VERSLAG over het systeem van de Europese scholen

1.8.2011 - (2011/2036(INI))

Commissie cultuur en onderwijs
Rapporteur: Jean-Marie Cavada

Procedure : 2011/2036(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0293/2011
Ingediende teksten :
A7-0293/2011
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het systeem van de Europese scholen

(2011/2036(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–   gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement getiteld "Het systeem van de Europese scholen in 2009" (COM(2010)0595),

–   gezien het Verdrag houdende het Statuut van de Europese scholen[1],

–   gezien zijn resolutie van 8 september 2005 over opties voor de ontwikkeling van het systeem van de Europese scholen[2],

–   gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen[3],

–   gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap dat op 3 mei 2008 in werking is getreden en op 23 december 2010 door de Europese Unie is geratificeerd, en met name artikel 24 hiervan[4],

–   gezien het jaarverslag van de secretaris-generaal van de Europese scholen dat aan de raad van bestuur op diens vergadering van 12, 13 en 14 april 2011 te Brussel is voorgelegd[5],

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie juridische zaken (A7-0293/2011),

A. overwegende dat artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorschrijft dat de Unie bijdraagt tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid;

B.  overwegende dat in de preambule van het Verdrag houdende het Statuut van de Europese scholen van 1994[6] bepaald wordt dat het stelsel van de Europese Scholen een stelsel „sui generis" is en dat met dit stelsel een vorm van samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Europese Gemeenschappen tot stand komt, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en voor de organisatie van hun onderwijsstelsel, en van hun verscheidenheid qua taal en cultuur;

C. overwegende dat op grond van artikel 1 van dat verdrag andere kinderen de scholen kunnen bezoeken binnen de grenzen die worden gesteld door de raad van bestuur, die volgens punt II.7 van hoofdstuk XII van het compendium van besluiten van de raad van bestuur "personeel van elke communautaire organisatie die bij besluit van de communautaire instellingen is opgericht, en personeel van andere door de raad van bestuur erkende organisaties" in categorie I kan indelen;

D. overwegende dat de Europese scholen hun leerlingen in staat stellen hun eigen culturele identiteit te bekrachtigen en van jongs af aan een grote kennis van talen op te doen in ten minste twee talen, waaronder hun moedertaal, waarmee het belang van multiculturalisme en de bevordering van wederzijds begrip en wederzijds respect wordt onderstreept;

E.  overwegende dat de Europese scholen niet vergelijkbaar zijn met internationale scholen, daar zij niet uitgaan van een schoolkeuze van de ouders, maar van de noodzaak om kinderen in hun moedertaal te onderrichten en de Europese dimensie in het onderwijs te ontwikkelen;

F.  overwegende dat de wijze van functioneren van de Europese scholen, die vanaf het begin heeft berust op een intergouvernementele overeenkomst, verbeterd moet worden en dat een rechtsgrondslag moet worden vastgesteld waardoor het stelsel kan worden vereenvoudigd en transparanter en doeltreffender kan functioneren;

G. overwegende dat de hervorming van het stelsel van de Europese scholen door de raad van bestuur in april 2009 is goedgekeurd;

H. overwegende dat in de 50 jaar dat de Europese scholen nu bestaan, is gebleken dat er sprake is van een uniek en aantrekkelijk stelsel met een uniek en aantrekkelijk onderwijsmodel; overwegende dat een van de doelstellingen van de hervorming is dit stelsel en het Europese baccalaureaat open te stellen voor andere leerlingen in de Unie, overwegende dat de doelstellingen van de hervorming niet met succes kunnen worden bereikt zonder dat de rechtsvorm waarop het hele stelsel gebaseerd is, fundamenteel gewijzigd wordt;

I.   overwegende dat in het verslag van de Commissie over het systeem van de Europese scholen in 2009[7] wordt gewezen op de hardnekkige en ernstiger wordende problemen binnen het systeem, zoals het gebrek aan gedetacheerde leraren of het laattijdig of niet voorzien in voldoende infrastructuur op de locaties van de scholen, met directe gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs, het inschrijvingsbeleid, de levenskwaliteit van de leerlingen, ouders en leraren en met het functioneren van de scholen samenhangende financiële aspecten;

J.   overwegende dat de scholen in Brussel en Luxemburg kampen met een tekort aan schoolgebouwen en infrastructuur, hetgeen de kwaliteit van het onderwijs aantast en verhindert dat andere kinderen dan die van het personeel van de instellingen ingeschreven kunnen worden; overwegende dat gewaarborgd moet worden dat alle leerlingen onderwijs van gelijke kwaliteit genieten, ongeacht moedertaal, schoollocatie of categorie;

K. overwegende dat de hervorming van de Europese scholen in 2009 als hoofddoel had de Europese scholen open te stellen voor een breder en gevarieerder publiek en tegelijk de levensvatbaarheid van het stelsel op lange termijn te waarborgen;

L.  overwegende dat het onderwijsmodel waarop de Europese scholen gebaseerd zijn, in de lidstaten moet worden aangemoedigd en een integrerend bestanddeel van hun onderwijsstelsel moet worden;

M. overwegende dat het moeilijk is leerlingen uit uiteenlopende culturen en taalgebieden, die ook nog eens zeer verschillende talenten en vaardigheden hebben, in één enkel systeem onder te brengen dat moet uitmonden in het behalen van één diploma, het Europese baccalaureaat, en daarom overwegende dat voor een adequate begeleiding van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (SEN) moet worden gezorgd;

N. overwegende dat daarom moet worden nagedacht over de invoering van een ander diploma dan het Europese baccalaureaat voor leerlingen die naar het beroepsonderwijs willen doorstromen;

O. overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 8 september 2005 onder andere heeft gevraagd om de uitvoering van een proefproject rond een leermiddelencentrum voor leerlingen met specifieke behoeften; overwegende dat daarvoor in de EU-begroting 2008 een bedrag van 200.000 euro is toegewezen en dat dit bedrag uiteindelijk is gebruikt voor de financiering van een onderzoek naar het onderwijsbeleid en de onderwijspraktijk ten aanzien van SEN-leerlingen in de Europese scholen;

P.  overwegende dat artikel 4 van het Verdrag houdende het Statuut van de Europese scholen bepaalt dat het model erop gebaseerd is dat, wanneer de omstandigheden dit rechtvaardigen, aan klassen van hetzelfde niveau tezamen bepaalde lessen in elke communautaire taal kunnen worden gegeven, met het doel de leerlingen van verschillende taalsecties dichter bij elkaar te brengen en wederzijds begrip te kweken en hun talenkennis te verbeteren;

