VERSLAG inzake een rechtssysteem voor octrooigeschillen
10.1.2012 - (2011/2176(INI))
Commissie juridische zaken
Rapporteur: Klaus-Heiner Lehne
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
inzake een rechtssysteem voor octrooigeschillen
Het Europees Parlement,
– gezien Besluit 2011/167/EU van de Raad van 10 maart 2011 houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming[1],
– gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming (COM(2011)0215),
– gezien het voorstel voor een verordening van de Raad tot het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming met betrekking tot de toepasselijke vertaalregelingen (COM(2011)0216),
– gezien Advies 1/09 van het Hof van Justitie van 8 maart 2011[2],
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie constitutionele zaken (A7-0223/2012),
A. overwegende dat de beschikbaarheid van een efficiënt octrooisysteem in Europa een noodzakelijke voorwaarde is voor het stimuleren van groei door innovatie en om het Europese bedrijfsleven, en met name het midden- en kleinbedrijf, te helpen de economische crisis en de wereldwijde concurrentie te weerstaan;
B. overwegende dat België, Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Frankrijk, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van Besluit 2011/167/EU van de Raad houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming zijn gemachtigd om onder inachtneming van de desbetreffende bepalingen van de Verdragen onderling nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming;
C. overwegende dat de Commissie op basis van het machtigingsbesluit van de Raad op 13 april 2011 een voorstel heeft aangenomen voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming, alsmede een voorstel voor een verordening van de Raad tot het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming met betrekking tot de toepasselijke vertaalregelingen;
D. overwegende dat het Hof van Justitie op 8 maart 2011 advies heeft uitgebracht omtrent de vraag of het geplande Gerecht voor het Europees en het Gemeenschapsoctrooi al dan niet verenigbaar is met het EU-recht;
E. overwegende dat een efficiënte eenheidsoctrooibescherming alleen kan worden gewaarborgd middels een goed functionerend systeem voor octrooigeschillenbeslechting;
F. overwegende dat de bij het nauwere samenwerkingsverband betrokken lidstaten zich er in aansluiting op het advies van het Hof van Justitie toe hebben verbonden middels een internationale overeenkomst over te gaan tot de instelling van een Gemeenschappelijk Gerecht voor octrooigeschillen;
G. in deze context het wezenlijke verschil onderstrepende tussen gewone internationale overeenkomsten en de oprichtingsverdragen van de Europese Unie, aangezien door de laatstgenoemde een nieuwe rechtsorde in het leven is geroepen met eigen instellingen, ten gunste waarvan de lidstaten hun soevereine rechten op steeds meer vlakken hebben ingeperkt, en waaraan niet alleen lidstaten maar ook hun staatsburgers zich moeten onderwerpen, met het Hof van Justitie van de Europese Unie en de gewone rechtbanken en andere rechterlijke instanties van de lidstaten als hoeders van deze rechtsorde;
H. overwegende dat het Gemeenschappelijk Octrooigerecht het recht van de Unie volledig dient te eerbiedigen en toe te passen, in samenwerking met het Hof van Justitie van de Europese Unie, zoals ook het geval is voor om het even welke nationale rechtbank;
I. overwegende dat het Gemeenschappelijk Octrooigerecht zich dient te baseren op de jurisprudentie van het Hof van Justitie die is verkregen middels voorlegging van verzoeken om prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 267 VWEU;
J. overwegende dat de eerbiediging van het primaat van het recht van de Unie en de correcte toepassing daarvan moeten worden gewaarborgd conform de artikelen 258, 259 en 260 VWEU;
K. overwegende dat het Gemeenschappelijk Octrooigerecht deel moet uitmaken van de justitiële stelsels van de overeenkomstsluitende lidstaten, en exclusief bevoegd dient te zijn voor Europese octrooien met eenheidswerking en voor Europese octrooien die een of meer overeenkomstsluitende lidstaten aanbelangen;
