VERSLAG over de aanbeveling van de Raad inzake de benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank

10.10.2011 - (14862/2011 – C7‑0312/2011 – 2011/0806(NLE))

Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Sharon Bowles

Procedure : 2011/0806(NLE)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0337/2011
Ingediende teksten :
A7-0337/2011
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de aanbeveling van de Raad inzake de benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank

(14862/2011 – C7‑0312/2011 – 2011/0806(NLE))

(Raadpleging)

Het Europees Parlement,

–   gezien de aanbeveling van de Raad van 4 oktober 2011 (14862/2011)[1],

–   gezien artikel 283, lid 2, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Europese Raad is geraadpleegd (C7‑0312/2011),

–   gezien artikel 109 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7‑0337/2011),

A. overwegende dat de Europese Raad bij schrijven van 4 oktober 2011 het Europees Parlement heeft geraadpleegd over de benoeming van Jörg Asmussen tot lid van de directie van de Europese Centrale Bank voor een ambtstermijn van acht jaar, ingaande op 1 november 2011;

B.  overwegende dat zijn Commissie economische en monetaire zaken de kwalificaties van de voorgedragen kandidaat heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 283, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden en het uit artikel 130 van het Verdrag voortvloeiende gebod van totale onafhankelijkheid van de ECB; overwegende dat de commissie in het kader van dit onderzoek een curriculum vitae van de kandidaat heeft ontvangen, alsmede de antwoorden op de hem toegezonden schriftelijke vragenlijst;

C. overwegende dat deze commissie de kandidaat vervolgens op 10 oktober 2011 gedurende anderhalf uur heeft gehoord en hij bij deze gelegenheid een inleidende verklaring heeft afgelegd en vervolgens vragen van de commissieleden heeft beantwoord;

1.  brengt positief advies uit inzake de aanbeveling van de Raad om Jörg Asmussen tot lid van de directie van de Europese Centrale Bank te benoemen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad en de regeringen van de lidstaten.

BIJLAGE 1: CURRICULUM VITAE VAN Jörg Asmussen

Curriculum Vitae

Jörg Asmussen

Geboren te Flensburg in 1966

Staatssecretaris bij het Duitse Bondsministerie van Financiën

Professionele loopbaan

Sinds juli 2008     Staatssecretaris bij het Bondsministerie van Financiën, verantwoordelijk voor:

                          Directoraat-generaal I (fiscaal beleid en macro-economische zaken)

                          Directoraat-generaal VII (beleid inzake financiële markten)

                          Directoraat-generaal E (Europees beleid)

maart 2003 tot     Hoofd van Directoraat-generaal VII

juni 2008             Beleid inzake financiële markten

oktober 2002 tot Hoofd van Directoraat E A

februari 2003       Verantwoordelijk voor kernkwesties met betrekking tot Europese zaken;

                          Algemene financiële kwesties met betrekking tot Europese zaken

juli 1999 tot         Kabinetschef en privésecretaris

oktober 2002      van de minister van Financiën

1998 tot 1999     Privésecretaris van de staatssecretaris

                           De verantwoordelijkheden van de staatssecretaris omvatten Europese zaken, monetaire en kredietkwesties en het internationaal financieel en monetair beleid

1996 tot 1998     Ambtenaar bij de afdeling voor internationale economische en monetaire ontwikkeling, het Internationaal Monetair Fonds en economische topbijeenkomsten

sinds 1996           Bondsministerie van Financiën, Berlijn

1994 tot 1996     Projectmanager op het vlak van het Europees economisch, sociaal en arbeidsmarktbeleid bij het in Keulen gevestigde Institut für Sozialforschung und Gesellschaftspolitik GmbH, een instituut voor sociologisch onderzoek

Lidmaatschappen en mandaten

-    Lid van het Economisch en Financieel Comité van de EU en van de werkgroep "eurogroep"

-    Afgevaardigde voor Duitsland op de G7 en G20 voor financiën

-    Lid van de Raad voor financiële stabiliteit

-    Plaatsvervangend gouverneur bij de Wereldbank

-    Plaatsvervangend gouverneur bij de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling

-    Voorzitter van de algemene raad van de federale financiële toezichtsautoriteit van Duitsland

-    Lid van de raad van toezicht van Deutsche Telekom AG

-    Lid van de raad van toezicht van het Deutsche Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit (GIZ)

-    Waarnemend G20 Sherpa voor Duitsland

-    Voorzitter van de werkgroep van de G20 inzake het internationaal monetair stelsel (IMS)

-    Economisch Wereldforum: Lid van het bestuur van het project inzake de toekomst van het internationaal monetair stelsel

-    Lid van de Group of Trustees van de Beginselen voor stabiele kapitaalstromen en een eerlijke herstructurering van schuld

Opleiding

1991 tot 1992     Master in Business Administration aan de Bocconi Universiteit, Milaan

1988 tot 1994     Studeerde economie aan de Universiteit van Gießen en de Universiteit van Bonn: Diplom-Volkswirt (diploma in de economie); specialisatie: monetair beleid

BIJLAGE 2: ANTWOORDEN VAN Jörg Asmussen OP DE VRAGENLIJST

A.     Persoonlijke achtergrond en beroepservaring

1.     Beschrijf de belangrijkste aspecten van uw beroepservaring op het vlak van monetaire, financiële en bedrijfseconomische aangelegenheden.

Gedurende mijn hele professionele loopbaan ben ik in de verschillende functies die ik heb bekleed betrokken geweest bij verschillende aspecten van monetaire, financiële en bedrijfseconomische aangelegenheden.

Voordat ik in 1996 bij het Duitse ministerie van Financiën ging werken, was ik projectmanager bij het Institut für Sozialforschung und Gesellschaftspolitik GmbH, een onderzoeks- en adviesinstituut in Keulen. Ik heb PHARE-projecten beheerd in toetredingslanden in Oost-Europa en de Baltische staten. Mijn eerste functie bij het ministerie van Financiën (1996 – 1998) was bij de divisie Wereldeconomie, IMF en G7 ten tijde van de Aziatische crisis. Van 1999 tot 2002 was ik eerst bijzonder secretaris van een staatssecretaris en daarna bijzonder secretaris en kabinetschef van de minister. In oktober 2002 kreeg ik de leiding over een onderdirectoraat van het directoraat Europees Beleid en in maart 2003 werd ik benoemd tot directeur-generaal van het directoraat Beleid financiële markten, in welke functie ik meer dan vijf jaar werkzaam bleef.

Ik heb zeer brede verantwoordelijkheid voor monetaire, financiële en bedrijfseconomische aangelegenheden gedragen sinds ik in juli 2008 tot staatssecretaris werd benoemd. Op dit moment heb ik de leiding over drie (van de negen) directoraten:

Directoraat I – Begrotingsbeleid en macro-economische aangelegenheden, internationaal financieel en monetair beleid – doet dienst als de interne denktank van het ministerie voor het economisch beleid, maar is ook verantwoordelijk voor operationele taken als de toewijzing van middelen uit het pakket voor economische stimulering van 2009 en het beheer van de federale garantieregeling. Het internationale onderdirectoraat is onder meer verantwoordelijk voor de vergaderingen van de G7 en van de ministers van Financiën van de G20, IMF-aangelegenheden, bilaterale betrekkingen buiten Europa, multilaterale ontwikkelingsbanken en schuldherstructurering.

Directoraat VII – Beleid financiële markten – is het verantwoordelijke directoraat voor de regulering van de financiële markten voor het bankwezen, verzekeringsmaatschappijen, vermogensbeheerders en effectenkantoren op internationaal (FSB en G20), Europees en nationaal niveau. Bovendien is directoraat VII verantwoordelijk voor het toezicht op het Federaal Schuldenagentschap (Finanzagentur), de KfW Bankengruppe, het Federaal Agentschap voor de stabilisatie van financiële markten (FMSA) en de Federale Autoriteit voor het toezicht op financiële dienstverlening (BaFin).

Directoraat E – Europees beleid – is ons kerndirectoraat voor alle kwesties met betrekking tot de huidige staatsschuldencrisis in enkele perifere landen van de eurozone. Dit directoraat is verantwoordelijk voor de Europese Monetaire Unie, met inbegrip van ECB-aangelegenheden en bilaterale betrekkingen in Europa. Daarnaast behandelt directoraat E alle begrotingsgerelateerde kwesties met betrekking tot het Europees beleid en de Europese Investeringsbank (EIB).

Van november 2009 tot januari 2011 was ik tevens verantwoordelijk voor het onderdirectoraat voor federale bezittingen, met name federaal vastgoed en post-Treuhandanstalt-verantwoordelijkheden (Treuhandanstalt: het Duitse privatiseringsagentschap).

Daarnaast heb ik diverse mandaten vervuld in raden van toezicht van federale bezittingen en agentschappen. Momenteel ben ik lid van de raad van toezicht van Deutsche Telekom AG en van Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit GmbH (GIZ – het agentschap van de federale overheid voor economische samenwerking en ontwikkeling). Ik ben voorzitter van het interministeriële stuurcomité van het Federaal Agentschap voor de stabilisatie van financiële markten (FMSA), dat eind 2008 is opgericht in het kader van de redding van de Duitse banken. Het stuurcomité is verantwoordelijk voor de beleidsbeslissingen op het gebied van de stabilisatie van financiële markten en de herstructurering van banken. Ik ben voorzitter van de Algemene Raad van de Duitse Federale Autoriteit voor het toezicht op financiële dienstverlening (BaFin) en ik ben lid van het deskundigencomité voor effectenbeursaangelegenheden (Börsensachverständigenkommission) van de regering.

Sinds ik in 2002 hoofd van een onderdirectoraat ben geworden, heb ik grote managementverantwoordelijkheden gedragen met betrekking tot de organisatie, het personeel en de begroting van het ministerie. De drie directoraten waarvoor ik verantwoordelijk was omvatten zeven onderdirectoraten met 43 divisies en circa 370 werknemers.

2.     Beschrijf de belangrijkste aspecten van uw Europese en internationale beroepservaring.

Vanaf de eerste dag van mijn professionele loopbaan heb ik in een Europese en/of internationale context gewerkt. Zie mijn antwoorden op vraag 1 voor de details.

Sinds 2003 – toen ik directeur-generaal Beleid financiële markten werd (waar in die tijd het onderdirectoraat voor internationaal financieel en monetair beleid onder viel) – en in nog sterkere mate sinds ik in 2008 staatsecretaris werd, ben ik lid geweest van diverse Europese en internationale comités op hoog niveau en heb ik Duitsland vertegenwoordigd in met name de volgende functies:

-          staatssecretaris van Financiën in de G7;

-          staatssecretaris van Financiën in de G20;

-          fungerend G20-sherpa voor de federale kanselier in 2011;

-          lid van het Economisch en Financieel Comité (EFC);

-          lid van de Eurowerkgroep (EWG);

-          lid van de raad van bestuur van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF);

-         lid van de Raad voor financiële stabiliteit (Financial Stability Board – FSB), lid van het permanente comité van de FSB voor de toepassing van normen.

-          plaatsvervangend gouverneur van de Wereldbank;

-         plaatsvervangend gouverneur van de Europese Bank voor wederopbouw en ontwikkeling (EBRD);

-         lid van werkgroep nr. 3 (WP 3) van de OESO;

Als directeur-generaal Beleid financiële markten was ik lid van het Comité financiële diensten (CFD) en voorzitter (2003-2004) van een ad-hocwerkgroep inzake financiële integratie.

Ik heb de Duitse minister van Financiën bijgestaan in vergaderingen op ministerieel niveau van de Eurogroep, de Raad Ecofin, de EIB, de EBRD, de G7, G8 en G20, het Internationaal Monetair en Financieel Comité (IMFC) en het IMF, en ik heb de minister in deze vergaderingen herhaaldelijk vertegenwoordigd wanneer hij niet aanwezig kon zijn.

Als directeur-generaal Beleid financiële markten was ik verantwoordelijk voor de bilaterale betrekkingen met alle landen buiten de EU. In deze functie concentreerde ik me op de Verenigde Staten, China en Afrikaanse landen. Als staatssecretaris ben ik verantwoordelijk geweest voor alle bilaterale betrekkingen van het ministerie van Financiën binnen en buiten Europa. Daarbij lag de focus duidelijk op de EU-lidstaten, maar met name met de Verenigde Staten en Afrikaanse landen heb ik zo veel mogelijk nauwe banden onderhouden.

In 2011 werd ik covoorzitter van de werkgroep van de G20 (bestaande uit functionarissen van ministeries van Financiën en centrale bankiers) voor de hervorming van het internationaal monetair stelsel. Ik ben lid van de stuurgroep van het project van het World Economic Forum inzake de toekomst van het internationaal monetair stelsel en ik ben benoemd tot lid van de groep van trustees van de Principles for Stable Capital Flows and Fair Debt Re-structuring (‘Beginselen van stabiele kapitaalstromen en eerlijke schuldherstructurering’).

3.     Beschrijf de belangrijkste aspecten van uw academische achtergrond en uw meest relevante publicaties over monetair en economisch beleid en financiële regulering

Ik heb economie gestudeerd aan de universiteiten van Gießen en Bonn (1988-1994) en heb me gespecialiseerd in monetair en wisselkoersbeleid bij het Instituut voor internationaal economisch beleid in Bonn. In Bonn heb ik een mastergraad behaald met een dissertatie over "De gevolgen van inflatie voor de groei – een theoretische en empirische analyse" ("Die Implikationen von Inflation für Wachstum – eine theoretische und empirische Analyse"). In 1991/1992 nam ik deel aan een MBA-programma aan Bocconi’s Scuola di Direzione Aziendale in Milaan, Italië. Daar specialiseerde ik me in strategie en organisatie.