Q. overwegende dat de Europese scholen overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag houdende het Statuut van de Europese scholen in wezen worden gefinancierd uit bijdragen van de lidstaten via de gedetacheerde docenten, die in 2010 21% van de begroting van de Europese scholen uitmaakten, en uit de aanvullende bijdrage van de EU, die het verschil moet dekken tussen de totale uitgaven van de scholen en het totaal aan andere inkomsten, zijnde ongeveer 58% van de begroting van de Europese scholen in 2010; daarnaast overwegende dat de Europese scholen via hun raad van bestuur onderworpen zijn aan een intergouvernementeel uitvoerend orgaan;

R.  tevens overwegende dat artikel 25 bepaalt dat de begroting van de Europese scholen kan worden gevoed met een financiële bijdrage van de lidstaten, waartoe de raad van bestuur met eenparigheid van stemmen moet besluiten;

S.  overwegende dat de economische crisis gevolgen heeft voor de financiering van de Europese scholen en de Commissie daarom heeft aangedrongen op hervormingen om de kosten in de scholen terug te dringen, maar dat dat niet van invloed mag zijn op het onderwijs aan kwetsbare kinderen met leerproblemen en bijzondere behoeften en evenmin mag leiden tot aantasting van het onderwijs in de moedertaal of tot vermindering van het onderwijs van andere talen dan Frans, Duits en Engels;

T.  overwegende dat na de twee laatste uitbreidingsronden het aantal leerlingen zonder eigen taalsectie (SWALS) voortdurend groeit, maar dat zij op geen enkele wijze de dupe mogen worden van het feit dat zij geen eigen taalsectie hebben;

U. overwegende dat de toename van het aantal leerlingen aan de Europese scholen een rechtstreeks gevolg is van het aanstellingsbeleid van de EU-instellingen na 2004, dat ertoe heeft geleid dat personeelsleden jonger dan 30 in dienst zijn genomen, en dat deze personeelsleden inmiddels een gezin hebben gesticht en hun kinderen aan de Europese school hebben ingeschreven;

V. overwegende dat de SWALS-leerlingen extra lessen krijgen in de taal van de sectie waarin zij zijn ondergebracht om de lessen te kunnen volgen, alsmede moedertaalonderricht, waarbij enkele uren per week het absolute minimum is om de banden met de moedertaal en de eigen cultuur in stand te houden;

W. overwegende dat er in 2004 een extra heffing op de ambtenarensalarissen is ingevoerd die met name voor de Europese scholen bestemd is en gedacht was als bijdrage in de kosten van het sociaal beleid, de verbetering van de arbeidsomstandigheden en de Europese scholen;

Algemene overwegingen

1.  betreurt het dat de Europese scholen vaak ten onrechte als elitescholen worden gezien, en als luxe in plaats van als noodzaak, terwijl zij in werkelijkheid tot taak hebben onderwijs in de moedertaal te bieden aan leerlingen waarvan de ouders kunnen worden overgeplaatst of mogelijk naar hun land van herkomst terugkeren, en de Europese dimensie in het onderwijs te ontwikkelen;

2.  herinnert eraan dat dit speciale onderwijsstelsel de leerlingen in staat stelt alle vakken (met name de exacte) met gekwalificeerde docenten in hun moedertaal te volgen of als SWALS-leerling met de nodige pedagogische ondersteuning en lessen om hun moedertaal bij te houden;

Organisatie en verspreiding van het systeem van het Europese baccalaureaat

3.  is van mening dat leerlingen dankzij dit speciale onderwijssysteem de kans krijgen om alle vakken in een multiculturele, meertalige omgeving te volgen en les kunnen krijgen van gekwalificeerde docenten en bovendien hun moedertaal kunnen bijhouden;

4.  is van mening dat de Europese scholen, die op onderwijsgebied als buitengewoon succesvol zijn aan te merken en die een beproefde pedagogische aanpak hanteren, als voorbeeld zouden moeten dienen van een van de beste vormen van onderwijs in Europa, waarbij het uitdragen van de Europese cultuur, waarden en talen voorop staan, en is tevens van mening dat het overnemen van bepaalde kenmerken van dit model, zoals de nadruk op kennis van vreemde talen, in nationale of regionale schoolsystemen de beroepsmobiliteit ten goede zou komen en een bijdrage zou leveren aan het bevorderen van meertaligheid en de Europese integratie;

5.  is van mening dat de Europese scholen een waardevolle rol spelen in hun gemeenschap;

6.  is van mening dat de Europese scholen ook het multiculturalisme en de meertaligheid dienen te bevorderen en als model moeten fungeren voor de bescherming en bevordering van internationaal minder gebruikte talen; is van mening dat het onderwijs in een bepaalde taal niet mag worden stopgezet als slechts een gering aantal leerlingen in die taal wordt onderwezen en laat daarbij meewegen dat onderwijs in de moedertaal een belangrijk uitgangspunt van de Europese scholen is;

7.  vestigt er de aandacht op dat de compatibiliteit van het leerplan van de Europese scholen met de nationale onderwijsstelsels moet worden vergroot om een snelle re-integratie van leerlingen die naar hun land van herkomst terugkeren, mogelijk te maken;

8.  is van oordeel dat de bezuinigingen die de scholen zijn opgelegd gepaard moeten gaan met een werkelijke uitbreiding van hun autonomie op het gebied van beheer - bijvoorbeeld door toe te staan dat de scholen andere financieringsbronnen aanboren - en ten aanzien van de middelen om daaraan uitvoering te geven, overeenkomstig de doelstellingen die bij de hervorming van 2009 zijn vastgesteld; is tevens van oordeel dat ervoor gezorgd moet worden dat de uit te voeren organisatorische hervorming de grondbeginselen van de Europese scholen niet aantast;

9.  is van mening dat meer begrotingsautonomie voor iedere Europese school een goede manier zou kunnen zijn om te zorgen voor een beter beheer van de financiële middelen die aan de Europese scholen worden toegekend; dringt erop aan dat een en ander door de Commissie moet worden geëvalueerd om te garanderen dat een grotere autonomie in het voordeel van de scholen uitvalt;

10. benadrukt dat de Europese scholen zich momenteel in een juridisch niemandsland bevinden, hetgeen ertoe leidt dat de wettelijke status van de besluiten die door de organen van de scholen worden genomen onduidelijk is, er onvoldoende mogelijkheden zijn om deze besluiten voor de nationale rechter aan te vechten en de Europese ombudsman niet kan worden ingeschakeld;

11. is van oordeel dat de huidige intergouvernementele rechtsvorm van de Europese scholen zijn grenzen heeft bereikt en grondig gewijzigd moet worden; meent dat deze wijziging zodanig moet zijn dat de Unie in staat wordt gesteld het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen, zonder afbreuk te doen aan hun bevoegdheden, en met dit doel juridisch bindende handelingen vast te stellen conform de artikelen 2 en 6 VWEU;