L. overwegende dat een efficiënt opgezet justitieel bestel dient te voorzien in een gedecentraliseerde mogelijkheid van eerste aanleg;
M. overwegende dat de doeltreffendheid van het systeem voor de behandeling van octrooigeschillen staat of valt met de kwaliteit en ervaring van de rechters;
N. overwegende dat er bij alle gerechtelijke afdelingen en instanties één enkele procedureregeling dient te gelden voor de afhandeling van alle zaken;
O. overwegende dat het Gemeenschappelijk Octrooigerecht moet trachten zonder onnodig procedureel oponthoud uitspraken van hoge kwaliteit af te leveren waardoor met name mkb-bedrijven in staat worden gesteld beter voor hun rechten op te komen of zich te verdedigen tegen ongefundeerde aanspraken of octrooien die het niet waard zijn om te worden gehandhaafd;
1. pleit voor de invoering van een gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting, aangezien de fragmentatie van de octrooienmarkt en de discrepanties op het gebied van de rechtshandhaving de innovatie en verdere ontwikkeling van de interne markt in de weg staan, het gebruik van het octrooisysteem bemoeilijken, kostbaar zijn en een doeltreffende bescherming van octrooirechten – vooral van het mkb – beletten;
2. spoort de lidstaten ertoe aan de onderhandelingen af te ronden en de internationale overeenkomst ("de Overeenkomst") tussen deze lidstaten ("overeenkomstsluitende lidstaten") te ratificeren, en aldus onverwijld een Gemeenschappelijk Octrooigerecht ("het Gerecht") in te stellen, en spoort Spanje en Italië ertoe aan zich te beraden over deelname aan de procedure voor nauwere samenwerking;
3. dringt erop aan dat het Hof van Justitie als hoeder van het EU-recht de uniformiteit van het rechtsstelsel van de Unie en het primaat van het Europees recht in deze context moet waarborgen;
4. is van mening dat de lidstaten die nog niet hebben besloten deel te nemen aan de nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming wel kunnen deelnemen aan het gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting wat betreft Europese octrooien die geldig zijn op hun grondgebied;
5. wijst er met nadruk op dat het Gemeenschappelijk Octrooigerecht prioriteit moet verlenen aan vergroting van de rechtszekerheid en betere handhaving van octrooien, en tegelijkertijd moet zorgen voor een billijk evenwicht tussen de belangen van de houders van octrooirechten en de betrokken partijen;
6. benadrukt dat er een kostenefficiënt systeem voor geschillenbeslechting moet komen dat zodanig wordt gefinancierd dat de toegang tot de rechtbank voor alle octrooihouders, en met name voor mkb-bedrijven, individuele burgers en organisaties zonder winstoogmerk is gewaarborgd;
Algemene oriëntatie
7. erkent dat met behulp van de overeenkomst een consistent systeem voor octrooigeschillenbeslechting in de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking tot stand moet worden gebracht;
8. benadrukt derhalve dat:
(i) de overeenkomstsluitende lidstaten alleen lidstaten van de Europese Unie kunnen zijn;
(ii) de overeenkomst van kracht moet worden van zodra ten minste dertien aangesloten lidstaten, met inbegrip van de drie lidstaten die het hoogste aantal Europese octrooien telden in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de Diplomatieke Conferentie voor de ondertekening van de overeenkomst plaatsvindt, de overeenkomst hebben geratificeerd;
(iii) het Gerecht een gemeenschappelijk gerecht van de overeenkomstsluitende lidstaten dient te zijn, dat wat betreft de naleving van het recht van de Unie aan dezelfde verplichtingen moet zijn onderworpen als om het even welke nationale rechtbank; zo dient het Gerecht bijvoorbeeld conform artikel 267 VWEU met het Hof van Justitie samen te werken;
(iv) het Gerecht zich metterdaad moet conformeren aan het rechtsstelsel van de Unie en het primaat daarvan moet respecteren; wanneer het Hof van Beroep inbreuk pleegt op het recht van de Unie, dienen de overeenkomstsluitende lidstaten hoofdelijk aansprakelijk te worden gesteld voor de schade die is opgelopen door de bij de desbetreffende procedure betrokken partijen; ten aanzien van alle overeenkomstsluitende partijen is in dat geval de inbreukprocedure van de artikelen 258, 259 en 260 VWEU van toepassing;
