VERSLAG over innovatieve financiële instrumenten in de context van het volgende meerjarig financieel kader
14.9.2012 - 2012/2027(INI).
Begrotingscommissie
Rapporteur voor advies: Eider Gardiazábal Rubial
PR_INI_art121
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over innovatieve financiële instrumenten in de context van het volgende meerjarig financieel kader
Het Europees Parlement,
– gezien de mededelingen van de Commissie getiteld: "Een begroting voor Europa 2020" (COM(2011)(0500), "Een kader voor de volgende generatie innovatieve financiële instrumenten - de EU-platforms voor eigen en vreemd vermogen" (COM(2011)0662), ("mededeling over de financiële instrumenten"), "Een groeipakket voor geïntegreerde Europese infrastructuur" (COM(2011)0676), "Een actieplan ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo's" (COM(2011)(0870), en "Een proeffase voor het Europa 2020-initiatief inzake projectobligaties" (COM(2011)0660),
– gezien de voorstellen van de Commissie, met name het voorstel voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 (COM(2010)0398), het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de jaarlijkse begroting van de Unie (COM(2010)0815), het voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1639/2006/EG tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) en van Verordening (EG) nr. 680/2007 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie (COM(2011)0659), het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Horizon 2020 - Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) (COM(2011)0809), het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014 - 2020) (COM)(2011)0834), het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Creatief Europa (COM(2011(0785), het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van “Erasmus voor iedereen” het programma van de Unie voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport (COM(2011)0788), het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de Connecting Europe Facility (COM(2011)0665), het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een programma van de Europese Unie voor sociale verandering en innovatie (COM(2011)0609), het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (COM(2011)0615/2),
– gezien de werkdocumenten van diensten van de Commissie getiteld "Financial Instruments in Cohesion Policy" (SWD(2012)36) (Financiële instrumenten in cohesiebeleid) en "Bouwstenen voor een gemeenschappelijk strategisch kader 2014-2020 voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij" (SWD(2012) 61) (Gemeenschappelijk strategisch kader voor de structuur- en cohesiefondsen),
– gezien de speciale verslagen van de Europese Rekenkamer nr. 4/2011 over controle van de mkb-garantiefaciliteit en nr. 2/2012 over door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling gecofinancierde financiële instrumenten voor het midden- en kleinbedrijf en het advies van de Rekenkamer nr. 7/2011 over het voorstel voor een verordening inzake de Structuurfondsen en het Cohesiefonds,
– gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa[1], en zijn resolutie van 6 juli 2011 over de financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen voor te nemen maatregelen en initiatieven[2],
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0270/2012),
A. overwegende dat sinds het begin van deze eeuw de instellingen van de Unie een reeks innovatieve financiële instrumenten (FI) hebben ontwikkeld met mechanismen waarbij de financiering uit de begroting van de Unie en van publieke en/of private instellingen wordt gebundeld om zo tot een grotere investeringsstroom te komen voor de verwezenlijking van de strategische doelstellingen van de Unie;
B. overwegende dat in punt 49 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer het volgende is bepaald: "De instellingen komen overeen dat de instelling van cofinancieringsmechanismen noodzakelijk is ter versterking van het hefboomeffect van de begroting van de EU. Zij komen overeen de ontwikkeling aan te moedigen van geschikte meerjarige financieringsmechanismen ter stimulering van openbare en particuliere investeerders";
C. overwegende dat tot dusver naar schatting 1,3 % van de begroting van de Unie is besteed aan FI waarbij op grond van het meerjarig financieel kader (MFK) 2007-2013, de Unie veertien FI heeft ontwikkeld voor het interne beleid (3 miljard euro in rubriek 1a, ofwel 3,4 % van de begroting en ongeveer 5,9 miljard euro voor cohesie- en regionaal beleid) en elf op het terrein van het externe beleid (1,2 miljard euro ofwel 2,2 % van het budget van rubriek 4, afgezien van de FI die zijn ontwikkeld in het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds);
D. gelet op de ervaringen die de Unie heeft opgedaan met het beheer van de FI en de talrijke vergelijkende evaluaties en effectbeoordelingen die tot dusver zijn gepubliceerd;
E. overwegende dat, overeenkomstig zijn resolutie van 8 juni 2011 over investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa, over het uitvoeringskader van de innovatieve financiële instrumenten moet worden beslist via de gewone wetgevingsprocedure om te zorgen voor een continue stroom van informatie over het gebruik van deze instrumenten in heel de Unie en voor deelneming van de begrotingsautoriteit, zodat het Parlement in staat is na te gaan of aan zijn politieke prioriteiten is voldaan, en tevens voor versterkte controle op dergelijke instrumenten door de Europese Rekenkamer;
De huidige financiële instrumenten
1. herinnert eraan dat het gebruik van FI op Europees niveau een middel is voor de Unie om de omvang van de investeringen in de reële Europese economie in overeenstemming met de doelstellingen van de Unie te vergroten in een tijd waar doorlopend wordt bezuinigd op de Uniebegroting terwijl de taken en dus ook de behoeften van de Unie toenemen;
2. benadrukt dat de FI uiteindelijk zijn bedacht en bedoeld om bij marktfalen of in suboptimale investeringssituaties aan de hand van een bijdrage uit de Uniebegroting de publieke en/of private financiering te mobiliseren van projecten die door onvolkomenheden op de markt niet van de grond komen; merkt op dat door de interventie van de overheid de financiële risico's worden teruggedrongen doordat zij deze gedeeltelijk overneemt en de uitvoering van dergelijke projecten wordt vergemakkelijkt;
3. merkt op dat de bestaande FI tot dusver bij een enorme verscheidenheid aan interventies zijn gebruikt, van deelneming in fondsen van aandelen- of risicokapitaal (equity/venture capital) tot (tegen)garantiefaciliteiten voor financiële intermediairs (met name banken) en faciliteiten voor risicodeling met financiële instellingen ter stimulering van investeringen, innovatie en onderzoek;
4. stelt vast dat deze verscheidenheid gerechtvaardigd wordt door de diversiteit van de bestreken beleidsterreinen (steun aan het mkb, energie, klimaatverandering, werkgelegenheid en microkrediet, onderzoek en innovatie, transportinfrastructuur, informatietechnologie);