12. onderstreept dat de Europese scholen een adequate rechtsgrondslag moeten krijgen die onder de bevoegdheid van de Europese Unie valt, en wenst dat het directoraat-generaal onderwijs en cultuur van de Commissie samen met de Commissie cultuur en onderwijs van het Parlement, die uit hoofde van bijlage VII bij het Reglement van het Europees Parlement bevoegd is voor de bevordering van het stelsel van Europese scholen, kan deelnemen aan alle besprekingen over dit onderwerp en aan alle discussies over de toekomst van de Europese scholen;

13. vindt dat de Europese scholen onder de koepel van de Unie moeten worden gebracht; meent dat een passende rechtsgrondslag in dit opzicht artikel 165 VWEU kan zijn, dat als volgt luidt: "De Unie draagt bij tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid' en dat verder de doelstellingen van het optreden van de Unie omschrijft, die overeenkomen met de doelstellingen van de Europese scholen;

14. dringt er bij de raad van bestuur op aan beter op de infrastructurele behoeften te anticiperen en maatregelen te treffen om in de werkelijke behoefte aan Europees onderwijs te kunnen voorzien; verzoekt de lidstaten en de Commissie de ontwikkeling van scholen van het type 2 en 3 te stimuleren;

15. moedigt de lidstaten en regionale overheden met wetgevingsbevoegdheden op onderwijsgebied aan het concept van de Europese scholen op hun grondgebied te promoten door campagnes te voeren om meer bekendheid te geven aan het Europees onderwijs, het Europese baccalaureaat te bevorderen en modelscholen op te zetten, zoals omschreven in de doelstelling die bij de hervorming in 2009 is goedgekeurd, met als doel het openstellen van het stelsel van Europese scholen om zo de toegang tot Europees onderwijs en het Europese baccalaureaat in de verschillende lidstaten te bevorderen;

16. roept de lidstaten op bij de ontwikkeling van hun nationale schoolprogramma's samen te werken en daarbij te profiteren van de ervaring van de Europese scholen op het gebied van onderwijs, om er op die manier voor te zorgen dat de nationale onderwijsstelsels en het stelsel van Europese scholen beter op elkaar aansluiten; wijst op de bijzondere rol die lesprogramma's voor talen, geschiedenis en aardrijkskunde spelen bij de bevordering van een gemeenschappelijke Europese identiteit; herhaalt zijn verzoek aan de lidstaten om te bevorderen dat – op baccalaureaats- of gelijkwaardig niveau – in speciale lessen aandacht wordt besteed aan de achtergrond, doelstellingen en werking van de Europese Unie en haar instellingen, waardoor jongeren zich sterker betrokken zullen gaan voelen bij het Europese integratieproces;

17. verzoekt de lidstaten zich collectief te beraden op de beste manier om invulling te geven aan de wens om het stelsel van Europese scholen open te stellen;

18. beveelt de lidstaten aan binnen hun schoolsysteem bepaalde aan het systeem van de Europese scholen ontleende concepten te promoten, teneinde al op jonge leeftijd een besef van Europees burgerschap te stimuleren;

19. verzoekt de centrale inschrijvingsinstantie een ruilsysteem in te stellen voor alle ouders die geen plaats voor hun kinderen hebben gekregen op de school van hun keuze, zodat zij door middel van een ruil met andere leerlingen naar de gewenste school kunnen worden overgeplaatst;

20. herinnert eraan dat uit hoofde van artikel 5 van het Verdrag houdende het Statuut van de Europese scholen houders van een Europees baccalaureaat bij elke universiteit in de EU om toelating kunnen verzoeken en daarbij dezelfde rechten hebben als onderdanen van het betrokken land met een gelijkwaardig diploma, en dringt er bij de lidstaten op aan erop toe te zien dat de desbetreffende bepalingen worden nageleefd door elke vorm van discriminatie te voorkomen tussen deze leerlingen en leerlingen met een gelijkwaardig nationaal diploma;

21. dringt er bij de lidstaten op aan erop toe te zien dat al hun universiteiten en instellingen voor hoger onderwijs bij de erkenning van de studieresultaten van leerlingen van de Europese scholen dezelfde eisen hanteren als bij leerlingen van hun nationale scholen, en dat het onderwijs dat deze leerlingen hebben gevolgd op dezelfde wijze wordt gewaardeerd, zodat zij gelijke kansen hebben wanneer zij naar een studieplaats in het hoger onderwijs solliciteren;

22. moedigt de lidstaten en regionale overheden met wetgevingsbevoegdheden op onderwijsgebied aan een relevant deel van hun stelsel voor openbaar onderwijs te homologeren, zodat studenten bij beëindiging van hun middelbareschoolopleiding het Europese baccalaureaat kunnen ontvangen;

23. moedigt de raad van bestuur aan de Europese scholen actiever te ontwikkelen door het voorbeeld te volgen van de blijkens PISA-studies beste onderwijsstelsels ter wereld en moedigt de ontwikkeling van partnerschappen tussen Europese scholen en nationale scholen aan, omdat zo naar het voorbeeld van het Comenius-programma de uitwisseling van leerlingen en docenten kan worden bevorderd en het stelsel van Europese scholen in de lidstaten bekend kan worden gemaakt;

Begrotingsaspecten

24. stelt vast dat de inkomsten van de Europese scholen gelijk blijven of zelfs afnemen, hetgeen komt doordat de scholen vanwege plaatsgebrek leerlingen waarvan de ouders werken voor een organisatie die een overeenkomst met de school heeft gesloten of waarvan de ouders niet bij een van de instellingen werken moeten weigeren, en dringt erop aan nieuwe mogelijkheden te onderzoeken, zoals het binnenhalen van financiële middelen via mobiele werknemers uit de particuliere sector of andere internationale instellingen;

25. neemt kennis van het feit dat de beheerskosten van de scholen omlaag moeten, maar wijst erop dat het streven naar kostenbeheersing de basisbeginselen waarop het concept van de Europese scholen berust, zoals onderwijs in de moedertaal door moedertaalsprekers, en het kerncurriculum, bijvoorbeeld voor de exacte vakken en wiskunde, niet mag aantasten en niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van het onderwijs; onderstreept dat voor kinderen uit alle taalgemeenschappen van de Europese scholen gelijke en gelijkwaardige onderwijsvoorwaarden gegarandeerd moeten worden;

