggo's in andere producten te vermijden.

(6) In deze context lijkt het passend om de lidstaten overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel meer flexibiliteit te geven bij het nemen van besluiten of zij ggo-gewassen al dan niet op hun grondgebied willen laten telen zonder wijziging van het vergunningensysteem van de Unie inzake ggo's en naast de maatregelen die de lidstaten overeenkomstig artikel 26 bis van Richtlijn 2001/18/EG als gewijzigd bij deze verordening, moeten nemen om de onbedoelde aanwezigheid van ggo's in andere producten te vermijden.

Amendement  4

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7) De lidstaten moeten daarom in staat worden gesteld om maatregelen vast te stellen voor het beperken of verbieden van de teelt van alle of bijzondere ggo's op hun gehele grondgebied of een deel daarvan respectievelijk om de maatregelen die zij passend achten te wijzigen, in alle fasen van de verlening, herverlening of intrekking van de vergunning voor het in de handel brengen van de desbetreffende ggo's. Dit moet ook gelden voor genetisch gemodificeerde rassen van zaad en teeltmateriaal dat in de handel wordt gebracht overeenkomstig de desbetreffende wetgeving inzake het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal en met name overeenkomstig de Richtlijnen 2002/53/EG en 2002/55/EG. De maatregelen mogen alleen betrekking hebben op de teelt van ggo's en niet op het vrije verkeer en de invoer van genetisch gemodificeerd zaad en teeltmateriaal, als product of in producten, en de producten van de oogst daarvan. Zij mogen evenmin van invloed zijn op de teelt van niet genetisch gemodificeerde rassen van zaad en teeltmateriaal waarin accidentele of technisch niet te voorkomen sporen van in de EU toegelaten GGO's worden aangetroffen.

(7) De lidstaten moeten daarom in staat worden gesteld om maatregelen vast te stellen om de teelt van bijzondere ggo's, een op basis van gewasvariëteiten gedefinieerde ggo‑groep of alle ggo's op hun gehele grondgebied of een deel daarvan te beperken of te verbieden, mits die maatregelen vooraf aan een effectbeoordeling en een openbare raadpleging zijn onderworpen en ten minste twaalf maanden voor het begin van de inzaai worden genomen en publiekelijk bekend worden gemaakt aan alle betrokken ondernemers, met inbegrip van de telers. Deze keuze die aan de lidstaten wordt gelaten, hangt rechtstreeks samen met hun soevereiniteit inzake territoriaal beheer en territoriale ontwikkeling, bodemgebruik en de noodzaak de diversiteit van ecosystemen te beschermen. Dit moet ook gelden voor genetisch gemodificeerde rassen van zaad en teeltmateriaal dat in de handel wordt gebracht overeenkomstig de desbetreffende wetgeving inzake het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal en met name overeenkomstig de Richtlijnen 2002/53/EG en 2002/55/EG. De maatregelen mogen alleen betrekking hebben op de teelt van ggo's en niet op het vrije verkeer en de invoer van genetisch gemodificeerd zaad en teeltmateriaal, als product of in producten, en de producten van de oogst daarvan. Zij mogen evenmin van invloed zijn op de teelt van niet genetisch gemodificeerde rassen van zaad en teeltmateriaal waarin accidentele of technisch niet te voorkomen sporen van in de EU toegelaten GGO's worden aangetroffen.

Amendement  5

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8) Overeenkomstig het rechtskader voor de verlening van vergunningen voor ggo's kan het in de EU gekozen niveau van bescherming van de gezondheid van mens/dier en van het milieu door een lidstaat niet worden herzien en deze situatie mag niet worden veranderd. De lidstaten mogen echter maatregelen nemen om de teelt van alle of bijzondere ggo's op hun gehele grondgebied of een deel daarvan te beperken of te verbieden op grond van andere redenen in verband met het openbare belang dan die welke zijn aangegeven in de geharmoniseerde EU-voorschriften die reeds voorzien in procedures om rekening te houden met de risico's die een ggo voor de teelt voor de gezondheid en het milieu kan opleveren. Die maatregelen moeten verder in overeenstemming zijn met de Verdragen, met name wat betreft het beginsel van non-discriminatie tussen nationale en niet-nationale producten, en de artikelen 34 en 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, alsook met de desbetreffende internationale verplichtingen van de Unie, met name in de context van de Wereldhandelsorganisatie.