5. wijst er met nadruk op dat het gebruik van FI aan strikte voorwaarden is gebonden op het gebied van regelgeving (toestemming noodzakelijk van de wetgever) en begroting; merkt op dat het gebruik van FI geen onvoorziene financiële kosten meebrengt voor de EU-begroting doordat de aansprakelijkheid beperkt blijft tot de jaarlijkse bijdrage uit de begrotingsmiddelen van de Unie aan de FI zoals besloten door de begrotingsautoriteit en er geen voorwaardelijke verplichtingen zullen ontstaan voor de begroting van de Unie; wijst er bovendien op dat de FI meehelpen aan een financieel gezond en doelmatig beheer van de publieke middelen doordat de begrotingsbijdrage opbrengsten kan genereren die opnieuw kunnen worden geïnvesteerd (reflows) in de FI waarmee de interventiecapaciteit wordt verhoogd en de effectiviteit van het overheidshandelen wordt verbeterd; benadrukt daarom dat het nodig is dat door FI gefinancierde activiteiten naar behoren worden gecontroleerd door de Europese Rekenkamer en dat de medewetgevers volledig op de hoogte gebracht worden van haar bevindingen;
6. herinnert eraan dat er drie soorten investeringssituaties bestaan: 1) optimale, die een duidelijk aanwijsbaar rendement opleveren en die door de markt gefinancierd kunnen worden, 2) suboptimale, die wel een rendement opleveren, maar waarbij dat onvoldoende is om financiering door de markt te waarborgen, waardoor het gebruik van een FI gerechtvaardigd is, en 3) die weinig of geen rendement opleveren, waardoor interventie door de Unie in de vorm van subsidies nodig is, eventueel gecombineerd met FI als het project dat toelaat;
7. wijst er nogmaals op dat de ontwikkeling van FI een strategie moet zijn om niet op de begroting van de Unie te korten maar daarentegen het gebruik ervan te optimaliseren en is er verheugd over dat de Commissie in haar mededeling over de financiële instrumenten bevestigt dat "het (...) niet de bedoeling (is) om door een toegenomen gebruik van innovatieve financiële instrumenten de subsidies te vervangen door financiële instrumenten";
8. onderstreept dat de ervaringen met de FI tot dusver in het algemeen bevredigend zijn hoewel het multiplicatoreffect sterk varieert al naargelang het gebied waar de FI worden ingezet, de sectorspecifieke doelstellingen die men met de FI wil verwezenlijken, het soort instrument en de wijze van toepassing;
9. merkt op dat de FI voor het interne Uniebeleid worden gebruikt op centraal Europees niveau (beheerd door de Commissie zelf of door haar gedelegeerd) dan wel op nationaal niveau in het kader van het regionale en cohesiebeleid (gedeeld beheer met de lidstaten);
10. merkt op dat bij het gebruik ervan een reeks actoren betrokken is waaronder de Commissie, verantwoordelijk voor de uitvoering van de Uniebegroting, de EIB-groep (Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds) maar ook nationale en lokale banken, commerciële dan wel investerings- of ontwikkelingsbanken, en particuliere en publieke investeerders; en dat hun succes meer in het algemeen afhangt van de betrokkenheid van publieke, semipublieke en particuliere financiële intermediairs (microkredietinstellingen, garantiefondsen voor het mkb, regionale ontwikkelingsstructuren, fondsen ter ondersteuning van onderzoek, enz.), waarvan de doelstellingen variëren met het terrein waarop de FI worden ingezet;
11. wijst erop dat er opvallende verschillen zijn tussen de FI die op Europees niveau centraal beheerd worden en de FI die gedeeld worden beheerd op het terrein van cohesie- en regionaal beleid of op het terrein van het externe beleid;
12. merkt op dat de resultaten van de instrumenten op gebied van cohesiebeleid verschillen tussen de verschillende lidstaten en tussen de verschillende soorten FI; erkent dat de instrumenten in het kader van het cohesiebeleid lijden onder een ontoereikend wetgevingskader, wat zorgt voor vertragingen bij de uitvoering, moeilijkheden bij het bereiken van een kritische massa en een belangrijk multiplicatoreffect, en een gebrek aan overzicht en coördinatie; is in dat verband ingenomen met het voorstel van de Commissie om het wetgevingskader te versterken en zo het gebruik van FI in het kader van het cohesiebeleid in de volgende programmeringsperiode 2014-2020 te bevorderen;
13. merkt op dat bij het gebruik van de FI in het kader van het externe beleid, een groot aantal internationale financiële instellingen betrokken zijn en er sprake is van een groot multiplicatoreffect van de Uniebijdrage, betreurt het echter dat de reeks instrumenten, waarvan het aantal de laatste jaren bijzonder is toegenomen (momenteel dertien), te groot is;
14. stelt vast dat de overeenkomsten op grond waarvan deze FI zijn uitgevoerd, nog ingewikkelder zijn dan die bij het interne beleid, met uiteenlopende beheersmethoden en andere actoren (EBRD, internationale organisaties);
15. stelt vast dat in deze omstandigheden het gebruik van middelen uit de Uniebegroting soms onvoldoende zichtbaar is voor de marktdeelnemers en de burgers;
16. stelt vast dat de grote meerderheid van de financiële instrumenten op het gebied van extern beleid het mogelijk maakt de opbrengsten uit de investeringen opnieuw te investeren, dit in tegenstelling tot wat het geval is bij het interne beleid;
17. wijst erop dat de financiële instrumenten naargelang van de behoeften worden ontwikkeld in overeenstemming met strategieën die verschillende doelstellingen en middelen omvatten en dat dit niet altijd op een gecoördineerde manier gebeurt, wat leidt tot enige overlapping;
18. stelt vast dat de toepassing van financiële instrumenten enige tijd vereist, dat daarbij gespecialiseerde kennis van investeringen nodig is, een zorgvuldige voorbereiding van projecten en een grondige kennis van de marktmechanismen maar dat de bundeling van specifieke vaardigheden en knowhow van de betrokkenen in beginsel leidt tot een verbetering van het beheer en het slagen van de projecten; wijst erop dat de instrumenten een impuls geven aan het bundelen van financiële middelen en kennis voor gemeenschappelijke Europese strategische doelstellingen;
De voorstellen van de Commissie voor het komende financiële kader 2014-2020
19. stelt vast dat de Commissie voor de periode 2014-2020 het aantal financiële instrumenten voor het interne beleid beperkt en het toepassingsgebied daarvan groter wordt; is ingenomen met deze ontwikkeling die met een aanpak op portefeuilleniveau de inzichtelijkheid voor de actoren, de kritische massa en de risicodeling en -spreiding van deze instrumenten moet verbeteren;
20. is verheugd over het plan van de Commissie om platforms te ontwikkelen voor instrumenten voor schuld- en aandelenparticipatie; merkt op dat deze platforms gericht zijn op vereenvoudiging, standaardisering en meer samenhang in het geheel van innovatieve financiële instrumenten die worden toegepast op grond van de Uniebegroting; wijst erop dat om de platforms operationeel te maken en met succes te kunnen invoeren, er tijdig en zeker voor het begin van de volgende programmeerperiode 2014-2020 een kader voor de uitvoering van de platforms en andere technische details voorgesteld moeten worden;
21. vestigt in dit verband de aandacht op de aanstaande totstandkoming van een Unieplatform voor externe samenwerking en ontwikkeling, met het oog op een betere kwaliteit en doelmatigheid van de blending-mechanismen (mengvorm van subsidies en leningen) bij de uitvoering van dit beleid, waarbij rekening wordt gehouden met de regionale structuren die de betrekkingen tussen de Unie en de verschillende partnerlanden regelen; merkt op dat het platform bedoeld is om de huidige externebeleidsinstrumenten te evalueren en nieuwe instrumenten te ontwikkelen voor de periode 2014-2020;