Ik heb de volgende artikelen en bijdragen gepubliceerd:

-         Asmussen, Jörg; Bruch, Eva: Nobelpreis für die Spieltheorie: Die Methoden der Spieltheorie und ihre Anwendung auf Arbeitsmarktfragen, 1995

-         Asmussen, Jörg; Schneider, Carsten: Haushaltskonsolidierung heißt Gerechtigkeit für kommende Generationen, 2002

-          Asmussen, Jörg: Rating-Agenturen und Finanzaufsicht;

Betriebswirtschaftliche Forschung und Praxis, Heft 3/2005

-         Asmussen, Jörg; Mai, Stefan; Nawrath, Axel: Zur Weiterentwicklung der EU-Finanzmarktintegration; Zeitschrift für das gesamte Kreditwesen 4/2004

-         Asmussen, Jörg: Ein Jahr Pfandbriefgesetz aus Sicht des Bundesministeriums der Finanzen; Immobilien & Finanzierung, juli 2006

-         Asmussen, Jörg: Verbriefungen aus Sicht des Bundesfinanzministeriums;

Zeitschrift für das gesamte Kreditwesen 19/2006

-         Asmussen, Jörg: Politische Antworten auf die Finanzmarktkrise;

Neue Gesellschaft Frankfurter Hefte 11/08

-         Asmussen, Jörg: Politische Antworten auf die Finanzmarktkrise;

WPg - Die Wirtschaftsprüfung, 15 november 2008

-         Asmussen, Jörg: Der Pfandbrief - eine Stütze des deutschen Finanzsystems;

Immobilien & Finanzierung 23 - 2008

-         Asmussen, Jörg: Mastering Global Financial Crises: A German Perspective;

The Washington Quarterly, juli 2009

-         Asmussen, Jörg: Finanz- und wirtschaftspolitische Herausforderungen für Deutschland und Europa; ifo Schnelldienst 4/10, 26 februari 2010

-         Asmussen, Jörg: Die KfW als Partner des Bundes und der Wirtschaft in der Krise;

Unternehmermagazin 3/2010, juni 2010

-         Asmussen, Jörg: Restrukturierungsverfahren für Kreditinstitute;

Die Wirtschaftsprüfung 13/2010, 1 juli 2010

-          Asmussen, Jörg: Neue Eigenkapital- und Liquiditätsvorschriften;

VDMA-Nachrichten, oktober 2010

-         Asmussen, Jörg: Die Verhandlungsziele der Bundesregierung bei der EU-Umsetzung von Basel III; Recht der Finanzinstrumente 2/2011, 21 maart 2011

-         Asmussen, Jörg: Umbruch im Weltwährungssystem: Sollte die Zeit freier Wechselkurse beendet werden?; ifo Schnelldienst 7/11, 8 april 2011

-         Asmussen, Jörg: Position des BMF zur Reform der EU-Einlagensicherungsrichtlinie;

Zeitschrift für das gesamte Kreditwesen 15/2011, 1 augustus 2011.

Daarnaast heb ik een aantal artikelen gepubliceerd in kranten en werk ik momenteel aan twee bijdragen voor verzamelbundels. Een daarvan gaat over de euro ("The Euro: Past, Present and Future") voor een compilatie over munteenheden, samengesteld door Sara Eisen van Bloomberg, die eind 2011 zal worden gepubliceerd door McGraw Hill. Het andere artikel heeft betrekking op de financiële crisis en ontwikkelingslanden en is bedoeld voor een bundel over ontwikkelingshulp die in 2012 zal uitkomen.

4.     Wat zijn de belangrijkste beslissingen waarbij u tijdens uw carrière betrokken bent geweest?

Ik ben betrokken geweest bij tal van op nationaal, Europees en internationaal niveau genomen beslissingen in de economische en financiële sfeer. De belangrijkste daarvan waren de volgende:

-         Sinds het uitbreken van de staatsschuldencrisis in enkele perifere landen van de eurozone ben ik nauw betrokken geweest bij het beheer van de crisis, waaronder het opzetten van de EFSF, de hervorming van het economisch bestuur van de eurozone en de voorbereidingen voor het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM).

-         In de nasleep van de val van Lehman Brothers in het najaar van 2008 coördineerde ik, samen met Jens Weidmann, die op dat moment lid van het kabinet van de kanselier was, de Duitse reactie op de financiële crisis, met inbegrip van de stabilisatie van de bank Hypo Real Estate (HRE), het opstellen van de Wet op de stabilisatie van de financiële markten, het opzetten van het Stabilisatiefonds en latere agentschap voor de financiële markten (SoFFin/FMSA), en werd ik voorzitter van het interministeriële stuurcomité. In deze hoedanigheid behandelde ik onder andere de zaken-WestLB en Commerzbank. De uitvoering van deze taak vond echter niet alleen op nationaal niveau plaats, maar ook op Europees niveau, en omvatte aspecten van staatssteun en de internationale coördinatie van de reactie.

-         Om te voorkomen dat de financiële crisis zou overslaan naar de reële economie besloot de Duitse regering in 2009 tot het aannemen van een pakket voor economische stimulering. Ik was betrokken bij het ontwerp en de uitvoering van dit pakket en was lid van het interministeriële stuurcomité van het zogeheten Duitslandfonds (Deutschlandfonds). In die hoedanigheid was ik betrokken bij de redding van Opel, de Duitse tak van General Motors.

-         Ik heb deelgenomen aan alle vergaderingen van de leiders van de G20 die tot nu toe zijn gehouden (en de voorbereiding daarvan) en was met name betrokken bij de agenda voor financieel herstel en financiële hervorming na de financiële crisis. Belangrijke eerdere topontmoetingen waren de vergadering van de G8 in Keulen in 1999, over bilaterale schuldverlichting, en de vergadering van de G8 in Gleneagles in 2005, over multilaterale schuldverlichting. Na de vergadering van de G20 in Seoul in 2010 was ik nauw betrokken bij het ontwerp van het hervormingspakket van het IMF.

-         Wat betreft de regulering van financiële markten wil ik erop wijzen dat ik tijdens het Duitse voorzitterschap van de Raad in 2007 de leiding had over het bepalen van het Duitse standpunt voor onderhandelingen op Europees niveau over – bijvoorbeeld – de Richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (MiFID), de Richtlijn betreffende het openbaar overnamebod en de Richtlijn betreffende betalingsdiensten in de interne markt. Op nationaal niveau gaf ik onder meer leiding aan de uitvoering van deze projecten en van Bazel II.

5.     Heeft u zaken, financiële belangen of andere verplichtingen waardoor een conflict met uw toekomstige taken zou kunnen optreden, en zijn er verder enige relevante factoren van persoonlijke of andere aard die door het Parlement in aanmerking genomen moeten worden met betrekking tot uw kandidaatstelling?

Nee.

6.     Hoe zult u uw onafhankelijkheid bewaren, gezien het feit dat u rechtstreeks afkomstig bent van het departement van de heer Schäuble?

Veel succesvolle centralebankiers zijn hun carrière gestart bij een ministerie van Financiën of een ander ministerie, en hun onafhankelijkheid als centralebankier is desondanks onomstreden. In Duitsland geldt dit met name voor Hans Tietmeyer en Jürgen Stark, of, om een heel recent voorbeeld te geven, voor de president van de Bundesbank, Jens Weidmann, die rechtstreeks afkomstig was van de kanselarij. Een ander recent voorbeeld is Klaas Knot, die in juli 2011 president van de Nederlandsche Bank is geworden en rechtstreeks afkomstig was van het Nederlandse ministerie van Financiën. Op Europees niveau kan men denken aan Jean-Claude Trichet en Mario Draghi, en ook buiten Europa is een overstap van de regering naar de centrale bank niet ongebruikelijk. Recente voorbeelden zijn de gouverneur van de Bank of Canada en zijn plaatsvervanger, Mark Carney en Tiff Macklem. Nog een ander voorbeeld is Lesetja Kganyago van de Zuid-Afrikaanse Reserve Bank.

Ik ben ervan overtuigd dat het voor elke publieke functie van cruciaal belang is dat de bekleder van de functie zich het mandaat van de betreffende instelling, de institutionele context en cultuur en de historische achtergrond van de instelling eigen maakt. En ik ben goed bekend met deze aspecten van de ECB als instelling, aangezien ik vanaf de oprichting van de ECB in verschillende groepen, comités en settings nauw heb samengewerkt met de ECB en personeel van de ECB, en daarvoor met het Economisch Monetair Instituut. Als ik lid van de Raad van Bestuur van de ECB word, zal mijn loyaliteit bij de euro en de ECB liggen.

7.     Welke doelstellingen zult u nastreven tijdens uw mandaat als directielid van de Europese Centrale Bank?

Het Verdragsmandaat van de ECB en met name de doelstellingen en de taken van de ECB zullen als leidraad fungeren. Dit betekent dat het hoofddoel is om prijsstabiliteit te handhaven en – zonder afbreuk te doen aan prijsstabiliteit – om het algemene economische beleid in de Unie te ondersteunen. Daarnaast beschouw ik ook de taak van de ECB om bij te dragen aan de stabiliteit van het financiële stelsel, vermeld in het Verdrag, als een belangrijke leidraad.

Ik zal me overeenkomstig het Verdragsmandaat van de ECB onafhankelijk opstellen, en daarbij in het algemene belang van de burgers van de Europese Unie en de eurozone als geheel handelen. Ik ben me er terdege van bewust dat een directielid van de ECB niet hoort te handelen als een vertegenwoordiger van de lidstaat waar hij of zij burger van is.

Ik draag deskundigheid, duidelijkheid, coherentie en geloofwaardigheid hoog in het vaandel.

B.     Monetair beleid van de ECB

8.     Hoe beoordeelt u het monetaire beleid dat de afgelopen 12 jaar door het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) is gevoerd? Welke wijzigingen zou u er eventueel in aanbrengen?

Krachtens het Verdrag heeft de ECB tot taak prijsstabiliteit op de middellange termijn te handhaven voor de eurozone als geheel. Gelet op de gemiddelde inflatie sinds de ECB begon met het voeren van monetair beleid, kunnen we slechts concluderen dat de ECB uiterst succesvol is geweest. De gemiddelde inflatie in de eurozone bedraagt circa 2%, vergeleken met een gemiddelde inflatie van circa 3% voor de Duitse mark gedurende de afgelopen 30 jaar. Dit succes is geboekt ondanks forse tegenwind in de eurozone, uiteenlopend van sterk stijgende grondstoffenprijzen tot neerwaartse inflatiedruk als gevolg van de zeer ernstige en wereldwijde economische crisis.

Nog belangrijker is het sterke geloof en rotsvaste vertrouwen van overheden en financiële markten dat de ECB haar doel zal bereiken. Inflatieverwachtingen zijn verankerd op niveaus die overeenstemmen met de doelstelling van de Raad van Bestuur om het inflatiecijfer op de middellange termijn onder maar wel in de buurt van 2% te houden. Zelfs tijdens de ernstige economische crisis, waarbij de inflatie in de eurozone gedurende een paar maanden negatief was, bleven inflatieverwachtingen voor de middellange termijn verankerd, overeenkomstig de doelstelling van de Raad van Bestuur van de ECB. Hieruit blijkt dat het monetaire beleid van de ECB uiterst geloofwaardig wordt bevonden, hetgeen de belangrijkste troef van een centrale bank is. Ik zie geen reden om dit succesvolle monetaire beleid te wijzigen.

9.     Er wordt vaak betoogd dat vanwege structurele veranderingen in de wereldeconomie er een verschuiving heeft plaatsgevonden van consumptieprijsinflatie naar activaprijsinflatie. Voortbouwend op de lessen uit de huidige crisis, moet de ECB de ontwikkeling van activaprijzen buiten beschouwing laten?

De daling van het niveau en de variabiliteit van de prijsinflatie in de goederen- en dienstensector is een onweerlegbaar feit dat kenmerkend is voor de wereldwijde economische ontwikkelingen in de afgelopen 30 jaar. Eén belangrijke factor die ten grondslag ligt aan deze ontwikkelingen is de beduidend betere kwaliteit van de besluitvorming en de brede acceptatie van prijsstabiliteit als een maatschappelijke waarde die in het belang van alle burgers moet worden behouden. Structurele veranderingen, ook in de vorm van mondialisering van de wereldeconomieën, hebben weliswaar bijgedragen aan de verwezenlijking van prijsstabiliteit, maar alles staat of valt nog altijd met gedegen beleid.

Monetair beleid mag echter niet klakkeloos uitgaan van stabiele binnenlandse inflatie in de goederen- en dienstensector. Het is zaak uiterst nauwgezet toe te zien op alle relevante ontwikkelingen.

Tegelijkertijd is de financiële crisis die halverwege 2007 begon slechts de laatste, buitengewoon ernstige episode waaruit eens te meer blijkt hoe belangrijk het is dat centrale banken toezien op de ontwikkeling van activaprijzen. Het internationale debat over de financiële en economische crisis in academische kringen en onder economische beleidsmakers heeft in mijn ogen geleid tot een wijdverbreide, proactieve opvatting over de rol van de overheid en van centrale banken als het gaat om macro-economische verstoringen in het algemeen en ongunstige activaprijsontwikkelingen in het bijzonder. De "wait and see"-strategie heeft duidelijk afgedaan, of zoals professor Ottmar Issing het onlangs nog op passende wijze verwoordde: "De vraag blijft wat we moeten doen als een zeepbel uiteenspat. Maar deze moet pas worden gesteld, wanneer we ondanks alle inspanningen de ontwikkeling van een grote zeepbel niet hebben kunnen voorkomen."