9. is ingenomen met de oprichting van een bemiddelings- en arbitragecentrum als een onderdeel van de overeenkomst;
Structuur van het systeem voor octrooigeschillenbeslechting
10. acht het ter wille van de doelmatigheid noodzakelijk dat het Gerecht en het geschillenbeslechtingssysteem decentraal worden opgezet en is van mening dat:
(i) het stelsel voor geschillenbeslechting via het Gerecht dient te bestaan uit een instantie van eerste aanleg (het "Gerecht van eerste aanleg") en een instantie voor hogere voorziening (het "Hof van Beroep"); om inefficiënte en langdurige procedures te voorkomen, is het raadzaam er geen verdere instanties meer aan toe te voegen;
(ii) de gedecentraliseerde eerste instantie naast een centrale afdeling ook lokale en regionale afdelingen dient te omvatten;
(iii) er op verzoek van een overeenkomstsluitende lidstaat bij het Gerecht van eerste aanleg bijkomende lokale afdelingen moeten worden opgericht wanneer er gedurende drie opeenvolgende jaren vóór of na de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst in de bewuste overeenkomstsluitende lidstaat per kalenderjaar meer dan honderd octrooizaken aanhangig zijn gemaakt; pleit er daarnaast voor het aantal afdelingen in een overeenkomstsluitende lidstaat tot maximaal vier te beperken;
(iv) er op verzoek van twee of meer overeenkomstsluitende lidstaten te hunnen behoeve een regionale afdeling moet worden opgericht;
Samenstelling van het Gerecht en kwalificaties van de rechters
11. overwegende dat de doeltreffendheid van het systeem voor de behandeling van octrooigeschillen vooral afhangt van de kwaliteit en ervaring van de rechters;
12. stelt zich wat dat betreft op het standpunt:
(i) dat het Hof van Beroep en het Gerecht van eerste aanleg op multinationale grondslag moeten zijn samengesteld; onderstreept dat bij de samenstelling daarvan rekening moet worden gehouden met de bestaande rechtbankstructuren, hoewel het voornaamste doel is een nieuwe, daadwerkelijk uniforme rechterlijke instantie op te zetten; stelt daarom voor dat de lokale afdelingen zo spoedig mogelijk multinationaal moeten worden samengesteld; gemotiveerde verzoeken om afwijking van dit fundamentele principe kunnen echter na goedkeuring van de administratieve commissie worden ingewilligd gedurende een overgangsperiode van maximaal vijf jaar, waarbij wel moet worden gegarandeerd dat de voor de bestaande structuren gehanteerde kwaliteits- en efficiencynormen niet worden verlaagd; is van mening dat de overgangsperiode van vijf jaar dient te worden gebruikt voor intensieve opleiding en voorbereiding van de rechters;
(ii) dat het Gerecht dient te zijn samengesteld uit zowel juridisch als technisch gekwalificeerde rechters; de rechters dienen te beschikken over de hoogst mogelijke graad van kundigheid en bewezen ervaring op het gebied van octrooigeschillen en antitrustwetgeving; het dient daarbij te gaan om kwalificaties die aantoonbaar zijn verkregen door middel van o.a. relevante werkervaring en beroepsopleidingen; juridisch gekwalificeerde rechters moeten beschikken over de nodige vaardigheden om in rechterlijke ambten in een overeenkomstsluitende lidstaat te kunnen worden benoemd; technisch gekwalificeerde rechters moeten beschikken over een universitair diploma en over technologische deskundigheid, alsmede over kennis van het civiel recht en het burgerlijk procesrecht;
(iii) dat de bepalingen van de overeenkomst betreffende de samenstelling van het Gerecht, van zodra deze van kracht zijn, niet meer mogen worden gewijzigd, tenzij als gevolg van deze bepalingen niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het geschillenbeslechtingssysteem uit een oogpunt van optimale kwaliteit en efficiency; pleit ervoor dat beslissingen omtrent de samenstelling van het Gerecht met eenparigheid van stemmen door de bevoegde instantie dienen te worden genomen;
