VERSLAG over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (herschikking)

27.9.2011 - (COM(2010)0784 – C7‑0030/2011 – 2010/0387(CNS)) - *

Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Sven Giegold
(Herschikking – Artikel 87 van het Reglement)
PR_CNS_Recastingapp


Procedure : 2010/0387(CNS)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0314/2011
Ingediende teksten :
A7-0314/2011
Aangenomen teksten :

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (herschikking)

(COM(2010)0784 – C7‑0030/2011 – 2010/0387(CNS))

(Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging – herschikking)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2010)0784),

–   gezien artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7‑0030/2011),

–   gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten[1],

–   gezien de brief d.d. 25 maart 2011 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie economische en monetaire zaken overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement,

–   gezien de artikelen 87 en 55 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0314/2011),

A. overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,

1.  hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en zoals dit hieronder is geamendeerd;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het Commissievoorstel;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Amendement  1

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9) Wat de behandeling van vaste inrichtingen betreft, is het voor de lidstaten eventueel noodzakelijk de voorwaarden en de rechtsinstrumenten vast te stellen die vereist zijn voor de bescherming van hun belastingontvangsten en om omzeiling van de nationale wetgeving te voorkomen, overeenkomstig de beginselen van het Verdrag en rekening houdend met internationaal erkende belastingregels.

(9) Wat de behandeling van vaste inrichtingen betreft, is het voor de lidstaten eventueel noodzakelijk de voorwaarden en de rechtsinstrumenten vast te stellen die vereist zijn voor de bescherming van hun belastingontvangsten, om omzeiling van de nationale wetgeving te voorkomen en om extreme vormen van te geringe belastingheffing of niet‑belastingheffing te voorkomen, overeenkomstig de beginselen van het Verdrag en rekening houdend met internationaal erkende belastingregels.

Amendement  2

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 – lid 1 – letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a) ofwel zich onthouden van het belasten van deze winst;

(a) ofwel zich onthouden van het belasten van deze winst, mits hierover belasting is geheven in het land van de dochteronderneming tegen een wettelijk vennootschapsbelastingtarief dat niet lager is dan 70% van het gemiddelde wettelijke vennootschapsbelastingtarief dat van toepassing is in de lidstaten;

Amendement  3

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 – lid 1 – letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b) ofwel de winst belasten, maar in dat geval de moedermaatschappij en de vaste inrichting toestaan van de verschuldigde belasting af te trekken het gedeelte van de belasting dat betrekking heeft op die winst en betaald is door de dochteronderneming en enigerlei kleindochteronderneming, op voorwaarde dat bij iedere schakel een vennootschap en haar kleindochteronderneming onder de in artikel 2 vastgestelde definities vallen en  aan de in de artikel 3 gestelde eisen voldoen, tot het bedrag van de overeenstemmende verschuldigde belasting.

(b) ofwel de winst belasten tegen een wettelijk vennootschapsbelastingtarief dat niet lager is dan 70% van het gemiddelde wettelijke vennootschapsbelastingtarief dat van toepassing is in de lidstaten, maar in dat geval de moedermaatschappij en de vaste inrichting toestaan van de verschuldigde belasting af te trekken het gedeelte van de belasting dat betrekking heeft op die winst en betaald is door de dochteronderneming en enigerlei kleindochteronderneming, op voorwaarde dat bij iedere schakel een vennootschap en haar kleindochteronderneming onder de in artikel 2 vastgestelde definities vallen en aan de in de artikel 3 gestelde eisen voldoen, tot het bedrag van de overeenstemmende verschuldigde belasting.

  • [1]  PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.

TOELICHTING

Omdat de overheidsbegrotingen onder zware druk staan, moeten de parlementen creatief zijn om te proberen hun begrotingen weer in evenwicht te krijgen. Dat was ook al het geval vóór het uitbreken van de financiële crisis. Naast de onhoudbaar hoge staatsschuld en begrotingstekorten vraagt ook de toenemende sociale ongelijkheid in alle Europese samenlevingen om verstrekkende initiatieven.

De interne markt maakt weliswaar integraal deel uit van het Europese project, maar beperkt tegelijk de soevereiniteit van de lidstaten, met name wat belastingen betreft. De instelling van de interne markt in het belang van het bedrijfsleven en de consument was het centrale argument voor vrijwel alle Europese richtlijnen inzake vennootschapsbelasting. In combinatie met de hardnekkige ideologie van de absolute onafhankelijkheid van de nationale wetgevers op het gebied van belastingen zijn helaas een aantal zeer schadelijke gevolgen steeds duidelijker aan het licht gekomen.