(8) Overeenkomstig het rechtskader voor de verlening van vergunningen voor ggo's kan het in de Unie gekozen niveau van bescherming van de gezondheid van mens/dier en van het milieu door een lidstaat niet worden herzien en deze situatie mag niet worden veranderd. De lidstaten mogen echter maatregelen nemen om de teelt van bijzondere ggo's een op basis van gewasvariëteiten gedefinieerde ggo‑groep of alle ggo's op hun gehele grondgebied of een deel daarvan te beperken of te verbieden op grond van andere naar behoren gemotiveerde redenen in verband met het openbare belang dan die welke zijn aangegeven in de geharmoniseerde voorschriften van de Unie die reeds voorzien in procedures om rekening te houden met de risico's die een ggo voor de teelt voor de gezondheid en het milieu kan opleveren. Er kan echter gebruik worden gemaakt van het onderscheiden begrip "risicomanagement" van Verordening (EG) nr. 178/2002 om die maatregelen te rechtvaardigen. Die maatregelen kunnen gerechtvaardigd zijn vanwege algemene beleidsdoelstellingen zoals:

 

- de noodzaak specifieke soorten landbouw te beschermen, zoals biologische landbouw of landbouw met hoge natuurwaarden (high nature value farming), alsook traditionele landbouwvormen,

 

- redenen in verband met de bescherming van de diversiteit van de landbouwproductie,

 

- de bescherming van ggo‑vrije gebieden, mits de genomen co-existentiemaatregelen niet voldoende bescherming bieden,

 

- de onmogelijkheid om co-existentie toe te passen vanwege specifieke geografische omstandigheden (bijv. kleine eilanden, bergen, klein nationaal grondgebied),

 

- sociaal-economische redenen zoals de bescherming van specifieke producten van de bergen, productkwaliteitsbeleid of kwaliteitslabels,

 

- bredere milieubeleidsdoelstellingen zoals specifieke habitats, ecosystemen, biodiversiteit, het ontstaan van resistentie en het behoud van landschappelijke kenmerken,

 

- territoriaal beheer of ruimtelijke ordening,

 

- andere legitieme redenen in verband met het openbaar belang of met bezorgdheid van het publiek, mits die redenen naar behoren gemotiveerd, evenredig en niet-discriminerend zijn.

 

Die maatregelen moeten verder in overeenstemming zijn met de Verdragen, met name wat betreft het beginsel van non-discriminatie tussen nationale en niet-nationale producten, het evenredigheidsbeginsel en de artikelen 34 en 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, alsook met de desbetreffende internationale verplichtingen van de Unie, met name in de context van de Wereldhandelsorganisatie. Die maatregelen moeten er ook voor zorgen dat de keuzevrijheid van landbouwers en consumenten naar behoren wordt geëerbiedigd.

Amendement  6

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9) Op grond van het subsidiariteitsbeginsel is het doel van deze verordening niet de harmonisatie van de teeltomstandigheden in de lidstaten maar de toekenning van de vrijheid aan de lidstaten om andere redenen aan te voeren dan wetenschappelijke beoordeling van de gezondheids- en milieurisico's voor het verbod van de teelt van ggo's op hun grondgebied. Bovendien is een van de doelen van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, namelijk de Commissie in staat stellen de vaststelling van bindende rechtsbesluiten op EU-niveau te overwegen, niet gediend door de systematische kennisgeving van de maatregelen van de lidstaten krachtens die richtlijn. Aangezien de maatregelen die de lidstaten uit hoofde van deze verordening kunnen vaststellen, geen betrekking kunnen hebben op het in de handel brengen van ggo's en bijgevolg de voorwaarden voor het in de handel brengen van krachtens de bestaande wetgeving toegelaten ggo's niet wijzigen, blijkt de kennisgevingsprocedure in het kader van Richtlijn 98/34/EG bovendien niet het meest passende informatiekanaal voor de Commissie te zijn. Daarom moet bij wijze van afwijking worden vastgesteld dat Richtlijn 98/34/EG niet van toepassing is. Een eenvoudiger systeem voor de kennisgeving van de nationale maatregelen vóór de vaststelling daarvan lijkt een evenrediger instrument te zijn om de Commissie op de hoogte te brengen van deze maatregelen. De maatregelen die de lidstaten voornemens zijn te nemen, moeten aldus tezamen met de redenen daarvan één maand vóór de vaststelling daarvan aan de Commissie en de andere lidstaten ter informatie worden meegedeeld.

