VERSLAG over een betere waarborging van de veiligheid van offshoreolie- en ‑gasactiviteiten

26.7.2011 - (2011/2072(INI))

Commissie industrie, onderzoek en energie
Rapporteur: Vicky Ford
Rapporteur voor advies(*): Corinne Lepage, Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
(*) Medeverantwoordelijke commissie – Artikel 50 van het Reglement


Procedure : 2011/2072(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0290/2011
Ingediende teksten :
A7-0290/2011
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over een betere waarborging van de veiligheid van offshoreolie- en ‑gasactiviteiten

(2011/0000(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen[1],

–   gezien Richtlijn 92/91/EEG betreffende minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen[2],

–   gezien Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC-richtlijn)[3],

–   gezien Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 over de evaluatie van de gevolgen van particuliere en overheidsprojecten voor het milieu (milieueffectbeoordelingsrichtlijn)[4], zoals gewijzigd bij de Richtlijnen 97/11/EG[5], 2003/35/EG[6] en 2009/31/EG[7],

–   gezien Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade[8],

–   gezien Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid[9], zoals gewijzigd,

–   gezien Verordening (EG) nr. 2038/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 over meerjarenfinanciering voor de acties van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid op het gebied van de bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002[10],

–   gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie)[11],

–   gezien zijn resolutie van 7 oktober 2010 over EU-maatregelen inzake aardolieprospectie en ‑winning in Europa[12],

–   gezien de mededeling van de Commissie met de titel "De veiligheid van offshoreolie- en ‑gasactiviteiten beter waarborgen" (COM(2010)0560),

–   gezien artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–   gezien de artikelen 11 en 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–   gezien het ongeluk met de Deepwater Horizon, dat tot een tragisch verlies aan mensenlevens en ernstige milieuschade heeft geleid,

–   gezien het eindverslag van de Nationale Commissie van de VS voor het onderzoek naar de olieramp met de Deepwater Horizon van BP en naar offshoreboorwerkzaamheden,

–   gezien Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (de habitatrichtlijn)[13],

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie juridische zaken (A7‑0290/2011),

A. overwegende dat artikel 194 van het VWEU specifiek het recht van een lidstaat bekrachtigt om de voorwaarden te bepalen voor de exploitatie van zijn energiebronnen, terwijl hij daarbij ook de solidariteit en de bescherming van het milieu niet uit het oog mag verliezen,

B.  overwegende dat artikel 191 van het VWEU bepaalt dat het milieubeleid van de Unie streeft naar een hoog niveau van bescherming en berust op het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt,

C. overwegende dat de eigen olie- en gasbronnen in beduidende mate voorzien in de huidige energiebehoefte in Europa en thans van vitaal belang zijn voor onze energiezekerheid en diversifiëring op energieterrein,

D. overwegende dat sprake is van toenemende offshoreactiviteiten in aangrenzende gebieden rond de EU, waar het EU-recht niet geldt maar waar eventuele ongevallen gevolgen zouden hebben voor de EU; overwegende dat veel van deze gebieden momenteel politiek onstabiel zijn,

E.  overwegende dat er al een grote hoeveelheid internationale wetgeving en internationale overeenkomsten bestaat die betrekking hebben op de zeeën, waaronder de Europese wateren,

F.  overwegende dat het Zeerechtverdrag van de VN (UNCLOS) het rechtskader biedt waarin activiteiten op de oceanen en op zee moeten worden uitgevoerd, evenals de afgrenzing van het continentaal plat en de exclusieve economische zone (EEZ),

G. overwegende dat de veiligheid en integriteit van de aardolie- en aardgasexploratie, alsmede de maximale bescherming van de burgers van Europa en het milieu, moeten worden gegarandeerd,

H. overwegende dat de gevolgen van een ongeluk een grensoverschrijdend karakter kunnen hebben en dat daarom de wens gerechtvaardigd is dat de EU kan beschikken over een reeds voorbereide capaciteit om op verontreinigingen te reageren, waarbij ook rekening wordt gehouden met ongevallen buiten de wateren van de EU,

I.   overwegende dat de olieramp met de Deepwater Horizon de potentieel verwoestende consequenties voor mens en milieu heeft aangetoond van de exploitatie van aardolie onder extreme omstandigheden, evenals de enorme economische kosten die verband houden met dergelijke milieueffecten,

J.   overwegende dat in een aantal van de aanbevelingen van de Nationale Commissie van de VS voor het onderzoek naar de olieramp met de Deepwater Horizon van BP en naar offshoreboorwerkzaamheden wordt ingegaan op praktijken die in delen van de EU al twintig jaar of langer gangbaar zijn,

K. overwegende dat de olieramp met de Deepwater Horizon in de Golf van Mexico voor de EU aanleiding moet zijn tot een urgente en, waar nodig, diepgaande herziening van haar desbetreffende wet- en regelgeving, waarbij gekeken wordt naar het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat preventief moet worden opgetreden ten aanzien van alle aspecten van de offshorewinning en ‑exploratie van olie en gas, inclusief veilig transport via onderwaterpijpleidingen op of onder de zeebodem, op haar grondgebied, overwegende dat het Parlement het in dit verband verheugend vindt dat bij de Commissie de wil aanwezig is om de leemten in de bestaande EU-wetgeving met spoed te vullen,

L.  overwegende dat de olieramp in de Golf van Mexico voor het bedrijfsleven en de bevoegde autoriteiten aanleiding is geweest tot het instellen van fora als GIRG[14] en OSPRAG[15] om lering uit deze ramp te trekken, en overwegende dat veel van deze initiatieven al tot concrete resultaten hebben geleid,

M. overwegende dat nationale oliebedrijven in 2007 52% van de aardolieproductie in de wereld voor hun rekening namen en de controle hadden over 88% van de aangetoonde aardoliereserves, en overwegende dat hun belang in vergelijking met internationale aardolieondernemingen spectaculair toeneemt,

N. overwegende dat de uiteenlopende regelgevingsmechanismen van de lidstaten ervoor zorgen dat het veel moeilijker is de integriteit van veiligheidsmaatregelen te waarborgen, dat een extra financiële last op het bedrijfsleven wordt gelegd en dat de juiste, soepele werking van de interne markt in gevaar wordt gebracht,

O. overwegende dat bewezen lijkt dat met het scheiden van het vergunningsproces van gezondheids- en veiligheidsbeoordelingen eventuele belangenconflicten, of een vermenging van doelstellingen, zijn te voorkomen,

P.  overwegende dat de nationale regelgevers financiële haalbaarheid en capaciteiten moeten beoordelen alvorens een vergunning en een definitieve toestemming om te boren te geven, waarbij gewaarborgd moet zijn dat er voldoende fondsen beschikbaar zijn, onder meer ook langs de weg van een WA‑verzekering en gemeenschappelijk fondsen,

Q. overwegende dat er al internationale fora bestaan waarin regelgevers optimale praktijken kunnen uitwisselen, waaronder het NSOAF[16],

R.  overwegende dat de Commissie namens de EU reeds overeenkomstsluitende partij bij het OSPAR[17] is, een regionaal verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan,

S.  overwegende dat er mechanismen bestaan voor het rapporteren van incidenten, onder meer het jaarlijkse OSPAR-rapport over lozingen, lekkages en emissies, en overwegende dat niet‑reguliere kanalen zoals de "veiligheidsbulletins" van de NSOAF gebruikt kunnen worden voor de verspreiding van lessen die van dergelijke incidenten geleerd kunnen worden,

T.  overwegende dat in tal van bestaande overeenkomsten al procedures zijn beschreven voor een internationale respons op olielekkages van internationale omvang, zoals de OCES-overeenkomst[18],

U. overwegende dat de EU-machinerichtlijn in het algemeen betrekking heeft op uitrusting van offshoreolie- en ‑gasfaciliteiten, maar dat mobiele offshoreboorinstallaties en daarop gebruikte apparatuur niet onder deze richtlijn vallen,

V. overwegende dat het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid reeds technische bijstand verleent aan de Commissie bij de ontwikkeling en uitvoering van EU-wetgeving inzake maritieme veiligheid, en operationele taken heeft gekregen op het gebied van respons op olieverontreiniging, satelliettoezicht en bij de identificatie en lokalisatie van schepen met groot bereik (LRIT),

W. overwegende dat de verantwoordelijkheid voor de schoonmaak bij olielekkage en de aansprakelijkheid voor schade gebaseerd is op artikel 191 VWEU, dat het beginsel "de vervuiler betaalt" instelt, en zijn weerspiegeling vindt in afgeleid recht, zoals de richtlijn milieuaansprakelijkheid en de afvalstoffenrichtlijn,

X. overwegende dat voor de Noordzee al een compensatieregeling voor olievervuiling bestaat,

Regulering

1.  erkent dat uitgifte van vergunningen en andere vormen van toestemming voor de exploratie en exploitatie van koolwaterstofbronnen een prerogatief van de lidstaten is, en dat eventuele opschorting van activiteiten ter beoordeling staat van de betrokken lidstaat; onderstreept echter dat de vergunningsprocedures aan zekere gemeenschappelijke EU-criteria moeten voldoen en benadrukt het feit dat de lidstaten het voorzorgsbeginsel moeten toepassen als zij toestemming geven voor de exploratie en exploitatie van koolwaterstofreserves;

2.  houdt derhalve staande dat de invoering van een voor de gehele EU geldend moratorium op alle nieuwe vormen van diepzeeolieboringen in EU-wateren een onevenredige reactie zou zijn op de noodzaak hoge veiligheidsnormen voor de gehele EU te laten gelden;

3.  onderstreept dat het wet- en regelgevingskader van de respectieve lidstaten ervoor dient te zorgen dat alle exploitanten een op risico gebaseerde, specifiek voor de locatie geldende "veiligheidsanalyse" voorleggen, die hen verplicht tegenover de betrokken gezondheids-, veiligheids- en milieuautoriteiten terdege aan te tonen dat alle specifiek voor de locatie geldende en andere risico's in aanmerking zijn genomen en dat er voor iedere installatie controles zijn uitgevoerd;

4.  onderstreept dat de wet- en regelgevingskaders van alle lidstaten moeten voorzien in een robuuste regeling, overeenkomstig de huidige beste praktijken, waarbij alle voorstellen om boringen te verrichten worden vergezeld van een veiligheidsanalyse die moet worden goedgekeurd alvorens de werkzaamheden kunnen beginnen, met inbegrip van door onafhankelijke derden te verrichten verificatieprocedures en regelmatige onderzoeken met een passende frequentie door onafhankelijke deskundigen; onderstreept dat in de regelgeving opgenomen "controlepauzes" voor de aanvang van de booractiviteiten er verder voor zullen zorgen dat met alle risico's rekening is gehouden en dat deze zo gering mogelijk zijn gemaakt, en dat er voor elke installatie met een passende frequentie onderzoeken door onafhankelijke deskundigen worden uitgevoerd;

5.  wenst dat alle veiligheidsanalyses levende en mee-evoluerende documenten worden en dat concrete technische veranderingen of veranderingen van apparatuur door de desbetreffende bevoegde autoriteit moeten worden goedgekeurd, en benadrukt dat alle veiligheidsanalyses ten minste om de vijf jaar opnieuw moeten worden bezien, ook door de onafhankelijke regelgevers; onderstreept dat alle ter plaatse geldende procedures en alle apparatuur voor het opvangen van eventuele olielekkages in de veiligheidsanalyse moeten worden opgenomen;

6.  erkent dat er al een netwerk van regelgeving en beste praktijken bestaat en dat één enkel nieuw stukje specifieke EU-wetgeving het huidige netwerk van verschillende regimes zou kunnen destabiliseren, en zou kunnen doen afwijken van de beproefde veiligheidsanalysemethode, en benadrukt dat de nieuwe wetgeving niet mag trachten de huidige beste praktijken te dupliceren en deze evenmin in gevaar mag brengen;

7. steunt de wens van de Commissie om de minimumnormen in de EU in samenwerking met de lidstaten op te schroeven; meent dat veiligheids- en milieubelangen in alle wetgeving behoren te worden verwerkt en dat op alle gebieden van offshoreolie- en ‑gasactiviteiten de hoogste veiligheids- en milieunormen moeten worden toegepast; vraagt dat een onafhankelijke derde het coördinatiepeil in geval van een ongeluk verbetert; beveelt aan om deze taak toe te wijzen aan het EMSA;