26. verzoekt de Europese Unie haar begrotingsbijdrage zodanig te definiëren dat deze beginselen geëerbiedigd worden en dat voldoende rekening kan worden gehouden met leerlingen met bijzondere educatieve behoeften (SEN) of andere leerproblemen die speciale ondersteuning vereisen, en tevens een gedetailleerde overzicht te geven van de financiële middelen voor SEN-leerlingen, om op die manier een optimaal gebruik van deze middelen te garanderen; verzoekt de Commissie, alvorens tot begrotingsaanpassingen te besluiten, in samenwerking met de scholen en de verenigingen van ouders en docenten een effectbeoordeling uit te voeren van de diverse manieren waarop het systeem zou kunnen worden gerationaliseerd en daarbij ook de pedagogische aspecten te betrekken;

27. is van oordeel dat op korte termijn de verplichtingen van de Europese Unie moeten worden nagekomen, maar dat tegelijk rekening moet worden gehouden met de algemene context van bezuinigingen, zowel op het niveau van de Unie als op dat van de lidstaten; stelt vast dat de begroting 2012 voorziet in een stijging van de kredieten voor de Europese scholen met 1,7% terwijl de Commissie door de begrotingsproblemen gedwongen was haar eigen administratieve uitgaven te bevriezen en die voor alle instellingen slechts met 1,3% te verhogen; verbindt zich ertoe de bedragen op de betrokken begrotingslijnen aandachtig onder de loep te nemen om ervoor te zorgen dat alle vereiste kredieten beschikbaar zijn;

28. onderstreept dat de rol van de Unie in de Europese scholen onevenredig klein is in vergelijking met de financiële bijdrage uit haar begroting;

29. wijst erop dat de voorgestelde besnoeiingen op de begroting van de Europese scholen de kwaliteit van het onderwijs en het goede functioneren van de Europese scholen ernstig bedreigen en is daarom gekant tegen eventuele besnoeiingen op de begroting;

30. is van oordeel dat veel van de problemen van het systeem worden veroorzaakt doordat de lidstaten hun verplichtingen niet naleven; wijst erop dat er geen wettelijke garanties zijn voor de naleving door de lidstaten van hun verplichtingen in het kader van het Verdrag;

31. stelt vast dat bepaalde lidstaten zich hoe langer hoe meer onttrekken aan hun verplichting om leraren te detacheren door met name te wijzen op het verschil tussen het percentage leerlingen van hun nationaliteit en de bijdrage die zij aan het budget van de scholen moeten leveren;

32. wijst erop dat de verdeelsleutel ook moet bijdragen aan een rechtvaardiger systeem voor de betaling van schoolgeld door ouders die niet voor een Europese instelling werken of voor een onderneming die een overeenkomst met de Europese scholen heeft gesloten;

33. verzoekt de Commissie na te denken over een systeem van reservelijsten om de posten te kunnen bezetten die niet door middel van gedetacheerde docenten kunnen worden ingevuld en die door lokaal aan te werven personeel moeten worden bezet om zo te garanderen dat in de behoefte aan onderwijzend personeel wordt voorzien en om de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs te waarborgen;

34. pleit ervoor nieuwe taalsecties in te voeren zodra het vereiste leerlingenaantal daarvoor is bereikt, zodat de SWALS-leerlingen onderwijs in hun moedertaal kunnen volgen en discriminatie ten opzichte van leerlingen van andere taalsecties wordt vermeden, en bovendien de uit de SWALS-status voortvloeiende kosten kunnen worden gedrukt;

35. stelt met bezorgdheid vast dat het gebrek aan gedetacheerd personeel gecompenseerd moet worden door de aanwerving van lokaal onderwijspersoneel waarvan het salaris door de scholen betaald wordt; verzoekt de raad van bestuur erop toe te zien dat de lidstaten die geen financiële bijdrage leveren via detachering van leraren, een evenredige financiële bijdrage in de begroting van de scholen storten;

36. is van mening dat het huidige financieringssysteem bepaalde lidstaten onevenredige lasten oplegt in de zin van detacheringen en schoolinfrastructuur en verzoekt de raad van bestuur de wijze van financiering van de scholen en de wijze van aanwerving van leraren tegen het licht te houden;

37. legt er nogmaals de nadruk op dat de Europese scholen op een solide en serieuze manier gefinancierd moeten worden opdat zij zich kunnen houden aan de verplichtingen die zijn aangegaan in het kader van het verdrag en het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, en opdat zij voldoende garanties kunnen bieden voor de kwaliteit van het onderwijs en voor gelijke en gelijkwaardige onderwijsvoorwaarden voor kinderen uit alle taalgemeenschappen aan de Europese scholen; neemt in dat opzicht kennis van het recente verzoekschrift van de ouders en leraren van de Europese scholen in Brussel waarin wordt gewezen op de ernstige risico's van de voorgestelde besnoeiingen voor de kwaliteit van het onderwijs en het goed functioneren van de Europese scholen en waarin daarom eventuele besnoeiingen op de begroting van de hand worden gewezen;

38. verzoekt de Commissie maatregelen te treffen om te bepalen welk percentage van de speciale heffing naar de Europese scholen gaat;

39. onderstreept dat het op de lange termijn belangrijk is dat wordt gezorgd voor meer transparantie bij de toewijzing van de financiële bijdrage van de Europese Unie en voor een grotere openheid en diversiteit in de scholen en dat tegelijk een duurzaam financieringssysteem wordt ingevoerd; verzoekt de Commissie in deze context te verduidelijken voor welke doeleinden de bijzondere heffing is gebruikt; verzoekt de Commissie het Parlement verslag uit te brengen over de stand van zaken met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de hervorming van 2009 en over de financiële behoeften voor de komende jaren, in het bijzonder wat het gebouwenbeleid betreft;

Pedagogische aspecten

40. dringt erop aan dat, overeenkomstig artikel 4 van het Verdrag houdende het Statuut van de Europese scholen waarmee wordt beoogd leerlingen van verschillende taalsecties dichter bij elkaar te brengen en wederzijds begrip te kweken door middel van een aantal gezamenlijke lessen aan klassen van hetzelfde niveau, gebruik wordt gemaakt van de eerste vreemde taal voor het onderwijs in alle niet-basisvakken, zonder dat leerlingen wier moedertaal niet een van de werktalen is daarvan nadelen ondervinden;

41. stelt dat het onderwijzen van bepaalde vakken in de "minder gebruikte" nationale talen die door een klein aantal EU-burgers worden gesproken, een intrinsieke waarde bezit;

42. benadrukt dat er een externe evaluatie van de onderwijsprogramma’s van de Europese scholen moet worden uitgevoerd en dat deze evaluatie geen extra kosten voor de scholen met zich mee mag brengen en hecht veel belang aan uitvoering van de huidige hervormingen van het baccalaureaat;