(9) Op grond van het subsidiariteitsbeginsel is het doel van deze verordening niet de harmonisatie van de teeltomstandigheden in de lidstaten maar het bieden van flexibiliteit aan de lidstaten om andere naar behoren gemotiveerde redenen in verband met het openbaar belang aan te voeren dan die in verband met de overeenkomstig deel C van Richtlijn 2001/18/EG verrichte wetenschappelijke beoordeling van de gezondheids- en milieurisico's, zoals de in overweging 8 van deze verordening opgesomde redenen, om de teelt van ggo's op hun op hun gehele grondgebied of een deel daarvan te beperken of te verbieden, teneinde de besluitvorming over ggo's in de Unie te vergemakkelijken. Bovendien is een van de doelen van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften1, namelijk de Commissie in staat stellen de vaststelling van bindende rechtsbesluiten op EU‑niveau te overwegen, niet gediend door de systematische kennisgeving van de maatregelen van de lidstaten krachtens die richtlijn. Aangezien de maatregelen die de lidstaten uit hoofde van deze verordening kunnen vaststellen, geen betrekking kunnen hebben op het in de handel brengen van ggo's en bijgevolg de voorwaarden voor het in de handel brengen van krachtens de bestaande wetgeving toegelaten ggo's op zichzelf gezien niet wijzigen, blijkt de kennisgevingsprocedure in het kader van Richtlijn 98/34/EG bovendien niet het meest passende informatiekanaal voor de Commissie te zijn. Daarom moet bij wijze van afwijking worden vastgesteld dat Richtlijn 98/34/EG niet van toepassing is. Een eenvoudiger systeem voor de kennisgeving van de nationale maatregelen vóór de vaststelling daarvan lijkt een evenrediger instrument te zijn om de Commissie op de hoogte te brengen van deze maatregelen. De maatregelen die de lidstaten voornemens zijn te nemen, moeten aldus tezamen met de redenen daarvan één maand vóór de vaststelling daarvan aan de Commissie en de andere lidstaten ter informatie worden meegedeeld.

1 PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.

1 PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.

Amendement  7

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis) Overeenkomstig de conclusies van de Raad Milieu van 4 december 2008 moet de Commissie, omwille van de eerbiediging van de vrije keuze en van de volledige toepassing van het evenredigheidsbeginsel, opnieuw beoordelen welke drempels moeten worden vastgesteld voor de etikettering van ggo‑sporen in conventionele zaden. Daarnaast moet zij passende voorstellen doen inzake geharmoniseerde steekproef- en analysemethoden voor deze sporen, en met name een minimale prestatiedrempel voor opsporingsmethodenvaststellen.

Amendement  8

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – alinea -1 (nieuw)

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 bis – alinea 1

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(-1) Richtlijn 2001/18/EG wordt als volgt gewijzigd:

 

Artikel 26 bis, lid 1, wordt vervangen door:

 

"1. De lidstaten nemen alle passende maatregelen om de niet-doelbewuste aanwezigheid van ggo's in andere producten te voorkomen."

Motivering

Het moet voor de lidstaten verplicht worden passende maatregelen te nemen voor het beheren van co‑existentie op hun grondgebied, teneinde een vrije keuze mogelijk te maken en te voorkomen dat er grensoverschrijdende problemen ontstaan als gevolg van het niet beheren van co-existentie.