8. verzoekt om uitbreiding van de milieueffectbeoordelingsrichtlijn[19] tot alle fasen van offshoreprojecten (verkenning en exploitatie) en verzoekt om specifieke eisen die aan milieueffectbeoordelingen moeten worden gesteld in geval van diepe wateren, complexe boorputten, moeilijke booromstandigheden en transport van olie en gas via pijpleidingen op of onder de zeebodem; is daarnaast van oordeel dat de Commissie ervoor moet zorgen dat milieueffectbeoordelingen voor door nationale autoriteiten goed te keuren offshoreprojecten ook betrekking moeten hebben op de procedures die exploitanten moeten volgen tijdens stilleggingen; verzoekt de Commissie de rechtsvoorschriften inzake milieueffectbeoordelingen tegen het licht te houden en daarin vast te leggen dat de beoordelingen moeten worden uitgevoerd door deskundigen die onafhankelijk zijn van de opdrachtgevers;

9.  verzoekt de Commissie een evaluatie uit te voeren van het bestaande regelgevingskader betreffende de ontmanteling van bestaande boorinstallaties en duidelijk te maken, zo nodig door middel van wetgeving, dat exploitanten verantwoordelijk zijn voor de veilige verwijdering van deze installaties en aansprakelijk zijn voor alle eventuele milieuschade als gevolg van de ontmanteling of voor milieuschade veroorzaakt door een boorlocatie na de ontmanteling;

10. verzoekt de Commissie te overwegen de goede beginselen in haar wetgeving voor de beheersing van gevaren op het vasteland (SEVESO II[20] en III[21]) ook op te nemen in wetgeving gericht op offshoreolie- en ‑gasactiviteiten; verzoekt de Commissie inmiddels, indien zij geen voorstel voor dergelijke specifieke wetgeving doet, haar SEVESO III-voorstel opnieuw te bekijken en het toepassingsgebied ervan uit te breiden tot booreilanden en pijpleidingen op of onder de zeebodem, alsook tot alle stadia van de exploratie van olie- en gasvelden tot de stillegging van de boorput; is verheugd over de toelichting van de Commissie over de herziening van de SEVESO II-richtlijn, waarin zij aangeeft dat zij zal bekijken wat de beste manier is om de milieuwetgeving te versterken;

11. merkt op dat offshoreolie- en ‑gasactiviteiten zijn vrijgesteld van de centrale bepalingen van de richtlijn industriële emissies[22]; stelt voor dat de Commissie in bijlage I, punt 1.5, "offshoreolie- en ‑gasactiviteiten" toevoegt aan de vóór 31 december 2011 uit te voeren herziening en stelt voor dat het Europese IPPC-bureau de beste beschikbare praktijken voor de offshoreolie- en ‑gasactiviteiten vastlegt;

12. is verheugd dat de Commissie voornemens is Richtlijn 92/91/EEG te herzien, en eist dat er gekozen wordt voor een benadering die gebaseerd is op gemeenschappelijke normen om te voorkomen dat werknemers binnen dezelfde onderneming op verschillende wijze worden behandeld naar gelang de winningplaats; dringt verder aan op een transparante, doeltreffende en samenhangende regeling die moet gelden voor alle werknemers in de offshoresector, en op een beoordeling van zowel de doelmatigheid van bestaande wetgeving als de mogelijkheden om wetgeving in de toekomst te harmoniseren;

13. dringt er bij de Europese Unie op aan de toepassing van de ILO-richtsnoeren inzake beheerssystemen voor veiligheid en gezondheid op het werk (ILO-OSH 2001) in de olie- en gaswinningsindustrie te bevorderen;

14. waarschuwt er echter voor dat de doeltreffendheid van wetgeving uiteindelijk afhangt van de kwaliteit van de toepassing ervan door de betrokken Europese en nationale autoriteiten en organen die de desbetreffende wetgeving uitvoeren, beheren en handhaven; is van oordeel dat de Commissie er actief op moet letten dat de autoriteiten van de lidstaten zich aan de regels houden;

15. benadrukt dat sommige lidstaten al uitstekende veiligheidsvoorschriften hebben in vergelijking met het internationale en Europese niveau;

16. onderstreept het belang van regelmatige, gevarieerde en rigoureuze inspecties, uit te voeren door onafhankelijke, ervaren specialisten die bekend zijn met plaatselijke omstandigheden; is van mening dat de inspectieregelingen van een exploitant ook moeten worden onderworpen aan verificatie door derden; steunt de inspanningen die sommige lidstaten zich al hebben getroost om het aantal rigoureuze inspecties op te voeren; onderstreept het belang van de onafhankelijkheid van de nationale autoriteiten en van doorzichtigheid bij de benadering van mogelijke belangenconflicten waarmee inspecteurs zich tegenover eventuele toekomstige werkgevers zien geconfronteerd;

17. merkt op dat de middelen eindig zijn wanneer het aankomt op ervaren inspecteurs, en dringt aan op verdere investeringen om een meer gekwalificeerd inspectienetwerk in de diverse lidstaten op te zetten; vraagt de Commissie om manieren te onderzoeken waarop zij de lidstaten kan helpen bij de ontwikkeling van hun eigen inspectoraten;

18. dringt erop aan dat er door de inspectieorganen doelmatige controlesystemen moeten worden gehanteerd, met innoverende methoden zoals specifieke controles van arbeidstijden of reddingsacties, en dat er sancties moeten kunnen worden opgelegd wegens het in gevaar brengen van de gezondheid of veiligheid van werknemers;

19. wijst erop dat het inspectiesysteem van een exploitant moet worden onderworpen aan verificatie door derden en inspecties op EU-niveau, en dat de controles van vaartuigen moeten worden uitgebreid tot offshoreboorplatforms voor olie en gas;

20. onderkent dat er bij sommige minder uitgebreide operaties wellicht schaalvoordelen te behalen zijn als lidstaten inspectie-instanties delen;

21. wijst erop dat bij uitbreiding van de EU-productwetgeving tot uitrustingen op offshore-installaties ermee rekening moet worden gehouden dat, gezien het hoge tempo van de technische vooruitgang, al te nauwkeurig voorgeschreven specificaties snel achterhaald kunnen zijn;

22. vreest dat een "controleur van controleurs" op EU-niveau niet voldoende meerwaarde zal opleveren om onttrekking van schaarse reguleringsmiddelen aan de bevoegde nationale autoriteiten te rechtvaardigen; heeft echter oog voor het potentieel van de aanzienlijke ervaring van het EMSA voor het voorkomen van olieongevallen alsmede toezicht- en detectieactiviteiten, en erkent dat het verzamelen van informatie, het uitwisselen van goede praktijken en het coördineren van de middelen voor respons in de hele EU moeten worden gecoördineerd; vraagt de Commissie te onderzoeken of een Europees regelgevingsorgaan voor offshoreactiviteiten, waarin nationale regelgevers naar het voorbeeld van BEREC in de telecommunicatiesector onder één noemer worden gebracht, meerwaarde zou kunnen opleveren en de handhaving en uitvoering van de strengste normen in de EU zou kunnen versterken;

Preventie, uitwisseling van informatie en beste praktijken

23. onderstreept het belang van regionale initiatieven als eerste fase van multilaterale actie en meent dat fora zoals de NSOAF in de Noordzee ook zouden moeten worden opgericht voor de lidstaten rond de Middellandse, de Baltische en de Zwarte Zee om erop toe te zien dat minimumnormen worden vastgesteld en gehandhaafd; is in dit verband verheugd over het initiatief van de Commissie tot instelling van het Mediterranean Offshore Authorities Forum (MOAF), en moedigt niet-EU-landen aan hieraan deel te nemen; is van oordeel dat normen en voorschriften die voor de EU zijn vastgesteld rekening moeten houden met milieuoverwegingen in verband met de exploratie van koolwaterstoffen in niet-EU-gebieden;

24. erkent dat in de diverse zeegebieden ook verschillende omstandigheden heersen, maar is van mening dat er, waar van toepassing, een interforacoördinatie tussen regionale initiatieven moet zijn om de optimale praktijk op EU-niveau te waarborgen; benadrukt dat de Commissie in deze fora een actieve rol dient te spelen;

25. is verheugd over het initiatief van de Commissie tot invoering van gezamenlijke EU/NSOAF-vergaderingen als gelegenheid voor de uitwisseling van optimale praktijken in de hele EU; onderstreept dat deze vergaderingen alleen bij voldoende belangstelling onder de deelnemers moeten worden gehouden;

26. is ingenomen met het besluit van de Internationale Vereniging van olie- en gasproducenten tot instelling van de Global Industry Response Group (GIRG) in de nasleep van de ramp in de Golf van Mexico; dringt er bij deze groep op aan transparantie te betrachten bij de uitwisseling van informatie en de samenwerking met autoriteiten;

27. benadrukt de veiligheidswinst van programma's voor motivering van het personeel; pleit voor nauwe banden tussen en gemeenschappelijke initiatieven van industrie, werknemers en nationaal bevoegde autoriteiten op gebied van gezondheid, veiligheid en milieubescherming;

28. benadrukt dat de sector van de offshoreolie- en ‑gasactiviteiten zeer grote risico's met zich meebrengt voor de gezondheid en de veiligheid van werknemers vanwege de soms extreme milieuomstandigheden, ploegendiensten van 12 uur, alsmede de geïsoleerde ligging, en erkent dat deze specifieke arbeidsomstandigheden – met name de psychologische druk – moeten worden gereglementeerd, en dat dit zo moet blijven, om menselijke fouten te beperken en werknemers te beschermen; beveelt derhalve aan dat er voor de werknemers een verzekeringsstelsel komt, alsmede een onderlinge verzekeringsmaatschappij naar gelang de risico's waaraan zij worden blootgesteld;

29. wijst op het meest recente rapport van de Britse Health and Safety Executive over arbeidsomstandigheden op de Noordzee, waaruit blijkt dat het aantal dodelijke en ernstige ongelukken het afgelopen jaar is verdubbeld, en dat aanzienlijke koolwaterstoflekken met een derde zijn toegenomen;

30. wenst dat er een cultuur van preventieve gezondheid en veiligheid ontstaat, door de inzet van de ondernemingen en vakbonden en de actieve deelname van de werknemers, met name door hen te raadplegen en te betrekken bij de opstelling en de toepassing van veiligheidsprocedures, alsmede door hen op de hoogte te stellen van het mogelijke risico dat zij lopen; wijst op het belang om deze procedures in de gehele commandostructuur te testen en te controleren, om ervoor te zorgen dat ook het senior management is opgeleid en aansprakelijk is bij ongevallen of veiligheidsgebreken;

31. doet een beroep op het bedrijfsleven zich tot een werkelijke veiligheidscultuur in zijn organisaties te verplichten, in de offshoresector of binnen een kantooromgeving; bepleit daarom regelmatige opleidingsprogramma's voor alle vaste en werknemers en contractanten alsook voor de werkgevers;

32. verzoekt de Commissie de mogelijkheid te overwegen om gemeenschappelijke hoge veiligheidsnormen en -systemen vast te stellen om gevaren tegen te gaan en te beperken teneinde de risico's te minimaliseren en, indien nodig, snel en doelmatig te reageren; dringt er ook op aan om in de EU-lidstaten opleidingseisen vast te stellen voor werknemers die werkzaamheden met een hoog risico verrichten, met inbegrip van aannemers en onderaannemers, en deze te harmoniseren om een coherente naleving ervan in alle Europese wateren te waarborgen; verzoekt de Commissie met internationale partners actief de mogelijkheid na te gaan om een mondiaal initiatief inzake gezondheids- en veiligheidsvoorschriften voor werknemers te starten en deze voorschriften regelmatig te actualiseren om ervoor te zorgen dat ze in overeenstemming zijn met de nieuwste stand van de techniek;

33. dringt er bij de lidstaten op aan alleen gecertificeerde interne en externe opleidingen toe te staan;

34. verwelkomt internationale uitwisselingsprogramma's en gezamenlijke opleidingsprogramma's voor het personeel van de bevoegde nationale autoriteiten en verzoekt de Commissie en de lidstaten voorstellen te doen voor initiatieven om deze aan te moedigen;

35. dringt erop aan dat er strikte voorschriften gelden qua veiligheid, bescherming van de gezondheid en opleiding voor onderaannemers, die over de vereiste kwalificaties moeten beschikken om onderhouds- en constructiewerkzaamheden te verrichten op hun bevoegdheidsterrein; dringt erop aan dat werknemers, met inbegrip van aannemers en onderaannemers en werknemersorganisaties, op de hoogte worden gesteld van alle risico's die het werk met zich meebrengt, voordat het feitelijk wordt verricht;