43. eist dat de aanwerving van lokaal onderwijspersoneel aan strenge criteria wordt onderworpen, dat de kwaliteit van het onderwijs, opleiding en vervanging in geval van afwezigheid gewaarborgd zijn, en dat de raad van bestuur instaat voor een evaluatie van de vakbekwaamheid van dit personeel door inspecteurs;

44. is van mening dat er speciale opleidingsprogramma's en professionele workshops voor leerkrachten uit de verschillende nationale stelsels moeten worden georganiseerd om hen - volgens gemeenschappelijke normen en criteria - voor te bereiden op het werk binnen het stelsel van Europese scholen;

45. herhaalt dat aandacht voor SEN-leerlingen een prioriteit blijft en dat de Europese scholen alles in het werk moeten stellen om hun competentie inzake onderwijs aan leerlingen met een handicap te vergroten; verzoekt in dit verband de raad van bestuur om bij de berekening van de omvang van klassen op deze categorie leerlingen coëfficiënten toe te passen en voor volledige integratie van deze leerlingen zorg te dragen;

46. verzoekt de raad van bestuur van de Europese scholen uitvoering te geven aan de aanbevelingen inzake SEN-leerlingen die een groep Zweedse deskundigen naar aanleiding van een onderzoek in 2009 heeft gedaan, en een actieplan terzake te ontwikkelen;

47. onderstreept dat er een naar behoren functionerend systeem moet worden opgezet om leerlingen met een handicap bij hun integratie op Europese scholen bij te staan (bijv. hulp van speciale docenten), teneinde de mobiliteit van hun ouders te garanderen;

48. stelt vast dat in het door de raad van bestuur meegedeelde officiële schooluitvalpercentage van 2,7% geen rekening wordt gehouden met de grote verschillen tussen de schoolresultaten op de Europese scholen, waarbij al jarenlang een abnormaal hoog uitvalpercentage in de Franstalige sectie opvalt; verzoekt de raad van bestuur onderzoek te doen naar de pedagogische en financiële oorzaken en gevolgen van dit disfunctioneren, van schooluitval in het algemeen en van de blijvend grote aantallen zittenblijvers;

49. herhaalt zijn verzoek aan de raad van bestuur actief te zoeken naar alternatieven voor leerlingen die niet kunnen meekomen in de studierichting die moet leiden tot het Europese baccalaureaat, en na te denken, zoals het Europees Parlement in zijn resolutie van 8 september 2005 heeft gevraagd, over invoering van een ander diploma dan het baccalaureaat voor leerlingen die naar het beroepsonderwijs willen doorstromen; stelt dat elk nieuw diploma aan een effectbeoordeling moet worden onderworpen en een meerwaarde moet toevoegen aan de bestaande kwalificatiekaders;

50. herhaalt dat aandacht voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften een prioriteit moet blijven, te meer daar de Europese scholen momenteel slechts één soort diploma aanbieden en dus de plicht hebben een maximale begeleiding te verzorgen om zoveel mogelijk te voorkomen dat een leerling op school mislukt, omdat hij daardoor in een uitzichtloze situatie kan komen als hij vanwege de taal of om andere redenen geen toegang heeft tot andere schooltypen in het nationale onderwijsstelsel van het gastland;

-o0o-

51. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de lidstaten en de raad van bestuur van de Europese scholen.

  • [1]  PB L 212 van 17.8.1994, blz. 3.
  • [2]  PB C 193E van 17.8.2006, blz. 333.
  • [3]  PB L 124 van 27.4.2004, blz. 1.
  • [4]  http://www.un.org/disabilities/documents/convention/convoptprot-f.pdf.
  • [5]  Ref: 2011-02-D-39-en-1.
  • [6]  PB L 212 van 17.8.1994, blz. 3.
  • [7]  COM(2010)0595 def.

TOELICHTING

1. Stand van zaken

De eerste Europese school werd in oktober 1953 in Luxemburg opgericht op verzoek van een groep ambtenaren. Dit onderwijsexperiment, waarbij kinderen met verschillende moedertalen tezamen naar school gingen, bleek al snel positieve resultaten op te leveren, en zo zijn in de loop der tijd in verschillende steden 14 Europese scholen opgericht die volgens de huidige indeling in de categorie "type 1" vallen.

In 2010 telden deze scholen tezamen 22.778 leerlingen, waarvan er 14.292, ofwel 63%, de scholen in Brussel en Luxemburg bezochten. Tussen 2007 en 2010 nam het aantal leerlingen met 8,35% toe. In 2012 zullen er twee nieuwe scholen worden geopend, een in Brussel en een in Luxemburg.

De leerlingen worden ingedeeld in drie categorieën. Categorie I omvat hoofdzakelijk kinderen van ambtenaren en arbeidscontractanten van de instellingen. Hun aandeel neemt voortdurend toe en vertegenwoordigt momenteel bijna drie kwart van het totale aantal scholieren. Hun aandeel bedraagt meer dan 90% in de 4 Brusselse scholen, waar de tekortschietende infrastructuur een zeer restrictief inschrijvingsbeleid tot gevolg heeft voor de leerlingen van categorie II (leerlingen die worden toegelaten op de voorwaarden van de overeenkomsten tussen de scholen en bepaalde organisaties en bedrijven) en categorie III (leerlingen waarvan de ouders schoolgeld moeten betalen). Gezien het gebrek aan klaslokalen heeft de raad van bestuur dan ook besloten geen overeenkomsten voor categorie II meer te sluiten wat de scholen in Brussel betreft.

2. Pedagogische aspecten

De pedagogische organisatie van de Europese scholen gaat ervan uit dat het basisonderwijs in de moedertaal van de leerling wordt gegeven. Dit betekent dat elke school meerdere taalsecties telt. De verdeling van de vakken en de inhoud ervan zijn in elke sectie dezelfde.

Indien niet aan de voorwaarden voor oprichting van een nieuwe taalsectie is voldaan, worden de leerlingen zonder taalsectie (SWALS) ingeschreven in een andere taalsectie en komen zij in aanmerking voor zowel moedertaalonderwijs als voor een specifiek programma om het taalniveau in de sectie waar zij zijn ingeschreven te bereiken.

Om een echte multiculturele opleiding te kunnen aanbieden ligt het accent op het leren, het begrijpen en het gebruiken van vreemde talen. Het leren van een eerste vreemde taal (EN, DE of FR) is vanaf de eerste klas van de lagere school verplicht. Alle leerlingen leren een tweede vreemde taal vanaf het tweede jaar van de middelbare school. De lessen in de eerste vreemde taal worden door leerlingen van verschillende nationaliteiten tezamen gevolgd en gegeven door leerkrachten van wie deze taal de moedertaal is. Deze talenmix geldt ook voor de lessen kunstzinnige vorming, muziek en sport, die altijd door leerlingen uit verschillende taalsecties tezamen gevolgd worden.