(iv) dat de overeenkomst waarborgen moet bevatten om te garanderen dat rechters alleen voor benoeming in aanmerking komen als hun neutraliteit niet ter discussie staat, met name wanneer ze lid zijn geweest van de kamers van beroep van een nationaal octrooibureau of van het EOB;
Procedure
13. is met betrekking tot de procedurele aspecten van mening dat:
(i) er bij alle afdelingen en instanties van het Gerecht één enkele procedureregeling dient te gelden voor de afhandeling van alle zaken;
(ii) alle in de vorm van een schriftelijke, een interim- of een mondelinge procedure bij het Gerecht ingestelde vorderingen een passend geachte mate van flexibiliteit moeten bieden, onder inachtneming van de doelstellingen qua snelheid en doelmatigheid van de procesvoering;
(iii) bij procedures voor lokale of regionale afdelingen als procestaal gebruik dient te worden gemaakt van de officiële taal van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de afdeling is gevestigd dan wel van de officiële taal die is aangewezen door overeenkomstsluitende lidstaten met een gezamenlijke regionale afdeling; de partijen kunnen overeenkomen de taal waarin het octrooi is verleend, als proceduretaal te gebruiken, mits de bevoegde afdeling daarmee instemt; de proceduretaal bij de centrale afdeling dient de taal te zijn waarin het betrokken octrooi is verleend; de proceduretaal voor het Hof van Beroep is dezelfde als die voor het Gerecht van eerste aanleg;
(iv) het Gerecht op voorlopige basis bindende aanwijzingen kan geven om een dreigende inbreuk te voorkomen en de voortzetting van een vermeende inbreuk te verbieden; deze bevoegdheid mag echter niet ontaarden in een situatie waarin forumshopping gangbare praktijk wordt; en tevens
(v) de partijen alleen mogen worden vertegenwoordigd door juristen die gemachtigd zijn om hun beroep uit te oefenen voor een gerecht van een van de overeenkomstsluitende partijen; de vertegenwoordigers van de partijen kunnen worden bijgestaan door octrooiadvocaten, die pleitbevoegdheid bij het gerecht hebben;
Jurisdictie en gevolgen van de uitspraken van het Gerecht
14. onderstreept dat:
(i) het Gerecht bij uitsluiting bevoegd dient te zijn ter zake van Europese octrooien met eenheidswerking alsook van Europese octrooien waarbij een of meer overeenkomstsluitende lidstaten worden aangeduid; Verordening (EG) nr. 44/2001[3] moet daarom worden aangepast;
(ii) de eiser zich dient te wenden tot de lokale afdeling die is ondergebracht in de overeenkomstsluitende lidstaat waar de inbreuk zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen of waar de verweerder is gevestigd of zijn woonplaats heeft, dan wel tot de regionale afdeling waarin deze overeenkomstsluitende lidstaat deelneemt; indien er in de betrokken overeenkomstsluitende lidstaat geen lokale afdeling is gevestigd of indien deze niet aan een regionale afdeling deelneemt, dient de eiser zich tot de centrale afdeling te wenden; het staat de partijen vrij overeen te komen bij welke (lokale, regionale of centrale) afdeling van het Gerecht van eerste aanleg een rechtsvordering kan worden ingesteld;
(iii) indien een reconventionele vordering tot intrekking wordt ingesteld, de lokale of regionale afdeling de keuze heeft om de inbreukprocedure zelf te behandelen, ongeacht de vraag of zij ook de reconventionele vordering behandelt dan wel of zij deze voor een beslissing naar de centrale afdeling doorverwijst;
(iv) de bepalingen inzake de jurisdictie van het Gerecht, van zodra deze van kracht zijn, niet meer mogen worden gewijzigd, tenzij als gevolg van deze jurisdictiebepalingen niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het geschillenbeslechtingssysteem op het punt van optimale kwaliteit en efficiency; pleit ervoor dat beslissingen omtrent de jurisdictie van het Gerecht met eenparigheid van stemmen door de bevoegde instantie dienen te worden genomen;
(v) de beslissingen van alle afdelingen van het Gerecht van eerste aanleg en de beslissingen van het Hof van Beroep uitvoerbaar zijn in alle overeenkomstsluitende lidstaten, zonder dat er een uitvoerbaarheidsverklaring vereist is;