Dit richt zich niet op de prijzen van bepaalde activa, maar is juist bedoeld om te voorkomen dat niet-duurzame ontwikkelingen van activaprijzen een financiële crisis veroorzaken die – zelfs in de verre toekomst – het vermogen van de centrale bank om prijsstabiliteit te handhaven zouden kunnen ondermijnen en ons daardoor zeer duur zouden kunnen komen te staan in termen van productie en prijsstabiliteit.

De monetaire-beleidsstrategie van de ECB is de dynamische aspecten van activaprijzen op te nemen in het beleidsoverleg, niet zozeer als doelstelling, maar eerder als toonaangevende indicatoren van verwachte bedrijvigheid, omdat deze van invloed zijn op vermogen, de kosten van kapitaal en de balansposities van verscheidene sectoren in de eurozone. Dankzij de oriëntatie op de middellange termijn van het monetaire beleid van de ECB kan bovendien rekening worden gehouden met de risico’s voor de financiële stabiliteit, die zich doorgaans over langere tijdshorizons ontwikkelen vergeleken met andere economische schokken. In het bijzonder kan aan de hand van de monetaire analyse van de ECB de wisselwerking tussen prijsvorming in activamarkten en krediet- en liquiditeitsvorming in de financiële sector in kaart worden gebracht, temeer daar financiële onevenwichtigheden vaak gepaard gaan met buitensporige monetaire- en kredietgroei. Deze informatie wordt betrokken in de algehele beoordeling die ten grondslag ligt aan de middellange- en langetermijnvooruitzichten van de ECB als het gaat om prijsontwikkelingen.

Over het algemeen zorgen de oriëntatie op de middellange termijn binnen de monetaire strategie van de ECB en de prominente rol van de monetaire analyse binnen het bredere, op stabiliteit gerichte monetaire beleidskader ervoor dat de gevolgen van financiële onevenwichtigheden en scheefgroei in activaprijzen, evenals het rechttrekken ervan, door de ECB naar behoren in aanmerking worden genomen bij het nemen van monetaire beleidsbeslissingen.

10.   Wat zijn naar uw mening de gevolgen van stijgende grondstoffenprijzen voor het monetair beleid? Is er in termen van monetair beleid sprake van een conflict tussen recessiebestrijding en het aannemen van een waakzame houding ten aanzien van de inflatie(verwachtingen)?

Bij het beantwoorden van deze vraag is het essentieel om onderscheid te maken tussen tijdelijke en blijvende effecten van stijgende grondstoffenprijzen en of ze het risico van tweede-ronde-effecten met zich meebrengen. In het geval van tijdelijke effecten hoeft monetair beleid geen actieve rol te spelen, aangezien het monetaire beleid gericht is op de middellange termijn. Stijgende grondstoffenprijzen zijn echter relevant voor het monetaire beleid bij aanhoudende opwaartse trends in grondstoffenprijzen of als de tijdelijke effecten via lonen en prijsbepaling en via hogere inflatieverwachtingen geleidelijk uitgroeien tot tweede-ronde-effecten op consumptieprijsinflatie. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer lonen en prijzen worden geïndexeerd aan eerdere inflatie, of meer in het algemeen gevolgen hebben voor de inflatieverwachtingen. Een aanpassing van het monetaire beleid kan in deze gevallen vereist zijn om terug te keren naar een situatie van prijsstabiliteit en goed verankerde inflatieverwachtingen op de middellange termijn.

Wat het tweede deel van de vraag betreft, is er niet langer sprake van een negatieve wisselwerking tussen groei en inflatie. Handhaving van prijsstabiliteit op de middellange termijn is de cruciale en noodzakelijke bijdrage die monetair beleid kan leveren aan het bevorderen van duurzame economische groei en het scheppen van banen in de economie van de eurozone.

11.   Wat is uw opvatting over de heterogene monetaire condities in de eurozone en de gevolgen hiervan voor een uniform monetair beleid van de ECB?

Een zekere mate van heterogeniteit is normaal in een monetaire unie. De heterogene monetaire condities binnen de eurozone – en daarmee doelt u vermoedelijk op verschillen in inflatie en economische groei – komen voornamelijk voort uit een correctie van niet-duurzame macro-economische ontwikkelingen in een paar landen die voorheen vaak werden gekenmerkt door onstuimig stijgende activaprijzen, tekorten op de lopende rekening en een bankwezen en particuliere sector met hoge schulden.

Het monetaire beleid van de ECB is gericht op prijsstabiliteit op de middellange termijn voor de eurozone als geheel. Effecten van landspecifieke condities op monetair beleid komen enkel voort uit het feit dat dergelijke condities van invloed (zullen) zijn op ontwikkelingen op het niveau van de eurozone, door ‘spill-over’ op andere landen, via de gangbare handelskanalen of door besmetting of verlies van vertrouwen, op een wijze die de prijsstabiliteit in de eurozone op de middellange termijn nadelig kan beïnvloeden. Het bestaan van een gezamenlijk monetair beleid en daarmee een uniforme beleidsrente in alle landen die deel uitmaken van de eurozone wil nog niet zeggen dat monetair beleid kan worden ingezet om landspecifieke ontwikkelingen te beïnvloeden. Deze taak is voorbehouden aan andere economische beleidsterreinen, een breed scala aan beleidsterreinen op het vlak van structuur, begroting en lonen en salarissen.

12.   Vindt u dat banken in de eurozone te veel hebben vertrouwd op liquiditeitsverschaffing door de ECB?

Zoals u weet heeft de ECB in oktober 2008 naar aanleiding van de verdieping van de financiële crisis na het faillissement van Lehman Brothers een aantal bankconforme (gelet op de financiële structuur van de eurozone) uitzonderlijke monetaire beleidsmaatregelen doorgevoerd, waaronder vaste-rentetenders met volledige toewijzing bij al haar herfinancieringstransacties. Deze procedures houden in dat het banken in de eurozone vrij staat om naar eigen keus en tegen een vaste rente onbeperkte hoeveelheden liquiditeit van het Eurosysteem aan te trekken, zolang deze banken in staat zijn voldoende beleenbaar onderpand te verstrekken. In principe beoordeelt de ECB een bank niet op haar gedrag bij herfinancieringstransacties, aangezien liquiditeitsverschaffing een van de kerntaken van een centrale bank is. Door de structuur van het financiële stelsel kan de kredietvraag van banken bij dergelijke transacties bovendien aanzienlijk schommelen. Tegelijkertijd doet het bankwezen van verschillende landen in de eurozone momenteel ongebruikelijk vaak een beroep op krediet van de ECB. In de ernstigere gevallen beschikken deze landen over economische aanpassingsprogramma’s die mettertijd moeten zorgen voor een geleidelijke afname van de sterke vraag van banken in deze landen naar centrale-bankliquiditeit. De Raad van Bestuur van de ECB ziet uiterst nauwgezet toe op de situatie om ervoor te zorgen dat liquiditeitssteun geen belemmering vormt voor de tenuitvoerlegging van monetair beleid via het sturen van de korte geldmarktrente in overeenstemming met de koers van het monetaire beleid.

13.      Onverminderd het doel van prijsstabiliteit, hoe zou de ECB volgens u haar secundaire verplichting krachtens het Verdrag moeten vervullen (bijdragen aan economische groei en volledige werkgelegenheid), en welke instrumenten zou de ECB daarbij kunnen gebruiken?

Er bestaat een brede consensus dat het handhaven van stabiele prijzen op middellange termijn de beste bijdrage is die monetair beleid kan leveren aan duurzame economische groei en het scheppen van banen. Het is tegenwoordig algemeen bekend dat een centrale bank economische groei niet op duurzame wijze kan beïnvloeden door de geldhoeveelheid te wijzigen. Prijsstabiliteit bijvoorbeeld verbetert de transparantie van relatieve prijzen, beperkt met inflatie verband houdende risicopremies in rentetarieven en gaat verstoring van belasting- en socialezekerheidsstelsels tegen. Prijsstabiliteit is dan ook de meest waardevolle bijdrage die monetair beleid kan leveren aan het tot stand brengen van een gunstig economisch klimaat en een hoog werkgelegenheidsniveau. Kortom: prijsstabiliteit is een grondslag voor groei. Artikel 127 van het Verdrag betreffende de werking van de EU stelt dat het hoofddoel van het Eurosysteem het handhaven van prijsstabiliteit is. Prijsstabiliteit is dan ook niet alleen het hoofddoel van het monetaire beleid van de ECB, maar ook een doelstelling van de EU als geheel. De Raad van Bestuur van de ECB hanteert een duidelijke, cijfermatige graadmeter voor de verwezenlijking van prijsstabiliteit. Het streven is om de inflatie op de middellange termijn onder maar in de buurt van 2% te houden, en dit doel is vanaf het begin volledig bereikt.

Onverminderd de doelstelling van prijsstabiliteit voorziet het Verdrag in secundaire verplichtingen van de ECB ter ondersteuning van het algemene economische beleid in de Unie, waaronder evenwichtige economische groei en volledige werkgelegenheid. De Verdragen brengen derhalve een duidelijke hiërarchie aan in de doelstellingen voor het Eurosysteem, waaruit blijkt dat een geloofwaardige verwezenlijking van prijsstabiliteit bevorderlijk is voor de algehele macro-economische stabiliteit om de economie optimaal te beschermen tegen de gevolgen van onvoorziene schokken. Tijdens de financiële crisis reageerde monetair beleid in feite op economische en financiële schokken met de passende oriëntatie op de middellange termijn om een degelijke verankering van inflatieverwachtingen en om macro-economische ontwikkelingen te stabiliseren. De ECB heeft de economie steeds ondersteund door zeer accommoderend monetair beleid, zonder de vooruitzichten voor prijsstabiliteit op de middellange termijn nadelig te beïnvloeden; hierdoor werden de inflatieverwachtingen op de middellange termijn stevig verankerd.

14.   Wat denkt u van het onlangs aangenomen "pakket voor economische governance"? Welke vervolgstappen acht u noodzakelijk om de economische governance in de EU te versterken?

Ik ben blij met de recente aanneming van het pakket voor economische governance, één jaar na de publicatie van de wetgevingsvoorstellen van de Commissie, waarmee deze een positief signaal van vertrouwen heeft afgegeven aan EU-burgers en financiële markten dat in de huidige situatie buitengewoon belangrijk is. Het staat buiten kijf dat de overeengekomen maatregelen een stap in de goede richting van versterkt en uitgebreid economisch toezicht zijn. Een belangrijk aspect is nu rigoureuze toepassing, naar de letter en de geest, van de nieuwe wetgeving en de bijbehorende verklaringen (zoals de ‘naleven of motiveren’-regel). Dit veronderstelt dat alle relevante nationale autoriteiten zich verantwoordelijk gaan voelen voor de overeengekomen regels. De in de wetgeving opgenomen herzieningsclausule is een kans om economische governance in de EU en de eurozone verder te verbeteren. Met de clausule kan het gereguleerde systeem worden versterkt en kunnen resterende tekortkomingen in de economische governance worden gecorrigeerd.

Om economische governance verder te versterken, moeten lidstaten sterke begrotingskaders invoeren, zoals ‘schuldenremmen’ in nationale grondwetten. Verdergaande institutionele hervormingen moeten worden doorgevoerd om de governance van de eurozone te versterken, onder meer door het aanstellen van een full-time voorzitter voor het EFC/EWG. Verder zouden de toezeggingen uit hoofde van het Euro Plus Pact en de Europa 2020-strategie kunnen worden vastgelegd in afgeleid recht en bindend worden gemaakt in de vorm van een ‘Europees pact voor concurrentievermogen’. Verdere vooruitgang bij de voltooiing van de interne markt, met name op het gebied van diensten, om het groeipotentieel van de EU te bevorderen, is eveneens van belang. Tot slot zou het streven naar een economische unie niet volledig zijn zonder extra maatregelen om te komen tot een grotere Europese inbreng bij de regulering en supervisie van de financiële markten in de EU, en met name in de eurozone, en in het bijzonder ten aanzien van de instrumenten om de financiële crisis het hoofd te bieden (resolutiefonds, depositogarantiestelsels). De economische unie zal hand in hand moeten gaan met passende vorderingen in de richting van een samenhangendere fiscale en politieke unie, hetgeen verdragswijzigingen vereist.

15.   Welke taken, onderlinge verhoudingen en uitdagingen ziet u voor de ECB en het nieuwe Europees stabiliteitsmechanisme weggelegd?

Het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM) en de Europese Centrale Bank (ECB) dienen verschillende doelen. Het ESM zal worden geactiveerd als het onontbeerlijk is om de stabiliteit van de eurozone als geheel te waarborgen, door onder passende voorwaarden stabiliteitssteun aan de ESM-leden te bieden, en als zodanig zal het een brede macrofinanciële oriëntatie hebben. De ECB is belast met het hoofddoel de prijsstabiliteit in de eurozone op de middellange termijn te handhaven. De mandaten van de ECB en het ESM vullen elkaar dan ook aan, temeer daar prijsstabiliteit een noodzakelijke voorwaarde voor brede macrofinanciële stabiliteit is.

Bovendien gaat het ESM-Verdrag nader in op de betrokkenheid van de ECB in het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) op vier hoofdterreinen.

Ten eerste zal de ECB zich na een verzoek om financiële bijstand van een lidstaat van de eurozone in verbinding stellen met de Commissie en het IMF om na te gaan of er een risico bestaat voor de financiële stabiliteit van de eurozone als geheel dat een activering van het ESM rechtvaardigt.