Amendement  9

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – alinea 1

Richtlijn 2001/18/EG

Inleidende formule

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In Richtlijn 2001/18/EG wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening het volgende artikel ingevoegd:

(1) Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden de volgende artikelen ingevoegd:

Amendement  10

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – alinea 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – alinea 1

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten mogen maatregelen nemen om de teelt van alle of bijzondere ggo's, toegelaten overeenkomstig deel C van deze richtlijn of Verordening (EG) nr. 1829/2003 en bestaande uit genetisch gemodificeerde rassen die in de handel zijn gebracht overeenkomstig de relevante EU-wetgeving betreffende het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal, op hun gehele grondgebied of een deel daarvan te beperken of te verbieden, mits:

De lidstaten mogen maatregelen nemen om de teelt van bijzonder ggo's, bijzondere ggo's, een op basis van gewasvariëteiten gedefinieerde ggo‑groep of alle ggo's, toegelaten overeenkomstig deel C van deze richtlijn of Verordening (EG) nr. 1829/2003 en bestaande uit genetisch gemodificeerde rassen die in de handel zijn gebracht overeenkomstig de relevante EU‑wetgeving betreffende het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal, op hun gehele grondgebied of een deel daarvan te beperken of te verbieden, mits:

Amendement  11

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – alinea 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – alinea 1 – letter a

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a) die maatregelen zijn gebaseerd op andere redenen dan die welke verband houden met de beoordeling van het schadelijke effect op de gezondheid en het milieu, dat kan worden veroorzaakt door de bewuste introductie of het in de handel brengen van ggo's;

a) die maatregelen:

 

i) gebaseerd zijn op andere redenen dan die welke vallen onder de overeenkomstig deel C van Richtlijn 2001/18/EG verrichte geharmoniseerde wetenschappelijke beoordeling van de gezondheids- en milieurisico's die kunnen worden veroorzaakt door de bewuste introductie of het in de handel brengen van ggo's, terwijl het onderscheiden begrip "risicomanagement" van Verordening (EG) nr. 178/2002 als grondslag kan dienen om nationale/regionale beperkingsmaatregelen te rechtvaardigen;

 

ii) gerechtvaardigd kunnen zijn vanwege algemene beleidsdoelstellingen zoals:

 

- de noodzaak specifieke soorten landbouw te beschermen, zoals biologische landbouw of landbouw met hoge natuurwaarden (high nature value farming), alsook traditionele landbouwvormen,

 

- redenen in verband met de bescherming van de diversiteit van de landbouwproductie,

 

- de bescherming van ggo‑vrije gebieden, mits de genomen co-existentiemaatregelen niet voldoende bescherming bieden,

 

- de onmogelijkheid om co‑existentie toe te passen vanwege specifieke geografische omstandigheden (bijv. kleine eilanden, bergen, klein nationaal grondgebied),

 

- sociaal-economische redenen zoals de bescherming van specifieke producten van de bergen, productkwaliteitsbeleid of kwaliteitslabels,

 

- bredere milieubeleidsdoelstellingen zoals specifieke habitats, ecosystemen, biodiversiteit, het ontstaan van resistentie en het behoud van landschappelijke kenmerken,

 

- territoriaal beheer of ruimtelijke ordening,

 

- andere legitieme redenen in verband met het openbaar belang of met bezorgdheid van het publiek, mits die redenen naar behoren gemotiveerd, evenredig en niet-discriminerend zijn.

Amendement  12

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – alinea 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – alinea 1 – letter a bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis) die maatregelen ervoor zorgen dat de keuzevrijheid van landbouwers en consumenten naar behoren wordt geëerbiedigd;

Motivering

Het fundamentele beginsel van keuzevrijheid voor boeren en consumenten moet in acht worden genomen, omdat daarmee wordt gezorgd dat de maatregelen evenredig zijn, dat de belangen van alle partijen in aanmerking worden genomen en dat er in de regio's een debat plaatsvindt over de teelt van ggo's.