22. verheugt zich over de verruiming van de toepassing van de FI in het kader van het cohesiebeleid naar alle thematische doelstellingen en alle GSK-fondsen, en naar alle projecten en projectgroepen of programmaonderdelen die inkomsten en winst zullen genereren en die daarom geschikt zijn voor FI in de komende programmeringsperiode; benadrukt desalniettemin dat een beter overzicht van de toegepaste FI noodzakelijk is om de risico's van een gebrekkige coördinatie en overlap van verschillende plannen te beperken;
23. merkt op dat gebundelde modellen van instrumenten beschikbaar zullen worden gesteld aan de nationale beheersautoriteiten ("gebruiksklare" instrumenten); is van mening dat in de beginfase technische details tijdig meegedeeld moeten worden en meer overleg nodig is tussen de Commissie en de lagere overheden om het gebruik van deze instrumenten tot een succes te maken;
24. is er verheugd over dat Verordening (EU) nr. XXXX/2012 [nieuw Financieel Reglement] voortaan het wettelijke referentiekader zal vormen voor de uitwerking, het ontwerp en het gebruik van financiële instrumenten, waardoor gewaarborgd wordt dat deze aansluiten op de doelstellingen en de belangen van de Unie;
25. is van mening dat de opzet van bovengenoemde platforms zou kunnen worden gecombineerd met een centrale en vaste coördinatie van financiële instrumenten binnen de Commissie; stelt vast dat een interdepartementale groep van deskundigen is ingesteld voor de financiële instrumenten en dat deze de institutionele capaciteit van de Commissie moet versterken voor de begeleiding van FI;
26. is van mening dat de invoering van innovatieve financiële instrumenten onder de koepel van de Unie zal helpen om de financiële sector ten dienste te stellen van de werkelijke economie voor projecten met een Europese meerwaarde;
Het ontwikkelen van de nieuwe financiële instrumenten
27. benadrukt dat sinds het midden van de jaren negentig de overheden in de Unie steeds minder investeren, en dat deze trend zich heeft doorgezet met het uitbreken van de financiële crisis in 2008; merkt op dat projectontwikkelaars geconfronteerd worden met strengere kredietvoorwaarden en een verslechterende toegang tot de kapitaalmarkt; is ervan overtuigd dat de verdere ontwikkeling van financiële instrumenten op nationaal en Europees niveau zou kunnen bijdragen tot een gecoördineerde terugkeer naar slimme, duurzame en inclusieve groei;
28. benadrukt dat tot 2020 de uitvoering van de Europa 2020-strategie en de zeven vlaggenschipinitiatieven een door de Commissie geraamde investering van in totaal 1600 miljard vergt; stelt vast dat deze investeringen betrekking hebben op uiteenlopende situaties, van verwezenlijking van grote infrastructuurprojecten tot steun aan kleinschalige projecten met grote groeimogelijkheden op lokaal en regionaal niveau waaronder acties ten behoeve van de sociale cohesie;
29. herinnert eraan dat de FI bedoeld zijn om projecten te vergemakkelijken of mogelijk te maken die noodzakelijk zijn om de strategische doeleinden van de Unie te verwezenlijken en dat het gebruik van FI dan ook meer rekening dient te houden met de looptijd van de programma's en daarop moet worden afgestemd;
30. is ervan overtuigd dat financiële instrumenten één of meer specifieke beleidsdoelstellingen van de Unie moeten dienen, met name diegene die zijn vastgelegd in de EU2020-strategie, niet-discriminerend moeten werken, een duidelijke einddatum moeten hebben, moeten stroken met de beginselen van goed financieel beheer en een aanvulling moeten vormen op traditionele instrumenten zoals subsidies, om zo de kwaliteit van de uitgaven te verbeteren en bij te dragen aan het waarborgen van een optimaal gebruik van financiële middelen;
31. is van mening dat innovatieve financiële instrumenten het oprichten van publiek-private partnerschappen kunnen vergemakkelijken door meer particulier kapitaal aan te trekken voor openbare infrastructuurprojecten;
32. onderstreept het belang van de beoordeling ex ante om falende marktwerking of suboptimale investeringssituaties, investeringsbehoeften, een eventuele inbreng van de particuliere sector, mogelijkheden voor schaalvoordelen en kwesties in verband met kritische massa te onderkennen en om er zeker van te zijn dat het instrument geen concurrentievervalsing op de interne markt veroorzaakt en niet indruist tegen de regels inzake staatssteun; verzoekt de Commissie om objectieve, polythematische en relevante eisen te stellen aan de rol en de uitvoering van de beoordeling ex ante; heeft vast vertrouwen in op feiten gebaseerde beleidsvorming en gelooft dat dergelijke beoordelingen zullen bijdragen aan het efficiënte en effectieve gebruik van innovatieve financiële instrumenten;
33. is overtuigd van de noodzaak om, in het kader van een resultaatgerichte aanpak, een behoorlijk aantal eenvoudige kwaliteits- en/of kwantiteitsindicatoren op te nemen in de beoordelingen ex ante en ex post van alle innovatieve financiële instrumenten, die zowel betrekking hebben op de financiële prestaties van het instrument als op zijn bijdrage tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie; is van mening dat hierbij rekening moet worden gehouden met de administratieve lasten voor de projectbeheerders; onderstreept in dit verband dat een noodzakelijke ex-postbeoordeling kan betekenen dat het gebruik van een innovatief financieel instrument niet wordt voortgezet;
34. merkt niettemin op dat de toename van de FI voor talrijke problemen zorgt met betrekking tot de regelgeving, het beheer en de doelmatigheidscontrole en dat het noodzakelijk is om een goed evenwicht te vinden tussen enerzijds de behoefte aan transparantie en controle en anderzijds een toereikende effectiviteit en snelle uitvoering; is van mening dat het verminderen van het aantal financiële instrumenten de ongelijkheden tot een minimum kan beperken en kan zorgen voor voldoende kritische massa;
35. wijst dan ook op het belang van een zo eenvoudig, duidelijk en transparant mogelijk juridisch kader dat niet leidt tot een verzwaring van administratieve lasten voor de intermediairs en begunstigden en dat FI's aantrekkelijk maakt voor publieke en particuliere investeerders;
36. is van mening dat met name de regels over verslaglegging verbeterd moeten worden om deze duidelijk en waar mogelijk uniform te maken en zo tot een aanvaardbaar evenwicht te komen tussen de betrouwbaarheid van de informatie en de aantrekkingskracht van de instrumenten; roept de Commissie op om de gepaste beheer- en controlesystemen in te voeren die de handhaving van de bestaande auditregels zullen verzekeren;
37. verzoekt de Commissie het Europees Parlement een afzonderlijk jaarverslag te doen toekomen met een overzicht van de financiële instrumenten, hun gebruik en hun prestaties uitgesplitst naar soort subsidie, thematische doelstelling en lidstaat;
38. verzoekt de Commissie, gezien de inherent gebrekkige zichtbaarheid van deze financiële instrumenten, om maatregelen voor voldoende communicatie over dit soort door Europa gefinancierde interventies, gericht op zowel de potentiële investeerders als op de Europese burger; onderstreept het belang van een uitgebreide informatiecampagne op EU-niveau over de nieuwe financiële instrumenten, om alle investeerders toegang te verlenen, ongeacht de omvang van de instelling die ze vertegenwoordigen;