Een ander kenmerk van dit onderwijsmodel: op de lagere school komen leerlingen uit verschillende taalsecties tijdens de wekelijkse "Europese uren" samen voor spelletjes en culturele en artistieke activiteiten.

Opmerkelijk is dat de Europese scholen maar één enkele studierichting kennen, die uitmondt in de verkrijging van een "Europees baccalaureaat". Daar leerlingen met leerproblemen niet van studierichting kunnen veranderen, voorziet het systeem in begeleiding van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (SEN), zodat een maximaal aantal leerlingen dit diploma kan behalen. In 2009-2010 lag het gemiddelde aantal zittenblijvers onder de leerlingen van de lagere en de middelbare school op 2,7%[1].

3. Begrotingsaspecten en personeelsbeleid

Zoals in de preambule van het Verdrag houdende het statuut van de Europese scholen[2] wordt opgemerkt is het stelsel van de Europese scholen een stelsel sui generis, dat berust op samenwerking tussen de lidstaten de Europese Unie.

In artikel 25 van het verdrag wordt bepaald dat het budget van de scholen gefinancierd wordt uit:

1) de bijdragen van de lidstaten via doorbetaling van de bezoldigingen van de gedetacheerde of aangestelde leerkrachten en, in voorkomend geval, een door de raad van bestuur met eenparigheid van stemmen vastgestelde financiële bijdrage;

2) de bijdrage van de Europese Gemeenschappen, die dient om het verschil tussen het totale bedrag van de uitgaven van de scholen en het totaal van de overige ontvangsten te dekken;

3) de bijdragen van de niet-communautaire organisaties waarmee de raad van bestuur een overeenkomst heeft gesloten;

Wat de bijdrage van de lidstaten betreft blijkt dat er in 2010 64 posten voor gedetacheerde leerkrachten niet door de lidstaten waren bezet, waarvan 27 Engelstalige posten. Engels is de taal die door vrijwel alle leerlingen wordt geleerd, en de SWALS-leerlingen worden voornamelijk in de Engelstalige (en de Franstalige) sectie ingeschreven[3]. Dit leidt tot een scheve verhouding tussen het percentage leerlingen in de Engelstalige sectie en het percentage leerkrachten van deze taal. Om die reden heeft de raad van bestuur in 2008 in Helsinki algemene principes opgesteld om tot een billijke verdeling van de kosten tussen de lidstaten te komen, op basis van het percentage leerlingen van een bepaalde taal (zie punt 4).

Er is besloten de lidstaten toe te staan desgewenst leerkrachten te detacheren om onderwijs in een bepaalde taal door niet-native speakers te geven. Na twee jaar valt te constateren de weinig lidstaten bereid zijn posten te financieren waarvoor leerkrachten in een “tweede taal” onderwijs moeten geven.

De enige mogelijkheid om het gebrek aan leerkrachten te verhelpen is dus het inschakelen van docenten met een beperkte leeropdracht (“chargés de cours”), dwz leerkrachten die ter plaatse worden aangeworven en uit het budget van de scholen worden betaald. Een derde van de lesuren op de Europese scholen wordt inmiddels door dergelijke docenten gegeven, waardoor de bijdrage van de Unie aan het budget van de scholen uiteraard steeds verder toeneemt.

Zo blijkt uit de ontwikkeling van de bijdragen uit de verschillende bronnen aan het budget van de scholen sinds 2005 dat het aandeel bijdragen van de lidstaten afneemt, het aandeel van de Commissie toeneemt en het aandeel bijdragen van leerlingen van categorie III eveneens daalt[4].

4. De hervorming van 2009 en opening van het systeem

In samenwerking met het Europees Parlement, dat zich met name in zijn resolutie van 2005 over de Europese scholen heeft uitgesproken[5] is de Commissie zich al vanaf 2004 gaan beraden over de beste manier om het systeem van de Europese scholen dusdanig te hervormen dat kan worden ingespeeld op de problemen die de grotere Unie meebrengt. Deze hervorming zou tevens een gelegenheid moet zijn om de toegang tot Europees onderwijs te verbreden. Zoals het Europees Parlement namelijk in zijn resolutie van 2005 heeft opgemerkt, heeft het Europese onderwijsmodel zijn sporen verdiend en is het wenselijk dat ook andere leerlingen dan die van de Europese scholen hiertoe toegang krijgen.

De raad van bestuur heeft in mei 2009 zijn goedkeuring gehecht aan de beginselen van deze hervorming, die op drie uitgangspunten berust:

· vereenvoudiging van het algemene beheer van het systeem, zodat beslissingen op een adequaat niveau worden genomen;

· waarborging van een billijke verdeling van de functioneringskosten van het systeem over alle lidstaten;

· opening van het systeem voor scholen van type 2 (door de raad van bestuur erkende nationale scholen die prioritair kinderen van personeel van de Europese instellingen opnemen) en scholen van type 3 (door de raad van bestuur erkende nationale scholen die zonder onderscheid leerlingen kunnen opnemen).

Sindsdien hebben diverse nationale scholen op het grondgebied van de Unie die Europees onderwijs aanbieden een accreditatieovereenkomst getekend die hen machtigen een Europees onderwijsprogramma aan te bieden en eventueel een Europees baccalaureaat uit te reiken.

5. Standpunt van de rapporteur

De Europese scholen zijn opgericht om kinderen van personeelsleden van de Europese instellingen die in het buitenland in een andere dan hun eigen culturele omgeving werken en leven, toegang te bieden tot onderwijs in hun moedertaal, zodat deze kinderen op ieder moment kunnen terugkeren naar een school in hun land van herkomst. Het gaat dus om een noodzaak, en niet om luxe.

Er mag niet worden vergeten dat onderwijs in alle lidstaten gratis is en dat de personeelsleden van de instellingen geen andere mogelijkheid hebben dan hun kinderen in deze specifieke onderwijsinstellingen in te schrijven als zij willen dat hun kinderen onderwijs in hun moedertaal volgen.

Het spreekt vanzelf dat het concept, meer dan 50 jaar na oprichting van de eerste Europese school, moet evolueren en moet worden aangepast aan de nieuwe economische en maatschappelijke omstandigheden. Niettemin moet het tegelijkertijd door zijn aandacht voor het Europees burgerschap en bevordering van mobiliteit een voorbeeld blijven voor de nationale onderwijssystemen.

Ook al dwingt de financiële crisis tot bezuinigingen, toch moet de situatie meer vanuit het oogpunt van een investering in de toekomst van jonge Europeanen worden bezien dan vanuit kostenoverwegingen. Bezuinigingen mogen de basisbeginselen van het systeem niet aantasten.