(vi) de wijze waarop de overeenkomst zich verhoudt tot Verordening (EG) nr. 44/2001[4] in de overeenkomst moet worden verduidelijkt;
Materieel recht
15. is van mening dat het Gerecht zijn beslissingen dient te baseren op het recht van de Unie, de overeenkomst, het Europees Octrooiverdrag (EOV) en de nationale rechtsbepalingen die daaruit voortvloeien, de bepalingen van internationale overeenkomsten die van toepassing zijn op octrooien en bindend zijn voor alle overeenkomstsluitende lidstaten, en op de nationale wetgeving die de overeenkomstsluitende lidstaten ter uitvoering van het recht van de Unie hebben vastgesteld;
16. benadrukt dat een Europees octrooi met eenheidswerking de houder daarvan het recht moet verlenen iedere derde die hiertoe niet de toestemming van de octrooihouder heeft verkregen, te verbieden op het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten rechtstreeks dan wel indirect van de geoctrooieerde uitvinding gebruik te maken, dat de houder recht moet hebben op schadevergoeding in geval van onrechtmatig gebruik van de uitvinding en dat hij tevens het recht moet hebben om ofwel de als gevolg van de inbreuk gederfde winst en andere verliezen te recupereren, óf aanspraak moet kunnen maken op een adequate licentievergoeding dan wel op de winst die voortvloeit uit het onrechtmatig gebruik van de uitvinding;
o
o o
17. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
TOELICHTING
De rapporteur is van mening dat de invoering van een efficiënt octrooisysteem in Europa in hoge mate kan bijdragen aan de verwezenlijking van groei door innovatie. Europese bedrijven, en met name mkb-bedrijven, hebben behoefte aan dergelijke instrumenten om de heersende economische crisis het hoofd te kunnen bieden en wereldwijd concurrerend te blijven.
Het in Europa bestaande octrooisysteem voorziet in nationale octrooien die worden verleend door de bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten dan wel in een Europees octrooi dat wordt verleend door het Europees Octrooibureau (EOB). Als het EOB een Europees octrooi verleent, wordt dat opgesplitst in een reeks nationale octrooien die onder nationaal recht vallen. Dit systeem is erg duur en bovendien onderhevig aan bijzonder kostbare en riskante procedures op meerdere rechtbankniveaus, die vaak resulteren in tegenstrijdige uitspraken.
De voorstellen met betrekking tot eenheidsoctrooibescherming en taalregime, die momenteel in het kader van de wetgevingsprocedure bij het Parlement en de Raad in behandeling zijn, zijn bedoeld om de bestaande fragmentatie van het octrooisysteem ongedaan te maken. De rapporteur is ervan overtuigd dat de beoogde invoering van een unitaire octrooibeschermingsregeling onlosmakelijk verbonden is met de instelling van een gemeenschappelijke octrooirechtbank. Derhalve ligt het voor de hand dat het Parlement als medewetgever voor de beide wetgevingsvoorstellen zijn standpunten omtrent de voorgenomen overeenkomst kenbaar maakt.
De rapporteur is zeer te spreken over de bemoeiingen van de Raad om een gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting tussen de deelnemende lidstaten tot stand te brengen.
De oprichting van een octrooigerecht bij internationale overeenkomst is – met name in het licht van Advies 1/09 van het Hof van Justitie – een werkbare en veelbelovende manier om gestalte te geven aan een consistent systeem voor de regeling van octrooigeschillen. Dat het Gerecht het primaat van het EU-recht zal respecteren en dit correct zal toepassen moet worden gegarandeerd door te voorzien in de mogelijkheid van prejudiciële beslissingen conform artikel 267 van het VWEU en inbreukprocedures overeenkomstig de artikelen 258, 259 en 260 van het VWEU, en door duidelijk te stipuleren dat de overeenkomstsluitende lidstaten door het Gerecht aansprakelijk dienen te worden gesteld voor schade als gevolg van inbreuken op het EU-recht. Bovendien is het de bedoeling dat het voorgestelde systeem wordt ingebed in het justitiële bestel van de Unie, aangezien alleen EU-lidstaten overeenkomstsluitende lidstaten kunnen zijn.