39. onderstreept dat het hefboom- en multiplicatoreffect aanzienlijk verschilt per interventiegebied; is van mening dat de Europese wetgever vooraf geen al te uniforme streefwaarden voor deze effecten moet vaststellen, omdat deze effecten uit de aard van de zaak sterk afhankelijk zijn van de economische omstandigheden en de interventiegebieden;
40. onderstreept dat het toepassingsgebied van de FI nog niet afgebakend is en aan snelle ontwikkelingen onderhevig is; merkt op dat als gevolg hiervan het vermogen om instrumenten in het leven te roepen, de flexibiliteit en het vermogen om zich aan de plaatselijke omstandigheden aan te passen zo groot mogelijk moet zijn; stelt dan ook voor dat de begrotingsautoriteit het jaarlijks aan ieder instrument toegewezen bedrag kan aanpassen als dit van nut is om het met het instrument nagestreefde doel te bereiken;
41. herhaalt dat herinvestering van de rente en andere opbrengsten die door het gebruik van een bepaald instrument gegenereerd worden ("reflows"), het principe moet zijn voor alle innovatieve financiële instrumenten, en dat er goede redenen moeten zijn om hierop een uitzondering te maken; is in dit verband ingenomen met de vooruitgang die is geboekt in het kader van het nieuwe, volgend jaar van kracht wordende Financieel Reglement;
42. acht het van groot belang dat de kennis en de technische capaciteit van het gebruik en beheer van de FI bij de beheersautoriteiten, de financiële intermediairs, de banken en de lagere overheden, vergroot wordt; doet de aanbeveling om, in de fase voorafgaande aan de goedkeuring door de Commissie van de uitvoeringshandeling inzake de gestandaardiseerde instrumenten die aan de lidstaten beschikbaar worden gesteld, de kennisuitwisseling tussen alle actoren te verhogen, met name met diegenen die de nationale markt goed kennen; is van mening dat het van essentieel belang is dat een dergelijke uitwisseling tijdig plaatsvindt om de culturele hindernissen te overbruggen, kennis van de financiële instrumenten te verwerven en het gebruik van deze instrumenten tot een succes te maken;
43. is van mening dat de rol van de diverse nationale en regionale bankinstellingen erkend moet worden, aangezien die over de nodige ervaring en expertise beschikken met betrekking tot de specifieke lokale en regionale kenmerken die van belang zijn voor de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van financiële instrumenten;
44. is van mening dat het innovatieve karakter van de FI een kader voor de coördinatie tussen de openbare financiële instellingen noodzakelijk maakt, aangezien die instellingen belast zullen worden met de uitvoering van de begroting voor de uitvoering van FI, waarbij vertegenwoordigers van de Commissie, van de Raad en van het Parlement betrokken worden;
45. is verheugd over de snelle overeenstemming tussen het Europees Parlement en de Raad over de invoering van een proeffase 2012-2013 voor obligatieleningen voor de financiering van projecten (projectobligaties/"project bonds") op het gebied van transport, energie en informatietechnologie[3]; verklaart zich bereid om op basis van de volledige en onafhankelijke beoordeling van deze proeffase te beoordelen welke stappen in de toekomst genomen moeten worden om de efficiëntie van de uitgaven van de Unie te verbeteren en de investeringsvolumes voor prioritaire projecten te verhogen;
46. dringt dan ook aan op spoedige uitvoering van het initiatief voor projectobligaties en op een zorgvuldige evaluatie van de geschiktheid van een nieuw afzonderlijk initiatief voor de uitgifte van Europese obligaties voor infrastructuurdoeleinden, met directe deelneming van de EU in het kapitaal voor infrastructuurprojecten van gemeenschappelijk belang met een grote Europese meerwaarde, en wel door middel van de publieke emissie van projectobligaties door de Unie zelf;
47. is van mening dat de Europese Unie, door alleen of samen met lidstaten direct deel te nemen in de kapitalisatie van infrastructuurprojecten (waarbij het juist gaat om het langetermijnrendement op investeringen), een krachtig signaal zou afgeven aan overheids- en particuliere investeerders, alsook aan de financiële markten; is van mening dat participatie door de EU als investeerder ervoor moet zorgen dat de langetermijndoelstellingen van de Unie worden nagestreefd en dankzij het krachtige katalysator- en hefboomeffect een garantie moet bieden dat de bewuste projecten ook daadwerkelijk verwezenlijkt worden;
48. is eveneens verheugd over het akkoord in de Europese Raad van 28 en 29 juni 2012 over de verhoging van het kapitaal van de EIB met 10 miljard euro, waarmee voor de komende jaren de leningscapaciteit van de EIB-groep binnen de Unie met ongeveer 60 miljard is verhoogd en zij een welkome anticyclische rol kan spelen in het kader van de gezamenlijke inspanning voor het herstel van de Europese economie; herinnert eraan dat algemeen wordt aangehouden dat de leningen van de EIB een multiplicatoreffect van 3 hebben; dringt erop aan dat deze nieuwe afspraak niet ten koste gaat van een versterking en verbetering van de gezamenlijke instrumenten van EIB en Uniebegroting op het gebied van risicodeling of deelname in aandelenkapitaal, waarmee andere soorten projecten en acties mogelijk worden gemaakt die eventueel een hoger multiplicatoreffect hebben dan de met EIB-leningen gefinancierde projecten;
49. vestigt er de aandacht op dat ongeacht de mate van succes van de innovatieve financiële instrumenten, deze alleen tot volle wasdom kunnen komen als het algemene juridische en wetgevende kader gunstig is voor hun ontwikkeling, waarbij als voorbeeld kan dienen de gang van zaken rond de langetermijninvesteringen waarvoor de prudentiële regels momenteel worden herzien (Bazel III, Solvabiliteit II);
50. heeft vertrouwen in de zeer positieve gevolgen van een toegenomen gebruik van innovatieve financiële instrumenten voor de Europese economie, maar vreest dat deze uiteindelijk beperkt zullen blijven tot projecten met rendement op korte en middellange termijn; vreest dat de investeringen in projecten die net zo nodig zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie van de Europese Unie voor een slimme, duurzame en inclusieve groei, niet zullen worden gedaan bij gebrek aan publieke middelen en vanwege te grote risico's voor investeerders; verzoekt de Commissie dan ook zo spoedig mogelijk met voorstellen te komen om de spaargelden die momenteel onvoldoende worden benut, te mobiliseren voor middellange- en langetermijnprojecten die een duurzame groei in de Unie kunnen bewerkstelligen;
51 is van mening dat indien een bepaald financieel instrument voldoende kritische massa heeft bereikt, het aantrekkelijk kan worden voor de particuliere kapitaalmarkt, omdat het risico dat voortvloeit uit het omvangrijke volume van de projectenportefeuille kleiner is en de handel op de markten vlotter kan verlopen;
52. beklemtoont dat het nodig is erop toe te zien dat het mogelijke ontstaan van een "gemengde financiële economie" er niet toe leidt dat er van innovatieve financiële instrumenten complexe derivaten gemaakt worden die kunnen worden omgezet in effecten of voor andere doeleinden worden gebruikt;
*
* *
53. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- [1] Aangenomen teksten, P7_TA-PROV(2011)0266.