In dit opzicht is het van essentieel belang dat het onderwijs ook in de toekomst door leerkrachten in hun moedertaal gegeven wordt. Afwijken van dit beginsel is onverstandig, en als het moeilijk blijkt om moedertaalsprekers te vinden, betekent dit dat het aanwervingsbeleid moet worden aangepast. Maar alvorens over een nieuwe hervorming na te denken moet volgens de rapporteur eerst eens ten volle gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid van het huidige systeem waarbij lidstaten die geen leerkrachten detacheren, een financiële bijdrage aan het budget van de scholen leveren.

Met betrekking tot het personeelsbeleid stelt de rapporteur vast dat de niet-naleving door de lidstaten van hun verplichtingen op het gebied van detachering betekent dat de begroting van de Unie zeer zwaar belast wordt. Er moeten dan namelijk steeds meer "docenten met een beperkte leeropdracht" worden aangesteld en rechtstreeks door de scholen worden betaald, hetgeen de compenserende bijdrage van de Commissie dienovereenkomstig verhoogt. De lidstaten die in gebreke blijven moeten dan ook absoluut worden herinnerd aan hun verplichting om overeenkomstig de quota leerkrachten ter beschikking te stellen.

Om de lasten van bepaalde lidstaten te verlichten, met name de lidstaten die de leerkrachten leveren voor de taalsecties waar de meerderheid van de SWALS-leerlingen zijn ingeschreven, moet er in dit verband op worden toegezien dat het concept van onderwijs in de moedertaal wordt toegepast zodra het vereiste aantal leerlingen voor een nieuwe taalsectie is bereikt. Hoe dan ook is dit het enige middel om discriminatie van SWALS-leerlingen ten opzichte van andere leerlingen te voorkomen.

De rapporteur is verder van mening dat er aanzienlijk kan worden bezuinigd indien er voor het onderwijs in niet-basisvakken gebruik wordt gemaakt van de eerste vreemde taal (Engels, Duits en Frans).

In het algemeen vindt de rapporteur dat meer moet worden overgaan tot de oprichting van scholen van het type 2 en 3, die een concrete stap vormen in de richting van een voor meer leerlingen toegankelijk "Europees" onderwijs.

Aangezien het model van de Europese scholen positieve resultaten oplevert en dit systeem stimulerende perspectieven biedt voor de ontwikkeling van een Europees onderwijssysteem, is het immers de taak van de lidstaten om zich niet alleen in te zetten voor het behoud van dit systeem, maar ook voor het uitdragen van dit voor Europa unieke en bijzondere onderwijsmodel.

  • [1]  Gegevens over het schooljaar 2010-2011 in de Europese scholen zie: 2010-D-569-en-3.
  • [2]  PB L 212 van 17.8.1994, blz. 3.
  • [3]  In 2010 was 66,83% van de SWALS ingeschreven in de Engelstalige sectie, 29% in de Franstalige, en 4% in de Duitstalige.
  • [4]  Jaarverslag van de secretaris-generaal aan de raad van bestuur van de Europese scholen, 2011-02-D-39-en-1.
  • [5]  Resolutie van het Europees Parlement over opties voor de ontwikkeling van het systeem van de Europese scholen (PB C 193E van 17.8.2006, blz. 333).

ADVIES van de Begrotingscommissie (16.6.2011)

aan de Commissie cultuur en onderwijs

inzake het systeem van de Europese Scholen in 2009
(2011/2036(INI))

Rapporteur voor advies: Damien Abad

SUGGESTIES

De Begrotingscommissie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie cultuur en onderwijs onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat de Europese scholen worden gefinancierd uit bijdragen van de lidstaten en uit de aanvullende bijdrage van de Europese Unie, voor respectievelijk 21% en ongeveer 58% van het totale krediet van artikel 26 01 51,

B.  overwegende dat er in 2004 een bijzondere heffing op de ambtenarensalarissen is ingevoerd die onder meer voor de financiering van de Europese scholen bestemd is,

C. overwegende dat de hervorming van de Europese scholen in 2009 als hoofddoel had de Europese scholen open te stellen voor een breder en gevarieerder publiek en tegelijk de levensvatbaarheid van het stelsel op lange termijn te waarborgen,

D. overwegende dat de toename van het aantal leerlingen aan de Europese scholen een rechtstreeks gevolg is van het aanstellingsbeleid van de EU-instellingen na 2004, dat ertoe heeft geleid dat personeelsleden jonger dan 30 in dienst zijn genomen; inmiddels hebben deze een hebben gesticht en daarna hun kinderen aan de Europese school ingeschreven,

1.  legt er nogmaals de nadruk op dat de Europese scholen op een solide en serieuze manier gefinancierd moeten worden opdat zij zich zouden kunnen houden aan de verplichtingen die zijn aangegaan in het kader van het verdrag en het statuut van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, en voldoende garanties voor de kwaliteit van het onderwijs en voor gelijke en gelijkwaardige onderwijsvoorwaarden voor de kinderen uit alle taalgemeenschappen aan de Europese scholen zouden kunnen bieden; neemt in dat opzicht kennis van het recente verzoekschrift van de ouders en leraren van de Europese scholen van Brussel waarin wordt gewezen op de ernstige risico's van de voorgestelde besnoeiingen voor de kwaliteit van het onderwijs en de goede functionering van de Europese scholen en daarom eventuele besnoeiingen op de begroting van de hand worden gewezen;

2.  is van oordeel dat, op korte termijn, de verplichtingen van de Europese Unie moeten worden nagekomen maar dat tegelijk rekening moet worden gehouden met de algemene context van bezuinigingen, zowel op het niveau van de Unie als op dat van de lidstaten; stelt vast dat de begroting 2012 voorziet in een stijging van de kredieten voor de Europese scholen met 1,7% terwijl de Commissie door de begrotingsproblemen gedwongen was haar eigen administratieve uitgaven te bevriezen en die voor alle instellingen slechts met 1,3% te verhogen; verbindt zich ertoe de bedragen op de betrokken begrotingslijnen aandachtig onder de loep te nemen om ervoor te zorgen dat alle vereiste kredieten beschikbaar zijn;

3.  onderstreept dat het op lange termijn belangrijk is dat wordt gezorgd voor meer transparantie bij de toewijzing van de financiële bijdrage van de Europese Unie en voor een grotere openheid en diversiteit in de scholen en dat tegelijk een duurzaam financieringssysteem wordt ingevoerd; verzoekt de Commissie in deze context te verduidelijken voor welke doeleinden de bijzondere heffing is gebruikt; verzoekt de Commissie het Parlement een stand van zaken voor te leggen over de tenuitvoerlegging van de hervorming van 2009 en over de financiële behoeften voor de komende jaren, in het bijzonder wat het gebouwenbeleid betreft;