Ten tweede, wanneer activering van het ESM gerechtvaardigd is, zal de ECB zich in verbinding stellen met de Commissie en het IMF om de feitelijke financieringsbehoeften van de betreffende lidstaten te beoordelen.

Ten derde zullen medewerkers van de ECB met hun technische knowhow waar nodig bijdragen aan het overleg over Memoranda van Overeenstemming (MoU's) met daarin passende beleidsvoorwaarden, en aan de daaropvolgende monitoring en uitvoering van dergelijke MoU's.

Ten vierde, overeenkomstig de conclusies van de top van de eurozone op 21 juli, zullen secundaire marktinterventies door het ESM naar verwachting worden geactiveerd op basis van een analyse door de ECB waarin buitengewone omstandigheden op de financiële markten en risico’s voor de financiële stabiliteit in kaart worden gebracht.

Waardepapieren die door het ESM worden uitgegeven zullen naar verwachting in aanmerking komen als beleenbaar onderpand voor de monetaire beleidsoperaties van de ECB, en hetzelfde geldt voor de EFSF. Met het oog op het in artikel 123 VWEU genoemde verbod op monetaire financiering zal het ESM echter geen geaccepteerde tegenprestatie zijn voor de monetaire beleidsoperaties van de ECB.

Het hoofddoel van de ECB is en blijft het handhaven van prijsstabiliteit in de eurozone. Eventuele activiteiten in verband met de uitvoering van het ESM zullen hoe dan ook een bijkomend en ondersteunend karakter dragen en worden ondernomen door de ECB op de uitdrukkelijke voorwaarde en met dien verstande dat ze de vervulling van het mandaat van de ECB als vermeld in de EU-Verdragen onverlet laten.

16.   Onlangs is het idee geopperd om de ECB te betrekken bij de uitvoering van de EFSF‑transacties. Hoe kijkt u hier tegenaan?

Er heerst brede consensus dat de EFSF‑middelen zo efficiënt mogelijk moeten worden ingezet. Dat dient het tweeledige doel dat het voordeel voor de eurozone als geheel wordt gemaximaliseerd dat te maken heeft met elke euro die als onderdeel van een landenprogramma wordt uitgegeven, terwijl tegelijkertijd het geld van de Europese belastingbetaler wordt beschermd. In dit opzicht is het ook van essentieel belang dat de regeringen snel de nieuwe instrumenten van de EFSF ten uitvoer leggen overeenkomstig het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders van 21 juli. Het is belangrijk dat de EFSF de capaciteit heeft om haar functie te vervullen teneinde de financiële stabiliteit op een effectieve en efficiënte manier te waarborgen.

Wat betreft de betrokkenheid van de ECB bij de transacties van de EFSF moet het in mijn opvatting duidelijk zijn dat de ECB zich altijd strikt zal houden aan zowel de geest als de wettelijke dimensie van het verbod op monetaire financiering dat in het Verdrag is opgenomen.

Aangezien de EFSF als enig doel heeft om financiering te verstrekken aan lidstaten in de eurozone die in financiële problemen verkeren, zou het betrekken van de ECB bij een dergelijke financiering in strijd zijn met het verbod op monetaire financiering krachtens artikel 123 VWEU. Los echter van een dergelijke wettelijke beoordeling zal EFSF‑financiering via de ECB worden opgevat als dat de ECB de geest van de bepalingen in het Verdrag schendt, hetgeen een ernstig gevaar vormt voor de geloofwaardigheid en reputatie van de ECB. Met de perceptie dat het monetaire beleid onderworpen zou zijn aan zorgen met betrekking tot het begrotingsbeleid zou het voornaamste beginsel dat tot nu toe het kenmerk is geweest van de monetaire‑beleidskaders van het moderne centraal bankieren – dat van de onafhankelijkheid van de centrale bank – worden geschonden, en zou het vermogen van de monetaire autoriteiten om voor prijsstabiliteit te zorgen daardoor in gevaar worden gebracht.

17.   Wat zou de uitgifte van euro-obligaties volgens u betekenen voor de economische governance in de eurozone?

‘Euro‑obligaties’ is een term die allerlei verschillende ideeën omvat. Voorstellen voor euro‑obligaties verschillen onder andere wat betreft hun garantiestructuur, kapitaalstructuur en governancestructuur, vandaar dat de implicaties voor economische governance in elk afzonderlijk geval niet uniform zijn.

Dat gezegd hebbende, impliceren alle voorstellen over euro‑obligaties een gemeenschappelijke‑schulduitgifte tussen de lidstaten van de eurozone en een of andere vorm van wederzijdse garantie. Waar deze garantie hoofdelijk en gezamenlijk is, zou zij door het Verdrag zoals het er nu ligt worden uitgesloten. Meer in het algemeen wordt door dergelijke wederzijdse garanties voor de deelnemende landen per definitie de prikkel kleiner om aan gezond begrotings‑ (en macro)beleid te doen. Het is van cruciaal belang dat de governancestructuur van zo’n regeling verzekert dat deze prikkelverzwakkende effecten volledig worden gecompenseerd door andere mechanismen. De huidige voorstellen lijken niet te voorzien in dergelijke kaders die verenigbaar zijn met die prikkels zonder dat er aanzienlijke veranderingen aan de governancestructuur van de EU worden aangebracht (met inbegrip van veranderingen in het Verdrag). Bovendien zou een dergelijke uitgifte, voor zover zij de rentepercentages tussen de deelnemende lidstaten gelijk zou trekken, een impliciete subsidie opleveren van lidstaten met een gezonde begroting aan die met een minder gezonde begroting, hetgeen de prikkels om binnen de EMU aan begrotingsdiscipline te doen verder verzwakt.

18.   Vindt u dat de ECB nog meer nieuwe instrumenten nodig heeft om de crisis in de eurozone het hoofd te bieden?

Laat ik om te beginnen stellen dat de ECB gedurende de financiële crisis aan het bancaire stelsel van de eurozone een buitengewoon hoge mate van liquiditeitssteun heeft verschaft en vast van plan is dat te blijven doen zolang dergelijke steun nodig is. De banken in de eurozone hebben sinds oktober 2008 de mogelijkheid om tegen een breed scala aan beleenbare effecten als onderpand en tegen een vast rentepercentage onbeperkte hoeveelheden liquiditeit van de Centrale Bank te verkrijgen (bij alle herfinancieringstransacties van de ECB met een looptijd variërend van één week tot momenteel drie maanden). Deze vaste-rentetender met volledige toewijzing biedt de banken in feite een verzekering tegen liquiditeitsrisico tegen relatief lage kosten. Een dergelijke verzekering is onder de huidige omstandigheden zeer gewild en op de interbancaire markten slechts tegen hoge kosten of onmogelijk te verkrijgen.

Hoewel de ECB de tijdelijke aard van dit instrument heeft benadrukt, heeft zij reeds verklaard dat deze maatregel zolang als nodig gehandhaafd blijft, maar op zijn minst tot begin 2012. De ECB bekijkt de algehele situatie voortdurend opnieuw.

Tot slot, voor zover de huidige problemen op de financiële markten van de eurozone verder gaan dan de liquiditeitsproblemen van solvabele banken en eerder betrekking hebben op solvabiliteitsproblemen moeten er van andere kanten oplossingen worden gezocht, in het bijzonder van nationale regeringen die steunmaatregelen voor herkapitalisatie zouden moeten leveren, overeenkomstig de uitkomsten van de recente stresstests, als er voor de betreffende banken geen marktfinanciering verkregen zou kunnen worden. De grondoorzaak van de huidige problemen kan en moet echter niet worden aangepakt door interventie van de Centrale Bank. Daarom zie ik niet de noodzaak in van nieuwe instrumenten voor de ECB.

19.   Welke rol moeten de kredietratings van landen spelen in uw opvatting over het ECB‑beleid? Vindt u dat de ECB als regel alle staatsobligaties van de eurozone als effecten moet accepteren?

Bij de beoordeling van de kredietstandaards van beleenbare activa als onderpand bij monetaire‑beleidstransacties zijn de ratings van de ratingbureaus een vorm van, maar niet de enige, input die wordt gebruikt. Het Eurosysteem houdt ook rekening met andere elementen die een hoge risicobescherming garanderen. In het geval van een land dat onder een aanpassingsprogramma valt, is de naleving van het programma door het land en de beoordeling van het programma door de ECB van cruciaal belang.

Wat de staatsobligaties van de eurozone betreft heeft het Eurosysteem, net als bij alle andere effecten, de normen voorgeschreven in zijn kredietbeoordelingskader van het Eurosysteem. Aan het Eurosysteem is terecht het recht voorbehouden om te bepalen of een emissie, emittent, debiteur of garant aan zijn eisen voor hoge kredietstandaards voldoet op basis van alle informatie die het relevant acht en kan verwerpen, om het gebruik van activa te beperken of om op dergelijke gronden zo nodig aanvullende surpluspercentages toe te passen teneinde een adequate risicobescherming van het Eurosysteem overeenkomstig artikel 18.1 van de ESCB‑statuten te waarborgen.

20.   Wat is uw mening over een Europees ratingbureau?

De mogelijke oprichting van een nieuw onafhankelijk Europees ratingbureau kan mogelijke voordelen hebben, in het bijzonder het vergroten van de concurrentie tussen de ratingbureaus, hetgeen tot betere beoordelingen leidt, en mogelijk ook tot een betere verdiscontering van enkele Europese financiële eigenaardigheden. Zo’n bureau zou echter volledig onafhankelijk moeten blijven van politieke of andere invloeden. Het kan ook enige tijd duren voordat zo’n bureau op een geloofwaardige manier ratings zou kunnen uitgeven die zorgvuldig en deugdelijk zijn, doorlopend worden afgegeven en op basis van ervaring uit het verleden gevalideerd worden, en dus voldoen aan de eigenschappen die door de verordening inzake ratingbureaus als eisen worden gesteld.

Dit gezegd hebbende, denk ik dat het belangrijk is om te wijzen op het fundamentele probleem van een al te sterk vertrouwen op externe ratings. De FSB, de Europese Commissie en het Bazels Comité voor Bankentoezicht (BCBS) verrichten momenteel belangrijk werk in dit opzicht.

21.   Wat is uw opvatting over het programma voor de effectenmarkten (SMP)? Meer specifiek, maakt het volgens u van de ECB de facto een begrotingsspeler en brengt het daarmee haar onafhankelijkheid mogelijk in gevaar?

Het programma voor de effectenmarkten (SMP) zoals door de ECB naar buiten is gebracht was in mei 2010 ingevoerd om de transmissie van monetaire‑beleidsbeslissingen te steunen vanwege slecht functionerende segmenten op de financiële markten, met het oog op het verzekeren van prijsstabiliteit voor de eurozone als geheel. Het besluit van augustus 2011 om opnieuw obligaties te gaan kopen is genomen gezien het aanzienlijke risico dat enkele markten voor overheidsschuldbewijzen slecht gingen functioneren en de spanningen zich zouden uitbreiden naar andere markten als er geen interventie werd gepleegd. Slecht functionerende effectenmarkten – en overheidsobligatiemarkten in het bijzonder – kunnen ernstige nadelige effecten hebben op de transmissie van de monetaire‑beleidskoers op de reële economie (en uiteindelijk de prijzen). Van buitenaf is het bijna onmogelijk te beoordelen of en in welke mate dergelijke nadelige effecten op de transmissie van de monetaire‑beleidskoers voor de reële economie in werkelijkheid plaatsvinden. De publicaties van het ECB, bijvoorbeeld het maandelijks bulletin, moeten zo veel mogelijk informatie verschaffen. Naar mijn mening is het van essentieel belang dat het SMP slechts van tijdelijke en beperkte aard is en dat het einde van de regeling nabij is, aangezien de versterkte EFSF transacties op de secundaire markt kan ondernemen. Een tweede belangrijk aspect is dat de transacties op de secundaire markt volledig gesteriliseerd zijn, zodat ze de tenuitvoerlegging van het monetaire beleid niet belemmeren door de rentepercentages op de kortetermijngeldmarkt de kant van de monetaire‑beleidskoers op te sturen.

De ECB wil slechts die markten stabiliseren die niet langer meer normaal functioneren. Maar de eerste, en absoluut noodzakelijke, voorwaarde voor succes is dat regeringen de consolidatie van de begroting versnellen en standvastig zijn in hun tenuitvoerlegging van de harde maatregelen die onontkoombaar zijn. Marktverstoringen zijn in het geval van de effectenmarkten van enkele lidstaten te wijten aan het feit dat de overheden nog steeds afzonderlijk hun volle geloofwaardigheid op de markten moeten verzekeren en aan het feit dat het onderlinge toezicht dat het stabiliteits- en groeipact vraagt niet juist werd uitgeoefend. Het staat buiten kijf dat de ECB soms de enige belanghebbende in de eurozone was die volledig in staat was om handelend op te treden; desalniettemin zal het begrotings‑ en monetaire beleid uit principe duidelijk worden gescheiden. De eurozone moet daarom handelend optreden en de noodzakelijke voorwaarden ten uitvoer leggen (aanpassingsmaatregelen op nationaal niveau, een versterkt EFSF, het ESM, betere governancestructuren) om de volledige capaciteit om handelend op te treden te herwinnen, waardoor de ECB zich uit deze activiteiten kan terugtrekken zodra de marktomstandigheden dat toelaten.