- [2] Aangenomen teksten, P7_TA-PROV(2011)0331.
- [3] Aangenomen teksten van 5 juli 2012, P7_TA-PROV (2012)0296.
ADVIES van de Commissie begrotingscontrole (31.5.2012)
aan de Begrotingscommissie
inzake innovatieve financiële instrumenten in de context van het volgende meerjarig financieel kader
(2012/2027(INI))
Rapporteur voor advies: Iliana Ivanova
SUGGESTIES
De Commissie begrotingscontrole verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. erkent dat financiële instrumenten een middel zijn voor de toekenning van financiering en de mogelijkheid bieden multiplicator- en hefboomeffecten te creëren en dat zij aldus in sommige gevallen een efficiëntere en effectievere manier van overheidssteun kunnen vormen; herinnert eraan dat de Commissie voor het volgende meerjarig financieel kader een toenemend gebruik van financiële instrumenten bevordert[1], ondanks het feit dat de Commissie financiële instrumenten op het gebied van cohesie zelf als een groot risico beschouwt[2];
2. is bezorgd over het feit dat er momenteel geen wettelijke definitie van "financieel instrument" bestaat; begrijpt dat het herziene Financieel Reglement een dergelijke definitie zal bevatten; is van mening dat het noodzakelijk is om zich aan deze definitie te houden in alle wetgevingshandelingen in verband met financiële instrumenten;
3. benadrukt de aanbevelingen die de Europese Rekenkamer heeft gedaan in zijn advies nr. 6/2010 over het Financieel Reglement met betrekking tot de behoefte aan a) nadere uitleg over het "ownership" van financiële instrumenten, b) meer samenhang in de financiële en managementverslaglegging over de financiële instrumenten in de jaarrekening, c) duidelijke uitvoeringsvoorschriften voor het toezicht, en d) de versterking van het personeelsbestand van de Commissie om complexe financiële instrumenten te hanteren;
4. benadrukt dat financiële instrumenten alleen kunnen worden gesteund door overheidsfondsen in geval van een aantoonbaar marktfalen; benadrukt derhalve het belang van een hoogwaardige beoordeling van het marktfalen waarbij een meetbare financieringslacune wordt vastgesteld en dus een aantoonbare behoefte aan overheidssteun voor financiële instrumenten; is ervan overtuigd dat financiële instrumenten met overheidssteun alleen moeten worden ingevoerd als ze zich richten op een dergelijke aantoonbare behoefte, aangezien dit anders de markt kan verstoren; benadrukt het belang van het naleven van de regelgeving inzake staatssteun in deze context;
5. is ingenomen met de opmerkingen van de Europese Rekenkamer in zijn speciaal verslag nr. 4/2011 betreffende de controle van de mkb-garantiefaciliteit; roept het Europees Investeringsfonds, dat de faciliteit namens de Commissie beheert, op om de aanbevelingen van de Rekenkamer zo spoedig mogelijk toe te passen; neemt kennis van de opmerkingen van de Europese Rekenkamer in zijn speciaal verslag nr. 4/2011 betreffende de controle van de mkb-garantiefaciliteit, die betrekking hebben op weinig feitelijk bewijs ter ondersteuning van de faciliteit in de effectbeoordeling, onduidelijke doelstellingen van het stelsel, een gebrek aan specifieke streefdoelen, en gevallen waarin begunstigden leningen zouden hebben gekregen op de markt zonder overheidsgaranties; is tegelijkertijd verheugd over de successen die in speciaal verslag nr. 4/2011 werden vastgesteld, onder meer de vaststelling van een geschikt beheerskader, een goed opgezet kader voor de selectie van begunstigden, en de invoering van duidelijke en redelijke verslagleggingsvereisten zonder excessieve belasting van het mkb;
6. is bezorgd over de bevindingen die de Rekenkamer vermeldt in zijn speciaal verslag nr. 2/2012 inzake door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling gecofinancierde financiële instrumenten voor het midden- en kleinbedrijf; is er sterk van overtuigd dat deze opmerkingen moeten worden behandeld en zwakke punten moeten worden verbeterd voordat er een groter beroep wordt gedaan op financiële instrumenten in het volgende meerjarig financieel kader;
7. beveelt aan de volgende aspecten in het volgende meerjarig financieel kader aan te pakken:
– de vaststelling van betrouwbare en technisch degelijke stelsels voor toezicht en evaluatie die specifiek op financiële instrumenten gericht zijn, een klein aantal meetbare, relevante, specifieke en eenvormige indicatoren omvatten die op de behaalde resultaten gericht zijn, en die relevante benchmarks en streefwaarden bevatten;
– de toepassing van financiële instrumenten in coördinatie met andere instrumenten om de toegevoegde waarde van Europa beter te kunnen waarborgen;
8. ziet het voordeel in van de betrokkenheid van de particuliere sector door financiële instrumenten; stelt zich echter kritisch op met betrekking tot een eventuele voorkeursbehandeling voor particuliere investeerders, aangezien dit risico's op de publieke sector schuift die niet in verhouding staan tot de beschikbare mogelijkheden; is derhalve van mening dat de toevlucht tot voorkeursbehandeling in elk individueel geval moet worden gerechtvaardigd;
9. is bezorgd over het feit dat vele financiële instrumenten gericht zijn op dezelfde of eendere begunstigden en voorziet een risico tot overlapping en slechte coördinatie met betrekking tot deze maatregelen; roept de Commissie op een document voor te stellen dat alle bestaande financiële instrumenten in kaart brengt en zo bijdraagt tot een goede beheersing van dit risico.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
30.5.2012 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
22 1 1 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Marta Andreasen, Jean-Pierre Audy, Inés Ayala Sender, Zigmantas Balčytis, Andrea Češková, Tamás Deutsch, Martin Ehrenhauser, Jens Geier, Ingeborg Gräßle, Cătălin Sorin Ivan, Iliana Ivanova, Jan Mulder, Eva Ortiz Vilella, Crescenzio Rivellini, Paul Rübig, Petri Sarvamaa, Theodoros Skylakakis, Bart Staes, Michael Theurer |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Zuzana Brzobohatá, Jorgo Chatzimarkakis, Derk Jan Eppink, Véronique Mathieu |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Joachim Zeller |
||||
- [1] Zie COM(2011)0662.