Door gebruik te maken van de bestaande structuren van het octrooigerechtelijk systeem van de verdragsluitende lidstaten kan optimale kwaliteit en doelmatigheid bij de procedures worden bewerkstelligd. Bovendien zal het Gemeenschappelijk Octrooigerecht de proceskosten fors helpen drukken, aangezien de partijen niet meer in meerdere landen tegelijk hoeven te procederen. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat het voorgestelde geschillenbeslechtingssysteem substantiële besparingen voor het Europese bedrijfsleven kan opleveren.
Ook moet bij de samenstelling van het Gerecht en de bepaling van de voor de rechters noodzakelijke kwalificaties recht worden gedaan aan de primaire doelstellingen op het stuk van kwaliteit en efficiency.
Voor zover daarbij aan de beoogde doelmatigheids- en kwaliteitsnormen kan worden voldaan lijkt het wenselijk multinationale panels in te stellen. Een en ander zou kunnen ertoe kunnen nopen dat geleidelijk moet worden overgegaan tot multinationaal samen te stellen lokale afdelingen.
Goed gekwalificeerde rechters zijn essentieel voor het functioneren van het octrooigeschillenbeslechtingssysteem. Naast kennis van het octrooirecht moeten de betrokken rechters op zijn minst ook beschikken over een elementaire kennis op het gebied van antitrustwetgeving. Op die manier zullen de rechters ook beter bedacht zijn op eventuele pogingen van deze of gene partij om octrooien in te zetten als een instrument om haar dominante positie op de markt te misbruiken ten nadele van haar concurrenten. Aangezien het bij octrooigeschillen om ingewikkelde technische aangelegenheden gaat, moeten de rechtbankpanels deels ook bestaan uit technisch gekwalificeerde rechters.
Het is van primordiaal belang dat de betrokken partijen zich laten vertegenwoordigen door advocaten met de nodige ervaring op het gebied van zowel octrooi- als procesrecht. Octrooiadvocaten die niet bevoegd zijn om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat, kunnen wel een belangrijke ondersteunende rol vervullen en moeten dan ook kunnen pleiten voor het Gerecht.
Van zodra het gemeenschappelijk octrooigerecht in functie treedt, kan het rechtszekerheid verschaffen door een uniforme interpretatie te geven aan de vigerende wetgeving. Vooral voor mkb-bedrijven is het essentieel dat het nieuw te creëren justitiële bestel goed functioneert en dat de kwaliteit van zijn besluiten niets te wensen overlaat. Dat betekent dat lokale of regionale afdelingen de mogelijkheid moeten krijgen om reconventionele vorderingen tot intrekking voor een beslissing door te verwijzen naar de centrale afdeling en zelfstandig door te gaan met de behandeling van de inbreukprocedure. Op die manier kunnen onnodige vertragingen bij de behandeling van inbreukprocedures worden voorkomen.
Door de onderling sterk uiteenlopende nationale rechtbanksystemen en procedureregels door één samenhangend geheel te vervangen, kunnen octrooien beter worden gehandhaafd en kunnen ongefundeerde claims en octrooien die niet hadden mogen worden verleend beter worden voorkomen.
Nadat daartoe decennialang mislukte pogingen zijn ondernomen, komt een waarachtige interne markt voor octrooien die rechtszekerheid kan verschaffen en die de mondiale concurrentie kan doorstaan eindelijk binnen handbereik. Dit project verdient dan ook de steun van het Parlement.
ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie (24.11.2011)
aan de Commissie juridische zaken
inzake een rechtssysteem voor octrooigeschillen
(2011/2176(INI))
Rapporteur: Alajos Mészáros
SUGGESTIES
De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie juridische zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. is verheugd over de inspanningen van de deelnemende lidstaten om via een internationale overeenkomst een Gemeenschappelijk Gerecht voor octrooigeschillen op te richten, omdat dat onmisbaar is om binnen de Europese Unie een eenheidsoctrooibescherming te waarborgen; wijst erop dat het eenheidsoctrooisysteem slechts doeltreffend kan zijn met een functionerend stelsel voor octrooigeschillenbeslechting waarbij claims tijdig in overweging worden genomen;
2. is van mening dat de instelling van het gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting de gerechtskosten zal doen dalen, geschillenbeslechting minder lang zal laten duren en een belangrijke rol zal spelen bij:
– het versterken van de rechtszekerheid,
– een betere verlening van doelmatige rechtsbescherming van hoge kwaliteit,
– het verder stimuleren van onderzoek en innovatie in de EU, en
– het vergroten van het concurrentievermogen van de Europese industrie, met name ten aanzien van onderzoekers en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's);
3. verwelkomt de in de overeenkomst gehanteerde benadering van een gedecentraliseerde gerechtsstructuur, waardoor de partijen hun octrooigerelateerde rechten kunnen doen gelden via een kostenefficiënte en niet lang aanslepende procedure in de betrokken lidstaat;
4. stelt voor om de leden van de kamers van beroep van nationale octrooibureaus of van het Europees Octrooibureau pas na verloop van een periode van zes maanden na de beëindiging van hun voorgaande aanstelling in aanmerking te laten komen om als rechter van het gerecht te fungeren, om zo hun neutraliteit te waarborgen;
5. onderstreept dat de multinationale samenstelling van de lokale en regionale afdelingen van het Gerecht van eerste aanleg binnen een redelijk tijdsbestek moet worden gewaarborgd;
6. benadrukt dat het, om gerechtelijke beslissingen van hoge kwaliteit te garanderen, essentieel is dat de rechters de noodzakelijke kwalificaties, deskundigheid en specialisaties hebben, permanente bijscholing krijgen en deskundige hulp kunnen inroepen; onderstreept in dit verband ook het belang van de benoeming van technische rechters bij zowel de centrale als de lokale/regionale afdelingen, en wijst erop dat de rechters geen advies zouden mogen uitbrengen over reeds aanhangig gemaakte zaken; verzoekt de lidstaten en de Commissie om passende maatregelen te treffen;
7. is ingenomen met de oprichting van een bemiddelings- en arbitragecentrum als een onderdeel van de overeenkomst, en benadrukt dat dat onder meer tot hoofddoel moet hebben de bureaucratische rompslomp te verminderen en de proceskosten voor de betrokken partijen laag te houden;
8. beklemtoont dat een eenvoudig, goed functionerend gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting vooral kmo's en kleinere actoren ten goede komt, met name onderzoekers en jonge, innovatieve bedrijven; verzoekt de lidstaten de mogelijkheid te overwegen om gedifferentieerde vergoedingen in te voeren voor kleine en micro-ondernemingen, zoals gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie[1], met volledige eerbiediging van de gelijkheid voor de wet;
9. benadrukt de behoefte aan rechtszekerheid en is daarom van mening dat de rechtsmacht moet liggen bij de lokale of regionale afdeling die is ondergebracht in de overeenkomstsluitende lidstaat waar de verweerder is gevestigd;
10. roept de deelnemende lidstaten op om de overeenkomst onverwijld te ratificeren.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
23.11.2011 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
43 3 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Jean-Pierre Audy, Ivo Belet, Bendt Bendtsen, Jan Březina, Giles Chichester, Pilar del Castillo Vera, Christian Ehler, Vicky Ford, Adam Gierek, Norbert Glante, Robert Goebbels, Fiona Hall, Jacky Hénin, Edit Herczog, Kent Johansson, Romana Jordan Cizelj, Lena Kolarska-Bobińska, Béla Kovács, Philippe Lamberts, Angelika Niebler, Jaroslav Paška, Aldo Patriciello, Anni Podimata, Herbert Reul, Teresa Riera Madurell, Amalia Sartori, Francisco Sosa Wagner, Patrizia Toia, Evžen Tošenovský, Ioannis A. Tsoukalas, Vladimir Urutchev, Kathleen Van Brempt, Alejo Vidal-Quadras, Henri Weber |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Francesco De Angelis, Satu Hassi, Jolanta Emilia Hibner, Yannick Jadot, Ivailo Kalfin, Seán Kelly, Holger Krahmer, Werner Langen, Alajos Mészáros, Mario Pirillo, Vladimír Remek |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Cristian Silviu Buşoi |
||||
- [1] PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.