22.   Voor wanneer voorziet u dat de ECB effectief stopt met de huidige ongebruikelijke maatregelen?

De ongebruikelijke monetaire‑beleidsmaatregelen van de ECB zijn genomen om het transmissieproces van het monetaire beleid te versterken, gezien de verzwakte financiële markten. Het stoppen met deze maatregelen is daarom gekoppeld aan de evolutie van de omstandigheden op de financiële markten, die op haar beurt grotendeels afhangt van passende nationale beleidsmaatregelen die vastgesteld en ten uitvoer gelegd moeten worden. Vastberaden begrotingsconsolidatie en structurele hervormingen in landen die het financieel moeilijk hebben zouden de risicopremies bij obligatierendementen beperken. Vastberaden maatregelen voor de herkapitalisatie van banken die in financiële problemen zitten, zouden een aanzienlijke bijdrage leveren aan een vernieuwde toegang van deze banken tot de geldmarkten, waardoor de ECB haar rol van intermediair kan afbouwen.

Het SMP is, net als alle andere ongebruikelijke monetaire‑beleidsmaatregelen die de ECB als antwoord op de crisis heeft getroffen, van tijdelijke aard. Het is eerder aanvullend dan dat het boven op de besluiten van de Raad van Bestuur komt over zijn belangrijkste rentepercentages, aangezien het het transmissieproces van het monetaire beleid versterkt. Net als alle ongebruikelijke monetaire‑beleidsmaatregelen moet het SMP zo snel mogelijk uitgefaseerd worden, zodra de omstandigheden die tot de inwerkingstelling van het programma hebben geleid zijn opgelost.

23.   Voorziet u dat de koers van de ECB verandert met betrekking tot de sterke oppositie tegen een herstructurering van de Griekse schuld?

Wat betreft de kwestie van de schuldherstructurering van Griekenland heeft de ECB continu op drie belangrijke boodschappen gehamerd. Ten eerste heeft de ECB gezegd dat een eventuele deelname van de private sector vrijwillig van aard moet zijn, en dit wordt nu gevolgd. Ten tweede heeft de ECB gezegd dat het noodzakelijk is een ‘kredietgebeurtenis’ te voorkomen, en het lijkt ook waarschijnlijk dat dit wordt voorkomen. Ten derde heeft de ECB ook gezegd dat een ‘selective default’ moet worden voorkomen, zodat Griekenland zijn schuldverplichtingen nakomt en zich precies aan het overeengekomen programma houdt en daarmee helpt verzekeren dat de kosten in termen van verliezen, overloopeffecten en besmetting naar vergelijkbare landen in de eurozone zo laag mogelijk worden gehouden. De besluiten die op 21 juli door de staatshoofden en regeringsleiders zijn genomen bevatten de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen om iets aan de zorgen van de ECB in dit opzicht te doen.

Wat betreft de specifieke betrokkenheid van de private sector die voor Griekenland wordt voorzien, hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone op 21 juli erkend dat de benadering die voor Griekenland is gevolgd uitzonderlijk en uniek is als antwoord op een uitzonderlijke en unieke situatie. Alle andere lidstaten van de eurozone hebben hun sterke vastbeslotenheid om hun eigen individuele staatsschuld volledig af te lossen nog eens plechtig bevestigd alsmede hun toezegging om duurzame begrotingsconsolidatie en structurele hervormingen tot stand te brengen. De ECB beschouwt deze sterke vastbeslotenheid als absoluut essentieel en ziet de geloofwaardigheid van de gehele staatsschuld als een beslissend element om financiële stabiliteit in de eurozone als geheel te verzekeren.

In het licht van het voorziene tweede eurozone‑/IMF‑programma voor Griekenland, waarover in beginsel ook op 21 juli een besluit is genomen, moet de trojka een analyse van duurzame schuldaflossing leveren. Het programma en de betrokkenheid van de private sector moeten zodanig worden opgezet dat er voor Griekenland een situatie van duurzame schuldaflossing gehandhaafd of bereikt wordt. De ECB maakt deel uit van de trojka en zal haar koers inzake het verzekeren van de financiële stabiliteit van de eurozone als geheel volgen.

24.   Hoe gaat u transparantie garanderen met betrekking tot het SMP en het programma voor de aankoop van gedekte obligaties (CBPP)?

De ECB onderschrijft de beginselen van transparantie en openheid volledig. Maar er kunnen omstandigheden zijn waaronder het wenselijk is om van deze beginselen af te wijken. Wat betreft het geven van nadere informatie over de transacties die in de context van het SMP en het CBPP zijn verricht: dit zou de effectiviteit en efficiëntie van deze programma’s kunnen schaden. Hierdoor zouden deelnemers aan de financiële markten kunnen anticiperen op aankopen door het Eurosysteem en handelsstrategieën kunnen ontwikkelen waarmee ze van de interventies van de ECB zouden kunnen profiteren. Dat zou impliceren dat het Eurosysteem grotere hoeveelheden obligaties zou moeten opkopen om de gewenste effecten te bereiken. Wat betreft de aankopen die in de context van het SMP nog steeds gaande zijn, verstrekt de ECB reeds wekelijks informatie over de totale bedragen waarvoor zij op de obligatiemarkten heeft geïntervenieerd.

25.   Hoe beoordeelt u de gestegen TARGET2-verplichtingen en ‑vorderingen van de ECB-leden?

Grote grensoverschrijdende betalingsstromen tussen de banken in de eurozone zijn een normaal kenmerk van een monetaire unie. Voor de financiële crisis waren die stromen in het algemeen min of meer in evenwicht in de landen: het bancaire stelsel van een land kon de uitgaande betalingsstromen die te maken hadden met de netto‑invoer van goederen en diensten of de acquisitie van activa in het buitenland min of meer compenseren met inkomende gelden, in het bijzonder door geld in te zamelen op de grensoverschrijdende interbancaire markt. Met de financiële en staatsschuldcrisis is dit niet langer het geval: de uitgaande stromen zijn groter dan de inkomende stromen voor de bancaire stelsels van enkele landen in de eurozone (zoals Griekenland, Portugal en Ierland), en omgekeerd voor andere landen in het eurogebied (zoals Duitsland). Deze onevenwichtige grensoverschrijdende betalingsstromen impliceren dat het bancaire stelsel in sommige landen meer liquiditeit van de centrale bank nodig heeft dan in andere landen waar het geld van commerciële banken binnenstroomt. Daardoor is de nettoverdeling van liquiditeit in het hele Eurosysteem niet overal hetzelfde: sommige nationale centrale banken verstrekken netto meer liquiditeit (in verhouding tot de omvang van het bancaire stelsel van hun land) dan andere. Dit leidt tot intra‑Eurosysteem‑evenwichten: sommige nationale centrale banken ontwikkelen een vordering ten opzichte van de ECB, andere een verplichting. Deze balansen van de nationale centrale banken worden ‘TARGET2’‑vorderingen en verplichtingen genoemd, omdat de onevenwichtigheden in de betalingsstromen tussen de verschillende landen aan de oppervlakte komen in het betalingssysteem dat wordt gebruikt om dergelijke geldstromen van de centrale banken te verwerken en regelen, hetgeen voor het Eurosysteem TARGET2 is.

De TARGET2‑onevenwichtigheden van de nationale centrale banken (die in totaal op nul uitkomen) weerspiegelen dus de ongelijke verdeling van liquiditeit van de centrale banken door de nationale centrale banken van het Eurosysteem. Deze ongelijke verdeling binnen het Eurosysteem biedt stabiliteit omdat hierdoor financieel gezonde banken – zelfs die in landen welke in financiële stress zitten – in staat worden gesteld hun liquiditeitsbehoeften te dekken, tegen beleenbaar onderpand. Dit draagt bij aan de effectieve transmissie van het monetaire beleid naar de meer algemene economie van de eurozone, en daarmee aan de handhaving van de prijsstabiliteit in de eurozone op de middellange termijn.

In de Economische en Monetaire Unie betekent de vordering van een nationale centrale bank in TARGET2 op zichzelf niet dat die nationale centrale bank aan financieel risico blootstaat. De risicoblootstelling van het Eurosysteem heeft betrekking op het verstrekken van liquiditeit aan banken, en dus op de monetaire‑beleidstransacties zelf. Het operationele risico wordt afgezwakt door een gezond risicobeheerkader en eventuele overblijvende risico’s worden in de regel door de nationale centrale banken van het Eurosysteem gedeeld overeenkomstig hun respectieve aandeel in het kapitaal van de ECB; het hangt niet samen met de TARGET2‑posities van de afzonderlijke centrale banken.

26.   Wat zijn naar uw mening de belangrijkste doelstellingen voor de groei- en werkgelegenheidstrategie tot 2020? Hoe kunnen de ECB en de instrumenten voor de coördinatie van het economisch beleid aan het welslagen van deze strategie bijdragen? Kunt u in volgorde van belang de structurele hervormingen noemen die naar uw mening in de EU prioriteit moeten hebben, en daarbij uw keuze toelichten?

Alle lidstaten uit de eurozone dienen ingrijpende en veelomvattende structurele hervormingen ten uitvoer te leggen, teneinde hun concurrentievermogen en werkgelegenheid te versterken, de flexibiliteit van hun economieën te vergroten en hun groeipotentieel op langere termijn te verhogen. Ambitieuze structurele hervormingen zijn cruciaal om het vertrouwen te herstellen.

De instrumenten voor de coördinatie van het economisch beleid moeten worden afgestemd op ondersteuning van deze doelstellingen. Met de invoering van het Europese semester worden nu zowel de stabiliteits- en convergentieprogramma's als de nationale hervormingsprogramma's, inclusief de verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van het Euro Plus-pact, tegelijkertijd ingediend en beoordeeld ter versterking van de consistentie van de beleidsaanbevelingen op Europees niveau. Het is nu van zeer groot belang dat de landenspecifieke beleidsaanbevelingen die zijn gedaan, volledig ten uitvoer worden gelegd. De lidstaten van het eurogebied zouden nog verder moeten gaan door ambitieuze hervormingen vervroegd te behandelen. Bovendien zullen die lidstaten waar zich grote economische en begrotingsonevenwichtigheden hebben opeengestapeld, in het kader van de nieuwe "procedure buitensporige onevenwichtigheden" worden verplicht deze onevenwichtigheden te verhelpen door geschikte economische en begrotingsmaatregelen ten uitvoer te leggen. Derhalve is het van zeer groot belang dat de nieuw overeengekomen instrumenten voor de bewaking van het beleid van de lidstaten stringent worden uitgevoerd om de doelstellingen voor de groei- en werkgelegenheidsstrategie te steunen. Door prijsstabiliteit te verzekeren en bij te dragen tot financiële stabiliteit, levert de ECB ook een bijdrage aan een groeibevorderend klimaat.

Als er wordt nagedacht over structurele hervorming, dan dienen de doelstellingen met betrekking tot de versterking van het concurrentievermogen en de verhoging van het groeipotentieel van de Europese Unie de hoogste prioriteit te krijgen met het oog op de concurrentie met ontwikkelde en opkomende landen op wereldschaal. Dit houdt verband met verschillende gebieden zoals onderwijs, diensten, arbeidsmarkten, houdbaarheid, onderzoek en ontwikkeling en de versterking van de interne markt. Als al deze gebieden tegelijkertijd worden aangepakt, dan zou dat het hele proces van "brandstof" kunnen voorzien en positieve wederkerige gevolgen kunnen hebben. Mogelijke concrete maatregelen op deze gebieden zijn:

-         Op het gebied van het onderwijs, voldoende overheidsinvesteringen, toegankelijkheid van het onderwijs ongeacht de sociale klasse en grensoverschrijdende erkenning van diploma's.

-         In de dienstensector, verdere liberalisering van bijvoorbeeld beschermde ambachtelijke beroepsgroepen. De dienstensector op gezondheidsgebied heeft eveneens grote mogelijkheden.

-         Op het gebied van de arbeidsmarkten, verdere grensoverschrijdende liberalisering. Het is echter goed om in gedachten te houden dat arbeid multidimensionaal is. Het is niet alleen een productiefactor, maar ook een belangrijk instrument voor participatie en integratie in de samenleving. De vrijheid om collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten dient niet ter discussie te worden gesteld; alle vormen van op een index gebaseerde loonberekening dienen echter te worden afgeschaft.

-         Wat de houdbaarheid betreft is de budgettaire houdbaarheid bepalend, gezien de demografische veranderingen. De vergrijzende samenleving, maar ook de migratie en mobiliteit, zowel binnen de interne markt als daarbuiten, vormen uitdagingen voor de houdbaarheid van de sociale zekerheidsstelsels. De efficiency en effectiviteit van de publieke sector moeten verbeteren.

-          Op het gebied van onderzoek en wetenschap dient de toegang tot risicokapitaal gemakkelijker te worden gemaakt.

-         Handelsbelemmeringen – zowel openlijke als verborgen – dienen verder te worden weggenomen om de interne markt te versterken, terwijl tegelijkertijd de consumentenbescherming op een hoog niveau moet worden gehouden, vooral in de financiële diensten.

27.   Wat is uw standpunt omtrent het tempo waarin de nieuwe lidstaten tot de monetaire unie zouden moeten toetreden en de euro moeten invoeren, gelet op alle convergentiecriteria waaraan moet worden voldaan, en met het oog op de deelname aan het wisselkoersmechanisme (ERM II)?

Ik wil eerst graag opmerken dat er nog steeds landen kunnen toetreden tot de Economische en Monetaire Unie (EMU), wat het voorbeeld van Estland nog maar pas heeft laten zien.