- [2] Zie SEC(2011)1179 definitief, blz. 24.
ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie (20.6.2012)
aan de Begrotingscommissie
inzake innovatieve financiële instrumenten in de context van het volgende meerjarige financiële kader
(2012/2027(INI))
Rapporteur voor advies: Antonio Cancian
SUGGESTIES
De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. merkt op dat het grote aantal Europese financieringsinstrumenten en cofinancieringsprogramma's leidt tot verwarring en onzekerheid bij de openbare en particuliere instanties die daarvan gebruik willen maken; verwacht van de Commissie dat zij potentiële aanvragers actiever bijstaat om de benodigde financiering of het adequate financieringsinstrument te vinden door hen te voorzien van richtsnoeren, aanbevelingen en individuele bijstand ter bepaling van de meest effectieve manier van steunverlening; spreekt de hoop uit dat de bewuste financieringsinstrumenten, waaronder ook de structuurfondsen, zullen worden gerationaliseerd een gecoördineerd, zodat ze binnen één coherent kader efficiënt kunnen worden ingezet; verwelkomt in dit verband het voorstel van de Commissie om instrumenten zoals de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen in het kader van de respectieve beleidsvormen te groeperen en aldus te kunnen profiteren van sectoroverschrijdende synergieën; roept de Commissie ertoe op te garanderen dat sectoroverschrijdende projecten zoals intelligente netwerken daarbij voorrang krijgen;
2. merkt op dat via het Fonds Marguerite tot nu toe een vrij beperkt aantal projecten is gefinancierd en verzoekt de Commissie te trachten de resultaten van dit fonds te verbeteren; is van mening dat bij de instelling van toekomstige financieringsinstrumenten met deze eerste ervaring rekening moet worden gehouden ter beoordeling van de wijze waarop de mogelijkheden van deze vorm van financiering kunnen worden verruimd, en dat met name de termijnen voor de concretisering van deze financieringsinstrumenten waar mogelijk moeten worden verkort om ze aantrekkelijker te maken en te zorgen dat het eindproduct concurrentiegerichter is;
3 neemt ter kennis dat het Europees Fonds voor energie-efficiëntie (EEE-F) potentiële begunstigden soortgelijke financieringsvoorwaarden aanbiedt die wellicht minder gunstig zijn dan die welke op de gewone markt gangbaar zijn; betreurt dat dit fonds weliswaar kan worden gekarakteriseerd als een financieringsinstrument, maar dat het door de Commissie wordt beschouwd als een vorm van subsidie, hetgeen dus betekent dat de begunstigden van het EEE-F niet in aanmerking komen voor enigerlei steun uit de structuurfondsen; benadrukt derhalve dat er in de toekomst voor moet worden gezorgd dat nieuwe financieringsinstrumenten verenigbaar zijn met de structuurfondsen en met andere subsidiëringsinstrumenten die door de Europese Unie ter beschikking worden gesteld; wijst erop dat goed functionerende financieringsinstrumenten op het gebied van energie-efficiëntie snelle resultaten kunnen opleveren, en stelt daarom voor het EEE-F te verbeteren door er een revolverend fonds van te maken dat reële mogelijkheden biedt om rechtstreeks dan wel indirect via financiële instellingen te investeren in kleinschaligere energie-efficiëntieprojecten en hernieuwbare energieprojecten;
4. is van mening dat er meer aandacht moet worden besteed aan de ondersteuning van mkb-bedrijven via eigenvermogens- en schuldinstrumenten waarin het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en het mkb (COSME) en het Horizon 2020-programma voorzien; acht het evenwel opportuun de mogelijkheid te overwegen om de maximumdrempel waarin de leningsgarantiefaciliteit (LGF) van COSME voorziet (150.000 euro) te verhogen, zoals een nauwkeuriger beoordeling van de reële kredietbehoeften van Europese mkb-bedrijven uitwijst; is van mening dat een verhoging van deze maximumdrempel er niet toe mag leiden dat er minder mkb-bedrijven van deze faciliteit gebruik kunnen maken, en dringt derhalve aan op verruiming van de totale omvang van de middelen waarin de LGF voorziet;
5. is van mening dat de Commissie manieren moet vinden om de Europese markt van hybride kapitaalinstrumenten, met name mezzaninefinanciering, te verbeteren; beveelt aan dat de Commissie onderzoekt hoe zij de mezzaninefaciliteit voor groei van het EIF kan versterken en dat zij nieuwe mezzanineproducten, zoals een garantie voor mezzanineleningen, onderzoekt; beveelt voorts aan om gegevens en analyses betreffende financieringsinstrumenten te verstrekken teneinde belemmeringen uit de weg te ruimen voor financiële intermediairs die de kredietmarkt zouden willen onderzoeken op de beschikbaarheid van mezzaninekapitaal in de Europese Unie;
6. staat gunstig tegenover interventies voor garantieacties ten behoeve van initiatiefnemers van projecten, die ten doel hebben hen een betere toegang tot krediet te verschaffen volgens het plan dat is voorgesteld in het kader van de financieringsfaciliteit met risicodeling (Risk Sharing Financial Facility – RSFF);
7. steunt de inspanningen die worden geleverd om onderzoek en innovatie bij mkb-bedrijven aan te moedigen in het kader van het Horizon 2020-programma; merkt tevens op dat financiering van risicokapitaal niet de enige mogelijkheid is om deze doelstelling te verwezenlijken; verzoekt de Commissie en de andere belanghebbende entiteiten derhalve de mogelijke implicaties te onderzoeken van een systeem voor de gunning van opdrachten aan het mkb ter ontwikkeling van technologieën die aantoonbaar nodig zijn voor de Europese instellingen, zodat de Europese subsidies worden besteed aan de financiering van nieuwe technologieën die nuttig zijn voor deze instellingen;
8. wijst er eens te meer op dat innovatieve financiële instrumenten moeten worden gebruikt ter ondersteuning van publiek-private partnerschappen en dat deze moeten worden beschouwd als een alternatief voor volledig van overheidswege gefinancierde initiatieven, om aldus meer fondsen te kunnen verwerven en onvolkomenheden in de marktwerking recht te zetten;