36. benadrukt dat werknemers verderop in de productieketen offshore of onshore ook blootgesteld worden aan zeer grote gezondheids- of veiligheidsrisico's; verzoekt de lidstaten deze werknemers ook onder hun regelgevingsactiviteiten te laten vallen;

37. dringt erop aan dat er een bijzondere en regelmatige medische follow-upzorg wordt aangeboden aan werknemers die werkzaam zijn in de offshoreolie- en ‑gaswinningssector; beveelt aan dat er ten minste eenmaal per jaar een medisch onderzoek naar de lichamelijke en geestelijke toestand van de werknemers plaatsvindt;

38. dringt aan op dat er een regeling wordt goedgekeurd voor de beoordeling van de risico's waar werknemers aan worden blootgesteld en dat met deze beoordeling rekening wordt gehouden bij de berekening van het salaris van de werknemers;

39. vraagt het bedrijfsleven zich te houden aan de optimale praktijken ten aanzien van veiligheidsvertegenwoordigers; is van mening dat de werknemers een veiligheidsvertegenwoordiger moeten kunnen kiezen die zich in alle onderdelen van de bedrijfsvoering en het besluitvormingsproces met veiligheidsvraagstukken bezighoudt; meent ook dat werknemers veiligheidsgebreken of -risico's op anonieme basis bij de bevoegde autoriteiten moeten kunnen melden, met bescherming tegen intimidatie;

40. is voorstander van krachtiger inspanningen tot deling van beste praktijken onder de lidstaten op het punt van regulering, normen, procedures en melding en beheer van ongevallen, met inbegrip van wetenschappelijke adviezen, regelingen voor bedrijfsveiligheid en milieubescherming, risicobeheer, responsprocedures enz.;

41. erkent dat er al informatie wordt gedeeld, of dat nu gebeurt via reguleringswerkgroepen of via commerciële partnerschappen en joint ventures; is van mening dat veiligheid niet vatbaar is voor enig eigendomsrecht;

42. roept de nationaal bevoegde autoriteiten op om de uit incidentmeldingen gewonnen informatie te delen en openbaar te maken – met inachtneming van commercieel gevoelige aspecten – zodat er lering uit kan worden getrokken; erkent dat consolidering en extra coördinatie van bestaande praktijken en het rapporteren van incidenten kunnen helpen bij het waarborgen van transparantie en een consequente aanpak in de gehele EU; deze informatie moet zo spoedig mogelijk worden gedeeld worden nadat een incident heeft plaatsgevonden en dient onder meer te omvatten: incidenten met het personeel, machinestoringen, vrijkomen van koolwaterstoffen en andere incidenten die aanleiding tot zorg zijn; is ingenomen met internationale initiatieven, waaronder de G20-werkgroep, die op wereldniveau kennis helpen verspreiden over incidenten en eventueel noodzakelijke herstelmaatregelen;

43. meent dat de Commissie een beoordeling moet maken van de doeltreffendheid van de verschillende bestaande informatiekanalen, van de voor- en nadelen van rationalisering en/of van de voor- en nadelen van nieuw in te voeren internationale regimes, met de nodige aandacht voor de daarmee gemoeide administratieve lasten;

Vergunningen en toestemming voor boorwerkzaamheden

44. wijst op het verschil tussen vergunning en toestemming voor boorwerkzaamheden en constateert dat de vergunninghouder niet de organisatie hoeft te zijn die de boringen verricht; stelt dat de regulering moet voorzien in "controlepauzes" tussen de toekenning van een vergunning en de aanvang van de boorwerkzaamheden;

45. beveelt aan dat vergunningverlening en gezondheids- en veiligheidstaken in alle lidstaten gescheiden blijven; is van oordeel dat de Commissie met de lidstaten moet samenwerken om gemeenschappelijke, transparante en objectieve vergunningscriteria vast te stellen waarbij, om belangenconflicten te voorkomen, gegarandeerd wordt dat de vergunningverlening en gezondheids- en veiligheidsaspecten van elkaar worden gescheiden;

46. constateert dat een groot aantal installaties in de EU-wateren tamelijk oud begint te worden; verwelkomt stappen die ertoe moeten leiden dat de bestaande platforms beter op hun taak berekend zijn;

47. is van mening dat van olie- en gasexploitanten moet worden verlangd dat zij tijdens de vergunningsprocedure en tijdens alle stadia van offshoreprojecten (verkenning, exploitatie en stillegging) aantonen over voldoende financiële draagkracht te beschikken voor herstel van de door hun specifieke activiteiten veroorzaakte milieuschade, met inbegrip van schade die wordt veroorzaakt door ongelukken met een lage waarschijnlijkheid, maar grote gevolgen – hetzij via een verplichte onderlinge regeling van de bedrijfstak, hetzij via een wettelijk verplichte verzekering, hetzij via een gemengd stelsel dat financiële garanties biedt;

Noodplannen

48. pleit voor locatiespecifieke noodplannen waarin risico's worden herkend, mogelijke vervuilingsbronnen en gevolgen worden beoordeeld, en een responsstrategie wordt omschreven, met boorplannen voor eventuele hulpputten; beveelt aan dat operatoren aan wie een vergunning wordt verleend als voorwaarde voor het verkrijgen van de vergunning ten minste twee maanden voor aanvang van de werkzaamheden hun noodplannen moeten voorleggen; in het geval van ingewikkelde boorputten of moeilijke booromstandigheden moeten die noodplannen worden beoordeeld, geconsulteerd en worden goedgekeurd tegelijk met andere goedkeuringsprocedures (bij voorbeeld procedures in verband met milieueffecten of de plannen voor de boorputten); is van mening dat de werkzaamheden in geen geval mogen beginnen voordat een noodplan is goedgekeurd door de lidstaat waarin zij zullen worden uitgevoerd; noodplannen moeten door de nationale bevoegde autoriteit worden gepubliceerd, met inachtneming van de gegevensbescherming;

49. vraagt de lidstaten om nationale noodplannen op te stellen, te wijzigen of te actualiseren, met vermelding van bevelslijnen en mechanismen voor de inzet van nationale middelen naast de hulpmiddelen waarover de industrie beschikt voor het geval van een lekkage; dringt bij de lidstaten aan op samenwerking onderling en met aan de EU grenzende landen bij de opstelling van regionale noodplannen; vraagt dat deze plannen aan het EMSA worden doorgegeven;

50. merkt op dat recente gebeurtenissen de risico's van de offshore-exploratie en -productie van olie en gas voor het zeevervoer en het mariene milieu hebben aangetoond; is van oordeel dat het gebruik van de responsmogelijkheden van het EMSA uitdrukkelijk moet worden uitgebreid naar de voorkoming en bestrijding van verontreiniging door dergelijke activiteiten;

51. stelt voor dat in de inventarisering van responsmiddelen door het EMSA alle van belang zijnde hulpmiddelen worden opgenomen waarover de overheid en de industrie beschikt, zodat het EMSA over de goede mogelijkheden beschikt om zo nodig bij een groot ongeluk een coördinerende rol te spelen;

52. stelt voor de uitrusting die beschikbaar is voor de bestrijding van eventuele olielekkages een essentieel onderdeel van de noodplannen te laten zijn en dergelijke uitrusting in de buurt van olie- of gasinstallaties beschikbaar te houden, zodat bij een groot ongeluk een snelle inzet mogelijk is;

53. dringt er bij de bedrijven op aan fondsen te blijven reserveren voor onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot nieuwe technologie voor preventie en hulp bij ongelukken; onderstreept dat, voordat rampenbestrijdingsmethoden worden toegevoegd aan een goedgekeurd noodplan, deze door een onafhankelijke instantie moeten worden getest, beoordeeld en goedgekeurd;

54. acht het van essentieel belang dat gericht en innovatief wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt teneinde het mogelijk te maken automatische systemen te gebruiken voor het toezicht op het verloop en het stoppen van de operaties op boorplatforms en daarbij de betrouwbaarheid te verhogen van de boor- en exploitatiewerkzaamheden en de brandveiligheidssystemen onder extreme weersomstandigheden;

55. bepleit een strikt toezicht op en het voortdurend testen en beoordelen van de milieueffecten van chemische dispergeermiddelen (inclusief rampenplannen die in het gebruik van dergelijke middelen voorzien) om er enerzijds voor te zorgen dat zij bij een optredende lekkage geschikt voor gebruik zijn en om anderzijds schade voor de volksgezondheid en het milieu uit te sluiten; roept de Commissie op ervoor te zorgen dat gedetailleerder onderzoek wordt verricht naar de gevolgen van dergelijke chemische stoffen, indien nodig via onderzoekprogramma's van de EU;

Rampenbestrijding

56. onderkent dat de industrie de primaire verantwoordelijkheid heeft voor het ingrijpen bij rampen; is ingenomen met gezamenlijke initiatieven van de industrie voor de ontwikkeling, de mobilisering en de inzet van hulpmiddelen om olielekken tegen te gaan; onderstreept dat de overheidssector een belangrijke regelende, veiligheidsgaranderende en coördinerende rol bij de respons op een ramp moet spelen;

57. beveelt aan meer nadruk te leggen op een stelselmatige opleiding, vooral op het gebruik in de praktijk van apparatuur voor de respons op rampen;

58. doet een beroep op de lidstaten en de Commissie om ervoor te zorgen dat het vergunningsstelsel voorziet in financiële beschermingsinstrumenten die de mogelijkheid bieden met spoed de nodige financiële middelen te mobiliseren ter compensatie van de economische en sociale verliezen, alsmede milieuschade als gevolg van een olie- of gaslekkage;

59. is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om het mandaat van het EMSA uit te breiden en daarin niet alleen vaartuigen op te nemen, maar ook offshore-installaties;

60. stelt vast dat de inzet van de deskundigheid en de middelen van het EMSA door de herziene EMSA-verordening zullen worden bepaald, maar dat deze inzet expliciet zodanig moet worden verruimd dat hij ook geldt voor de respons op vervuiling als gevolg van olie- en gasexploratie, en dat hij zo nodig in de gehele EU en de aangrenzende landen beschikbaar moet zijn;

61. is van oordeel dat de op EU-niveau ontwikkelde instrumenten voor respons en toezicht, respectievelijk het netwerk van gereedgehouden bergingsvaartuigen voor olielekkages van het EMSA en het netwerk van toezicht op en de detectie van olielekkages CleanSeaNet (CSN), kunnen worden ingezet voor incidenten/ongelukken met offshore-installaties;

62. beveelt aan de CleanSeaNet-dienst van het EMSA te gebruiken voor het toezicht op olieplatforms en illegale lozingen vanaf vaartuigen; erkent dat 50% van de thans door CleanSeaNet geleverde beelden kan worden gebruikt voor het toezicht op olieplatforms;

63. beveelt daarom het gebruik van het Service Network of Stand-by EMSA Oil Spill Respond Vessels (SOSRV) aan, na overweging van de volgende punten:

a) niet alle vaartuigen kunnen opereren in atmosferen met een vlampunt dat lager is dan 60º;

b) de contracten moeten worden verbeterd, zodat langere oliebergingsoperaties mogelijk zijn;

c) leemten in het huidige netwerk moeten worden gedicht;

d) er moeten nieuwe technieken worden onderzocht, zoals het gebruik van olienetten;

64. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om zo spoedig mogelijk met voorstellen te komen voor de oprichting van een EU-brigade voor civiele bescherming op basis van het EU-mechanisme voor civiele bescherming en samen met de lidstaten een Europees actieplan te ontwikkelen, met specifieke instrumenten die de EU in staat stellen op te treden in geval van grootschalige verontreiniging door offshoreolie-installaties, waaronder begrepen olie- en gasleidingen op of onder de zeebodem;

65. onderkent de rol die het MIC[23] vervult ter aanvulling van de responsmechanismen voor noodsituaties van de lidstaten en de industrie;

66. steunt innovatieve, op de maritieme sector gerichte diensten; is verheugd over de discussie van de Commissie en de lidstaten over een nieuw e‑maritiem initiatief dat voortbouwt op het SafeSeaNet-project, en meent dat het verdere veiligheidsvoordelen kan bieden aan de offshoreolie- en gasindustrie;