Door het Verdrag te ondertekenen hebben de lidstaten die sinds 2004 tot de EU zijn toegetreden, zich verbonden tot invoering van de euro. Het convergentiekader, zoals vastgelegd in het Verdrag en het Protocol, bepaalt dat de lidstaten de euro kunnen invoeren, zodra zij een hoge mate van duurzame convergentie hebben bereikt, hetgeen weer betekent dat er geen vooraf opgesteld tijdschema bestaat voor toetreding tot het eurogebied.

Vooral tegen de achtergrond van de ervaringen uit de eerste dertien jaar van de EMU wil ik benadrukken dat, in aanvulling op de vier nominale convergentiecriteria, in het Verdrag ook een pakket bijkomende overwegingen is vastgelegd, met name "de integratie van de markten, de situatie en de ontwikkeling van de lopende rekeningen van de betalingsbalansen, en een onderzoek naar de ontwikkeling van de loonkosten per eenheid product en andere prijsindicatoren". (artikel 140 VWEU). Deze aspecten zullen, evenals de houdbaarheid van de bereikte convergentie, een belangrijke rol spelen bij de beoordeling.

De deelname aan het ERM II vormt een cruciaal onderdeel van het convergentieproces. Het toont aan of een lidstaat belangrijke beleidsdoelstellingen kan bereiken, zoals de handhaving van de prijsstabiliteit, de begrotingsdiscipline en het concurrentievermogen, terwijl deze lidstaat ten minste gedurende de laatste twee jaren vóór het convergentieonderzoek zonder grote inspanningen de normale fluctuatiemarges heeft kunnen aanhouden – en in het bijzonder zonder de bilaterale spilkoers van zijn valuta tegenover de euro op eigen initiatief te hebben gedevalueerd.

28.   Wat is uw mening over het belasten van financiële kortetermijntransacties? Denkt u dat een belasting op valutatransacties met de euro gunstige effecten zou kunnen hebben, bijvoorbeeld stabilisering van de wisselkoersen van landen die zich in de toekomst bij de eurozone willen aansluiten?

In het huidige debat worden er verschillende soorten belastingen op financiële activiteiten besproken: belasting op financiële transacties (FTT), belasting op financiële activiteiten (FAT) of de "Tobintaks". Het nut van welke belasting dan ook dient vanuit twee gezichtspunten te worden beoordeeld: het doel ervan om gedrag te sturen en de fiscale functie.

Ik wil de invoering van een veelomvattende belasting op financiële transacties (FTT) ondersteunen. Een dergelijke belasting zou bij voorkeur wereldwijd moeten worden ingevoerd. Dit lijkt, gezien de intense discussie die wij tijdens de G20-top in Toronto over deze kwestie hebben gevoerd, niet haalbaar op korte termijn. Als beste alternatief kan invoering binnen de Europese Unie worden overwogen, en als derde optie dient invoering binnen de eurozone te worden onderzocht.

Wat de sturende functie betreft: Hoewel de voorstanders van belastingen op financiële activiteiten vaak de nadruk leggen op de verwachting van een geringere volatiliteit tengevolge van dergelijke belastingen, gaat deze bewering voor de meerderheid van de theoretische en empirische onderzoeken niet op. Sterker nog, de resulterende toename van de transactiekosten zou de liquiditeit op de markten verlagen en zou kunnen leiden tot een toename van de volatiliteit.

Daarom mag de FTT als instrument niet afzonderlijk worden beschouwd. Het moet worden gezien naast verbeterde voorschriften voor met name hoogfrequente transacties en worden beoordeeld in het licht van de alternatieven die de lidstaten (of in de toekomst wellicht de Europese Unie) hebben om inkomsten te genereren. Per saldo zie ik uit naar het wetgevingsvoorstel waarmee de Europese Commissie binnenkort zal komen.

29.   Wat is uw opvatting over de respectieve rollen van de Raad en de ECB bij de buitenlandse vertegenwoordiging van de eurozone?

De buitenlandse vertegenwoordiging van de eurozone geeft de institutionele opzet van de EMU weer: aangezien het monetair en wisselkoersbeleid bevoegdheden van de Unie zijn, worden deze vertegenwoordigd door middel van EU-instellingen (de ECB voor het monetair beleid en de Raad van de Europese Unie, in de samenstelling van de eurozone, samen met de ECB voor het wisselkoersbeleid). De vertegenwoordiging van het economisch beleid is daarentegen niet gezamenlijk, hetgeen weerspiegelt dat de bevoegdheden grotendeels in handen van de nationale regeringen zijn gebleven, die deze ook in het buitenland vertegenwoordigen (bijvoorbeeld in het IMF).

Dat gezegd zijnde, als een van de voornaamste lessen uit de voortdurende financiële en economische crisis, zijn wij op dit moment getuige van versterkte pogingen om tot een verdergaande economische integratie te komen binnen de eurozone, wat ook het doel is van het onlangs aangenomen pakket voor economische governance en van verdere voorstellen die op dit moment worden ontwikkeld. Naar mijn mening zal deze vergrote 'Europese dimensie' in besluiten inzake economisch beleid op den duur ook moeten worden weerspiegeld in de buitenlandse vertegenwoordiging ervan, bijvoorbeeld door een beroep te doen op artikel 138 van het VWEU, waarin is bepaald dat de Raad – na raadpleging van de ECB – gemeenschappelijke standpunten en passende maatregelen zal aannemen die een gezamenlijke vertegenwoordiging in de internationale financiële instellingen en conferenties verzekeren. Dit is uiteraard een politiek besluit en geen zaak waar de centrale banken over beslissen.

30.   Hoe beoordeelt u de recente ontwikkeling van de wisselkoers tussen de US-dollar en de euro?

De autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor alle belangrijke zwevende valuta's hebben allemaal belang bij een krachtig en stabiel internationaal financieel stelsel, dat wordt gekenmerkt door wisselkoersen die de economische fundamenten weerspiegelen. Dit is vermeld in diverse communiqués van de G7. Een buitensporige volatiliteit en ongeordende koersschommelingen hebben nadelige gevolgen voor de economische en financiële stabiliteit.

De wisselkoers tussen de US-dollar en de euro is al sinds begin dit jaar onderhevig aan aanzienlijke volatiliteit. Dit was hoofdzakelijk de weerspiegeling van de hoge onzekerheid met betrekking tot macro-economische ontwikkelingen en beleidslijnen, en in het bijzonder van de oplossing van fiscale situaties aan weerszijden van de Atlantische Oceaan. In feite kenmerkte de uitzonderlijk hoge volatiliteit de wisselkoersmarkten in het algemeen, en niet slechts de wisselkoers tussen de US-dollar en de euro.

31.   Hoe beoordeelt u de recente ontwikkeling van de wisselkoers tussen de renminbi en de euro? Denkt u dat de centrale banken de buitensporige volatiliteit doelmatig kunnen bestrijden? Vindt u dat de internationale rol van de euro moet worden aangemoedigd?

Sinds het loslaten van de feitelijke koppeling aan de US-dollar in juni 2010 was de renminbi eind juli 2011 bijna 6% meer waard geworden tegenover de US-dollar maar tegenover de euro 9% in waarde gedaald en 5% in nominale effectieve zin. Sinds het uitbreken van de recente financiële onrust is de US-dollar ten opzichte van de euro aanzienlijk in waarde gestegen en als neveneffect is de waarde van de renminbi tegenover de euro en in nominale effectieve zin opnieuw toegenomen tot het niveau van juni 2010. In het algemeen moedigen we de Chinese autoriteiten aan gebruik te maken van de flexibiliteit die het nieuwe beleidskader biedt, om een geleidelijke effectieve opwaardering van de renminbi toe te laten.

Wat betreft opkomende markteconomieën met een overschot op de betalingsbalans en onvoldoende flexibele wisselkoersen, is de internationale gemeenschap het erover eens – zoals herhaaldelijk is verklaard op topbijeenkomsten van de G20 – dat het in het belang van de betrokken economieën en de internationale gemeenschap is om tot wisselkoerssystemen te komen die sterker door de markt worden bepaald, en om de wisselkoersstabiliteit te vergroten als afspiegeling van de onderliggende economische waarden. Tijdens de topbijeenkomsten in Toronto en Seoel kwamen opkomende economieën met een overschot overeen hervormingen door te voeren voor een grotere wisselkoersflexibiliteit, zodat verdere inspanningen van de Chinese beleidsmakers in die richting welkom zouden zijn.

Wat buitensporige volatiliteit betreft hebben we, net als de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de overige belangrijke zwevende valuta's, belang bij een sterk en stabiel internationaal financieel stelsel en steunen we door de markt bepaalde wisselkoersen. Buitensporige volatiliteit en grillige bewegingen in de wisselkoersen hebben nadelige gevolgen voor de economische en financiële stabiliteit. Dat betekent dat er nauw moet worden overlegd over maatregelen op de valutamarkten en dat waar nodig moet worden samengewerkt.

Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat, in buitengewone omstandigheden, samenwerking in de vorm van bijvoorbeeld interventies op de valutamarkt doeltreffend kan zijn, met name indien dergelijke interventies goed gecoördineerd worden, in overeenstemming met basisvoorwaarden en de officiële berichtgeving zijn en plaatsvinden wanneer er sprake is van een ernstige wanverhouding in de wisselkoersen. De gezamenlijke interventies van de G7-economieën (zoals die in 2000 met betrekking tot de euro of die in 2011 met betrekking tot de yen) worden in het algemeen als succesvol beschouwd.

Wat de internationale rol van de euro betreft, neem ik kennis van het neutrale standpunt dat in 1999 door de ECB is ingenomen, dat niet moet worden gepoogd om het internationale gebruik hiervan te belemmeren of te stimuleren. Het internationale gebruik van valuta's zou moeten voortkomen uit een marktgestuurd proces. Aangezien het internationale monetaire stelsel zich in een overgangsfase naar een multipolair valutastelsel bevindt, zou dit beleid evenwel opnieuw kunnen worden beoordeeld.

32.   Hoe beoordeelt u de resultaten van de G20? Wat zijn uw opvattingen over het huidige coördinatieniveau?

De G20, als belangrijkste forum voor mondiaal economisch bestuur, heeft een essentiële bijdrage geleverd aan het op hoog politiek niveau stimuleren van crisisbeperking, crisisbeheer en de voorkoming van toekomstige crises. De samenhang in de G20 moet ook na afloop van de crisis gewaarborgd blijven. Het is daarom zeer toe te juichen dat de G20-leiders het belang onderstrepen van voortgaande internationale beleidssamenwerking om de diepere oorzaken van de crisis aan te pakken en het fundament te leggen voor gezonde mondiale economische groei. Ik heb zelf veel bijeenkomsten van G20-ministers van Financiën en bestuurders van centrale banken en ook topbijeenkomsten van G20-leiders bijgewoond, en ik moet zeggen dat het hoge niveau van collectieve verantwoordelijkheid van de G20-leden mij bemoedigt.

Van de diverse punten op de G20-agenda zou ik de volgende willen noemen:

Ten eerste is onder het Franse voorzitterschap dit jaar veel werk verzet om het functioneren van het internationale monetaire stelsel te versterken. Samen met mijn Mexicaanse collega heb ik een G20-werkgroep over dit onderwerp geleid. We hebben vooruitgang geboekt met onder meer het versterken van het toezicht, het bedenken van coherente conclusies over kapitaalstroombeheer en het bewaken en evalueren van mondiale liquiditeit. Ik beschouw het als een belangrijk resultaat dat de G20-landen zijn overeengekomen dat beide gebieden – samen met wisselkoersaangelegenheden en factoren die een verhoging van de reserves bevorderen – regelmatig deel zouden moeten uitmaken van toezicht, gelet op de effecten die nationaal beleid op deze gebieden kan hebben op andere landen. Met betrekking tot mondiale liquiditeit wil ik benadrukken dat het inderdaad belangrijk is te beginnen met regelmatige bewaking en beoordeling en dat de centrale banken het best in staat zijn ontwikkelingen op het gebied van mondiale liquiditeit te bewaken in het kader van de samenwerkingsverbanden van de BIB in Bazel. Over de beschikbaarstelling van liquide middelen na grote schokken zijn in de G20 besprekingen begonnen, die in het IMF worden voortgezet, over de vraag of en hoe de instrumenten van het IMF voor het verstrekken van leningen verder moeten worden versterkt.

Ten tweede hebben de G20-leiders hun steun gegeven aan de centrale bouwstenen voor de hervorming van de mondiale regelgeving, waaronder het werk van het Bazels Comité en de FSB. Het komt er nu op aan dat G20-leden de bereikte overeenkomsten verder uitvoeren en het goede voorbeeld geven als het gaat om het nakomen van de gemaakte afspraken. Tot de voornaamste zaken behoren: (i) het volledig uitvoeren van Bazel II en III binnen de overeengekomen termijnen; (ii) het uitvoeren van het BCBS-kader voor systeemkritische banken en uitbreiden van het kader naar alle systeemkritische financiële instellingen; (iii) het overeenkomen van aanbevelingen om het toezicht op, en de regulering van het schaduwbankwezen te versterken; en (iv) het volledig en consequent uitvoeren van aanbevelingen voor otc-derivaten. Andere belangrijke aandachtspunten zijn het verminderen van de te grote afhankelijkheid van kredietbeoordelingsinstellingen, het versterken van de regulering van, en het toezicht op die instellingen, en het versterken van het bestuur en de middelen van de FSB.