Naarmate het verkeer van kapitaal in de EU gemakkelijker werd, werd de speelruimte om autonoom te beslissen steeds kleiner.

Door de belastingconcurrentie in de EU is de speelruimte van de lidstaten voor beleid in de overheidssector nu in een impasse geraakt. Daardoor is de gemiddelde vennootschapsbelasting in de EU gedaald van 44% in 1980 tot 35% in 1995 en uiteindelijk 23,2% in 2010[1]. Tegelijk wordt het erg moeilijk om een meer duurzame en sociaal geïntegreerde samenleving tot stand te brengen wanneer het voor sommigen zeer makkelijk en winstgevend is om kapitaal en winsten te verplaatsten, terwijl dat voor anderen onmogelijk is.

Op personen en ondernemingen die in de hele EU actief zijn, zijn verschillende nationale belastingstelsels van toepassing. Nationale bescherming van de belastinggrondslag is vrijwel altijd onwettig en dubbele belasting van ondernemingen wordt voorkomen door bilaterale overeenkomsten en EU-wetgeving. Om de wedloop om de laagste vennootschapsbelastingtarieven tegen te houden en om te keren, is er een gemeenschappelijke Europese aanpak nodig.

Daarom moet de richtlijn van de Raad betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten nu grondig worden herzien. De richtlijn heeft tot doel multinationale fusies te vergemakkelijken. Daartoe wordt beoogd af te zien van dubbele belasting van inkomsten uit dividenden:

Wanneer een moedermaatschappij als deelgerechtigde van haar dochteronderneming uitgekeerde winst ontvangt, moet de lidstaat van de moedermaatschappij zich onthouden van het belasten van deze winst, of die winst wel belasten, maar de moedermaatschappij dan toestaan het gedeelte van de belasting van de dochteronderneming dat op deze winst betrekking heeft, van haar eigen belasting af te trekken.

Door deze bepaling is "verdragshoppen" voor belastingdoeleinden binnen Europa zeer belangrijk geworden. Tussen lidstaten en investeerders is een strijd ontstaan over de vestigingsplaats van hoofdzetels. Een loutere herschikking van de richtlijn inzake moeder- en dochterondernemingen biedt geen oplossing voor de steeds urgentere problemen van langdurige niet-belasting en zelfs dubbele niet-belasting.

Bovendien is het aanvechtbaar dat winst die een (Europese) multinationale onderneming in een dochteronderneming buiten de EU maakt, de interne markt binnenkomt met gebruikmaking van bepaalde nationale stelsels die dergelijke kapitaalstromen aantrekken door uit derde landen binnenkomend kapitaal niet of nauwelijks te belasten. Dergelijke winsten zijn meestal afkomstig uit belastingparadijzen en zijn gebaseerd op verrekenprijzen in het kader van licentieregelingen (bv. royalty's voor de toepassing van intellectuele-eigendomsrechten). Winst die op dergelijke belastingvriendelijke wijze is binnengekomen, kan vrij binnen de EU circuleren en naar het moederbedrijf in een andere lidstaat worden versluisd zonder ooit in de EU te worden belast.

Een bijzonder geval is Zwitserland, dat krachtens bilaterale overeenkomsten met de EU binnen het toepassingsgebied van de richtlijn valt[2]. Het bovenstaande geldt hier ook. Winsten die EU-moedermaatschappijen van Zwitserse dochterondernemingen ontvangen, worden niet belast of zijn overal in de EU aftrekbaar. De staat legt het af tegen multinationale ondernemingen die niet langer een billijke bijdrage leveren in de financiering van maatschappelijke behoeften. Daarom moet worden bepaald dat er, indien de uitstroom niet mag worden belast, een minimaal belastingtarief van 25% wordt toegepast in het land waar de winst binnenkomt.

Deze gevallen tonen aan dat er strengere bepalingen tegen misbuik in de richtlijn moeten worden opgenomen. De instroom van dividenden van dochtermaatschappijen in derde landen moet in het toepassingsgebied van de richtlijn worden opgenomen en aan minimumvereisten worden onderworpen om erosie van de belastinggrondslag van EU-bedrijven te voorkomen.

Bovendien zijn er verdere maatregelen nodig om dubbele niet-belasting tegen te gaan. Onlangs heeft de Commissie een voorstel gepubliceerd voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB)[3]. Deze maatregel kan echter slechts op doeltreffende wijze zowel de mogelijkheden voor het ontwijken van vennootschapsbelasting in de EU beperken als de nalevingslasten voor het bedrijfsleven verminderen, indien ten eerste de voorschriften verplicht gelden voor alle EU-ondernemingen die grensoverschrijdende activiteiten hebben, en er ten tweede een gemeenschappelijk minimaal belastingstarief wordt geheven op een gelijke heffingsgrondslag.