67. stelt met nadruk dat ieder zeegebied steeds toegang moet hebben tot voldoende, direct inzetbaar materieel om grote lekkages overeenkomstig het ongunstigste scenario in dit specifieke zeegebied, dat eventueel niet alleen EU-wateren omvat, aan te pakken;

68. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat bij het betere beheer van mariene gegevens, zoals bedoeld in de mededeling van de Commissie getiteld "Mariene kennis 2020"[24] en het voorstel voor een verordening tot vaststelling van een programma ter ondersteuning van de ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid[25], rekening wordt gehouden met het feit dat voor passende monitoring van verontreinigingsdreigingen moet worden gezorgd, teneinde tijdig de meest geschikte maatregelen te kunnen nemen;

69. verzoekt de Commissie een voorstel uit te werken dat offshore-exploitanten die met een overheidsvergunning werken verplicht de door hen gegenereerde wetenschappelijke kennis ter beschikking te stellen aan de bevoegde autoriteiten die werken met de in het kader van "Mariene kennis 2020" ontwikkelde normen en protocollen, teneinde het overheidstoezicht te verbeteren en de kennis van het mariene milieu te bevorderen;

Aansprakelijkheid

70. vraagt de lidstaten om er bij hun onderzoek naar financiële garantiemechanismen, waaronder de noodzaak van aansprakelijkheidsverzekering, op te letten dat de verzekeringspremies worden vastgesteld op basis van het werkelijke risico als gevolg van boor- en exploitatiemoeilijkheden, zodat kleine en middelgrote operatoren die een vergunning aanvragen niet uit de markt worden geprijsd, en er tegelijk voor te zorgen dat de volledige aansprakelijkheidsdekking gehandhaafd blijft;

71. onderstreept dat financiële garanties in principe inderdaad via verzekering of via industriemutualisering kunnen worden gegeven, maar het desalniettemin belangrijk is van exploitanten te verlangen dat zij aantonen over financiële garanties te beschikken voor de volledige kosten van opruimwerkzaamheden en compensatiebetalingen in het geval van een grote ramp, en dat moet worden voorkomen dat risico en aansprakelijkheid worden geëxternaliseerd naar kleinere bedrijven die in het geval van een ongeluk eerder failliet gaan; hamert erop dat gemeenschappelijke regelingen zodanig worden vormgegeven dat er sprake blijft van stimulansen voor het vermijden van risico's en de hoogste veiligheidsnormen bij individuele operaties in acht worden genomen;

72. erkent het nut van collectieve fondsen zoals OPOL in de Noordzee en bepleit dat zulke fondsen in elk zeegebied in de EU worden opgericht; pleit voor verplichte aansluiting van exploitanten bij die fondsen en wenst dat rechtszekerheid wordt geboden doordat een veiligheidsvangnet wordt gecreëerd dat de lidstaten, de maritieme sector – met name vissers – en de belastingbetalers gerust moet stellen;

73. onderstreept dat het vrijwillige karakter van waarborgregelingen als OPOL beperkingen oplegt aan hun wettelijke controle en meent daarom dat de positie van deze waarborgfondsen zou worden versterkt als hun instelling als voorwaarde zou worden gesteld voor de afgifte van een vergunning;

74. benadrukt dat de bijdragen moeten worden gebaseerd op, en in overeenstemming moeten zijn met zowel het risiconiveau op de boorplaats als de noodplannen;

75. verzoekt de Commissie terug te komen op het standpunt dat zij in haar op 12 oktober 2010 gepubliceerde verslag[26] heeft verwoord, met als conclusie dat "de invoering van een geharmoniseerd systeem van verplichte financiële zekerheid momenteel nog niet gerechtvaardigd is"; dringt erop aan dat de Commissie niet de volgens artikel 18, lid 2, van de richtlijn milieuaansprakelijkheid vastgestelde termijn afwacht om een verslag in te dienen met alle nodige voorstellen tot wijziging van de richtlijn;

76. is van mening dat de werkingssfeer van de richtlijn milieuaansprakelijkheid[27] zodanig moet worden uitgebreid dat het beginsel "de vervuiler betaalt" en strikte aansprakelijkheid van toepassing zijn op alle schade aan mariene wateren en de biodiversiteit, zodat olie- en gasmaatschappijen verantwoordelijk kunnen worden gemaakt voor alle door hen veroorzaakte milieuschade en de volledige aansprakelijkheid (zonder bovengrens) op zich kunnen nemen voor potentiële schade, waarvoor zij reserves moeten aanhouden;

77. verzoekt om een zodanige herziening van de richtlijn milieuaansprakelijkheid dat deze richtlijn overeenkomstig de kaderrichtlijn inzake een strategie voor het mariene milieu[28] gaat gelden voor alle mariene wateren van de EU;

78. verzoekt de Commissie via de richtlijn milieuaansprakelijkheid de schadedrempels te verlagen en een streng aansprakelijkheidsregime te hanteren voor alle schade die wordt toegebracht aan mariene wateren en mariene biodiversiteit, ongeacht plafonds krachtens mutualisering of verzekeringsdekking;

79. is van oordeel dat de Commissie moet onderzoeken of in het kader van de milieuaansprakelijkheid een compensatiefonds voor olierampen kan worden opgericht, met bindende bepalingen inzake financiële zekerheid;

80. raadt de lidstaten aan de mogelijkheid te bezien van de invoering en versterking van afschrikmiddelen om nalatigheid en niet-naleving tegen te gaan, zoals boetes, intrekking van vergunningen, en strafrechtelijke aansprakelijkheid voor werknemers; wijst er evenwel op dat er in de VS op het moment van de olielekkage uit de Deepwater Horizon al een dergelijk regime bestond;

81. onderstreept dat voordat de boorwerkzaamheden beginnen, ondubbelzinnig moet worden vastgesteld welke de financieel aansprakelijke partijen zijn;

Betrekkingen met derde landen

82. dringt er bij de bedrijven op aan om, waar ter wereld zij ook actief zijn, ten minste de milieu- en veiligheidsnormen van de EU of gelijkwaardige normen te hanteren; is er zich bewust van dat de verlening van een mandaat aan in de EU gevestigde ondernemingen om over de hele wereld volgens EU-normen te werk te gaan, moeilijk te handhaven is, maar vraagt de Commissie te onderzoeken welke mechanismen geschikt zouden zijn om ervoor te zorgen dat in de EU gevestigde ondernemingen overal ter wereld ten minste volgens de EU-veiligheidsnormen te werk gaan; is van oordeel dat verantwoord ondernemerschap op dit gebied ook een uiterst belangrijke factor moet zijn en dat de vergunningsstelsels van de lidstaten bij het verlenen van vergunningen rekening zouden kunnen houden met incidenten in de wereld waarbij bepaalde bedrijven betrokken zijn, mits over deze incidenten de resultaten van diepgaand onderzoek beschikbaar zijn; vraagt de Commissie om bevordering, samen met andere partners in de wereld, van de toepassing van deze strenge normen;

83. vraagt de Commissie en de lidstaten dringend, in het kader van de G20 te blijven meewerken aan offshore-initiatieven met inachtneming van het Zeerechtverdrag van de VN (UNCLOS);

84. wijst op het belang van de bestaande wetgeving die met het Milieuprogramma van de Verenigde Naties werd geïnitieerd, via het OSPAR-verdrag en de verdragen van Barcelona en Helsinki, maar erkent dat het huidige internationaal recht geen volledig of consequent kader biedt voor veiligheids- of milieunormen bij offshoreboorwerkzaamheden en dat het soms moeilijk te handhaven is;

85. onderstreept hoe belangrijk het is dat het niet-geratificeerde Mediterranean Offshore Protocol uit 1994 volledig in werking treedt, dat zich richt op de bescherming tegen vervuiling als gevolg van exploratie en exploitatie;

86. vraagt de Commissie dringend om zich actief met andere aan EU-zeegebieden grenzende staten in te zetten om ervoor te zorgen dat regelgevingskaders en toezicht even hoge veiligheidsniveaus bieden;

87. dringt er bij de EU op aan samen te werken met relevante landen buiten de EU, met inbegrip van hun werknemers- en werkgeversorganisaties, wier onderdanen werkzaamheden uitvoeren in de offshoreolie- en ‑gaswinningsindustrie van de EU om ervoor te zorgen dat buiten de EU gevestigde ondernemingen die opereren in EU-wateren zich moeten houden aan de arbeidsomstandigheden en de wetgeving op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk van de EU;

88. verzoekt de Commissie een debat te starten over regelgeving op het gebied van aansprakelijkheid voor milieuschade en financiële garanties, en daarbij ook derde landen te betrekken;

89. dringt er bij de Commissie op aan om met partners en buurlanden samen te werken om een bijzondere regeling in te voeren voor activiteiten in het Arctische gebied, waarbij zeer nauwlettend in de gaten wordt gehouden of de offshoreactiviteiten in dit zeer kwetsbare en unieke milieu wel duurzaam zijn, en of ze echt noodzakelijk zijn;

90. bepleit de vorming van internationale bilaterale partnerschappen via de actieplannen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid, die onder meer derde landen aansporen zich aan strenge veiligheidsnormen te houden; moedigt landen die het Europees nabuurschapsbeleid nog niet volledig hebben geactiveerd, aan dit te doen;

91. steunt de van de industrie uitgaande regelingen voor expertiseoverdracht, vooral naar de landen met een minder ontwikkeld regelgevingskader;

92. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten.

  • [1]  PB L 164 van 30.6.1994, blz. 3.
  • [2]  PB L 348 van 28.11.1992, blz. 9.
  • [3]  PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.
  • [4]  PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.
  • [5]  PB L 73 van 14.3.1997, blz. 5.
  • [6]  PB L 156 van 24.6.2003, blz. 17.
  • [7]  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114.
  • [8]  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56.
  • [9]  PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1.
  • [10]  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 1.
  • [11]  PB L 162 van 21.6.2008, blz. 11.
  • [12]  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0352.
  • [13]  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.
  • [14]  Global Industry Response Group.
  • [15]  Oil Spill response group.
  • [16]  North Sea Offshore Authorities Forum.
  • [17]  Het OSPAR-verdrag is het huidige rechtsinstrument ter sturing van de internationale samenwerking bij de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan.
  • [18]  Offshore Cooperative Emergency Services, koepel van de nationale organen van Denemarken, Duitsland, Ierland, Nederland, Noorwegen en het VK.
  • [19]  Richtlijn van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (als gewijzigd), PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.
  • [20]  Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13.
  • [21]  Voorstel voor een richtlijn betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (COM(2010)0781).
  • [22]  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.
  • [23]  Centrum voor waarneming en informatie (MIC), een dienst van de Commissie.
  • [24]  Mededeling van de Commissie getiteld "Mariene kennis 2020", mariene gegevens en observatie voor slimme en duurzame groei (COM(2010)0461).
  • [25]  COM(2010)0494.
  • [26]  Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (COM(2010)0581).
  • [27]  Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).
  • [28]  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

TOELICHTING

De Europese olie- en gasvoorraden dragen in belangrijke mate bij aan de energievraag en de energiezekerheid in de EU. In de EU wordt meer dan 90% van de olie en 60% van het gas door middel van offshoreactiviteiten gewonnen.

De activiteiten zijn niet gelijk over de EU verdeeld en het merendeel van de operaties vindt plaats in de Noordzee. Binnen de EU nemen twee lidstaten alleen al meer dan 80% van de ruwe-olieproductie voor hun rekening[1], terwijl Noorwegen meer produceert dan de gehele EU27 tezamen.

Niet alle offshoreolie- en ‑gasactiviteiten in Europese wateren vinden ook plaats in territoriale wateren. In de Middellandse Zee bijvoorbeeld vinden veel exploratieactiviteiten plaats voor de Noord-Afrikaanse kust, met name bij Egypte en Libië.

De ramp met de Deepwater Horizon was voor iedereen die bij offshore-exploratie en ‑winning van olie en gas betrokken is, aanleiding om de veiligheid van hun industrie nog eens te evalueren. Onder meer de National Commission on the BP Deepwater horizon spill and Offshore drilling heeft een reeks aanbevelingen uitgebracht waarvan veel reeds zijn uitgevoerd.

De implicaties voor Europa zijn minder duidelijk; veel van de voor het Amerikaanse regime bedoelde aanbevelingen geven praktijken weer die her en der in de EU al sinds 20 jaar of langer gangbaar zijn. In Europa, met name in de Noordzee, zijn uitgerijpte industrieën werkzaam in vaak goed ontwikkelde olievelden, onder toezicht van beproefde en evoluerende reguleringstelsels.