Ten derde vormt het raamwerk van de G20 voor krachtige, duurzame en evenwichtige groei een essentieel instrument voor multilaterale samenwerking. Met dit raamwerk wordt beoogd bij te dragen tot het in goede banen leiden van de overgang van crisisrespons naar een sterk, duurzaam en evenwichtig patroon van mondiale groei en de mondiale onevenwichtigheden aan te pakken die de financiële crisis mede veroorzaakten. Het is nu zaak dat alle leden van de G20 hun binnen dit raamwerk gedane toezeggingen volledig nakomen. In dit verband zijn gedurfde maatregelen om de duurzaamheid van begrotingen en ambitieuze structurele hervormingen veilig te stellen, van cruciaal belang.

C.     Financiële stabiliteit en toezicht

33.   Welke rol ziet u in de toekomst weggelegd voor de ECB bij het bankentoezicht?

De oprichting van de drie Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA's) is een belangrijke stap vooruit. Daarmee kan worden voortgebouwd op de ervaring en de werkzaamheden van de "Lamfalussy"-comités van Niveau 3, die een belangrijke rol hebben gespeeld bij het bevorderen van de toezichtconvergentie in Europa en het kweken van wederzijds vertrouwen tussen de nationale toezichthouders. De ETA's zijn bedoeld om een van de zwakste punten van deze comités te verhelpen, namelijk het niet-bindende karakter van hun richtsnoeren. De mogelijkheid om juridisch bindende technische normen uit te vaardigen op basis van verordeningen en richtlijnen die via de medebeslissingsprocedure zijn goedgekeurd door Parlement en Raad, betekent dat er een communautair reglement voor financiële diensten kan worden opgesteld dat bevorderlijk is voor gelijke kansen en bijdraagt tot afdoende bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in Europa.

Over de mogelijk rol van de ECB in het bankentoezicht kunnen de volgende overwegingen worden gemaakt. Ten eerste heeft de ervaring van de financiële crisis in algemene zin kracht bijgezet aan de argumenten vóór de betrokkenheid van centrale banken bij prudentieel toezicht. In een in toenemende mate marktgebaseerd en onderling verbonden financieel systeem is de kans groot dat verstoringen ten koste gaan van centrale marktmechanismen, zoals de liquiditeitsspreiding, en op onvoorspelbaardere wijze grensoverschrijdende effecten hebben. Om deze dynamiek goed te kunnen beoordelen is een grensoverschrijdend systeemperspectief nodig, evenals voldoende middelen en expertise voor de analyse van de financiële stabiliteit, zoals het geval is bij centrale banken. Tijdens de financiële crisis zijn bovendien de synergieën tussen de centralebank- en toezichttaken duidelijk aan het licht getreden, met name als het gaat om het verzamelen en beoordelen van informatie.

Ten tweede wijst de ervaring tijdens de crisis uit dat in een aantal lidstaten de rol van de centrale bank in prudentieel toezicht duidelijk is versterkt. Dergelijke ontwikkelingen kunnen leiden tot nadere beschouwing van de institutionele rol van de ECB en de bij het Verdrag ingestelde mogelijkheid om specifieke taken op het gebied van prudentieel toezicht op te dragen aan de ECB, ook in het licht van een mogelijke verdere uitbreiding van het eurogebied.

Het institutionele kader van het Eurosysteem berust op een gedecentraliseerde operationele aanpak die het mogelijk maakt de expertise en bestaande infrastructuren van nationale autoriteiten ten volle te benutten. Dit kader is effectief gebleken bij het in goede banen leiden van de institutionele taken die zijn toegekend bij het Verdrag, ook in de context van de financiële crisis. Het zou kunnen voorzien in een passend raamwerk voor de uitoefening van toezichthoudende taken.

Dit microprudentieel toezicht wordt aangevuld door de rol van de ECB in de onlangs opgerichte ESRB voor macroprudentieel toezicht.

34.   Bent u van mening dat de verschillende verantwoordelijkheden van de leden van de directie in de loop van de tijd zouden moeten veranderen, overeenkomstig de wijzigingen die worden aangebracht in de taken en prioriteiten van de ECB?

Artikel 12 van de Statuten van het ESCB en van de ECB ("de Statuten") beschrijft de verantwoordelijkheden van de directie van de ECB. Het artikel belast de directie met de uitvoering van het monetair beleid overeenkomstig de besluiten van de Raad van bestuur en met de voorbereiding van de vergaderingen van de Raad van bestuur. Overeenkomstig artikel 11 van de Statuten draagt de directie bovendien verantwoordelijkheid voor de lopende zaken van de ECB, alhoewel dit artikel geen precieze definitie van 'lopende zaken' geeft.

Beide artikelen verwijzen naar de directie als geheel en wijzen geen specifieke taken toe aan individuele leden van de directie, omdat de directie een collegiaal besluitvormend orgaan is. Dit betekent dat besluiten worden genomen door de directie als geheel, en niet door individuele leden van de directie. Voorts hangen aangelegenheden vaak onderling samen en moeten besluiten rekening houden met alle aspecten van een vraagstuk, dat wil zeggen, met juridische, operationele en strategische overwegingen. Daarom hebben alle leden van de directie belangstelling voor en zijn zij betrokken bij alle bevoegdheidsterreinen van de directie, of het nu monetair beleid, betalingssystemen, bankbiljetten of iets anders betreft.

Teneinde de efficiënte bestuurlijke behandeling van dossiers te vergemakkelijken, lijkt het, van buiten af gezien, echter alsof de leden van de directie onderling hebben afgesproken om afzonderlijke organisatorische eenheden van de ECB directe rapportagelijnen naar één lid van de directie toe te wijzen, wat echter niets afdoet aan de collectieve verantwoordelijkheid van de gehele directie.

Deze aanpak biedt het bijkomende voordeel dat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de deskundigheid van de individuele leden van de directie. De toewijzing van rapportagelijnen wordt van tijd tot tijd herzien, in het bijzonder wanneer zich wijzigingen voordoen in de samenstelling van de directie. Het herschikken van de verantwoordelijkheden voor de portfolio's tussen de leden van de directie draagt bovendien bij tot de versterking van de collegialiteit.

35.   Welk systeem is volgens u geschikt om te zorgen voor een rechtvaardige roulatie van lidmaatschap van de ECB-directie, mede met het oog op nationaliteit en gender?

Het Verdrag bevat uitsluitend het criterium van beroepservaring en expertise voor het selecteren van leden van de directie. Het stelt dat de leden van de directie van de ECB "worden gekozen uit personen met een erkende reputatie en beroepservaring op monetair of bancair gebied". De enige overweging met betrekking tot nationaliteit – en dat spreekt bijna vanzelf – is de eis dat een toekomstig lid van de directie de nationaliteit bezit van een lidstaat van de eurozone. De wetteksten zien bewust af van het vastleggen van andere voorwaarden met betrekking tot nationaliteit of geslacht, aangezien dit nauwelijks in overeenstemming zou zijn met het beginsel van selectie op basis van kwalificaties. Ondanks deze juridische overwegingen, ben ik persoonlijk van mening dat diversiteit van instellingen belangrijk is. Het gaat daarbij om nationaliteit, geslacht, leeftijd, professionele achtergrond en persoonlijke ervaringen.

Aangezien de ECB een supranationale instelling is, moeten zijn besluiten bovendien uitsluitend worden genomen vanuit het perspectief van het eurogebied, en dit sluit onmiskenbaar uit dat rekening wordt gehouden met specifieke nationale belangen. Het is een van de hoekstenen van het bouwwerk van het Eurosysteem dat de leden van de besluitvormende organen van de ECB participeren in de besluitvorming in hun persoonlijke hoedanigheid en niet de lidstaten waaruit zij komen, vertegenwoordigen.

Het feit dat er in de benoemingsprocedure een prominente rol is ingeruimd voor het Europees Parlement, verzekert een objectief proces overeenkomstig de vastgelegde criteria.

36.   Is het wat u betreft nodig "het beste team" (dat wil zeggen, het best functionerende collectief) van leden van de directie te werven, in plaats van, smaller geformuleerd, gewoon "de beste persoon"?

Het rechtskader stelt heel duidelijk over welke kwalificaties een lid van de directie moet beschikken, en het zou heel gevaarlijk zijn om aanvullende 'zachte' criteria te bedenken die moeilijk te meten en moeilijk toe te passen zijn. Omdat de directie een collegiaal orgaan is met collegiale verantwoordelijkheden voor alle besluiten die zij neemt, is het natuurlijk een voorwaarde dat zij goed functioneert als team. Je zou redelijkerwijs verwachten dat personen die als kandidaat-lid van de directie worden voorgedragen, behalve over een erkende reputatie en beroepservaring op monetair of bancair gebied, ook beschikken over deze aanvullende vaardigheden. In die zin is het niet per se zo dat een sterke individuele professionele achtergrond en ervaring worden ingeruild voor het deel uitmaken van een uitstekend functionerend collectief. Het is mijn professionele ervaring – en dat bleek ook in cursussen aan de economische universiteit in Milaan – dat teams gemiddeld beter zijn in het bereiken van blijvende oplossingen en creatiever zijn dan individuen (dit geldt misschien niet voor briljante personen, maar zulke personen zijn zeldzaam).

37.   Is het wat u betreft nodig de verscheidenheid aan deskundigheid die is vertegenwoordigd in de ECB-directie, te vergroten en niet uitsluitend afhankelijk te zijn van mensen van centrale banken?

Nogmaals, het Verdrag en de Statuten zwijgen op dit punt. Natuurlijk betekent de eis dat iemand "een erkende reputatie en beroepservaring op monetair of bancair gebied" heeft, niet dat de persoon iemand van een centrale bank moet zijn. Toch is het niet verrassend dat ruime ervaring bij een centrale bank vaak zinvol is en dat daarmee rekening moet worden gehouden. Ik ben zelf echter een voorbeeld van iemand die laat zien dat een andere achtergrond, in mijn geval het ministerie van Financiën, ook de ervaring kan opleveren die nodig is om geschikt te zijn als lid van de directie van de ECB. Mijn eigen beroepservaring en de inzichten die ik heb opgedaan, zullen me in de context van de ECB zeker goed van pas komen.

Dit laat duidelijk zien dat andere professionele achtergronden en ervaringen zeer waardevol kunnen zijn. De curricula vitae en de beroepservaring van de huidige en vroegere leden van de directie laten zien dat een brede verscheidenheid van deskundigheid en ervaring zeker waardevolle inbreng in het besluitvormingsproces oplevert.

38.   Waaruit zal bij de ECB uw persoonlijke aanpak van de sociale dialoog bestaan?

Ik denk dat een gezonde sociale dialoog een van de belangrijkste succesfactoren voor een goed functionerende organisatie is. Dat is mijn ervaring in mijn huidige baan bij het Duitse ministerie van Financiën. Ik ben vastbesloten om deel te nemen aan de dialoog met het personeel van de ECB en hun vertegenwoordigers en ik verwacht met hen vruchtbaar en effectief van gedachten te kunnen wisselen, bijvoorbeeld over arbeidsomstandigheden en andere sociale aangelegenheden.

Ik sta in het bijzonder achter een aanpak waarin informatie wordt gedeeld met vertegenwoordigers van het personeel en in een vroeg stadium een raadpleging over belangrijke aangelegenheden wordt geïnitieerd. Zo'n aanpak vereist van beide kanten openheid en verantwoordelijkheidsbesef, teneinde de uiteindelijke doelstelling te verwezenlijken van een uitstekend presterende ECB die de belangen dient van de burgers van de landen die de euro hebben ingevoerd, alsmede van de Europese Unie als geheel. Ik zal deze samenwerking zeker met een open oor en in een geest van vertrouwen, partnerschap en respect aangaan.

Wat betreft het niveau van het ESCB, waar de ECB een dialoog voert met de vertegenwoordigers van het personeel van de nationale centrale banken en de federaties van vakverenigingen waarbij deze zijn aangesloten, ben ik ervan overtuigd dat bijvoorbeeld de bijeenkomsten die twee keer per jaar in Frankfurt plaatsvinden tussen de ECB, de werknemersvertegenwoordigers en de federaties van vakverenigingen, de mogelijkheid bieden om ESCB/Eurosysteem-projecten te verrijken en er nuttige discussies over te voeren. Deze uitwisselingen bieden ook gelegenheden om samenwerking binnen het systeem en teamgeest te bevorderen, die ik van harte aanmoedig.

39.   Bent u voorstander van een procedure van bekrachtiging door het Europees Parlement (afgezien van de constitutionele vragen die zo'n verandering zou opwerpen)?

Het Verdrag schrijft een duidelijke benoemingsprocedure voor de leden van de directie van de ECB voor. De leden worden gekozen "uit personen met een erkende reputatie en beroepservaring op monetair of bancair gebied". Het Verdrag voorziet in een adviserende rol voor het Europees Parlement. In de praktijk organiseert de Commissie economische en monetaire zaken (ECON) een openbare hoorzitting met de door de Raad voorgedragen kandida(a)t(en).

Uit eerdere ervaringen is gebleken dat dit een geschikte regeling is. De ECB heeft sinds zijn oprichting gezorgd voor een soepele en geloofwaardige benoemingsprocedure en voor de selectie van personen die zeer competent, onafhankelijk en integer zijn. Tegen deze achtergrond is een wijziging van de huidige procedure volgens mij niet gerechtvaardigd. Indien deze procedure op enig moment zou worden heroverwogen, is het vanzelfsprekend aan de partijen die betrokken zijn bij het wijzigen van het Verdrag, om een standpunt in te nemen.

40.   Hoe kijkt u aan tegen het probleem van "draaideuren" tussen toezichthoudende of regelgevende organen en private instellingen op hetzelfde gebied? Denkt u dat er "perioden van onthouding" tussen beroepsactiviteiten moeten zijn in publieke en private instellingen?