Amendement  13

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – alinea 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – alinea 1 – letter a ter (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a ter) die maatregelen vooraf zijn gegaan door een effectbeoordeling waaruit blijkt dat zij noodzakelijk en evenredig zijn;

Motivering

Om de rechtsgeldigheid van de door de lidstaten aangenomen maatregelen om de teelt van ggo's te verbieden of aan banden te leggen, te waarborgen, moet er eerst een impactstudie worden uitgevoerd, ten einde de noodzaak en de proportionaliteit van de beoogde maatregelen aan te tonen. In geval van geschillen voor de WHO, zal deze impactstudie het makkelijker maken de aangenomen maatregel te verdedigen.

Amendement  14

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – alinea 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – alinea 1 – letter a quater (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a quater) aan die maatregelen een publieke raadpleging van ten minste dertig dagen vooraf is gegaan.

Motivering

Om ervoor te zorgen dat de bevoegde nationale autoriteiten een weloverwogen beslissing kunnen nemen, is het noodzakelijk dat de belanghebbenden hun waarnemingen kunnen delen voordat dergelijke maatregelen, die mogelijk op verschillende niveaus gevolgen zullen hebben, worden aangenomen.

Amendement  15

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 - alinea 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – alinea 1 – letter a quinquies (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a quinquies) die maatregelen ten minste twaalf maanden voor het begin van de inzaai worden genomen en aan alle ondernemers, met inbegrip van de telers, bekend worden gemaakt;

Amendement  16

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – alinea 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – alinea 1 – letter b

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b) zij in overeenstemming zijn met de Verdragen.

b) die maatregelen in overeenstemming zijn met de Verdragen, met name met het evenredigheidsbeginsel en de internationale verplichtingen van de Unie.

Amendement  17

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – alinea 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter – alinea 2 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De Commissie evalueert de noodzaak van een harmonisatie van de steekproef- en analysemethoden voor niet-toegestane ggo's die in kleine hoeveelheden in de zaden aanwezig zijn en kijkt daarbij met name naar de eventuele vaststelling van een minimale prestatiegrens van de detectiemethoden.

Motivering

Het ontbreken van harmonisatie leidt ertoe dat de lidstaten ieder hun eigen regels toepassen, waardoor concurrentieverstoringen onvermijdelijk zijn, aangezien bedrijven hun distributiekanalen kunnen verleggen. Aangezien het, ondanks de door de ondernemers genomen maatregelen, regelmatig voorkwam dat er sporen van niet-toegestane ggo's in partijen geïmporteerd zaad werden gevonden, moeten dezelfde stappen worden genomen als die door de Commissie voor diervoeding worden voorgesteld.

Amendement  18

Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit

Artikel 1 – alinea 1

Richtlijn 2001/18/EG

Artikel 26 ter bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 26 ter bis

 

Etikettering"ggo-vrij"

 

De Commissie stelt geharmoniseerde voorwaarden voor waarop de marktdeelnemers gebruik kunnen maken van vermeldingen dat producten geen ggo's bevatten.

Motivering

De richtsnoeren voor de ontwikkeling van nationale co‑existentiemaatregelen van 13 juli 2010 geven aan dat de lidstaten maatregelen mogen nemen om de economische gevolgen die verband houden met de aanwezigheid van ggo's onder de door de gemeenschap vastgestelde etiketteringsdrempel van 0,9% te vermijden. Om concurrentieverstoringen te voorkomen, zouden de voorwaarden waaronder de ondernemers gebruik zouden mogen maken van "ggo‑vrij"-vermeldingen op producten op Unieniveau geharmoniseerd moeten worden.