Een van de eerste aanbevelingen in het rapport van de National Commission luidt als volgt:

"Het Department of the Interior moet een proactieve, risicogebaseerde prestatiebenadering volgen die specifiek op de afzonderlijke installaties, operaties en milieuomstandigheden is afgestemd, naar het voorbeeld van de 'veiligheidsanalyse'-methode in de Noordzee"[2].

Prescriptieve regimes lopen in principe achter de feiten aan, kunnen namelijk niet voortdurend de nodige verbeteringen in het beleid en de praktijk opbrengen om de ontwikkelingen bij te houden in de industrie, die naarstig op zoek is naar de steeds schaarsere en moeilijker bereikbare koolwaterstofreserves. In plaats daarvan moeten projecten steeds afzonderlijk worden beoordeeld, aan de hand van de locatiespecifieke ecologische en technische omstandigheden. HPHT-putten brengen weer andere risico's met zich dan de putten waar de olie onder druk moet worden opgepompt. Uiteraard is de diepte van het water van invloed op de technische moeilijkheid van het boren en van ingrijpen tegen verontreinigingen, maar dat wil niet zeggen dat alle diepe wateren gevaarlijk zijn en alle ondiepe wateren veilig.

De "veiligheidsanalyse" is een risicogebaseerde, locatiespecifieke benadering waarbij de exploitant de betrokken nationale gezondheids-, veiligheids- en milieu-instanties moet laten zien dat alle risico's in aanmerking zijn genomen en alle controles zijn verricht. Eventuele nog overblijvende risico's moeten beantwoorden aan het ALARP-principe[3]. De betrokken autoriteit moet de analyse goedkeuren, evenals latere wijzigingen daarin, voordat de operaties kunnen beginnen. In de regelgeving vastgelegde "controlepauzes" moeten er voordat met boren wordt begonnen, voor zorgen dat de activiteiten niet automatisch verlopen, en dat de operaties niet kunnen beginnen zonder dat de risico's zijn bekeken en ondervangen.

Eventuele nieuwe voorstellen mogen niet afdoen aan de doeltreffendheid van de reguleringsnormen die in lidstaten al zijn ingevoerd, maar moeten veeleer gericht zijn op uitbreiding van beste praktijken naar alle EU-wateren, en er tevens voor zorgen dat aan het systeem streng de hand wordt gehouden.

In de VS waren de vergunningverlening en de gezondheids- en veiligheidstaken bij een enkele dienst verenigd. Dat leidde tot interne spanningen en verwarring van doelstellingen, en maakte het systeem vatbaar voor invloed van buitenaf. Daarom is het voor de lidstaten raadzaam om de vergunningverlening en de gezondheids- en veiligheidstaken gescheiden te houden.

De toonzetting van het regelgevingskader is belangrijk, maar voor elke wetgeving geldt dat zij alleen effect kan sorteren zolang er terdege de hand aan wordt gehouden. Te dien einde is regelmatige inspectie door specialisten die goed bekend zijn met de bijzondere booromstandigheden en waarin de exploitanten vertrouwen hebben, van essentieel belang om de naleving te verzekeren.

Zulke hoog opgeleide inspecteurs, vooral als zij ook nog aanzienlijke ervaring hebben, zijn als reguleringsinstrument schaars. Elk initiatief dat ertoe strekt grensoverschrijdende inspecteurs te detacheren, uit te wisselen of zelfs aan te stellen, moet deze realiteit onderkennen, en dient voor meerwaarde te zorgen in plaats van vitale middelen te onttrekken.

Weliswaar kunnen er schaalvoordelen te behalen zijn voor lidstaten met een beperkte offshoreactiviteit, door inspecties met elkaar te delen, maar dit mag geen excuus zijn om het toezichtniveau te verlagen. De industrie draagt de kosten voor de regulering van haar activiteiten; het probleem waar het om gaat zal eerder de schaarste van reguleringsmiddelen zijn dan de kosten daarvan.

Een specifieke operationele overweging die bijzondere aandacht verdient, is dat fundamentele veiligheid van boorputten zowel aan land als voor de kust, steeds twee beproefde afschermingswanden vereist. Onderdelen als bijvoorbeeld "blowout preventers" moeten regelmatig worden getest.

Uitwisseling van informatie

Alles moet in het werk worden gesteld om dialoog tussen de bevoegde nationale autoriteiten te stimuleren, en hun gezamenlijke initiatieven aan te moedigen, waarvoor de NSOAF[4] als model kan dienen.

De Middellandse, de Baltische en de Zwarte Zee kunnen baat hebben bij een soortgelijk forum waar regulatoren de ontwikkelingen en beste praktijken in de industrie kunnen beoordelen, kunnen reageren op incidenten en kennis kunnen verspreiden, onder meer door het entameren van multinationale doorlichtingsprojecten en oprichting van werkgroepen die verslag uitbrengen aan regelmatig te houden plenaire vergaderingen. Om doelmatig te kunnen werken zouden alle relevante nationale bevoegde autoriteiten in die fora zitting moeten hebben, ongeacht of zij in de EU zijn of niet.

In de nucleaire industrie is rapportage van incidenten aan het IAEA verplicht. De EU-wetgeving stelt het melden van voorvallen voor de burgerluchtvaart verplicht, waardoor er voor kan worden gezorgd dat alle informatie wordt geanalyseerd en verspreid, waarbij het GOC is aangewezen als centraal punt waar die informatie wordt gedeponeerd.

Ofschoon er wel mechanismen voor incidentmelding bestaan[5], en de uit incidenten te trekken lering zich ook via non-regulatieve kanalen laat verspreiden[6], blijken nadere maatregelen nog steeds te zijn geboden, met name op mondiaal niveau.

De nationale bevoegde autoriteiten dienen de uit de incidentmeldingen afkomstige informatie tijdig te verzamelen en te publiceren, met de geboden inachtneming van commercieel gevoelige informatie.

De Commissie dient de doeltreffendheid van de verschillende bestaande informatiekanalen te beoordelen alvorens na te gaan of de noodzaak van nieuwe grensoverschrijdende initiatieven zich voordoet.

Motivatie van personeel

Met het oog op een rigoureuze veiligheidscultuur is het zaak het personeel te motiveren voor gezondheids- en veiligheidsinitiatieven, omdat zij vaak in de beste positie verkeren om de factoren die betere gezondheids- en veiligheidsresultaten in de weg staan, te herkennen.

Het Britse veiligheidsprogramma "Step Change in Safety" was opgezet om een sterk cultureel bewustzijn rond veiligheid te stimuleren, door de arbeidskrachten aan te spreken, gemeenschappelijke normen te ontwikkelen en beste praktijken te publiceren. Effectieve veiligheidssuggesties behelzen vaak niet meer dan wat men kleine gedragsveranderingen zou kunnen noemen; maar aangezien de grootste risico's typisch voortvloeien uit operatieve fasen die menselijk handelen vergen (boren, onderhoud, enz.) kan deze benadering juist van onschatbare waarde blijken.

Veiligheidstraining

De offshoreolie- en ‑gasindustrie kan bogen op een steeds betere score waar het gaat om de gezondheid en de veiligheid van het personeel. De aandacht voor de veiligheid van het personeel mag echter niet ten koste gaan van de aandacht voor de procedures, vooral niet in de sfeer van rampenpreventie en beheer.

Harde training voor de beheersing van allerlei rampenscenario's is van vitaal belang. Overal ter wereld is het bijvoorbeeld al de regel dat al het boorpersoneel cursussen moet volgen in boorputbeheersing (waarbij ook training voor reactie op rampenscenario's).

Naar het schijnt waren veel van de veiligheidsgebreken die zich bij de Deepwater Horizon-ramp voordeden, toe te schrijven aan culturele aspecten rond die operatie.

Voorbereiding op het ergste

Indiening, beoordeling en goedkeuring van een locatiespecifiek noodplan dient een vitaal onderdeel van de reguleringsprocedure uit te maken. In deze plannen moeten potentiële risico's worden herkend, mogelijke vervuilingsbronnen en gevolgen worden beoordeeld, en een responsstrategie worden uitgewerkt, met eventueel boorplannen voor hulpputten, en aanwijzing van het benodigde materieel.

Er mag niet met werkzaamheden worden begonnen voordat er een noodplan is goedgekeurd. In geval van ingewikkelde boorputten of moeilijke booromstandigheden moet het noodplan tegelijk met andere goedkeuringsprocedures worden beoordeeld.

De gevolgen van de ramp met de Deepwater Horizon werden verergerd door het gemis van geschikt materieel om de lekkage in te dammen. Concrete lering uit deze ramp moet de informatie opleveren voor het ontwerpen van noodsystemen en -materieel om gelekte olie op te ruimen. De vraag hoe bij een toekomstige crisis beter kan worden gereageerd is een van de belangrijkste discussiethema's in fora als GIRG[7] en OSPRAG[8]. Gemeenschappelijke initiatieven ter ontwikkeling van geëigend indammings- en opruimingsmaterieel werpen nu al vruchten af – zo heeft OSPRAG onlangs een afdekking ("cap") waarmee een put in geval van een "blowout" kan worden afgesloten, voor gebruik op het Britse continentaal plat (UKCS) vrijgegeven.

De industrie en regulerende instanties dienen ervoor te zorgen dat dergelijke apparatuur ook in de Middellandse Zee beschikbaar komt.

Met het oog op de wijziging van de EMSA-verordening, waardoor ook optreden bij verontreiniging uit offshoreolie en ‑gasinstallaties mogelijk moet worden, dient het EMSA een inventarisering te maken van zowel de responshulpmiddelen waarover de industrie beschikt als de middelen bij de overheid.

Herstelmaatregelen

Kenmerkend voor de eerste fasen van de respons op de Deepwater Horizon-ramp waren slecht afgebakende verantwoordelijkheden en gebrek aan overzicht bij de regering, evenals tegenstrijdige informatie aan het publiek.

Bij een lekkage van nationale proporties in de EU moeten de Nationale Noodplannen automatisch in werking worden gezet, waarin de bevelsverhoudingen, communicatiekanalen en plannen voor de inzet van nationale middelen naast de inspanningen van de industrie nader worden aangeduid.

Aansprakelijkheid

De potentiële schade van een ramp hangt af van een aantal factoren zoals de eigenschappen van de boorput (grootte van het reservoir, druk, temperatuur, enz.), de ruimere omgeving, en de manier van respons – en vooral: de snelheid van de respons.

Milieuaansprakelijkheid berust in de EU op het beginsel "de vervuiler betaalt". De vergewissing dat de exploitant ook over voldoende financiële middelen beschikt om daaraan en aan eventuele andere aansprakelijkheden te kunnen beantwoorden, is een belangrijk punt dat volgens de regelgeving eerst moet worden geverifieerd voordat met de operaties wordt begonnen.

De reglementaire obstakels op dit terrein mogen echter niet zo hoog worden dat deze bedrijfstak in feite gesloten blijft voor kleinere, en vaak gespecialiseerde, exploitanten. Waar grote multinationale ondernemingen de verdere exploitatie van sommige gevestigde olievelden steeds vaker als onrendabel ondervinden, kunnen kleinere exploitanten de concessie vaak overnemen, waardoor investeringen behouden blijven en het aanbod zich uitbreidt. Continuïteit van de investeringen is van cruciaal belang om de neergang in de productie uit de uitgerijpte offshoreolie en ‑gasactiviteiten in de EU tegen te gaan.

De economie, het milieu en de energievoorziening in de EU zijn zeker niet gediend met een oligopolie in de offshoresector.

De Offshore Pollution Liability Association Limited (OPOL) is een onderlinge waarborgregeling voor de Noordzee, waarbij de aangesloten bedrijfstak zich bindt aan een "schuldloze" risicoaansprakelijkheid voor vervuilingsschade en vergoeding van herstelmaatregelen, met een aansprakelijkheidsgrens van op dit moment 250 miljoen USD per incident.[9]

Een dergelijke regeling biedt de mogelijkheid van een behoorlijke afdoening van rechtsvorderingen en moedigt alle betrokken partijen ook aan tot onmiddellijk herstel over te gaan. Deze onderlinge risicoverdeling draagt bij aan een zekere mate van "zelfregulering" en toezicht onder de exploitanten zelf. De regeling is afhankelijk van het vertrouwen dat wordt opgebouwd wanneer de deelnemers op eenzelfde locatie opereren. Het lijkt niet zozeer aangewezen om OPOL zelf naar offshore-installaties in andere EU-wateren uit te breiden, maar gezien de voordelen zouden er voor operaties in andere EU-wateren gelijksoortige regelingen moeten worden getroffen.