Voor leden van de Raad van bestuur en de directie van de ECB is het bestaan van een belangenconflict erkend en aangepakt. Voor zover het de leden van de Raad van bestuur betreft, voorzien de ethische regels van de Raad van bestuur in een afkoelingsperiode van één jaar na de beëindiging van hun taken voor alle nieuwe private of beroepsactiviteiten waarvoor een belangenconflict zou kunnen ontstaan. Voor bestuurders van de nationale centrale banken kunnen aanvullende regels worden vastgesteld in de arbeidsvoorwaarden bij hun nationale centrale bank. Wat de leden van de directie betreft, bevatten hun arbeidsvoorwaarden het verbod om, tot één jaar nadat zij hun functie hebben neergelegd, een functie als bestuurder of leidinggevende of een adviserende functie, al dan niet tegen beloning, te aanvaarden bij ondernemingen of entiteiten die een tegenhanger van het ESCB zijn op het gebied van monetair beleid of valutamarktoperaties, of bij ondernemingen of entiteiten die deel uitmaken van zijn geconsolideerde groep, tenzij de Raad van bestuur anders besluit. Concluderend ben ik van mening dat een periode van onthouding van twaalf maanden passend is.

41.   Kunt u wat uitgebreider ingaan op uw opvattingen over het begrip democratische verantwoording met betrekking tot de ECB en het centralebankwezen in het algemeen?

Ik beschouw onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht als twee kanten van dezelfde medaille. De onafhankelijkheid van een centrale bank is een onontbeerlijk element van de stelsels voor monetair beleid van onze hedendaagse economieën in het algemeen en van de "monetaire structuur" van de EMU in het bijzonder. Teneinde haar legitimiteit te behouden, dient een onafhankelijke centrale bank verantwoording af te leggen tegenover democratische instellingen en het publiek over de door haar in het kader van haar mandaat verrichte handelingen. Met andere woorden, een centrale bank dient haar besluiten naar behoren toe te lichten en te rechtvaardigen tegenover de burgers en hun vertegenwoordigers.

Het concept van democratische verantwoording staat centraal in de betrekkingen tussen de ECB en het Europees Parlement, de instelling die de Europese burgers rechtstreeks vertegenwoordigt. De ECB voldoet bij het vervullen van haar verantwoordingsplicht ruimschoots aan haar statutaire verplichtingen. Zo verschijnt de ECB-president elk kwartaal voor de ECON-commissie, wordt het jaarverslag van de ECB aan het Europees Parlement voorgelegd en worden andere directieleden uitgenodigd voor ad-hocbijeenkomsten over specifieke thema's.

De verantwoordingsplicht en transparantie komen onder andere ook tot uiting in de maandelijkse ECB-persconferenties met de inleidende verklaring van de ECB-president, het maandelijks bulletin, toespraken door c.q. interviews met de directieleden. Al met al ben ik van mening dat de ECB in haar eerste dertien jaar heeft laten zien dat zij haar democratische verantwoordingsplicht serieus neemt. Ik ben van plan om deze staat van dienst hoog te houden als en wanneer ik lid word van deze instelling.

42.   Welke conclusies trekt u uit de vergelijking tussen het transparantiebeleid dat wordt gevoerd door de Federal Reserve Bank en dat van de ECB? Wat vindt u van het feit dat de Fed en de Bank of England de notulen van hun vergaderingen publiceren? Bent u van mening dat dit beleid door de ECB zou kunnen worden overgenomen?

Transparantie vereist van de centrale bank dat zij duidelijk toelicht hoe zij haar taakstelling opvat en hoe zij haar monetaire beleidsstrategie toepast om de actuele economische situatie te beoordelen en monetaire beleidsbeslissingen te nemen. Dit maakt het niet alleen gemakkelijker voor het publiek om de prestaties van de centrale bank te volgen en te interpreteren, maar het draagt ook bij tot meer zekerheid over toekomstige beleidsmaatregelen en zodoende tot minder inflatieschommelingen. Over het algemeen hebben transparantie en een heldere communicatie bijgedragen tot een beter inzicht in een op prijsstabiliteit gericht monetair beleid, waardoor het monetaire beleid geloofwaardiger en doeltreffender wordt.

In internationaal opzicht behoort de ECB tot de meest vooraanstaande instellingen in de wereld waar het gaat om transparantie van centrale banken. De ECB heeft een officiële monetaire beleidsstrategie geformuleerd en licht de monetaire beleidsbeslissingen ter uitvoering van die strategie toe. Binnen haar strategie heeft de ECB in heldere, kwantitatieve termen aangegeven wat moet worden verstaan onder prijsstabiliteit. Het heldere en ondubbelzinnige doel om de prijsstabiliteit te handhaven is een belangrijk uitgangspunt voor alle beslissingen van de ECB en dat biedt de particuliere sector duidelijkheid over wat zij kan verwachten. Hoewel de Fed – ook gezien haar dubbele mandaat – in het verleden niet zo expliciet is geweest, kan uit recente mededelingen worden afgeleid dat de Fed prijsstabiliteit op dezelfde wijze definieert als de ECB.

Een centrale bank beschikt over verschillende mogelijkheden om haar besluiten toe te lichten, haar beleidsvoornemens aan te kondigen en uiteenlopende opvattingen in het monetairbeleidsproces bekend te maken. De wetenschappelijke literatuur en de opgedane ervaring bieden niet altijd uitsluitsel over de vraag welke vorm van transparantie in bepaalde omstandigheden de beste is. In dit opzicht kan de publicatie van notulen aanvullende informatie verstrekken over de verscheidenheid aan opvattingen binnen een commissie en over de argumenten die tot een besluit hebben geleid. Voor het Monetary Policy Committee (MPC) van de Bank of England, dat het principe van individuele verantwoordingsplicht huldigt, is het volkomen logisch om de notulen van beleidsvergaderingen te publiceren. De ECB heeft andere verantwoordingsregels: leden van de Raad van bestuur zijn collectief verantwoordelijk voor hun besluiten. Bovendien dienen de beraadslagingen van de Raad van bestuur krachtens het statuut van de ECB vertrouwelijk te blijven, wat het onmogelijk maakt om notulen van de bijeenkomsten te publiceren. Daardoor kan de Raad van bestuur monetaire beleidsbeslissingen in volledige onafhankelijkheid nemen en wordt de collectieve verantwoordingsplicht van de commissie onderstreept. De ECB heeft andere communicatiemiddelen om informatie te geven die vergelijkbaar is met die van de notulen van de andere genoemde centrale banken. Vooral de inleidende verklaring van de president bij de persconferentie geeft een brede samenvatting van de beleidsrelevante analyse van de economische ontwikkelingen. Bovendien kunnen tijdens de maandelijkse persconferentie vragen worden gesteld, waarbij tevens van de gelegenheid gebruik wordt gemaakt om voor het publiek een actuele en neutrale toelichting te geven op monetaire beleidsbeslissingen en de verscheidenheid aan opvattingen.

43.   Wat is uw mening over de monetaire dialoog met het Europees Parlement? Moeten ECB-directieleden het monetaire beleid en de besluiten van de ECB met andere politieke actoren kunnen bespreken of zou dit schadelijk zijn voor de onafhankelijkheid van de bank?

De kwartaalvergaderingen tussen de president van de ECB en de Commissie economische en monetaire zaken vormen een essentieel onderdeel van de democratische verantwoordingsplicht van de ECB. Ze bieden de ECB niet alleen een zeer belangrijke gelegenheid om haar beleid toe te lichten en te rechtvaardigen en zodoende meer begrip in Europa te kweken voor de besluiten van de ECB, maar stellen de vertegenwoordigers van de Europese burgers ook in staat om vragen aan de ECB te stellen en de ECB om uitleg te vragen. Hierdoor is een diepgaande en vruchtbare dialoog tussen de twee instellingen ontstaan, niet alleen over economische en monetaire kwesties, maar ook over belangrijke wetgevingsdossiers (bijvoorbeeld de hervorming van het EU-toezichtkader en het pakket voor economisch bestuur).

De ECB onderhoudt nauwe betrekkingen met andere EU-beleidsmakers, zoals de Eurogroep, de Raad Ecofin en, op lager niveau, het Economisch en Financieel Comité, de Euro Working Group en het Comité voor de economische politiek van de EU. Tot slot heeft de ECB een specifieke en duidelijk omschreven rol in het functioneren van de kaders voor financiële steun en crisisbeheer die onlangs in het leven zijn geroepen.

Bij al deze contacten worden het mandaat en de onafhankelijkheid van de ECB volledig geëerbiedigd. Ik denk echter niet dat de onafhankelijkheid van de ECB op het spel staat, wanneer het monetaire beleid en de daaruit voortvloeiende beslissingen met deze actoren worden besproken.

E.     Algemeen

44.   Wat zijn volgens u de belangrijkste risico's en uitdagingen waarvoor de ECB zich geplaatst ziet?

De ECB staat in deze uitzonderlijke tijden voor talrijke uitdagingen. Ik beperk me tot drie uitdagingen die met elkaar verband houden:

Laat ik beginnen met het belangrijkste doel van de ECB, namelijk de handhaving van de prijsstabiliteit in de eurozone op middellange termijn. Dat is in de huidige context bepaald niet gemakkelijk gezien de grote onzekerheid en de verzwakte transmissiekanalen van het monetaire beleid. De ECB moet zodanige rentetarieven vaststellen dat de prijsstabiliteit voor de eurozone als geheel op de middellange termijn gehandhaafd blijft. Buitengewone maatregelen moeten het effect van het monetaire beleid zodanig ondersteunen dat de ECB-tarieven op de min of meer gebruikelijke manier doorwerken in de economie en uiteindelijk de prijzen. Vanwege de grote onzekerheid op het gebied van de macro-economische ontwikkelingen in de eurozone en daarbuiten, alsmede de veranderende financiële omstandigheden met betrekking tot de staatsschuldencrisis is dit een zeer veeleisende taak, die voortdurende alertheid en zo nodig doortastende beleidsmaatregelen vergt. Tegelijkertijd moet de ECB, in overeenstemming met de middellangetermijnoriëntatie van haar monetaire beleid, vooruitkijken en bereid zijn om buitengewone maatregelen in te trekken zodra de marktomstandigheden weer normaal worden.

Een andere belangrijke uitdaging voor de ECB is het waarborgen van de financiële stabiliteit. Door de financiële crisis en zijn diverse stadia zijn deze uitdagingen naar voren gekomen. Het is en blijft een uitdagende taak om het functioneren van het Europees Comité voor systeemrisico's (ECSR) effectief te ondersteunen. Hiervoor moet voortdurend kritisch worden gekeken naar factoren die tot macroprudentiële risico's kunnen leiden, waarbij ook gebruik kan worden gemaakt van bestaande instrumenten. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat er geen verwarring ontstaat over de zeer verschillende mandaten van het ECSR en de Raad van bestuur van de ECB: Wat vooral dient te worden benadrukt, is dat er geen sprake is van een afruil tussen de doelstelling van prijsstabiliteit en de rol die de ECB kan spelen bij het bevorderen van de financiële stabiliteit. In dat opzicht heeft de financiële crisis een aantal vragen doen rijzen over de relatie tussen monetair beleid en financiële stabiliteit. Een beter inzicht in de rol van de financiële sector in het transmissiemechanisme is essentieel in dit verband.

Tot slot noem ik als belangrijke uitdaging, een die samenhangt met het bovenstaande, de algehele ontwikkeling van Europa, en in het bijzonder de eurozone. De staatsschuldencrisis heeft zwakheden in het Europese economische bestuur aan het licht gebracht en daar moet dringend iets aan worden gedaan. Het heeft grote voordelen om deel uit te maken van de Economische en Monetaire Unie, maar er hangt een prijskaartje aan. Voor het lidmaatschap van de Economische en Monetaire Unie is de krachtige politieke wil van de regeringen in de eurozone nodig om toezeggingen waar te maken en gemeenschappelijke regels te eerbiedigen. Bovenal moeten de regeringen van de lidstaten die direct zijn getroffen door de staatsschuldencrisis orde op zaken stellen in eigen huis. Bovendien moeten de institutionele grondslagen van de EMU zowel op nationaal als op Europees niveau worden versterkt, zodat ze beter aansluiten bij de hoge mate van integratie van de economieën van de eurozone. De Monetaire Unie moet worden uitgebreid tot een fiscale en politieke unie, waarvoor wijzigingen in het EU-Verdrag nodig zijn. Hierdoor kan een hernieuwde toename van onevenwichtigheden worden voorkomen. De manier waarop deze uitdagingen worden aangepakt is van belang voor de ECB, aangezien deze samenhangt met de omgeving waarin de ECB opereert. Ook persoonlijk gaat deze kwestie mij, als toegewijd Europeaan die ziet hoeveel de Europese Unie en de euro bijdragen aan de welvaart van haar burgers, zeer aan het hart.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

10.10.2011

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

20

2

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Sharon Bowles, Udo Bullmann, Pascal Canfin, Nikolaos Chountis, George Sabin Cutaş, Leonardo Domenici, Jean-Paul Gauzès, Sven Giegold, Sylvie Goulard, Gunnar Hökmark, Jürgen Klute, Werner Langen, Íñigo Méndez de Vigo, Antolín Sánchez Presedo, Olle Schmidt, Peter Skinner, Ivo Strejček, Ramon Tremosa i Balcells, Corien Wortmann-Kool

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Elena Băsescu, Iliana Ivanova, Danuta Jazłowiecka, Olle Ludvigsson