PROCEDURE

Titel

Wijziging van Richtlijn 2001/18/EG ten aanzien van de mogelijkheid voor de lidstaten om de verbouw van GGO op hun grondgebied te beperken of te verbieden

Document- en procedurenummers

COM(2010)0375 – C7-0178/2010 – 2010/0208(COD)

Commissie ten principale

ENVI

Advies uitgebracht door

       Datum bekendmaking

AGRI

7.9.2010

 

 

 

Rapporteur voor advies

       Datum benoeming

George Lyon

30.8.2010

 

 

Behandeling in de commissie

26.10.2010

1.12.2010

1.2.2011

 

Datum goedkeuring

15.3.2011

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

30

4

10

Bij de eindstemming aanwezige leden

John Stuart Agnew, Richard Ashworth, Liam Aylward, José Bové, Luis Manuel Capoulas Santos, Vasilica Viorica Dăncilă, Michel Dantin, Paolo De Castro, Albert Deß, Herbert Dorfmann, Hynek Fajmon, Lorenzo Fontana, Iratxe García Pérez, Béla Glattfelder, Sergio Gutiérrez Prieto, Martin Häusling, Esther Herranz García, Peter Jahr, Elisabeth Köstinger, Stéphane Le Foll, George Lyon, Gabriel Mato Adrover, Mairead McGuinness, Krisztina Morvai, Mariya Nedelcheva, James Nicholson, Rareş-Lucian Niculescu, Wojciech Michał Olejniczak, Georgios Papastamkos, Marit Paulsen, Britta Reimers, Ulrike Rodust, Alfreds Rubiks, Giancarlo Scottà, Czesław Adam Siekierski, Sergio Paolo Francesco Silvestris, Alyn Smith, Marc Tarabella, Janusz Wojciechowski

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Luís Paulo Alves, Christa Klaß, Giovanni La Via, Astrid Lulling, Daciana Octavia Sârbu, Christel Schaldemose, Milan Zver

  • [1]  De gegevens hebben betrekking op maïs, sojabonen, katoen en raapzaad.

PROCEDURE

Titel

Wijziging van Richtlijn 2001/18/EG ten aanzien van de mogelijkheid voor de lidstaten om de verbouw van GGO op hun grondgebied te beperken of te verbieden

Document- en procedurenummers

COM(2010)0375 – C7-0178/2010 – 2010/0208(COD)

Datum indiening bij EP

13.7.2010

Commissie ten principale

       Datum bekendmaking

ENVI

7.9.2010

Medeadviserende commissie(s)

       Datum bekendmaking

ITRE

7.9.2010

AGRI

7.9.2010

JURI

7.9.2010

 

Geen advies

       Datum besluit

ITRE

29.9.2010

JURI

20.9.2010

 

 

Rapporteur(s)

       Datum benoeming

Corinne Lepage

10.9.2010

 

 

Betwisting rechtsgrondslag

       Datum JURI-advies

JURI

22.3.2011

 

 

 

Behandeling in de commissie

28.2.2011

 

 

 

Datum goedkeuring

12.4.2011

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

34

10

16

Bij de eindstemming aanwezige leden

János Áder, Elena Oana Antonescu, Kriton Arsenis, Sophie Auconie, Pilar Ayuso, Paolo Bartolozzi, Sergio Berlato, Milan Cabrnoch, Martin Callanan, Nessa Childers, Chris Davies, Esther de Lange, Anne Delvaux, Bas Eickhout, Elisabetta Gardini, Gerben-Jan Gerbrandy, Julie Girling, Françoise Grossetête, Cristina Gutiérrez-Cortines, Satu Hassi, Jolanta Emilia Hibner, Dan Jørgensen, Christa Klaß, Holger Krahmer, Jo Leinen, Corinne Lepage, Peter Liese, Linda McAvan, Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė, Miroslav Ouzký, Gilles Pargneaux, Antonyia Parvanova, Andres Perello Rodriguez, Sirpa Pietikäinen, Mario Pirillo, Pavel Poc, Vittorio Prodi, Frédérique Ries, Oreste Rossi, Dagmar Roth-Behrendt, Daciana Octavia Sârbu, Horst Schnellhardt, Richard Seeber, Theodoros Skylakakis, Bogusław Sonik, Claudiu Ciprian Tănăsescu, Salvatore Tatarella, Åsa Westlund, Glenis Willmott, Sabine Wils

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Margrete Auken, Tadeusz Cymański, João Ferreira, Matthias Groote, Riikka Manner, Justas Vincas Paleckis, Bart Staes, Marianne Thyssen, Michail Tremopoulos

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Ashley Fox

Datum indiening

20.4.2011