De internationale dimensie

Er geldt al een uitgebreid corpus aan EU-wetgeving voor de EU-wateren. Eventuele maatregelen op EU-niveau zijn alleen welkom wanneer zij een meerwaarde toevoegen.

De industrie dient overal ter wereld volgens dezelfde hoge normen te werk te gaan, maar het lijkt niet realistisch om ondernemingen met hoofdzetel in de EU daartoe ook te verplichten. Afgezien van de mogelijke juridische kwesties, is het voor nationale bevoegde autoriteiten ondoenlijk om de mondiale operaties van ondernemingen in het oog te houden.

Ook kan men zich afvragen wat het effect zou zijn voor de veiligheidsnormen overal ter wereld indien de wereldproductie overwegend onder controle van regeringen zou geraken of van nationale en gereguleerde oliemaatschappijen in staatshanden.

Een betere en realistischer benadering is de internationale inspanningen op G20-niveau te steunen, en goede praktijken in te kleden in verordeningen, normen en procedures. De industrie heeft daarbij een aanvullende taak, en regelingen als de PETRAD[10] moeten worden aangemoedigd, vooral als zij ook de ontwikkelingslanden hiervoor kunnen winnen.

  • [1]  VK & Denemarken.
  • [2]  Blz. 252.
  • [3]  Zo laag als redelijkerwijze mogelijk.
  • [4]  North Sea Offshore Authorities Forum (NSOAF).
  • [5]  Bv. het "Rapport inzake lozingen, lekken en uitstoot" van OSPAR.
  • [6]  Bv. de "veiligheidsbulletins van NSOAF".
  • [7]  Global Industry Response Group
  • [8]  Oil Spill Prevention and Response Group.
  • [9]  Dit cijfer is geen aansprakelijkheids-'plafond'.
  • [10]  Gebruikmaking van de ervaring van Noorse producenten.

ADVIES van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (*) (21.6.2011)

aan de Commissie industrie, onderzoek en energie

inzake het beter waarborgen van de veiligheid van offshore-olie- en ‑gasactiviteiten
(2011/2072(INI))

Rapporteur voor advies (*): Corinne Lepage

(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 50 van het Reglement

SUGGESTIES

De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie industrie, onderzoek en energie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  in van mening dat de olieramp met de Deepwater Horizon in de Golf van Mexico voor de EU aanleiding moet zijn tot een urgente en, waar nodig, diepgaande herziening van haar desbetreffende wet- en regelgeving, waarbij gekeken wordt naar het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat preventief moet worden opgetreden ten aanzien van alle aspecten van de offshore-winning en –exploratie van olie en gas, inclusief veilig transport via onderwaterpijpleidingen op of onder de zeebodem, op haar grondgebied; vindt het in dit verband verheugend dat bij de Commissie de wil aanwezig is de leemten in de bestaande wetgeving van de EU met spoed te vullen;

2.  wijst erop dat ongelukken met platforms voor de offshore-winning en ‑exploratie van olie en gas grensoverschrijdende gevolgen hebben en derhalve EU-maatregelen voor het voorkomen en het opvangen van de gevolgen ervan rechtvaardigen;

3.  wijst erop dat de offshore-winning en -exploratie van olie en gas steeds vaker in steeds extremere omgevingen plaatsvinden, met potentieel grote en rampzalige gevolgen voor het milieu en de economie van de zee en kustgebieden;

4.  steunt de wens van de Commissie om de minimumnormen in de EU op te schroeven; meent dat veiligheids- en milieubelangen in alle wetgeving behoren te worden verwerkt en dat op alle gebieden van offshore-aardolie- en gasactiviteiten de hoogste veiligheids- en milieunormen moeten worden toegepast;

5.  waarschuwt er echter voor dat de doeltreffendheid van wetgeving uiteindelijk afhangt van de bekwaamheid van de betrokken Europese en nationale autoriteiten en organen om de desbetreffende wetgeving uit te voeren, te beheren en te handhaven; is van oordeel dat de Commissie er nadrukkelijk op moet letten dat de autoriteiten van de lidstaten zich aan de regels houden;

6.  merkt op dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan het Noordpoolgebied omdat dit kwetsbaar is en van groot belang voor het opvangen van de gevolgen van de klimaatverandering;

7.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de inspectiemethoden en de onderlinge samenwerking te versterken en te intensiveren en een EU-stelsel in het leven te roepen voor "controle op de controleurs" op basis van bindende minimumregels inzake veiligheid, teneinde de onafhankelijkheid van de monitoring en het toezicht op EU-niveau te verzekeren; is verder van mening dat het verzamelen van informatie, het uitwisselen van goede praktijken en het coördineren van de middelen voor respons op EU-niveau dienen te geschieden, en dat daarnaast een betere coördinatie tussen de bevoegde nationale autoriteiten moet worden bevorderd, teneinde het bijeenbrengen van goede praktijken te verbeteren en de procedures voor de verstrekking van vergunningen te optimaliseren;

8.  wijst erop dat een aantal olie- en gasbedrijven zowel binnen de EU als in de hele wereld verschillende veiligheidsnormen in acht nemen, afhankelijk van de nationale regelgevingsvereisten; roept de Commissie op samen met de lidstaten ten eerste de aanzet te geven tot een omvattende herziening van het wettelijk kader voor de offshore-olie- en ‑gasindustrie en ten tweede de verschillende veiligheidsnormen op een zo hoog mogelijk minimumniveau te harmoniseren, zodat ondernemingen rechtszekerheid hebben en gewaarborgd is dat:

-  de modernste praktijken voor alle activiteiten in de hele EU de norm worden; en dat

-  in geval van een ongeluk maximale veiligheid kan worden gegarandeerd;

dringt er bij de Commissie op aan dat zij met het oog daarop nagaat of zij met nieuwe wetgeving wil komen voor alle stadia van de offshore-olie- en –gasactiviteiten (exploratie, exploitatie, transport en stillegging) dan wel de bestaande wetgeving zodanig wil aanvullen en aanscherpen dat ook deze activiteiten daaronder vallen;

9.  is ervan overtuigd dat een alomvattende en actieve samenwerking met derde landen (in het bijzonder landen die een zeegrens met de Europese Unie hebben) ook nodig is voor het waarborgen van een goede milieubescherming en bescherming van de zeeën in verband met de exploratie, winning en het transport van olie en gas;

Versterking van het reactievermogen van de EU bij rampen

10. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om zo spoedig mogelijk met voorstellen te komen voor de oprichting van een EU-brigade voor civiele bescherming op basis van het EU-mechanisme voor civiele bescherming en samen met de lidstaten een Europees actieplan te ontwikkelen, met specifieke instrumenten die de EU in staat stellen op te treden in geval van grootschalige verontreiniging door offshore-olie-installaties, waaronder begrepen olie- en gasleidingen op of onder de zeebodem;

11. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat bij het betere beheer van mariene gegevens, zoals bedoeld in de Mededeling van de Commissie getiteld "Mariene kennis 2020"[1] en het voorstel voor een verordening tot vaststelling van een programma ter ondersteuning van de ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid[2], rekening wordt gehouden met het feit dat voor passende monitoring van verontreinigingsdreigingen moet worden gezorgd, teneinde tijdig de meest geschikte maatregelen te kunnen nemen;

12. verzoekt de Commissie een voorstel uit te werken dat offshore-exploitanten die met een overheidsvergunning werken, verplicht de door hen gegenereerde wetenschappelijke kennis ter beschikking te stellen aan de bevoegde autoriteiten die werken met de in het kader van "Mariene kennis 2020" ontwikkelde normen en protocollen, teneinde het overheidstoezicht te verbeteren en de kennis van het mariene milieu te bevorderen;

13. dringt er bij de olie- en gasbedrijven op aan 5% van hun fondsen voor onderzoek en ontwikkeling te reserveren voor nieuwe technologieën voor preventie en hulp bij ongelukken; onderstreept dat, voordat rampenbestrijdingstechnologieën worden toegevoegd aan een goedgekeurd noodplan, deze door een onafhankelijke instantie moeten worden getest, beoordeeld en goedgekeurd;

14. stelt voor dat in de inventarisering van responsmiddelen door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) alle van belang zijnde hulpmiddelen worden opgenomen waarover de overheid en de industrie beschikt, zodat het EMSA over de beste mogelijkheden beschikt om zo nodig bij een groot ongeluk een coördinerende rol te spelen;

15. stelt voor de uitrusting die beschikbaar is voor de bestrijding van eventuele olielekkages een essentieel onderdeel van de noodplannen te laten zijn en dergelijke uitrusting in de buurt van olie- of gasinstallaties beschikbaar te houden, zodat bij een groot ongeluk een snelle inzet mogelijk is;

Milieuaansprakelijkheidsregimes en financiële garantiestelsels

16. is van mening dat de werkingssfeer van de richtlijn milieuaansprakelijkheid[3] zodanig moet worden uitgebreid dat het beginsel "de vervuiler betaalt" en strikte aansprakelijkheid van toepassing zijn op alle schade aan mariene wateren en de biodiversiteit, zodat olie- en gasmaatschappijen verantwoordelijk kunnen worden gemaakt voor alle door hen veroorzaakte milieuschade en de volledige aansprakelijkheid (zonder bovengrens) op zich kunnen nemen voor potentiële schade, waarvoor zij reserves moeten aanhouden;

17. verzoekt om een zodanige herziening van de richtlijn milieuaansprakelijkheid dat deze richtlijn overeenkomstig de kaderrichtlijn inzake een strategie voor het mariene milieu[4] gaat gelden voor alle mariene wateren van de EU;

18. verzoekt de Commissie via de richtlijn milieuaansprakelijkheid de schadedrempels te verlagen en een streng aansprakelijkheidsregime te handhaven voor alle schade aan mariene wateren en biodiversiteit, ongeacht eventuele maximumbedragen op basis van mutualisering of verzekeringsdekking, en stelt voor met de verzekeraars het gesprek aan te gaan over bindende pan-Europese verzekeringsstelsels, om invulling te geven aan de aansprakelijkheid;

19. is van oordeel dat de Commissie moet onderzoeken of in het kader van de milieuaansprakelijkheid een compensatiefonds voor olierampen kan worden opgericht, met bindende bepalingen inzake financiële zekerheid;

20. onderstreept dat, voordat de boorwerkzaamheden beginnen, ondubbelzinnig moet worden vastgesteld welke de financieel aansprakelijke partijen zijn;

21. is van mening dat van olie- en gasexploitanten moet worden verlangd dat zij tijdens de vergunningsprocedure en tijdens alle stadia van offshore-projecten (verkenning, exploitatie en stillegging) aantonen over voldoende financiële draagkracht te beschikken voor herstel van de door hun specifieke activiteiten veroorzaakte milieuschade, met inbegrip van schade die wordt veroorzaakt door ongelukken met een lage waarschijnlijkheid, maar grote gevolgen – hetzij via een verplichte onderlinge regeling van de bedrijfstak, hetzij via een wettelijk verplichte verzekering, hetzij via een gemengd stelsel dat financiële garanties biedt;

22. onderstreept dat financiële garanties in principe inderdaad via verzekering of via industriemutualisering kunnen worden gegeven, maar het desalniettemin belangrijk is van exploitanten te verlangen dat zij aantonen over financiële garanties te beschikken voor de volledige kosten van opruimwerkzaamheden en compensatiebetalingen in het geval van een grote ramp, en dat moet worden voorkomen dat risico en aansprakelijkheid worden geëxternaliseerd naar kleinere bedrijven die in het geval van een ongeluk eerder failliet gaan; hamert erop dat gemeenschappelijke regelingen zodanig worden vormgegeven dat er sprake blijft van stimulansen voor het vermijden van risico's en de hoogste veiligheidsnormen bij individuele operaties in acht worden genomen;

23. erkent het nut van collectieve fondsen zoals OPOL in de Noordzee en bepleit dat zulke fondsen in elk zeegebied in de EU worden opgericht; pleit voor verplichte aansluiting van exploitanten bij die fondsen met het oog op rechtszekerheid doordat een veiligheidsvangnet wordt gecreëerd dat de lidstaten, de maritieme sector, inclusief met name vissers, en de belastingbetalers gerust moet stellen;