4.  merkt op dat de wijze van financiering van de Europese scholen problemen kan veroorzaken voor lidstaten waarvan de financiële bijdrage via detachering van docenten omgekeerd evenredig is aan het aantal leerlingen uit die lidstaten; dringt daarom aan op herziening van de wijze van financiering van de scholen en van indienstneming van docenten;

5.  is van mening dat meer begrotingsautonomie voor elke inrichting adequaat kan bijdragen aan een beter beheer van de financiële middelen die aan de Europese scholen worden toegekend; dringt erop aan dat een en ander door de Commissie moet worden geëvalueerd om te garanderen dat een grotere autonomie in het voordeel van de scholen uitvalt.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

15.6.2011

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

34

1

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Damien Abad, Alexander Alvaro, Marta Andreasen, Francesca Balzani, Reimer Böge, Lajos Bokros, Isabelle Durant, James Elles, Göran Färm, José Manuel Fernandes, Eider Gardiazábal Rubial, Salvador Garriga Polledo, Jens Geier, Ivars Godmanis, Estelle Grelier, Jutta Haug, Monika Hohlmeier, Sidonia Elżbieta Jędrzejewska, Anne E. Jensen, Sergej Kozlík, Jan Kozłowski, Alain Lamassoure, Giovanni La Via, Vladimír Maňka, Barbara Matera, Claudio Morganti, Nadezhda Neynsky, Miguel Portas, László Surján, Helga Trüpel, Angelika Werthmann, Jacek Włosowicz

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Frédéric Daerden, Edit Herczog, Jan Mulder, María Muñiz De Urquiza

ADVIES van de Commissie juridische zaken (22.6.2011)

aan de Commissie cultuur en onderwijs

inzake het systeem van de Europese Scholen
(2011/2036(INI))

Rapporteur voor advies: Cecilia Wikström

SUGGESTIES

De Commissie juridische zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie cultuur en onderwijs onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat in de preambule van het Verdrag houdende het Statuut van de Europese Scholen[1] van 1994 bepaald wordt dat het stelsel van de Europese Scholen een stelsel „sui generis" is en dat met dit stelsel een vorm van samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Europese Gemeenschappen tot stand komt, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en voor de organisatie van hun onderwijsstelsel, en van hun verscheidenheid qua taal en cultuur

B.  overwegende dat de hervorming van het stelsel van de Europese Scholen is goedgekeurd door de Raad van Bestuur in april 2009,

C. overwegende dat de ervaring van 50 jaar werking van de Europese Scholen heeft aangetoond dat het stelsel en zijn onderwijsmodel uniek en aantrekkelijk zijn; overwegende dat een van de doelstellingen van de hervorming is dit stelsel en het Europese baccalaureaat open te stellen voor andere leerlingen in de Unie, overwegende dat de doelstellingen van de hervorming niet met succes kunnen worden bereikt zonder dat de rechtsvorm waarop het hele stelsel gebaseerd is, fundamenteel gewijzigd wordt,

D. overwegende dat in het verslag van de Commissie over het systeem van de Europese Scholen in 2009[2] wordt gewezen op de hardnekkige en ernstiger wordende systeemproblemen, zoals het gebrek aan gedetacheerde leraren of het laattijdig of niet voorzien in voldoende infrastructuur op de locaties van de scholen, die directe gevolgen hebben voor de kwaliteit van het onderwijs, het inschrijvingsbeleid, de levenskwaliteit van de leerlingen, ouders en leraren en de financiële aspecten van de werking van de Scholen,

1.  is van oordeel dat de huidige intergouvernementele rechtsvorm van de Europese Scholen zijn grenzen heeft bereikt en grondig gewijzigd moet worden; meent dat deze wijziging van die aard moet zijn dat de Unie in staat wordt gesteld het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen, zonder afbreuk te doen aan hun bevoegdheden, en met dit doel juridisch bindende handelingen goed te keuren in de zin van artikelen 2 en 6 VWEU;

2.  is van oordeel dat vele van de systeemproblemen neerkomen op niet-naleving van de verplichtingen van de lidstaten; wijst erop dat er geen wettelijke garanties zijn voor de naleving door de lidstaten van hun verplichtingen in het kader van het Verdrag;

3.  benadrukt dat de Europese Scholen zich momenteel in een juridisch niemandsland bevinden, wat duidelijk wordt in de rechts- en bevoegdheidsonzekerheid van de handelingen die door de organen van de Scholen worden goedgekeurd, het gebrek aan mogelijkheden om tegen deze handelingen beroep in te stellen voor de nationale rechtbanken, en het feit dat de Europese ombudsman niet kan worden ingeschakeld;

4.  onderstreept dat de rol van de Unie in de Europese Scholen onevenredig klein is in vergelijking met de financiële bijdrage uit haar begroting;

5.  vindt dat de Europese Scholen onder de koepel van de Unie moeten worden gebracht; meent dat een passende rechtsgrondslag in dit opzicht artikel 165 VWEU kan zijn, dat als volgt luidt: 'De Unie draagt bij tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid' en verder de doelstellingen van het optreden van de Unie omschrijft, die overeenkomen met de doelstellingen van de Europese Scholen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

21.6.2011

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

21

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Raffaele Baldassarre, Luigi Berlinguer, Sebastian Valentin Bodu, Christian Engström, Marielle Gallo, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Sajjad Karim, Klaus-Heiner Lehne, Antonio López-Istúriz White, Jiří Maštálka, Alajos Mészáros, Bernhard Rapkay, Evelyn Regner, Alexandra Thein, Diana Wallis, Rainer Wieland, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Piotr Borys, Vytautas Landsbergis, Kurt Lechner, Eva Lichtenberger, József Szájer

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Jörg Leichtfried, María Muñiz De Urquiza

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

14.7.2011

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

23

2

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Magdi Cristiano Allam, Zoltán Bagó, Lothar Bisky, Piotr Borys, Jean-Marie Cavada, Silvia Costa, Santiago Fisas Ayxela, Mary Honeyball, Petra Kammerevert, Morten Løkkegaard, Emma McClarkin, Marek Henryk Migalski, Katarína Neveďalová, Doris Pack, Chrysoula Paliadeli, Marie-Thérèse Sanchez-Schmid, Marco Scurria, Hannu Takkula, László Tőkés, Helga Trüpel, Milan Zver

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Heinz K. Becker, Ivo Belet, Nadja Hirsch, Seán Kelly, Iosif Matula, Georgios Papanikolaou

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Sergio Gaetano Cofferati, Olle Schmidt