  • [1]  Taxation trends in the European Union, editie 2010.
  • [2]  Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, PB L 385 van 29.12.2004, blz. 30.
  • [3]  COM(2011) 121.

BIJLAGE: BRIEF VAN DE COMMISSIE JURIDISCHE ZAKEN

Ref.: D(2011)16256

Mw Sharon BOWLES

Voorzitter van de Commissie Economische en Monetaire Zaken

ASP 10G201

Brussel

Betreft:         Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (herschikking)

                    (COM(2010)0784 – C7 0030/2011 – 2010/0387(CNS))

Geachte voorzitter,

De Commissie juridische zaken, waarvan ik voorzitter ben, heeft zich gebogen over bovengenoemd voorstel, overeenkomstig artikel 87 inzake herschikking, als opgenomen in het Reglement van het Parlement.

Lid 3 van dat artikel luidt als volgt:

"Als de voor juridische zaken bevoegde commissie van oordeel is dat het ontwerp geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig zijn aangegeven, stelt zij de materieel bevoegde commissie hiervan in kennis."

In dat geval en onverminderd de in de artikelen 156 en 157 vastgelegde voorwaarden zijn amendementen in de materieel bevoegde commissie alleen ontvankelijk als zij betrekking hebben op onderdelen van het ontwerp die wijzigingen bevatten.

Wanneer de materieel bevoegde commissie evenwel voornemens is, overeenkomstig punt 8 van het Interinstitutioneel Akkoord, ook amendementen op de gecodificeerde delen van het ontwerp van wetgevingshandeling in te dienen, stelt zij de Raad en de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Alvorens tot stemming wordt overgegaan maakt laatstgenoemde overeenkomstig artikel 54 haar standpunt inzake de amendementen kenbaar en geeft zij aan of zij voornemens is het herschikkingsontwerp in te trekken.

In navolging van het advies van de Juridische Dienst, waarvan de vertegenwoordigers deelnamen aan de vergaderingen van de adviesgroep die zich over het herschikkingontwerp heeft gebogen, en in overeenstemming met de aanbevelingen van de rapporteur, is de Commissie juridische zaken van mening dat het betreffende voorstel geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig zijn aangegeven in het voorstel of in het advies van de adviesgroep en dat, met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere handelingen met die wijzigingen, het voorstel een duidelijke codificatie van de bestaande teksten bevat, zonder enige wijziging van de inhoud.

Ten slotte beveelt de Commissie juridische zaken, na hierover te hebben gediscussieerd op haar vergadering van 17 mei 2010, met XX stemmen voor en XX onthoudingen aan dat uw commissie als ten principale bevoegde commissie overgaat tot bestudering van bovengenoemd voorstel in overeenstemming met haar suggesties en overeenkomstig artikel 87 van het Reglement.

(Slotformule en ondertekening)

Klaus-Heiner LEHNE

Bijlage: Advies van de Adviesgroep.

PROCEDURE

Titel

Gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (herschikking)

Document- en procedurenummers

COM(2010)0784 – C7-0030/2011 – 2010/0387(CNS)

Datum raadpleging EP

25.1.2011

 

 

 

Commissie ten principale

       Datum bekendmaking

ECON

3.2.2011

 

 

 

Medeadviserende commissie(s)

       Datum bekendmaking

JURI

3.2.2011

 

 

 

Rapporteur(s)

       Datum benoeming

Sven Giegold

15.2.2011

 

 

 

Behandeling in de commissie

24.5.2011

31.8.2011

 

 

Datum goedkeuring

22.9.2011

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

30

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Udo Bullmann, Pascal Canfin, George Sabin Cutaş, Rachida Dati, Derk Jan Eppink, Diogo Feio, Elisa Ferreira, Ildikó Gáll-Pelcz, Jean-Paul Gauzès, Sven Giegold, Sylvie Goulard, Liem Hoang Ngoc, Othmar Karas, Wolf Klinz, Philippe Lamberts, Astrid Lulling, Hans-Peter Martin, Ivari Padar, Olle Schmidt, Marianne Thyssen

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Pervenche Berès, Thijs Berman, David Casa, Herbert Dorfmann, Saïd El Khadraoui, Sari Essayah, Sophia in ‘t Veld, Mojca Kleva, Olle Ludvigsson, Thomas Mann, Gianni Pittella, Andreas Schwab

Datum indiening

27.9.2011