24. verzoekt de Commissie terug te komen op het standpunt dat zij in haar op 12 oktober 2010 gepubliceerde verslag[5] heeft verwoord, met als conclusie dat "de invoering van een geharmoniseerd systeem van verplichte financiële zekerheid momenteel nog niet gerechtvaardigd is"; dringt erop aan dat de Commissie niet de volgens artikel 18, lid 2, van de richtlijn milieuaansprakelijkheid vastgestelde termijn afwacht om een verslag in te dienen met alle nodige voorstellen tot wijziging van de richtlijn;

25. stelt voor dat de lidstaten naast de intrekking van de vergunning voor installaties als zwaarste maatregel nadere passende maatregelen goedkeuren om onachtzaamheid en niet-naleving bij de uitvoering van de wet- en regelgeving inzake veiligheid te bestraffen, en regelmatig inspecties laten uitvoeren op basis van uniforme EU-methoden;

Verbetering van de EU-milieuwetgeving

26. verzoekt om uitbreiding van de richtlijn inzake de milieueffectbeoordeling (MEB)[6] tot alle fasen van offshore-projecten (verkenning en exploitatie) en verzoekt om specifieke eisen die aan MEB's moeten worden gesteld in geval van complexe boorputten in diepe wateren en moeilijke booromstandigheden, alsmede bij transport van olie en gas via pijpleidingen op of onder de zeebodem; is daarnaast van oordeel dat de Commissie ervoor moet zorgen dat MEB's voor door nationale autoriteiten goed te keuren offshore-projecten ook betrekking moeten hebben op de procedures die exploitanten moeten volgen tijdens stilleggingen; verzoekt de Commissie de rechtsvoorschriften inzake MEB's tegen het licht te houden en daarin vast te leggen dat de beoordelingen moeten worden uitgevoerd door deskundigen die onafhankelijk zijn van de opdrachtgevers;

27. verzoekt de Commissie een evaluatie uit te voeren van het bestaande regelgevingskader betreffende de ontmanteling van bestaande boorinstallaties en duidelijk te maken, zo nodig door middel van wetgeving, dat exploitanten verantwoordelijk zijn voor de veilige verwijdering van deze installaties en aansprakelijk zijn voor alle eventuele milieuschade als gevolg van de ontmanteling of voor milieuschade veroorzaakt door een boorlocatie na de ontmanteling;

28. verzoekt de Commissie te overwegen de goede beginselen in haar wetgeving voor de beheersing van gevaren op het vasteland (SEVESO II[7] en III[8]) ook op te nemen in wetgeving gericht op offshore-olie- en -gasactiviteiten; verzoekt de Commissie inmiddels, indien zij geen voorstel voor dergelijke specifieke wetgeving doet, haar SEVESO III-voorstel opnieuw te bekijken en het toepassingsgebied ervan uit te breiden tot booreilanden en pijpleidingen op of onder de zeebodem, alsook tot alle stadia van de exploratie van olie- en gasvelden tot de stillegging van de boorput; is verheugd over de toelichting van de Commissie over de herziening van de SEVESO II-richtlijn, waarin zij aangeeft dat zij zal bekijken wat de beste manier is om de milieuwetgeving te versterken;

29. is verheugd over het voorstel van de Commissie om in het mandaat van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) ook gevallen van mariene verontreiniging op te nemen die door andere bronnen dan vaartuigen worden veroorzaakt, met name offshore-installaties voor olie- en gaswinning; is van mening dat ook mobiele en transportinstallaties alsmede pijpleidingterminals hieronder moeten vallen; steunt het verzoek van de Commissie om de begroting en het personeelsbestand van EMSA op dergelijke nieuwe taken af te stemmen; is van oordeel dat het mandaat van het EMSA verder zou kunnen worden uitgebreid om te voorzien in toetsing van de milieueffectbeoordelingen en de vergunningverstrekking voor offshore-olie- en -gasactiviteiten, alsook periodieke inspecties van exploitanten, door onafhankelijke derden;

30. merkt op dat offshore-olie- en ‑gasactiviteiten zijn vrijgesteld van de centrale bepalingen van de richtlijn industriële emissies[9]; stelt voor dat de Commissie in Bijlage I, punt 1.5., "offshore-olie- en gasactiviteiten" toevoegt aan de vóór 31 december 2011 uit te voeren eerste herziening van het toepassingsgebied en stelt voor dat het Europese IPPC-bureau de beste beschikbare praktijken voor de offshore-olie- en gasactiviteiten vastlegt;

Gemeenschappelijke afspraken met derde landen en op internationaal vlak

31. verzoekt de Commissie een debat te starten over regelgeving op het gebied van aansprakelijkheid voor milieuschade en financiële garanties, en daarbij ook derde landen te betrekken;

32. is verheugd over het voorstel van de Commissie dat de lidstaten bedrijven die hun hoofdkantoor in de EU hebben, moeten verplichten bij al hun activiteiten wereldwijd de EU-normen toe te passen; steunt de Commissie in haar streven de dialoog en de samenwerking met EU-buurlanden over offshore-veiligheid te versterken, teneinde nieuwe gemeenschappelijke handhavingsmaatregelen, zoals inspecties van installaties, vast te stellen en in gebieden die aan EU-wateren grenzen tot de toepassing van even strenge veiligheidsnormen te komen; steunt het idee van de Commissie om de oprichting van regionale fora/initiatieven te bevorderen, alsmede netwerken van bevoegde nationale autoriteiten in het gebied van de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en de Oostzee te ontwikkelen en voort te borduren op bestaande samenwerkingsstructuren, zoals de Unie voor de Middellandse Zee;

33. steunt het doel van de Commissie om tot een mondiaal systeem te komen met gemeenschappelijke doelstellingen voor de veiligheid en duurzaamheid van offshore-exploratie- en winningsactiviteiten, en roept haar op zich zowel op internationaal vlak als met oeverstaten voor gemeenschappelijke hoge veiligheidsnormen in te zetten;

Noordpool, chemische dispergeermiddelen enz.

34. vraagt de Commissie de vergunningsvereisten voor offshore-exploratie en -winning van olie en gas aan een grondige toetsing te onderwerpen en voorstellen te doen voor geharmoniseerde minimumvereisten op EU-niveau, inclusief onafhankelijke controles door derden, teneinde transparantie en openbaarmaking met betrekking tot milieupraktijken te waarborgen en het risico van belangenverstrengelingen te reduceren;

35. dringt gezien de kwetsbaarheid van het unieke milieu aldaar aan op een moratorium op alle offshore-exploratie- en -winningsactiviteiten voor olie en gas in het gebied van de Noordpool;

36. wijst op het meest recente rapport van de Britse Health and Safety Executive over arbeidsomstandigheden op de Noordzee, waaruit blijkt dat het aantal dodelijke en ernstige ongelukken het afgelopen jaar is verdubbeld, en dat aanzienlijke koolwaterstoflekken met een derde zijn toegenomen;

37. verzoekt de Commissie de desbetreffende wetgeving te herzien, teneinde er een verbod in op te nemen op offshore-exploratie- en booractiviteiten in wateren op minder dan 80 kilometer van mariene natuurparken en natuurreservaten;

38. verzoekt de Commissie bij het beoordelen van offshore-projecten terdege rekening te houden met de negatieve gevolgen die offshore-activiteiten voor het winnen van olie en gas hebben op het toerisme in de betrokken gebieden;

39. bepleit een strikt toezicht op en het voortdurend testen en beoordelen van de milieueffecten van chemische dispergeermiddelen (inclusief rampenplannen die in het gebruik van dergelijke middelen voorzien) om er enerzijds voor te zorgen dat zij bij een optredende lekkage geschikt voor gebruik zijn en om anderzijds schade voor de volksgezondheid en het milieu uit te sluiten; roept de Commissie op ervoor te zorgen dat gedetailleerder onderzoek wordt verricht naar de gevolgen van dergelijke chemische stoffen, indien nodig via onderzoekprogramma's van de EU.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

15.6.2011

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

46

5

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

János Áder, Elena Oana Antonescu, Kriton Arsenis, Sophie Auconie, Pilar Ayuso, Paolo Bartolozzi, Sandrine Bélier, Sergio Berlato, Milan Cabrnoch, Nessa Childers, Chris Davies, Bairbre de Brún, Esther de Lange, Anne Delvaux, Bas Eickhout, Jill Evans, Elisabetta Gardini, Gerben-Jan Gerbrandy, Julie Girling, Françoise Grossetête, Jolanta Emilia Hibner, Dan Jørgensen, Jo Leinen, Corinne Lepage, Peter Liese, Linda McAvan, Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė, Miroslav Ouzký, Andres Perello Rodriguez, Mario Pirillo, Pavel Poc, Vittorio Prodi, Frédérique Ries, Oreste Rossi, Daciana Octavia Sârbu, Carl Schlyter, Richard Seeber, Theodoros Skylakakis, Salvatore Tatarella, Åsa Westlund, Glenis Willmott, Sabine Wils, Marina Yannakoudakis

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Esther Herranz García, Romana Jordan Cizelj, Riikka Manner, Bill Newton Dunn, Alojz Peterle, Michail Tremopoulos, Vladimir Urutchev, Kathleen Van Brempt, Peter van Dalen

  • [1]  Mededeling van de Commissie getiteld "Mariene kennis 2020", mariene gegevens en observatie voor slimme en duurzame groei (COM(2010)0461).
  • [2]  COM(2010)0494.
  • [3]  Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).
  • [4]  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
  • [5]  Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (COM(2010)0581).
  • [6]  Richtlijn van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (zoals gewijzigd); PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.
  • [7]  Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13).
  • [8]  Voorstel voor een richtlijn betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (COM(2010)0781).
  • [9]  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (15.6.2011)

aan de Commissie industrie, onderzoek en energie

inzake betere waarborging van de veiligheid van offshore-olie- en ‑gasactiviteiten
(2011/2072(INI))

Rapporteur voor advies: Pervenche Berès

SUGGESTIES

De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie industrie, onderzoek en energie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  benadrukt dat de sector van de offshore-olie- en -gasactiviteiten zeer grote risico's met zich meebrengt voor de gezondheid en de veiligheid van werknemers vanwege de soms extreme milieuomstandigheden, ploegendiensten van 12 uur, alsmede de geïsoleerde ligging, en erkent dat deze specifieke arbeidsomstandigheden -met name de psychologische druk- moeten worden gereglementeerd, en dat dit zo moet blijven, om menselijke fouten te beperken en werknemers te beschermen; beveelt derhalve aan dat er voor de werknemers een verzekeringsstelsel komt, alsmede een onderlinge verzekeringsmaatschappij naar gelang de risico's waaraan zij worden blootgesteld;

2.  is verheugd dat de Commissie voornemens is Richtlijn 92/91/EEG te herzien, en eist dat er gekozen wordt voor een benadering die gebaseerd is op gemeenschappelijke normen om te voorkomen dat werknemers binnen dezelfde onderneming op verschillende wijze worden behandeld, naar gelang de winningplaats; dringt verder aan op een transparante, doeltreffende en samenhangende regeling die moet gelden voor alle werknemers in de offshore-sector, en op een beoordeling van zowel de doelmatigheid van bestaande wetgeving als de mogelijkheden om wetgeving in de toekomst te harmoniseren;

3.  benadrukt dat sommige lidstaten al uitstekende veiligheidsvoorschriften hebben in vergelijking met het internationale en Europese niveau;

4.  benadrukt dat het van uiterst belang is om goede praktijken op het gebied van gezondheid en veiligheid te inventariseren, alsmede op het gebied van opleiding en kwalificaties;

5.  dringt erop aan dat er door de inspectieorganen doelmatige controlesystemen moeten worden gehanteerd, met innoverende methoden zoals specifieke controles van arbeidstijden of reddingsacties, en dat er sancties moeten kunnen worden opgelegd wegens het in gevaar brengen van de gezondheid of veiligheid van werknemers;

6.  wenst dat er een cultuur van preventieve gezondheid en veiligheid ontstaat, door de inzet van de ondernemingen en vakbonden en de actieve deelname van de werknemers, met name door hen te raadplegen en te betrekken bij de opstelling en de toepassing van veiligheidsprocedures, alsmede door hen op de hoogte te stellen van het mogelijke risico dat zij lopen; wijst op het belang om deze procedures in de gehele commandostructuur te testen en te controleren, om ervoor te zorgen dat ook het senior management is opgeleid en aansprakelijk is bij ongevallen of veiligheidsgebreken;