9. herhaalt tevens dat deze financieringsinstrumenten moeten worden geactiveerd om projecten te realiseren die noodzakelijk worden geacht voor het bereiken van de strategische doelstellingen van de Europese Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei op basis van samenwerking en collectieve deelname; verzoekt derhalve zowel de Commissie als de EIB, maar ook alle andere direct of indirect betrokken organisaties, om veel actiever steun te verlenen aan de initiatiefnemers van deze projecten, vooral in de beginfasen, maar ook tijdens de gehele implementatiecyclus om te waarborgen dat de middelen efficiënt worden gebruikt; is wat dat betreft van mening dat succesvolle experimenten zoals de faciliteit voor technische bijstand ELENA tot voorbeeld moeten worden gesteld en meer aandacht moeten krijgen;
10. is van mening dat alle projecten waarvoor Europese financiering nodig is, vooraf moeten worden beoordeeld op hun commerciële potentieel, zodat kan worden vastgesteld welke financieringsvorm daarvoor het meest geschikt is (subsidies uit de EU-begroting, leningen van de Europese Investeringsbank of garanties via financieringsinstrumenten), waarbij zorgvuldig de mogelijkheid moet worden onderzocht om het percentage subsidies waar mogelijk te beperken en een PPP-test moet worden uitgevoerd voor grootscheepse projecten;
11. vertrouwt erop dat een strategischer inzet van financieringsinstrumenten een meer dan positief effect zal hebben op de Europese Unie, maar is van mening dat dit effect helaas beperkt zal blijven tot projecten met rendementen op korte en middellange termijn; vreest dat investeringen in projecten die evenzeer noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de strategische doelstellingen van de Europese Unie voor een slimme, duurzame en inclusieve groei, wellicht niet zullen kunnen worden gerealiseerd omdat ze als te riskant zullen worden beschouwd door investeerders en omdat het daarvoor ontbreekt aan overheidsmiddelen; onderstreept evenwel de katalysatorfunctie die financieringsinstrumenten voor private equity-bedrijven kunnen vervullen door het creëren van instrumenten voor risicodeling en verlaging van de risicoperceptie voor investeerders;
12. verwelkomt de introductie van multinationale Europese obligaties en wijst er eens te meer op dat deze instrumenten dankzij hun solidariteitsgeoriënteerde opzet mogelijkheden helpen creëren voor de financiering van essentiële infrastructuur in de EU, waaronder ook energie-infrastructuur;
13. dringt derhalve nadrukkelijk aan op implementatie van het initiatief voor projectobligaties en op een zorgvuldige evaluatie van de geschiktheid van een nieuw afzonderlijk initiatief voor de uitgifte van Europese obligaties voor infrastructuurdoeleinden, met directe participatie van de Europese Unie in het kapitaal voor infrastructuurprojecten van gemeenschappelijk belang met een grote Europese toegevoegde Europese waarde, en wel door middel van de publieke emissie van projectobligaties door de Unie zelf;
14. is van mening dat de Europese Unie, door alleen of samen met lidstaten direct te participeren in het kapitaal voor infrastructuurprojecten (waarbij het juist gaat om het langetermijnrendement op investeringen), een krachtig signaal zou afgeven aan overheids- en particuliere investeerders, alsook aan de financiële markten; is van mening dat participatie door de EU als investeerder normaliter zou moeten stroken met de langetermijndoelstellingen van de Unie en een garantie zou bieden dat de bewuste projecten ook daadwerkelijk worden gerealiseerd dank zij het krachtige katalysatoreffect en het eveneens sterke hefboomeffect dat daarvan uitgaat;
15. dringt aan op de introductie van uniforme voorwaarden voor de acceptatie van kosten, toetsings- en controlevoorwaarden en is van mening dat een grotere efficiëntie kan worden bereikt wanneer de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de tenuitvoerlegging en het beheer van deze financieringsmechanismen duidelijk wordt gedefinieerd.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
19.6.2012 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
49 2 5 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Amelia Andersdotter, Josefa Andrés Barea, Zigmantas Balčytis, Ivo Belet, Bendt Bendtsen, Jan Březina, Reinhard Bütikofer, Maria Da Graça Carvalho, Giles Chichester, Jürgen Creutzmann, Pilar del Castillo Vera, Christian Ehler, Vicky Ford, Gaston Franco, Adam Gierek, Norbert Glante, Fiona Hall, Kent Johansson, Romana Jordan, Krišjānis Kariņš, Lena Kolarska-Bobińska, Philippe Lamberts, Bogdan Kazimierz Marcinkiewicz, Marisa Matias, Jaroslav Paška, Aldo Patriciello, Vittorio Prodi, Miloslav Ransdorf, Teresa Riera Madurell, Michèle Rivasi, Paul Rübig, Salvador Sedó i Alabart, Francisco Sosa Wagner, Konrad Szymański, Patrizia Toia, Ioannis A. Tsoukalas, Claude Turmes, Niki Tzavela, Marita Ulvskog, Vladimir Urutchev, Adina-Ioana Vălean, Kathleen Van Brempt, Alejo Vidal-Quadras, Henri Weber |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Antonio Cancian, António Fernando Correia de Campos, Ioan Enciu, Roger Helmer, Jolanta Emilia Hibner, Ivailo Kalfin, Seán Kelly, Werner Langen, Mario Pirillo, Peter Skinner, Lambert van Nistelrooij |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Jorgo Chatzimarkakis |
||||
ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (25.6.2012)
aan de Begrotingscommissie
inzake innovatieve financiële instrumenten in de context van het volgende meerjarig financieel kader
(2012/2027(INI))
Rapporteur voor advies: Mojca Kleva
SUGGESTIES
De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. verheugt zich over het voorstel van de Commissie om het gebruik van financiële instrumenten (FI) in de komende programmeringsperiode (2014-2020) te verruimen; benadrukt dat in een tijd van budgettaire krapte en een teruglopende financieringscapaciteit van de kant van de private sector een verruiming van het gebruik van innovatieve FI voor publiek-private samenwerkingsverbanden kan zorgen, een exponentieel effect kan bereiken met de EU-begroting, alternatieve financieringsbronnen kan aanboren en een belangrijke geldstroom voor strategische regionale investeringen kan waarborgen; is van mening dat de FI, indien gebruikt voor geschikte projecten, en als aanvullingen op de subsidieregelingen, zich kunnen ontwikkelen tot een belangrijk aspect van de regionale groeistrategieën van de EU om de EU-doelstellingen van slimme en duurzame economische groei te bereiken; is van mening dat de FI geschikt zijn indien, tengevolge van de verleende steun, een project inkomsten en winst genereert, zodat kredieten en leningen terugbetaald kunnen worden;