ADVIES van de Commissie constitutionele zaken (15.12.2011)
aan de Commissie juridische zaken
inzake een rechtssysteem voor octrooigeschillen
(2011/2176(INI))
Rapporteur: Evelyn Regner
SUGGESTIES
De Commissie constitutionele zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie juridische zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. is het ermee eens dat doeltreffende eenheidsoctrooibescherming in Europa zou bijdragen tot verwezenlijking van de nagestreefde groei door innovatie en daarmee het Europese bedrijfsleven, met name het midden- en kleinbedrijf, zou helpen om de economische crisis en de wereldwijde concurrentie het hoofd te bieden;
2. erkent dat een efficiënte eenheidsoctrooibescherming alleen kan worden gewaarborgd door middel van een adequaat functionerend gespecialiseerd systeem voor octrooigeschillenbeslechting; is van mening dat een dergelijk systeem het primaat van de EU-wetgeving moet eerbiedigen;
3. neemt kennis van het feit dat de betrokken lidstaten die deelnamen aan nauwere samenwerking, zich, nadat het Hof van Justitie op 8 maart 2011 Advies 1/09 heeft uitgebracht, via een internationale overeenkomst hebben verplicht tot oprichting van een Gemeenschappelijk Octrooigerecht, dat deel zou moeten gaan uitmaken van het gerechtelijk systeem van de lidstaten die de overeenkomst hebben ondertekend;
4. onderstreept in deze context het wezenlijke verschil tussen gewone internationale overeenkomsten en de oprichtingsverdragen van de Europese Unie, aangezien door de laatstgenoemde een nieuwe rechtsorde in het leven is geroepen met eigen instellingen, ten gunste waarvan de lidstaten hun soevereine rechten op steeds meer vlakken hebben ingeperkt, en waaraan niet alleen lidstaten maar ook hun staatsburgers zich moeten onderwerpen, met het Hof van Justitie van de Europese Unie en de gewone rechtbanken en andere rechterlijke instanties van de lidstaten als hoeders van deze rechtsorde;
5. is van mening dat een Gemeenschappelijk Octrooigerecht kan worden ingesteld door middel van een internationale overeenkomst; onderstreept echter dat het gemeenschappelijke octrooigerecht de Uniewetgeving moet eerbiedigen; vindt dat dit respect voor het primaat en de correcte toepassing van de EU-wetgeving onder andere moet worden gegarandeerd door te voorzien in de mogelijkheid het Hof van Justitie van de Europese Unie conform artikel 267 VWEU te verzoeken om prejudiciële beslissingen; is verder van mening dat moet worden gegarandeerd dat een beslissing van het Gemeenschappelijk Octrooigerecht die indruist tegen de EU-wetgeving kan leiden tot een vorm van financiële aansprakelijkheid bij een of meer lidstaten;
6. neemt kennis van het feit dat de ontwerpovereenkomst van kracht kan worden zodra ten minste negen lidstaten deze hebben geratificeerd; is van mening dat een dergelijke situatie kan leiden tot het ontstaan van ‘nauwere samenwerking’ binnen het kader van nauwere samenwerking.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
15.12.2011 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
19 1 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Andrew Henry William Brons, Carlo Casini, Andrew Duff, Ashley Fox, Giuseppe Gargani, Matthias Groote, Roberto Gualtieri, Enrique Guerrero Salom, Zita Gurmai, Gerald Häfner, Stanimir Ilchev, Constance Le Grip, Morten Messerschmidt, Algirdas Saudargas, Søren Bo Søndergaard, Rafał Trzaskowski |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
John Stuart Agnew, Elmar Brok, Sylvie Guillaume, Evelyn Regner, Alexandra Thein, Rainer Wieland |
||||
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
20.12.2011 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
16 4 1 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Raffaele Baldassarre, Luigi Berlinguer, Sebastian Valentin Bodu, Françoise Castex, Christian Engström, Marielle Gallo, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Klaus-Heiner Lehne, Antonio López-Istúriz White, Antonio Masip Hidalgo, Alajos Mészáros, Bernhard Rapkay, Evelyn Regner, Francesco Enrico Speroni, Alexandra Thein, Diana Wallis, Rainer Wieland, Cecilia Wikström, Tadeusz Zwiefka |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Jan Philipp Albrecht, Jean-Marie Cavada, Luis de Grandes Pascual, Vytautas Landsbergis, Kurt Lechner, Eva Lichtenberger, Arlene McCarthy |
||||