7.  dringt er bij de Europese Unie op aan de toepassing van de ILO-richtsnoeren inzake beheerssystemen voor veiligheid en gezondheid op het werk (ILO-OSH 2001) in de olie- en gaswinningsindustrie te bevorderen;

8.  dringt er bij de lidstaten op aan alleen gecertificeerde interne en externe opleidingen toe te staan, en verzoekt de Commissie Europese normen te ontwikkelen voor deze certificatie;

9.  is van mening dat alle werknemers, ongeacht hun taak of contractuele status, volledig op de hoogte moeten worden gesteld van de gezondheids- en veiligheidsprocedures wanneer zij werkzaam zijn op offshore-installaties;

10. verzoekt de Commissie de mogelijkheid te overwegen om gemeenschappelijke hoge veiligheidsnormen en -systemen vast te stellen om gevaren tegen te gaan en te beperken ten einde de risico's te minimaliseren en, indien nodig, snel en doelmatig te reageren; dringt er ook op aan om in de EU-lidstaten opleidingseisen vast te stellen voor werknemers die werkzaamheden met een hoog risico verrichten, met inbegrip van aannemers en onderaannemers, en deze te harmoniseren om een coherente naleving ervan in alle Europese wateren te waarborgen; verzoekt de Commissie met internationale partners actief de mogelijkheid na te gaan om een mondiaal initiatief inzake gezondheids- en veiligheidsvoorschriften voor werknemers te starten en deze voorschriften regelmatig te actualiseren om ervoor te zorgen dat ze in overeenstemming zijn met de nieuwste stand der techniek;

11. dringt er bij de Commissie op aan de rechtspositie van werknemers te versterken door hen te beschermen tegen intimidatie zodat zij op anonieme basis veiligheidsgebreken of -risico's bij de bevoegde autoriteiten kunnen melden;

12. dringt erop aan dat er strikte voorschriften gelden qua veiligheid, bescherming van de gezondheid en opleiding voor onderaannemers, die over de vereiste kwalificaties moeten beschikken om onderhouds- en constructiewerkzaamheden te verrichten op hun bevoegdheidsterrein; dringt erop aan dat werknemers, met inbegrip van aannemers en onderaannemers en werknemersorganisaties, op de hoogte worden gesteld van alle risico's die het werk met zich meebrengt, voordat het feitelijk wordt verricht;

13. moedigt nauwere samenwerking tussen de Oostzeeregio en de Noordzeeregio aan in de offshore-olie- en gaswinningsactiviteiten;

14. dringt erop aan dat in de EU gevestigde of opererende ondernemingen bij al hun activiteiten wereldwijd dezelfde regels toepassen op het gebied van gezondheid en veiligheid van werknemers en dat de Commissie een mondiaal initiatief start, in samenwerking met de Raad en het Parlement, om deze regels binnen en buiten de EU te verbeteren, tenzij de activiteiten worden uitgevoerd in een land waar strengere normen voor veiligheid en gezondheid op het werk gelden dan in de EU, die in dat geval moeten gelden;

15. dringt er bij de EU op aan samen te werken met relevante landen buiten de EU, met inbegrip van hun werknemers- en werkgeversorganisaties, wier onderdanen werkzaamheden uitvoeren in de offshore-olie- en gaswinningsindustrie van de EU om ervoor te zorgen dat buiten de EU gevestigde ondernemingen die opereren in EU-wateren zich moeten houden aan de arbeidsomstandigheden en de wetgeving op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk van de EU;

16. benadrukt dat werknemers verderop in de productieketen offshore of onshore ook blootgesteld worden aan zeer grote gezondheids- of veiligheidsrisico's; verzoekt de lidstaten deze werknemers ook onder hun regelgevingsactiviteiten te laten vallen;

17. dringt erop aan dat er een bijzondere en regelmatige medische follow-up zorg wordt aangeboden aan werknemers die werkzaam zijn in de offshore-olie- en gaswinningssector; beveelt aan dat er ten minste eenmaal per jaar een medisch onderzoek naar de lichamelijke en geestelijke toestand van de werknemers plaatsvindt;

18. dringt er bij de EU op aan de mogelijkheid te overwegen om, uitsluitend voor de olie- en gaswinningsindustrie, een onafhankelijke regelgevende instantie op te richten voor de gezondheid en veiligheid op het werk;

19. dringt aan op permanente monitoring van de risico's op basis van een stelselmatige verzameling van data en wetenschappelijke adviezen, waardoor er geanticipeerd kan worden op nieuwe en opkomende risico's;

20. verzoekt om meer transparantie, met name met betrekking tot de openbaarmaking van ongevallenrapporten, de potentiële gevolgen ervan voor de volksgezondheid, alsmede inspectierapporten; stelt voor deze informatie centraal aan te bieden op een openbaar toegankelijk Europees platform;

21. dringt aan op dat er een regeling wordt goedgekeurd voor de beoordeling van de risico's waar werknemers aan worden blootgesteld en dat met deze beoordeling rekening wordt gehouden bij de berekening van het salaris van de werknemers.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

15.6.2011

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

36

8

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Regina Bastos, Edit Bauer, Heinz K. Becker, Jean-Luc Bennahmias, Pervenche Berès, Mara Bizzotto, Philippe Boulland, Milan Cabrnoch, David Casa, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Derek Roland Clark, Sergio Gaetano Cofferati, Proinsias De Rossa, Frank Engel, Sari Essayah, Ilda Figueiredo, Marian Harkin, Nadja Hirsch, Danuta Jazłowiecka, Martin Kastler, Ádám Kósa, Jean Lambert, Patrick Le Hyaric, Veronica Lope Fontagné, Elizabeth Lynne, Thomas Mann, Elisabeth Morin-Chartier, Csaba Őry, Konstantinos Poupakis, Sylvana Rapti, Licia Ronzulli, Elisabeth Schroedter, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Jutta Steinruck, Traian Ungureanu

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Vilija Blinkevičiūtė, Sergio Gutiérrez Prieto, Roger Helmer, Richard Howitt, Filiz Hakaeva Hyusmenova, Jelko Kacin, Evelyn Regner, Emilie Turunen

ADVIES van de Commissie juridische zaken (24.5.2011)

aan de Commissie industrie, onderzoek en energie

over de veiligheid van offshore-olie- en gasactiviteiten beter waarborgen
(2011/2072(INI))

Rapporteur voor advies: Eva Lichtenberger

SUGGESTIES

De Commissie juridische zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie industrie, onderzoek en energie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat overeenkomstig artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een hoog niveau van bescherming, onder andere gebaseerd op het voorzorgsbeginsel, het uitgangspunt moet zijn voor alle maatregelen van de EU op dit gebied,

1.  benadrukt dat voor volledige aansprakelijkheid in verband met schade als gevolg van winning en exploratie van olie en gas het beginsel "de vervuiler betaalt", zoals dat in artikel 191, lid 2, VWEU wordt aangehaald, geldt;

2.  is van mening dat de huidige wetgeving inzake milieuaansprakelijkheid een aantal belangrijke tekortkomingen vertoont en herinnert aan zijn resolutie van 7 oktober 2010 over maatregelen van de EU in verband met de winning en exploratie van aardolie in Europa, waarin het Parlement de Commissie verzoekt te overwegen de inhoud en het toepassingsgebied van de huidige EU-wetgeving te herzien (inclusief de richtlijn milieuaansprakelijkheid en de Seveso II-richtlijn, alsmede de maatregelen van het Erika-pakket en het derde pakket maritieme veiligheid) uit te breiden en/of eventueel noodzakelijke nieuwe wetgeving in te voeren om alle risico's van offshoreaardoliewinning te bestrijken en de aansprakelijkheidsregels bij ongevallen met aardolie aan te scherpen;

3.  verzoekt de Commissie een uitvoering onderzoek in te stellen naar de vergunningsvoorschriften op het gebied van offshorewinning en -exploratie van koolwaterstof en, indien noodzakelijk, voorstellen in te dienen voor harmonisatie van minimumvoorschriften op EU-niveau;

4.  dringt er bij de Commissie op aan om met partners en buurlanden samen te werken om een bijzondere regeling in te voeren voor activiteiten in het Arctische gebied, waarbij zeer nauwlettend in de gaten wordt gehouden of de offshoreactiviteiten in dit zeer kwetsbare en unieke milieu wel duurzaam zijn, en of ze echt noodzakelijk zijn;

5.  pleit ervoor waar mogelijk als onderdeel van rampenplannen milieueffectbeoordelingen uit te voeren (bijvoorbeeld ten aanzien van het gebruik van chemische dispergeermiddelen als noodmaatregel);

6.  betuigt zijn steun aan het voornemen van de Commissie om de richtlijn milieuaansprakelijkheid in die zin te wijzigen dat daar in de toekomst ook milieuschade aan mariene wateren onder valt als omschreven in de Kaderrichtlijn mariene strategie (Richtlijn 2008/56/EG);

7.  is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om het mandaat van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid uit te breiden en daarin niet alleen vaartuigen op te nemen, maar ook offshore-installaties;

8.  dringt er bij de Commissie op aan in de richtlijn milieuaansprakelijkheid dwingende bepalingen inzake financiële zekerheid op te nemen; wijst in dit verband op de bereidheid van de Commissie om zich opnieuw te buigen over de mogelijkheid een eis in te voeren voor verplichte financiële zekerheid en om te onderzoeken of de huidige financiële plafonds toereikend zijn;

9.  verzoekt de Commissie zich te buigen over de kwestie van de aansprakelijkheid in verband met de ontmanteling van bestaande boorinstallaties en duidelijk te maken, zo nodig door middel van wetgeving, dat exploitanten verantwoordelijk zijn voor de veilige verwijdering van deze installaties en aansprakelijk zijn voor alle eventuele milieuschade als gevolg van de ontmanteling of voor milieuschade veroorzaakt door een boorlocatie na de ontmanteling;

10. verzoekt de Commissie om een herziening van de huidige wetgeving uit hoofde waarvan de houders van vergunningen voor offshoreaardoliewinning installaties kunnen verhuren aan derden, zodat de aansprakelijkheid voor slachtoffers en milieuschade als gevolg van ongevallen en rampen op offshorebooreilanden later in civielrechtelijke procedures gemakkelijker kan worden vastgesteld;

11. dringt er bij de lidstaten op aan om bij eventuele maatregelen aandacht te schenken aan de bijzondere situatie van kleine en middelgrote exploitanten; dringt er in dit verband op aan dat kleine en middelgrote exploitanten verplicht worden een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten of zich aan te sluiten bij een gezamenlijk aansprakelijkheidsfonds.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

24.5.2011

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

25

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Raffaele Baldassarre, Luigi Berlinguer, Sebastian Valentin Bodu, Françoise Castex, Christian Engström, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Syed Kamall, Klaus-Heiner Lehne, Antonio Masip Hidalgo, Jiří Maštálka, Alajos Mészáros, Bernhard Rapkay, Evelyn Regner, Francesco Enrico Speroni, Dimitar Stoyanov, Alexandra Thein, Diana Wallis, Rainer Wieland, Cecilia Wikström, Zbigniew Ziobro, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Piotr Borys, Kurt Lechner, Eva Lichtenberger, József Szájer

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Pablo Arias Echeverría

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

12.7.2011

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

41

6

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jean-Pierre Audy, Zigmantas Balčytis, Ivo Belet, Jan Březina, Maria Da Graça Carvalho, Giles Chichester, Lena Ek, Ioan Enciu, Vicky Ford, Gaston Franco, Adam Gierek, Norbert Glante, Fiona Hall, Romana Jordan Cizelj, Krišjānis Kariņš, Lena Kolarska-Bobińska, Philippe Lamberts, Bogdan Kazimierz Marcinkiewicz, Marisa Matias, Jaroslav Paška, Miloslav Ransdorf, Herbert Reul, Teresa Riera Madurell, Michèle Rivasi, Jens Rohde, Paul Rübig, Francisco Sosa Wagner, Konrad Szymański, Britta Thomsen, Patrizia Toia, Evžen Tošenovský, Ioannis A. Tsoukalas, Claude Turmes, Vladimir Urutchev, Kathleen Van Brempt, Alejo Vidal-Quadras, Henri Weber

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Antonio Cancian, Francesco De Angelis, Françoise Grossetête, Cristina Gutiérrez-Cortines, Jolanta Emilia Hibner, Holger Krahmer, Bernd Lange, Mario Pirillo, Vladimír Remek, Silvia-Adriana Ţicău