2. dringt erop aan dat een juridische definitie van de FI zo snel mogelijk wordt aangenomen in het komende herziene Financieel Reglement, zodat er in alle wetgeving inzake de FI op een coherente wijze aan gerefereerd kan worden; benadrukt het belang van het tijdig waarborgen van helderheid, eenvoud en transparantie van het wettelijk FI-kader, nog voor de start van de komende programmeringperiode, om ervoor zorg te dragen dat de FI aantrekkelijk zijn voor publieke en private investeerders;
3. onderstreept het belang van een uitgebreide informatiecampagne op EU-niveau over de nieuwe financiële instrumenten, om alle investeerders toegang te verlenen, ongeacht de omvang van de instelling die ze vertegenwoordigen;
4. onderstreept het belang van de beoordeling ex ante om falende markt- of suboptimale investeringssituaties te herkennen; dringt er bij de Commissie op aan om in de desbetreffende verordening relevante eisen op te nemen als onderdeel van de basishandeling met betrekking tot de rol en de toepassing van de beoordeling ex ante, zoals bewijs van marktfalen, een meetbare financieringslacune en investeringsbehoeften, de mogelijke participatie van de private sector, de resulterende toegevoegde waarde van de betrokken FI en de beoordeling van de kritische massa;
5. verheugt zich over de verruiming van de toepassing van de FI in het kader van het cohesiebeleid naar alle thematische doelstellingen en alle GSK-fondsen, of naar alle projecten en projectgroepen of programmaonderdelen die inkomsten en winst zullen genereren en die daarom geschikt zijn voor financiële instrumenten, in de komende programmeringsperiode; benadrukt desalniettemin dat een beter overzicht van de toegepaste FI noodzakelijk is om de risico's van een gebrek aan coördinatie en de overlap van verschillende plannen te beperken;
6. denkt dat adequaat toezicht en adequate rapportage en auditing van het hoogste belang zijn om ervoor zorg te dragen dat de EU-middelen gebruikt worden voor de voorgenomen doelstellingen; dringt er bij de Commissie op aan om de rapportageverplichtingen voor de beheersautoriteiten gedurende de programmeringsperiode te verstevigen;
7. denkt dat de kennis en de technische capaciteit voor het gebruik en het beheer van de FI ook versterkt dienen te worden op het niveau van de beheersautoriteiten, de financiële tussenpersonen en de banken; benadrukt dat betere kennis van de FI bij diegenen die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van publiek beleid onmisbaar is om hindernissen van culturele aard uit de weg te ruimen en het succes van de FI te bevorderen;
8. moedigt de Commissie aan om gebruik te maken van de ervaring met instrumenten als JEREMIE, JESSICA, JASMINE die cruciaal zijn voor de Europese regio's, steden en gemeenten en tegelijk het nieuwe tijdperk van de financiële instrumenten voor de programmeringsperiode 2014-2020 te bepalen;
9. is van mening dat de rol van de diverse nationale en regionale bankinstellingen erkend moet worden, aangezien die over de nodige ervaring en expertise beschikken met betrekking tot de lokale en regionale specificiteiten die van belang zijn voor de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van financiële instrumenten;
10. erkent het belang van de stedelijke dimensie en de toegenomen rol voor steden in de programmering en de tenuitvoerlegging van de door de gemeenschappelijke verordening gedekte fondsen in de komende programmeringsperiode; dringt er daarom bij de Commissie op aan om de procedurele en praktische implicaties van de verstevigde rol voor de steden bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van FI verder te verhelderen en tegelijkertijd ook voor deze projecten het gebruik van publieke participatieprocessen te verzekeren.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
21.6.2012 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
41 1 3 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
François Alfonsi, Catherine Bearder, Jean-Paul Besset, Victor Boştinaru, John Bufton, Alain Cadec, Salvatore Caronna, Nikos Chrysogelos, Ryszard Czarnecki, Francesco De Angelis, Rosa Estaràs Ferragut, Brice Hortefeux, Danuta Maria Hübner, Filiz Hakaeva Hyusmenova, María Irigoyen Pérez, Seán Kelly, Constanze Angela Krehl, Petru Constantin Luhan, Ramona Nicole Mănescu, Vladimír Maňka, Riikka Manner, Iosif Matula, Erminia Mazzoni, Miroslav Mikolášik, Jan Olbrycht, Younous Omarjee, Markus Pieper, Monika Smolková, Ewald Stadler, Lambert van Nistelrooij, Oldřich Vlasák, Kerstin Westphal, Joachim Zeller, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska |
||||
Bisj de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Antonello Antinoro, Cornelia Ernst, Pat the Cope Gallagher, Jens Geier, Lena Kolarska-Bobińska, James Nicholson, Ivari Padar, Vilja Savisaar-Toomast, Elisabeth Schroedter, Czesław Adam Siekierski, Patrice Tirolien |
||||
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
6.9.2012 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
31 2 2 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Marta Andreasen, Richard Ashworth, Reimer Böge, Zuzana Brzobohatá, Jean-Luc Dehaene, Isabelle Durant, Göran Färm, José Manuel Fernandes, Eider Gardiazábal Rubial, Jens Geier, Lucas Hartong, Monika Hohlmeier, Sidonia Elżbieta Jędrzejewska, Anne E. Jensen, Ivailo Kalfin, Sergej Kozlík, Jan Kozłowski, Alain Lamassoure, Giovanni La Via, George Lyon, Claudio Morganti, Jan Mulder, Juan Andrés Naranjo Escobar, Dominique Riquet, Derek Vaughan, Angelika Werthmann, Jacek Włosowicz |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Burkhard Balz, Maria Da Graça Carvalho, Edit Herczog, Jürgen Klute, Constanze Angela Krehl, Peter Šťastný, Georgios Stavrakakis |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Luigi Berlinguer |
||||